zondag 18 januari 2009

De Israelische Terreur 683



De terreur en de oorlogsmisdaden van de Israelische strijdkrachten zijn niet nieuw. Alleen hebben de westerse commerciele massamedia er altijd angstvallig over gezwegen en zijn in dat opzicht medeplichtig aan het doorgaan daarvan. Al in 1947 werden Palestijenen op dezelfde manier afgeslacht als de joden door de SS-Einsatzgruppen. En ook in Libanon zijn er massagraven, waarin Palestijnen liggen die door de Israelische militairen standrechtelijk werden afgeslacht.

Fragment uit De Etnische Zuivering van Palestina van de joods-Israelische historicus Ilan Pappe over een van de vele bloedbaden gepleegd door de zionistische strijdkrachten, in dit geval in de Palestijnse kustplaats Tantura: ‘Het meeste moorden werd in koelen bloede op het strand gedaan… Zo beschreef een Joodse officier de executies in Tantura: ‘’Gevangenen werden in groepen weggeleid naar een plaats tweehonderd meter verderop, waar ze werden doodgeschoten. Soldaten kwamen naar de bevelvoerende commandant en zeiden: ‘Mijn neef werd in de oorlog gedood.’ Hun commandant luisterde ernaar en gaf de troepen bevel om een groep van vijf tot zeven mensen apart te nemen en hen te executeren. Vervolgens kwam een soldaat en zei dat zijn broer in een van de gevechten gesneuveld was. Voor een broer was de vergelding hoger. De commandant gaf de manschappen bevel om een grotere groep te nemen en zij werden doodgeschoten, en zo ging het door.” […] Toen de rooftocht in het dorp voorbij was en de executies beëindigd waren, kregen twee Palestijnen het bevel om massagraven te delven onder de supervisie van Mordechai Sokoler van Zikhron Yaacov, die de tractoren bezat die gebracht waren voor de gruwelijke klus. In 1999 herinnerde hij zich dat er 230 lichamen werden begraven; het exacte aantal herinnerde hij zich nog helder: ‘’Ik legde ze een voor een in het graf.’’ […] De meeste interviews met de overlevenden werden afgenomen in 1999 door een Israëlische student, Teddy Katz, die ‘‘toevallig stuitte’’ op de slachtpartij terwijl hij onderzoek deed voor zijn doctoraalscriptie voor de Universiteit van Haifa. Toen dit publiekelijk bekend werd, diskwalificeerde de universiteit zijn proefschrift met terugwerkende kracht en de veteranen van de Alexandroni Brigade (die dit bloedbad hadden gepleegd, SvH) sleepten Katz voor de rechter, op beschuldiging van smaad. De belangrijkste geïnterviewde van Katz was Shlomo Ambar, nadien een generaal in het Israëlische leger. Ambar weigerde hem details te geven van wat hij gezien had en verklaarde: ‘‘Ik wil vergeten wat daar gebeurde.’’ Toen Katz druk op hem uitoefende, was hij alleen maar bereid om te zeggen dat ‘’ik dit in verband breng met het feit dat ik tegen de Duitsers ging vechten [hij had bij de Joodse Brigade gediend in de Tweede Wereldoorlog]. De Duitsers waren de ergste vijand die het Joodse volk gehad heeft, maar toen we vochten vochten we volgens de wetten van de oorlog zoals opgelegd door de internationale gemeenschap. De Duitsers brachten krijgsgevangenen niet om het leven, ze doodden Slavische krijgsgevangenen, maar niet Britse, zelfs niet [wanneer ze dit waren] joodse.’’ […] Meer bloedbaden door andere brigades zouden volgen, de ergste waren in de herfst van 1948 toen de Palestijnen er eindelijk in slaagden om in bepaalde plaatsen enig verzet te bieden tegen de etnische zuiveringen, en in reactie daarop vertoonden de Joodse etnische zuiveraars een almaar toenemende ongevoeligheid in de wreedheden die zij begingen.’
Desondanks slaagden de zionistische troepen er niet in álle Palestijnen te verdrijven en zo wist naar schatting 15 procent van de Palestijnse bevolking in het eigen land te blijven. De Etnische Zuivering van Palestina: ‘Zelfs voor de efficiënte en fanatieke manschappen van de Golani Brigade bleek het plan te ambitieus. […] ‘’Als er een tekort aan soldaten is, heeft u het recht om de zuiveringsoperatie (tijdelijk) te beperken’’. […] Soms werd het besluit om ‘‘te zuiveren’’ of ‘‘te vernietigen’’ in handen gegeven van plaatselijke commandanten: ‘’De dorpen in uw district moet u óf zuiveren óf vernietigen, beslis zelf na het raadplegen van de Arabische adviseurs en de Shai-officieren [de militaire inlichtingendienst].”’
Maar al met al verliep de etnische zuivering toch voorspoedig. De massale verdrijving was zo succesvol dat het volgens Pappe ‘een euforische stemming creëerde, die duidelijk weerspiegeld wordt in het bevel aan de twaalf brigades van het Israëlische leger om na te gaan denken over de bezetting van de West Bank, de Golanhoogvlakte en zuidelijk Libanon. Op 24 mei 1948, nadat Ben-Goerion zijn adviseurs had ontmoet, klinkt hij in zijn dagboek triomfantelijk en hongeriger naar macht dan ooit tevoren: ‘‘Wij zullen een christelijke staat in Libanon vestigen, de zuidelijke grens ervan zal de rivier de Litani zijn. Wij zullen Transjordanië breken, Amman bombarderen en zijn leger vernietigen, en dan zal Syrië vallen, en als Egypte nog doorgaat met vechten – zullen we Port Said, Alexandrië en Cairo bombarderen. Dit zal uit wraak zijn voor wat zij (de Egyptenaren, de Arameeërs en Assyriërs) tegen onze voorvaderen deden in de Bijbelse tijd.’’ […] Zoals een zware storm die energie verzamelt spaarden de Israëlische troepen niemand in hun vernietigende ijver. Alle middelen werden legitiem, waaronder het in brand steken van huizen zodra dynamiet schaars was geworden en het verbranden van de velden en de overblijfselen van een Palestijns dorp dat ze hadden aangevallen.’ Zolang het moslims betrof konden de zionisten hun gang gaan, maar zodra christelijke Palestijnen belaagd werden, waren de joods-Israëli’s voorzichtiger. Zo schrijft Pappe: ‘Ben-Goerion wilde de stad Nazareth niet ontvolkt zien vanwege de simpele reden dat hij wist dat de ogen van de christelijke wereld op die stad gericht waren.’ En juist de machtige christenen, die met hun antisemitisme de oorzaak waren geweest van het joodse lijden, moesten te vriend worden gehouden bij het verdrijven van de Palestijnen, die nooit enige schuld hadden gehad aan de massale vervolgingen van de joden.'

Geen opmerkingen: