zaterdag 20 januari 2018

Ian Buruma en 'het betrekkelijk goedaardige imperialisme uit Washington' 41

In zijn column van 10 september 2007 op ‘The World’s Opinion Page’ van  Project Syndicate gaf Ian Buruma het volgende resumé van de Amerikaanse buitenlandse politiek na 1945:  

South Korean democracy was not something the US gave to the Koreans, or even always encouraged. From the late 1940’s to the late 1980’s, the US played along with, and sometimes actively backed, anti-Communist authoritarian rulers, who grabbed and consolidated their powers through violent coups and the suppression of dissent.

The same was true in the Philippines, Taiwan, Indonesia, and Thailand, and, indeed, in the Middle East, where democracy is yet to take root. As long as the Cold War lasted, US administrations consistently favored military strongmen and civilian dictators in the name of fighting Communism — anything to keep the left down, even the kind of left that would have been regarded as simply liberal in the democratic West…

It was only in the late 1980’s, when the Communist empire was crumbling, that US governments actively backed democratic politicians and demonstrators in Seoul, Taipei, or Manila. But the heroes of democracy were Asian, not American…

In Asia, as in the Middle East, US strategy was to prop up dictators against Communism until their own people toppled them. In the Middle East today, it is reckless and radical: invading a country, wrecking its institutions, and expecting that freedom will grow in the ensuing state of anarchy.

Met betrekking tot ‘the Middle East today,’ concludeerde mijn oude vriend dat de Amerikaanse politiek ‘is reckless and radical: invading a country, wrecking its institutions, and expecting that freedom will grow in the ensuing state of anarchy,’ en dat dit niet alleen ‘dangerous’ was, maar tevens ‘deeply disappointing to those of us who still regard the US as a force for good.’ Zijn samenvatting is des te opmerkelijker aangezien Buruma precies een decennium later zijn publiek meedeelde dat 

het einde van Pax Americana [hopelijk] geen heftige militaire conflicten met zich mee[brengt] (wat absoluut niet kan worden uitgesloten). Maar dan nog zullen we ons moeten voorbereiden op een tijd waarin we met weemoed terugkijken op het betrekkelijk goedaardige imperialisme uit Washington.

Een ‘betrekkelijk goedaardige imperialisme’ dus dat ‘actively backed, anti-Communist authoritarian rulers, who grabbed and consolidated their powers through violent coups and the suppression of dissent’ en dat ‘in Asia, as in the Middle East,’ als ‘strategie’ had ‘to prop up dictators against Communism until their own people toppled them. In the Middle East today, it is reckless and radical.’ En dan had Buruma het nog niet eens over de politiek van Washington in Zuid- en Midden-Amerika, alwaar in de VS opgeleide doodseskaders de opdracht kregen te moorden en te folteren. De Amerikaanse ‘Latin America Working Group’ die ‘amplifies activists' voices in the halls of power in Washington, DC!’ berichtte daarover op haar website:

The army manual excerpts highlighted by the Pentagon advocate tactics such as executing guerrillas, blackmail, false imprisonment, physical abuse, use of truth serum to obtain information and payment of bounties for enemy dead. Counterintelligence agents are advised that one of their functions is ‘recommending targets for neutralization,’ a term which is defined in one manual as ‘detaining or discrediting’ but which ‘was commonly used at the time as a euphemism for execution or destruction,’ according to a Pentagon official (Washington Post, September 21, 1996). What is not included in these excerpts, however, is the larger context. The seven army manuals train Latin American militaries to infiltrate and spy upon civilians, including student groups, unions, charitable organizations and political parties; to confuse armed insurgencies with legal political opposition; and to disregard or get around any laws regarding due process, arrest and detention. What the manuals leave out is as important as what they include, and what they leave out is any understanding of democracy and the rule of law…

Perhaps the most persistent and nefarious aspect of the manuals is the lack of distinction between legitimate political and civic opposition and armed rebellion. The ‘Counterintelligence’ manual, for example, defines as potential counterintelligence targets ‘local or national political party teams, or parties that have goals, beliefs or ideologies contrary or in opposition to the National Government,’ or ‘teams or hostile organizations whose objective is to create dissension or cause restlessness among the civilian population in the area of operations.’ (p. 228) This manual recommends that the army create a ‘black list’ of ‘persons whose capture and detention are of foremost importance to the armed forces’ (p. 225), which should include not only ‘enemy agents’ but also ‘subversive persons,’ ‘political leaders known or suspected as hostile toward the Armed Forces or the political interests of the National Government,’ and ‘collaborators and sympathizers of the enemy,’ known or suspect.

Kortom, zelfs Ian Buruma zal niet kunnen ontkennen dat ook daar, op het Amerikaanse continent, de ‘betrekkelijk goedaardige imperialisme uit Washington’ erop gericht was ‘to prop up dictators against Communism until their own people toppled them.’ Om de belangen van de rijke elite in de VS ‘veilig te stellen’ werden in Latijns-Amerika en Brazilië vele honderdduizenden burgers vaak op gruwelijke wijze vermoord en gefolterd om, nogmaals, het ‘betrekkelijk goedaardige imperialisme uit Washington’ mogelijk te maken. Hier ziet de lezer de doortraptheid, de schizofrenie, het autisme, de intellectuele corruptie van een modale westerse mainstream-opiniemaker als Ian Buruma, die in Nederland vanwege zijn vermeend ‘kosmopolitische’ houding in 2008 de Erasmusprijs uit handen van koning Willem-Alexander ontving, waarmee nog eens het morele failliet van het establishment werd onderstreept. Hij is evenwel niet de enige mainstream porpagandist. In de ogen van zijn collega-opiniemaker Geert Mak had ‘America’ al die jaren gefunctioneerd ‘as a keeper of order, as world policeman — not to mention all the aid it has dispensed.’ En ook deze oude vriend van mij maakt gebruik van een typisch Buruma-paradox door onmiddellijk in de volgende zin te stellen: 

True, with his eternal messianism, the ‘quiet American’ has also brought suffering or death to hundreds of thousands of people abroad, and indeed at home, in recent decades,

om vervolgens met evenveel stelligheid te beweren dat 

Nevertheless, in large parts of the world the United States is still the ‘world’s indispensable nation’ as Madeleine Albright once put it, the ‘anchor,’ the ‘default power.’ 


Kortom, de VS, die volgens deze mainstream-opiniemaker ‘decennialang als ordebewaker en politieagent’ fungeerde, en kennelijk in het kader daarvan ‘brought suffering or death to hundreds of thousands of people abroad’ blijft ‘desalniettemin’ de ‘onmisbare natie,’ in de wereld, het ‘anker’ van de beschaving op aarde. Mede vanwege dit soort krankzinnige redeneringen werd Geert Mak door de Franse staat tot Ridder in het Légion d’honneur verheven, en niemand van de polderpers die de wenkbrauwen fronste toen bekend werd dat ‘de chroniqueur van Amsterdam, Nederland, Europa en Amerika’ lid was geworden van het Légioen der Eervollen. Integendeel zelfs. En die reactie was ook logisch, want in het mens- en wereldbeeld van de propagandisten geldt dat ‘world’s indispensable nation’ wel vuile handen moet maken om het neoliberale systeem in stand te houden, die 8 individuen zo rijk heeft gemaakt dat zij nu evenveel bezitten als de helft van de mensheid tezamen. Onder de kop ‘Why we must share America's dirty work’ vertelde Ian Buruma in The Guardian van 16 juli 2002 -- toen het Irak-debat in het Westen actueel was --  dat ‘we’ moeten ophouden te ‘verwachten’ van ‘the US to do the dirty work for us,’ en dat ‘we’ weliswaar ‘cannot match the US’ maar dat desondanks de NAVO-landen:

can share more of its burden. If we want the Americans to sign up to the ICC (International Criminal Court. svh), we too must do the dirty work, and take the risk of being held accountable.

Het 'risico,' verbonden aan 'dirty work' dat 'wij' zullen worden veroordeeld vanwege oorlogsmisdaden, misdaden tegen de menselijkheid en zelfs genocide. Dit advies kan zonder te overdrijven worden gezien als een oproep van Buruma om deel te nemen aan massaal Amerikaans militair geweld en aan de onlosmakelijk daaraan verbonden terreur. Deze houding heeft ertoe geleid dat Buruma, net als Mak, door de gevestigde orde is overladen met prijzen, prestigieuze benoemingen en titels. Ook Buruma heeft bewezen een betrouwbare pleitbezorger te zijn van de neoliberale en neoconservatieve misdadigheid, want ondanks een kritische noot af en toe, blijft hij een trouw aanhanger van het huidige bestel, door ondermeer journalisten die ‘America’s dirty work’ structureel en permanent bekritiseren, ervan te beschuldigen de VS af te schilderen als één van de ‘kwaadaardigste en gevaarlijkste machten in de wereld,’ en dat ‘[d]it geen nieuwe visie’ is, aangezien 

voor de tweede wereld oorlog was vijandigheid ten opzichte van de VS en de Joden (Israel bestond toen natuurlijk nog niet) iets wat eerder te vinden was in extreem rechtse, en zelfs niet zo extreem rechtse kringen. Aan Joods en Amerikaanse materialisme zou de westerse beschaving ten onder gaan, 

waarmee hij op een geraffineerde wijze tracht het gespreksonderwerp te omzeilen door, bij gebrek aan argumenten, de aandacht te verleggen. Wat bovendien telkens weer opvalt bij de mainstream-columnisten is de oppervlakkigheid van hun werk. Zo eindigde Buruma zijn column van 12 april 2014, onder de kop ‘Liever koude dan warme oorlog,’ met het volgende betoog:

[a]angezien een militaire confrontatie buitengewoon gevaarlijk zou zijn, is de beste formule misschien die van de Amerikaanse diplomaat George Kennan, uit 1947. China en Rusland zijn onze vrienden niet, maar we kunnen conflicten beteugelen door de belangen van die landen te erkennen, altijd waakzaam te zijn en onze eigen democratische instellingen sterk te houden. Als dit… het begin van een nieuwe Koude Oorlog is, dan is het maar zo. Heel de Koude Oorlog was bedoeld om een warme oorlog te voorkomen.

De verwijzing naar George Kennan is opmerkelijk, aangezien George Kennan nu juist de autoriteit was die op 28 februari 1948 in een geheime memo, gericht aan de beleidsbepalers van de Amerikaanse buitenlandse politiek, het volgende stelde:

We are deceiving ourselves and others when we pretend to have answers to the problems, which agitate many of these Asiatic peoples. Furthermore, we have about 50% of the world's wealth but only 6.3 of its population. This disparity is particularly great as between ourselves and the peoples of Asia. In this situation, we cannot fail to be the object of envy and resentment. Our real task in the coming period is to devise a pattern of relationships, which will permit us to maintain this position of disparity without positive detriment to our national security. To do so we will have to dispense with all sentimentality and daydreaming; and our attention will have to be concentrated everywhere on our immediate national objectives. We need not deceive ourselves that we can afford today the luxury of altruism and world benefaction…

In the face of this situation we would be better off to dispense now with a number of the concepts which have underlined our thinking with regard to the Far East. We should dispense with the aspiration to 'be liked' or to be regarded as the repository of a high-minded international altruism. We should stop putting ourselves in the position of being our brothers' keeper and refrain from offering moral and ideological advice. We should cease to talk about vague — and for the Far East — unreal objectives such as human rights, the raising of the living standards, and democratization. The day is not far off when we are going to have to deal in straight power concepts. The less we are hampered by idealistic slogans, the better.

Zoals mede uit dit fragment blijkt, stond al eind jaren veertig van de vorige eeuw centraal in de Amerikaanse buitenlandse politiek ‘het bedenken van een relatiepatroon, dat ons zal toestaan deze positie van ongelijkheid te handhaven zonder schade te veroorzaken aan onze nationale veiligheid.’ Met andere woorden, de VS, met 6,3 procent van de wereldbevolking moest koste wat kost voorkomen dat 93,7 procent van de wereldbevolking een bedreiging zou worden voor het feit dat de Amerikanen 50 procent van alle rijkdom op aarde bezaten. Om dit te bewerkstelligen moest Washington, volgens Kennan, allereerst ‘ophouden te spreken over vage’ en ‘onwerkelijke doeleinden zoals mensenrechten, het verhogen van de levensstandaard, en democratisering.’ Bovendien was voor iedere beleidsbepaler duidelijk dat ‘deze ongelijkheid’ alleen zou kunnen worden gehandhaafd door grootscheeps geweld van de Amerikaanse strijdkrachten. Maar dan nog zou door de wereldwijde bevolkingsexplosie en de bewustwording onder de bewoners van de zogeheten Derde Wereld het in stand houden van een situatie, waarbij een rijke, witte elite miljarden armen kon uitbuiten, onmogelijk maken. Dit empirisch eenvoudig te constateren gegeven, besefte ook George Kennan al snel na de interne publicatie van zijn invloedrijke memorandum. In een interview met mij verklaarde Anders Stephanson, hoogleraar Geschiedenis aan de Columbia University en auteur van Kennan and The Art of Foreign Policy (1992), dat de beleidsbepalers van de Amerikaanse buitenlandse politiek onvoldoende oog hadden voor de werkelijkheid en dat dit de belangrijkste reden was waarom Kennan voortdurend scherpe kritiek op hen uitoefende. In zijn uitgebreid gedocumenteerde boek schreef professor Stephanson:

To be realistic in these circumstances was in a way to understand the inherent limits of things, the futility (indeed blasphemy) of extending radically beyond the existing, the real. At different moments Kennan thus criticized the Sovjet Union and the United States alike for being unrealistic in this sense of not acknowledging given limits... he was aware by the end of the 1940s that the United States was embarking on a course of potentially open-ended commitments around the world, and this he could not but find dangerous and unnatural.

Zijn voortdurende kritiek leidde ertoe dat Kennan al snel vervangen werd door een ware havik, Paul Nitze, over wie de Amerikaanse historicus Mark Atwood in 2009 in de New York Times stelde:

The end of the cold war brought relief, even joy, for most Americans. With the crumbling of the Eastern bloc in 1989, more than four decades of anxiety seemed to be over. One of the few discordant voices came, surprisingly, from George Kennan, the former United States diplomat who had devised the 'containment' policy widely considered responsible for the Western triumph. 'I believe it would have happened earlier,' Kennan lamented less than a month after Germans began chipping holes in the Berlin Wall, 'if we had not insisted on militarizing the rivalry.'

Kennan did not specify who was responsible for making the cold war longer and more dangerous than it needed to be. But Paul Nitze, a onetime State Department colleague who had helped shape foreign policy under every president from Roosevelt to the first Bush, surely ranked high on his list of culprits.

It was Nitze, after all, who had argued most strongly for a huge buildup of American military power. And it was Nitze who had frequently led the charge to assure that Washington kept adding to its arsenal. Looking back in 1995, his appraisal of American management of the cold war could hardly have been more different from Kennan’s. 'I’ve come to the conclusion we did it pretty goddam well,' he boasted.

Na een lang leven getuige te zijn geweest van de desastreuze machiavellistische realpolitik van de VS, schreef Kennan een gedesillusioneerde terugblik op zijn tijdperk. Aan het slot van Sketches From A Life (1989) stelde hij somber vast:

Ik beschouw de Verenigde Staten van deze laatste jaren van de twintigste eeuw als een in wezen tragisch land, begiftigd met uitstekende natuurlijke hulpbronnen die het snel aan het verkwisten en uitputten is, en met een intellectuele en artistieke intelligentsia van groot talent en originaliteit. Voor deze intelligentsia hebben de dominante politieke machten in het land weinig begrip of respect. Haar stem wordt doorgaans tot zwijgen gebracht of overschreeuwd door de commerciële media. Het is waarschijnlijk veroordeeld om, net als de Russische intelligentsia in de negentiende eeuw, voorgoed een hulpeloze toeschouwer te blijven van de verontrustende koers in het leven van de natie.

Mark Atwood constateerde dan ook terecht dat

acceptance of containment also brought Kennan disappointments that haunted him until his death in 2005. Kennan believed that the Soviet Union, however repugnant, posed little military threat to the West and urged that the United States rely mostly on economic and political means to resist Communist expansion. Other officials, above all Nitze, who succeeded Kennan as chief of policy planning, saw things differently, especially after the outbreak of the Korean War in 1950. Kennan watched with regret as the United States subsequently poured enormous resources into weaponry and military bases.

Het begin van de Koude Oorlog in 1947 en de oprichting van de NAVO in april 1949, nog voordat de Sovjet Unie zijn eerste kernbom had getest, was dus volgens een van de meest direct betrokken Amerikaanse strategisch denkers, George Kennan, niet het resultaat van een serieuze 'military threat to the West,' zoals de westerse mainstream-pers het nog steeds doet voorkomen, maar het onvermijdelijke gevolg van het steeds machtiger Amerikaans militair-industrieel complex, waarvoor president Eisenhower in 1961 waarschuwde. Dit is van doorslaggevend belang om te weten, aangezien ook tegenwoordig weer de Buruma’s, Makken, Smeetsen en Heijne’s druk doende zijn een nieuwe Koude Oorlog steunen met hun mythe over een 'agressieve expansiepolitiek' van Rusland, en met teksten als deze van Ian Buruma: 

Als de toestand in Oekraïne de start van een nieuwe Koude Oorlog betekent, dan is dat maar zo, vindt Ian Buruma. Als gevolg van hun rancuneuze nationalisme is de omgang van het Westen met de machtige autocratieën Rusland en China moeilijker dan met hun brutalere maar wel voorspelbaardere communistische voorgangers.

Buruma maakt, gewiekst als hij is, niet duidelijk wat ‘moeilijker voorspelbaar’ is geworden aan de buitenland politiek van Rusland en China. Dit in tegenstelling tot Geert Mak die impliceert dat Rusland niet ‘once more,’ na de val van de Sovjet-Unie, ‘history’ mag maken, maar dat dit aan ‘world’s indispensable nation,’ te weten de VS, overgelaten moet worden. Het is ook niet ondenkbaar dat Buruma’s oordeel als zouden Rusland en China ‘mafia-societies’ zijn hem tot de slotsom heeft gevoerd dat zij daardoor onvoorspelbaar zijn geworden. Maar daar staat weer tegenover dat de VS eveneens een ‘mafia-gemeenschap’ is, waar volgens oud president Jimmy Carter een kleine oligarchische elite de macht heeft gegrepen, dankzij ‘ongelimiteerde politieke omkoperij.’ En als insider spreekt Carter, in tegenstelling tot Buruma, uit ervaring. Bovendien is hier het probleem dat ik niet aan mijn oude vriend kan vragen wat hij nu toch allemaal bedoelt, want als oprechte ‘democraat’ weigert hij, net als Mak, en Smeets, en Heijne, publiekelijk te reageren op fundamentele kritiek, terwijl toch, zoals bekend, het kenmerk bij uitstek van een democratie de permanente uitwisseling van gedachten is. Ook de weigering van de opiniemakers van de ‘vrije pers’ om te communiceren toont aan dat hun ‘democratie’ niet meer functioneert. Misschien moet Buruma de moeite nemen om, net als ik heb gedaan, Kennan’s werk te bestuderen. In zijn boek American Diplomacy 1900-1950 (1970) stelde hij vast:

that public opinion, or what passes for public opinion, is not invariably a moderating force in the jungle of politics. It may be true, and I suspect it is, that the mass of people everywhere are normally peace-loving and would accept many restraints and sacrifices in preference to the monstrous calamities of war. But I also suspect that what purports to be public opinion in most countries that consider themselves to have popular government is often not really the consensus of the feelings of the mass of the people at all, but rather the expression of the interests of special highly vocal minorities — politicians, commentators, and publicity-seekers of all sorts: people who live by their ability to draw attention to themselves and die, like fish out of water, if they are compelled to remain silent. These people take refuge in the pat and chauvinistic slogans because they are incapable of understanding any others, because these slogans are safer from the standpoint of short-term gain, because the truth is sometimes a poor competitor in the market place of ideas — complicated, unsatisfying, full of dilemma, always vulnerable to misinterpretation and abuse. The counsels of impatience and hatred can always be supported by the crudest and cheapest symbols; for the counsels of moderation, the reasons are often intricate, rather than emotional, and difficult to explain. And so the chauvinists of all times and places go their appointed way: plucking the easy fruits, reaping the little triumphs of the day at the expense of someone else tomorrow, deluging in noise and filth anyone who gets in their way, dancing their reckless dance on the prospects for human progress, drawing the shadow of a great doubt over the validity of democratic institutions. And until people learn to spot the fanning of mass emotions and the sowing of bitterness, suspicion, and intolerance as crimes in themselves — as perhaps the greatest disservice that can be done to the cause of popular government — this sort of thing will continue to occur.

Het absurde is dat politiek commentator Buruma de inzichten van Kennan prijst, terwijl Ian nu juist een sprekend voorbeeld is van wat deze Amerikaanse diplomaat de oorlogszuchtige ‘highly vocal minorities’ noemt, dus ‘politicians, commentators, and publicity-seekers of all sorts: people who live by their ability to draw attention to themselves and die, like fish out of water, if they are compelled to remain silent.’ Bovendien is de suggestie dat aangezien ‘de beste formule misschien die van de Amerikaanse diplomaat George Kennan, uit 1947’ is, op zijn minst onnozel aangezien deze ‘formule’ nooit de gelegenheid heeft gekregen zichzelf te bewijzen. In een recensie van het boek The Hawk and the Dove. Paul Nitze, George Kennan, and the History of the Cold War (2009), geschreven door de Nicholas Thompson, een kleinzoon van Nitze, zet de Amerikaanse hoogleraar Geschiedenis Mark Atwood Lawrence uiteen dat de havik 

Nitze, who succeeded Kennan as chief of policy planning, saw things differently, especially after the outbreak of the Korean War in 1950. Kennan watched with regret as the United States subsequently poured enormous resources into weaponry and military bases.

Taking a darker view of Soviet intentions, Nitze tirelessly advocated that the United States maintain a sufficient edge in military hardware to deter attack or, in the worst case, to win a war. ‘Nitze became,’ Thompson writes, ‘something like a coach on the sidelines of a never-ending race, exhorting his athlete to run faster each time he completed a lap, whether ahead or behind.’ In the early 1950s, that meant supporting development of the hydrogen bomb. In the crisis-filled 1960s, it meant expanding the American arsenal to counter advances in Soviet weaponry. In the aftermath of the Vietnam War, it meant sounding the alarm about perceived American passivity.

Thompson is at his best in connecting these positions to the personalities of his two subjects. Kennan’s wariness of military options sprang from deep pessimism about the capacity of technology to solve human problems and the ability of his fellow Americans to use power wisely. Nitze’s policy preferences flowed from a far rosier outlook, a characteristic that Thompson attributes partly to a childhood much happier than Kennan’s. Nitze possessed boundless faith in material progress and confidence in Americans’ ability to effect constructive change abroad.

Niet Kennan’s opvattingen bepaalden de agressieve Amerikaanse buitenlandse politiek ten tijde van de Koude Oorlog, maar die van Paul Nitze, de opsteller van het beruchte 'National Security Council Report 68 (NSC-68)' een

66-page top secret policy paper by the United States National Security Council presented to President Harry S. Truman on April 14, 1950. It was one of the most important statements of American policy that launched the Cold War. In the words of scholar Ernest R. May, NSC-68 ‘provided the blueprint for the militarization of the Cold War from 1950 to the collapse of the Soviet Union at the beginning of the 1990s.’ NSC-68 and its subsequent amplifications advocated a large expansion in the military budget of the United States, the development of a hydrogen bomb, and increased military aid to allies of the United States. It made the rollback of global Communist expansion a high priority. NSC-68 rejected the alternative policies of friendly détente and containment of the Soviet Union.

Hoe gevaarlijk Nitze’s radicalisme was, besefte president John Kennedy tijdens de Cuba Crisis, toen de wereld op de rand van een nucleair armageddon balanceerde, en het volgende zich afspeelde:

Monday morning, Oct. 22. (1962. svh) President Kennedy asks Assistant Secretary of Defense Paul Nitze to make sure no American officer can fire nuclear weapons without the President's say-so:

The President: We may be attacking the Cubans, and a reprisal may come. I don't want these nuclear weapons firing without our knowing it… Can we take care of that, Paul? We need a new instruction out.

Nitze: All right. I'll go back and tell them.

The President: They object to sending a new one out?

Nitze: They object to sending it out because it, to their view, compromises their standing instructions… NATO strategic contact [jargon for a Soviet nuclear attack] requires the immediate execution of E.D.P. in such events.

The President: What's E.D.P.?

Nitze: The European defense plan, which is nuclear war…

The President: No, that's why we ordered that… And what we've got to do is make sure these fellows do know, so that they don't fire them off and put the United States under attack… I don't think we ought to accept the Chiefs' word on that one, Paul.

Maar achter Kennedy’s rug om koos Nitze de kant van Amerikaanse generaals die, getuige diens aantekeningen ‘Escalate blockade / Provoke an attack / Direct attacks,’ voorstanders waren van desnoods een nucleaire oorlog met de Sovjet Unie. Nitze was van oordeel dat John Kennedy een politiek van ‘appeasement’ voerde, een compromissen-politiek waartegen hij en de militaire haviken fel gekant waren. Zo fel dat de Sovjet-ambassadeur in Washington:

Anatoly Dobrynin, reported that the President's brother, Robert Kennedy, had come to see him on an unofficial visit. Dobrynin's report went something like this:

Robert Kennedy looked exhausted. One could see from his eyes that he had not slept for days. He himself said that he had not been home for six days and nights. ‘The President is in a grave situation,’ Robert Kennedy said, ‘and does not know how to get out of it. We are under very severe stress. In fact we are under pressure from our military to use force against Cuba. Probably at this very moment the President is sitting down to write a message to Chairman Khrushchev. We want to ask you, Mr. Dobrynin, to pass President Kennedy's message to Chairman Khrushchev through unofficial channels. President Kennedy implores Chairman Khrushchev to accept his offer and to take into consideration the peculiarities of the American system. Even though the President himself is very much against starting a war over Cuba, an irreversible chain of events could occur against his will. That is why the President is appealing directly to Chairman Khrushchev for his help in liquidating this conflict. If the situation continues much longer, the President is not sure that the military will not overthrow him and seize power. The American army could get out of control,’

zo is te lezen in Khrushchev Remembers (1970), de autobiografie van de man die van 1953 tot 14 oktober 1964 de Sovjet Unie leidde. Kortom, in tegenstelling tot wat de ‘outsider’ Buruma suggereert, berustte het Amerikaanse buitenlands beleid niet op de ‘formule’ van de ‘Amerikaanse diplomaat George Kennan, uit 1947,’ maar op de doctrine van Paul Nitze, zoals verwoordt in de ‘National Security Council Report 68’ uit 1950 dat ‘one of the most important statements’ was ‘of American policy that launched the Cold War.’ Kennan was de diplomaat van de ‘vreedzame coëxistentie,’ Nitze, zijn opvolger, wiens ideologie de levensgevaarlijke Koude Oorlog creëerde, was de man van de direct confrontatie, fanatiek gekant tegen het maken compromissen, en de pleitbezorger van de permanente wapenwedloop. Dit is belangrijk om te weten, aangezien opiniemaker Buruma in 2014 beweerde dat aangezien ‘China en Rusland’ niet ‘onze vrienden’ zijn, 

we conflicten [kunnen] beteugelen door de belangen van die landen te erkennen, altijd waakzaam te zijn en onze eigen democratische instellingen sterk te houden. 

Maar aangezien ‘onze eigen democratische instellingen,’ volledig zijn uitgehold, en de belangen van de ‘oligarchie’ de Amerikaanse buitenlandse politiek bepalen, toont Buruma’s opvatting dat het Westen ‘een nieuwe Koude Oorlog’ maar moet accepteren, met als argument dat ‘[h]eel de Koude Oorlog bedoeld [was] om een warme oorlog te voorkomen,’ aan hoe weinig hij van de eerste Koude Oorlog weet en begrijpt. Zijn voorstelling van zaken berust op een haat tegen Rusland, want wat Buruma wel degelijk weet, is dat
  1. Rusland tijdens de twee wereldoorlogen in totaal ruim 30 miljoen inwoners verloor 
  2. dat in 1812 Napoleon’s met een leger van 600.000 soldaten Rusland aanviel 
  3. dat in 1918 de Amerikanen het land via Vladivostok en Archangel binnenvielen, om de Bolsjewistische troepen te bestrijden 
  4. dat in zomer 1941 Hitler’s strijdkrachten Rusland aanvielen 
  5. zodat men de angst voor het gewelddadige westerse expansionisme weliswaar ‘paranoia,’ kan noemen, ‘but it is not completely irrational. After all, both Russia and China are surrounded by countries allied to the US. And, by pushing NATO as far as the Russian borders, the West has hardly been sensitive to Russian security concerns,’ aldus Buruma zelf. 
Zoals bekend is angst — de aanjager van haat — een slechte raadgever. Bovendien wees George Bernhard Shaw er terecht op dat ‘[h]atred is the coward's revenge for being intimidated.’ Ik vrees dat ‘we’ bij mijn oude vriend Ian te maken hebben met een ongeneeslijke stoornis. Wanneer Buruma enerzijds toegeeft dat ‘by pushing NATO as far as the Russian borders, the West has hardly been sensitive to Russian security concerns,’ en anderzijds met evenveel stelligheid Rusland de schuld geeft van de nieuwe Koude Oorlog met ondermeer als argument Poetin’s ‘annexatie van de Krim,’ dan is er sprake van een ernstig gebrek aan logica, nog afgezien van het feit dat ‘zijn annexatie’ het resultaat was van een volksraadpleging, waarbij de meerderheid van de bevolking op de Krim, bestaande uit ruim 65 procent Russen, ruim 15 procent Oekraïeners en 12 procent Tartaren, zich uitsprak voor aansluiting bij Rusland. Het vergt nauwelijks enige verbeeldingskracht om te beseffen dat Moskou niet de havenstad Sebastopol, waar de Russische Zwarte Zee vloot gestationeerd is, aan de NAVO kon overdragen. Zeker niet sinds de NAVO, onder druk van de Amerikanen en in strijd met de afspraken, haar militaire bases van het bondgenootschap steeds dichter naar de Russische grenzen begon op te schuiven. Gezien het eeuwenoude westerse expansionisme waarvan ook Rusland het slachtoffer is geweest is de huiver van Moskou begrijpelijk. Maar er speelt nog iets mee: in het 2012 verschenen boek The Untold History Of The United States schreven de Amerikaanse filmmaker Oliver Stone en zijn landgenoot Peter Kuznick, hoogleraar Geschiedenis met betrekking tot de mogelijke redenen van de CIA om betrokken te zijn geweest bij de moord op Kennedy:

Kennedy’s most empathic response to Khrushchev’s peace overtures came in his June 1963 American University address. He and his closest advisors had drafted the speech without input from the Joint Chiefs, the CIA, or the State Department. It may be the most enlightened speech made by any president in the twentieth century.

Vervolgens citeren beide auteurs fragmenten uit Kennedy’s toespraak:

I have… chosen this time and this place to discuss a topic on which ignorance too often abounds and the truth is too rarely perceived-yet it is the most important topic on earth: world peace.

What kind of peace do I mean? What kind of peace do we seek? Not a Pax Americana enforced on the world by American weapons of war… I am talking about genuine peace, the kind of peace that makes life on earth worth living, the kind that enables men and nations to grow and to hope and to build a better life for their children - not merely peace for Americans but peace for all men and women, not merely peace in our time but peace for all time.

I speak of peace because of the new face of war. Total war makes no sense in an age when great powers can maintain large and relatively invulnerable nuclear forces and refuse to surrender without resort to those forces. It makes no sense in an age when a single nuclear weapon contains almost ten times the explosive force delivered by all the allied air forces in the Second World War. It makes no sense in an age when the deadly poisons produced by a nuclear exchange would be carried by wind and water and soil and seed to the far corners of the globe and to generations yet unborn…

Second: Let us reexamine our attitude toward the Soviet Union… it is sad to… realize the extent of the gulf between us. But it is also… a warning to the American people not to… see only a distorted and desperate view of the other side, not to see conflict as inevitable, accommodation as impossible, and communication as nothing more than an exchange of threats…

Today, should total war ever break out again — no matter how — our two countries would become the primary targets. It is an ironic but accurate fact that the two strongest powers are the two in the most danger of devastation. All we have built, all we have worked for, would be destroyed in the first 24 hours…

And if we cannot end now our differences, at least we can help make the world safe for diversity. For, in the final analysis, our most basic common link is that we all inhabit this small planet. We all breathe the same air. We all cherish our children's future. And we are all mortal.

Third: Let us reexamine our attitude toward the cold war… we shall also do our part to build a world of peace where the weak are safe and the strong are just. We are not helpless before that task or hopeless of its success. Confident and unafraid, we labor on — not toward a strategy of annihilation but toward a strategy of peace.

Die ‘vredesstrategie,’ tevens de titel van president Kennedy’s toespraak, zou een fundamentele politieke omslag hebben betekend met ingrijpende consequenties voor allereerst de almaar toenemende macht van het biljoenen verslindende Amerikaanse militair-industrieel complex, waarvoor twee jaar eerder Dwight Eisenhower in zijn afscheidsspeech als president met klem had gewaarschuwd:

We must never let the weight of this combination endanger our liberties or democratic processes. We should take nothing for granted. Only an alert and knowledgeable citizenry can compel the proper meshing of the huge industrial and military machinery of defense with our peaceful methods and goals, so that security and liberty may prosper together.

De oud-opperbevelhebber van de geallieerde strijdmachten in Europa wist van nabij waarover hij sprak, en was verstandig genoeg om zijn waarschuwing pas te geven toen hij na acht jaar als president afscheid nam. De positie van zijn opvolger was volstrekt anders; niet alleen was hij jong en was hij slechts twee jaar president, maar ook zijn twee broers waren dynamisch, intelligent en ambitieus. Daardoor bestond voor het eerst in de Amerikaanse geschiedenis de kans dat een katholieke dynastie jarenlang aan de macht zou komen, die een bedreiging vormde voor de belangen van de oude elite uit kringen van de White Anglo-Saxon Protestants, die tot dan toe de Amerikaanse presidenten hadden geleverd. De gevestigde orde haat elk verlies aan macht en invloed en wantrouwt per definitie elke vernieuwing van buitenaf. Dat is altijd zo geweest en niets wijst erop dat dit in de toekomst zal veranderen, Integendeel zelfs. Als we het boek The Grand Chessboard uit 1997 lezen, geschreven door de voormalige National Security Adviser Zbigniew Brzezinski, die ook president Obama adviseerde, dan blijkt al snel hoe de hegemonistische Amerikaanse oligarchie de wereld naar haar hand wil zetten. Let daarbij ook op de onthullende wijze waarop de realiteit wordt voorgesteld. Brzezinski:

In the foreseeable future, the impoverished two-thirds of humanity may not be motivated by the restraint of the privileged.

It is also noteworthy that international conflicts and acts of terrorism have so far been remarkably devoid of any use of the weapons of mass destruction. How long that self-restraint may hold is inherently unpredictable, but the increasing availability, not only to states but also to organized groups, of the means to inflict massive casualties – by the use of nuclear of bacteriological weapons – also inevitably increases the probability of their employment…

Meeting these challenges is America’s burden as well as its unique responsibility. Given the reality of American democracy, an effective response will require generating a public understanding of the continuing importance of American power in shaping a widening framework of stable geopolitical cooperation, one that simultaneously averts global anarchy and successfully defers the emergence of a new power challenge.

Achter al dit ideologische taalgebruik schuilt een meedogenloos machtspolitiek, waarbij met geweld voorkomen moet worden dat de ‘impoverished two-thirds of humanity’ een greep krijgt op rijkdommen van ‘the privileged.’ Hoe die tweederde van de mensheid verarmd is geraakt en verarmd blijft, en waarom het Westen geprivilegieerd raakte, zijn vragen die daarbij geen enkele rol van betekenis spelen. Belangrijk is slechts dat de status quo gehandhaafd blijft, dat wil zeggen: dat de rijken nog rijker worden en de armen almaar armer, waarbij op dit moment 80 procent van alle rijkdom op aarde in bezit is van 20 procent van de wereldbevolking.  En om die kloof te kunnen handhaven is een militair-industrieel nodig. Dit spreekt voor zich, de ‘impoverished’ zullen niet eeuwig de belangen van de ‘privileged’ willen dienen en zullen ooit met geweld massaal voor hun eigen belangen opkomen. Op dat moment kunnen de miljarden armen alleen nog met militaire vuurkracht worden ‘geneutraliseerd,’ zoals men in officiële documenten van Amerikaanse militaire planners kan lezen.

Vandaar dat de toespraak van John Kennedy een klap in het gezicht van de gevestigde orde was. De belangrijkste beweegreden waarom de Amerikaanse president, die normaal de positie van de macht verdedigt, ineens een fundamentele aanval deed op de belangen van de elite, is niet moeilijk te raden. Voor het eerst in de geschiedenis had één individu op aarde de macht in handen gekregen om de hele mensheid uit te roeien. Sterker nog: armageddon werd op het nippertje voorkomen. Dertien dagen leek in oktober 1962 de VS en de Sovjet Unie in een nucleaire oorlog te worden gezogen, omdat – in de woorden van de minister van Justitie, Robert Kennedy – ‘an irreversible chain of events could occur against our will. The President does not know how long he can hold out against our generals.’ Geen enkel zinnig mens wil in de situatie terecht komen dat hij moet beslissen of het moment is aangebroken om de hele mensheid uit te roeien. Maar nadat tijdens de Cuba Crisis beide partijen water in de wijn hadden gedaan was het Amerikaans militair industrieel complex woedend.

‘We’ve been had!’ yelled then Navy Chief George Anderson upon hearing on October 28, 1962, how JFK ‘solved’ the missile crisis. Admiral Anderson was the man in charge of the very ‘blockade’ against Cuba.

‘The biggest defeat in our nation’s history!’ bellowed Air Force Chief Curtis Lemay, while whacking his fist on his desk.

‘We missed the big boat,’ said Gen. Maxwell Taylor after learning the details of the deal with Khrushchev.

Onder andere Curtis Lemay, hoofd van de Amerikaanse Luchtmacht, was destijds een  voorstander van onmiddellijk bombarderen, op het gevaar af daarmee een nucleair armageddon te veroorzaken:

During the Cuban Missile Crisis in September 1962, LeMay wanted to bomb nuclear sites in Cuba. When John F. Kennedy asked LeMay how the Soviet Union would respond if the United States bombed their missiles in Cuba. He replied that they would ‘do nothing’. Kennedy argued for a blockade of Cuba. LeMay responded by accusing the president of acting like Neville Chamberlain during the Munich Crisis and that the blockade scheme as ‘almost as bad as the appeasement at Munich.’

Dobbs (Amerikaanse journalist/auteur svh) quotes Dino Brugioni, ‘a key member of the CIA team monitoring the Soviet missile buildup,’ who saw no way out except ‘war and complete destruction’ as the clock moved to ‘one minute to midnight,’ the title of his book.  Kennedy’s close associate, historian Arthur Schlesinger, described the events as ‘the most dangerous moment in human history.’ Defense Secretary Robert McNamara wondered aloud whether he ‘would live to see another Saturday night,’ and later recognized that ‘we lucked out’ -- barely.

Vrijdag 26 October 1962 werd door de B-52-piloot, majoor Don Clawson, als ‘the most dangerous moment’ genoemd. De B-52 was een NAVO-bommenwerper, ‘on airborne alert’ met nucleaire wapens ‘on board and ready to use.’  26 Oktober was de dag toen ‘the nation was closest to nuclear war,’ schreef Clawson in zijn ‘irreverent anecdotes of an Air Force pilot.’ Als direct betrokkene was hij die op die dag ‘in a good position to set off a likely terminal cataclysm.’ Hij concludeerde dat

‘We were damned lucky we didn't blow up the world – and no thanks to the political or military leadership of this country.’

Op hetzelfde moment ontsnapte opnieuw de mensheid aan genocide, ditmaal dankzij de houding van één (!) Russische officier:

Vasili Alexandrovich Arkhipov (30 January 1926 – 19 August 1998) was a Soviet Navy officer credited with casting the single vote that prevented a Soviet nuclear strike (and, presumably, all-out nuclear war) during the Cuban Missile Crisis. Such an attack likely would have caused a major global thermonuclear response which could have destroyed much of the world. As flotilla commander and second-in-command of the diesel powered submarine B-59, only Arkhipov refused to authorize the captain's use of nuclear torpedoes against the United States Navy, a decision requiring the agreement of all three senior officers aboard. In 2002 Thomas Blanton, who was then director of the US National Security Archive, said that Arkhipov ‘saved the world.’ […] When discussing the Cuban Missile Crisis in 2002, Robert McNamara, the U.S. Secretary of Defense at the time, stated, ‘We came very close" to nuclear war, "closer than we knew at the time.’ Arthur M. Schlesinger Jr., an advisor for the John F. Kennedy administration and a renowned historian, continued this thought by stating ‘This was not only the most dangerous moment of the Cold War. It was the most dangerous moment in human history.’

Al deze informatie toont aan hoe lichtzinnig Ian Buruma’s opmerking is dat als de huidige situatie ‘het begin’ is ‘van een nieuwe Koude Oorlog is, dan is het maar zo. Heel de Koude Oorlog was bedoeld om een warme oorlog te voorkomen.’ De combinatie van onwetendheid en dwaasheid van de westerse mainstream-opiniemakers grenst aan misdadigheid. Zo moet Buruma hebben geweten van de recensie over het boek My Journey at the Nuclear Brink (2015), geschreven door de Amerikaanse voormalige minister van Defensie William Perry. In The New York Review of Books van 14 juli 2016 stelde de gouverneur van Californië, Jerry Brown:

I know of no person who understands the science and politics of modern weaponry better than William J. Perry, the US Secretary of Defense from 1994 to 1997. When a man of such unquestioned experience and intelligence issues the stark nuclear warning that is central to his recent memoir, we should take heed. Perry is forthright when he says: ‘Today, the danger of some sort of a nuclear catastrophe is greater than it was during the Cold War and most people are blissfully unaware of this danger.’ He also tells us that the nuclear danger is ‘growing greater every year’ and that even a single nuclear detonation ‘could destroy our way of life.’

In clear, detailed but powerful prose, Perry’s new book, My Journey at the Nuclear Brink, tells the story of his seventy-year experience of the nuclear age. Beginning with his firsthand encounter with survivors living amid ‘vast wastes of fused rubble’ in the aftermath of World War II, his account takes us up to today when Perry is on an urgent mission to alert us to the dangerous nuclear road we are traveling.

Reflecting upon the atomic bombing of Hiroshima and Nagasaki, Perry says it was then that he first understood that the end of all of civilization was now possible, not merely the ruin of cities. He took to heart Einstein’s words that ‘the unleashed power of the atom has changed everything, save our modes of thinking.’ He asserts that it is only ‘old thinking’ that persuades our leaders that nuclear weapons provide security, instead of understanding the hard truth that ‘they now endanger it.’

Perry does not use his memoir to score points or settle grudges. He does not sensationalize. But, as a defense insider and keeper of nuclear secrets, he is clearly calling American leaders to account for what he believes are very bad decisions, such as the precipitous expansion of NATO, right up to the Russian border, and President George W. Bush’s withdrawal from the Anti-Ballistic Missile Treaty, originally signed by President Nixon.

In his foreword to the book, George P. Shultz describes Perry as a man of ‘absolute integrity.’ His record is remarkable: Ph.D. in mathematics, vast technical training and experience in high-tech business, management of research and weapons acquisition as an undersecretary of defense under President Carter, and deputy secretary and then secretary of defense under Bill Clinton.

Brown kwalificeerde Perry’s boek over ‘the business of mass destruction’ kortweg als ‘Een Doordringende Nucleaire Waarschuwing,’ maar kennelijk nog steeds niet doordringend genoeg, tenminste wanneer ‘we’ uitgaan van het feit dat de commerciële pers onweersproken doorgaat met haar levensgevaarlijk manicheïsme. Daarentegen wees een insider als William Perry erop dat er geen ‘acceptable defense' bestaat 'against a mass nuclear attack.’ Een nucleaire oorlog betekent genocide. In zijn boekbespreking stelde gouverneur Brown dat:

[a]s much as anyone, Perry is aware of the ways, secret and public, that technical innovation, private profit and tax dollars, civilian gadgetry and weapons of mass destruction, satellite technology, computers, and ever-expanding surveillance are interconnected. But he now uses this dark knowledge in an effort to reverse the deadly arms race in which he had such a pivotal role.

De outsider Buruma mag dan wel ‘een nieuwe Koude Oorlog’  voor lief nemen, vanuit de veronderstelling dat ‘[h]eel de Koude Oorlog was bedoeld om een warme oorlog te voorkomen,’ maar een feit is dat ook de insider Perry  beklemtoont dat:

it was by luck that we avoided a nuclear holocaust in the Cuban crisis. Years later, we found out that there were some additional and dangerous circumstances that might have pushed us into nuclear war.

First, Perry writes, the Soviet ships approaching the blockade imposed by the US had submarine escorts that were armed with nuclear torpedoes. Because of the difficulty with communications, Moscow had authorized the submarine commanders to fire without further authorization. When an American destroyer tried to force a submarine to surface, both its captain and the political officer decided to fire a nuclear torpedo at the destroyer. A nuclear confrontation was avoided only because Vasili Arkhipov, the overall commander of the fleet, was also present on the submarine. He countermanded the order to launch, thereby preventing what might have started a nuclear war.

Second, during the crisis, an American reconnaissance plane stationed in Europe wandered off course and flew into Soviet airspace. The Soviets immediately scrambled attack aircraft as did American fighters from an airbase in Alaska. The Americans were armed with nuclear-tipped missiles. Fortunately, the American reconnaissance pilot discovered he had blundered into Soviet airspace and flew away before any Soviet intercepts arrived.

At about the same time an American ICBM was launched from Vandenberg Air Base. Though this was a routine launch intended as a test, it could have easily been misinterpreted by the Soviets. Luckily, it wasn’t.

Tragically, despite coming so close to nuclear annihilation, the leaders of the Soviet Union and the United States did not make any effort to slow nuclear competition; they did just the opposite. Perry sees here the operation of “surreal…thinking” utterly at odds with the new reality of nuclear weapons. Yes, the hotline between Washington and Moscow was established, but otherwise strategic thinking in both the US and the Soviet Union went on as though nothing had happened.

Perry points out several particularly troubling aspects of the crisis. There were, he writes, advisers on both the Soviet and US sides who wanted to rush into war. The media, for their part, treated the crisis as ‘a drama of ‘winning’ and ‘losing.’ Finally he observes that political leaders seemed to gain approval with the public based on their willingness to initiate a war.

As a result, an even more sophisticated competition began, in nuclear warheads and in the vehicles to deliver them. Dean Rusk, the US secretary of state at the time, triumphantly declared that ‘we’re eyeball to eyeball, and I think the other fellow just blinked.’ If that was meant to imply that America had won, he was wrong. The Soviets just stepped up their nuclear efforts and so did the US, each building thousands of dangerous nuclear devices that if ever used could obliterate large swaths of humanity.

Perry candidly recognizes that the nuclear threat also meant very good business for defense laboratories such as his own employer, Sylvania.

Met andere woorden: een nieuwe Koude Oorlog is geen enkele garantie dat een nucleaire armageddon onmogelijk is, zoals Ian Buruma suggereert, die bovendien, in tegenstelling tot oud minister Perry, absoluut niet het belang beseft van Eisenhower’s waarschuwing voor de groeiende macht van het militair-industrieel complex. Nogmaals gouverneur Brown over Perry: 

Then as now, Perry writes, he believed that America would possess all the deterrence it needs with just one leg of the so-called triad: the Trident submarine. It is very difficult for armies to track and destroy it, and it contains more than enough firepower to act as a deterrent. The bombers provide only an insurance policy for the unlikely contingency of a temporary problem with the Trident force, and also have a dual role in strengthening our conventional forces. Our ICBM force is in his mind redundant. Indeed the danger of starting an accidental nuclear war as a result of a false alarm outweighs its deterrent value.

Many experts agree, but presidents follow the political and highly dangerous path of sizing our nuclear force to achieve ‘parity’ with Russia. Such a competitive and mindless process always leads to escalation without end.

Perry tells us that parity is ‘old thinking’ because nuclear weapons can’t actually be used — the risk of uncontrollable and catastrophic escalation is too high. They are only good for threatening the enemy with nuclear retaliation. Our submarine force, equipped with nuclear weapons, is virtually invulnerable and can perform that deterrent function well. (It should be noted that the doctrine of deterrence is severely criticized by those who worry about the implications of threatening mass slaughter.)

Oud-minister van Defensie van ’s werelds zwaarst bewapende natie, William Perry, weet als insider hoe gevaarlijk het bedreigen van de Russische Federatie is. Gouverneur Brown wijst er in zijn recensie op dat de gematigde krachten in de VS verloren van de fanatieke neoconservatieven en nu ook 'liberals,' die nu na de val van de Sovjet Unie niet uit zijn op vrede, maar, volgens eigen zeggen, op de ‘hegemonie van Amerika,’ daarbij als vanzelfsprekend gesteund en aangevuurd door het militair-industrieel complex en de mainstream-media die financieel in niet geringe mate afhankelijk zijn van grote concerns. Brown:

In 1996, Richard Holbrooke, then an assistant secretary in the State Department, proposed to expand NATO by bringing in Poland, Hungary, the Czech Republic, and the Baltic nations. Perry thought this was a very unwise move and should be delayed at all costs. A prominent group of fifty leading Americans, both conservative and liberal, signed a letter to President Clinton opposing NATO expansion. Among the signers were Robert McNamara, Sam Nunn, Bill Bradley, Paul Nitze, Richard Pipes, and John Holdren. It was to no avail. Perry was the lone cabinet member to oppose President Clinton’s decision to give Poland, Hungary, and the Czech Republic immediate membership in NATO.

That year, 1996, turned out to be the high point in Russian–American relations. The NATO expansion began during President Clinton’s second term. After President George W. Bush was elected, NATO was expanded further to include more nations, reaching all the way to the Russian border. Bush also withdrew the United States from the Anti-Ballistic Missile (ABM) Treaty, and started deploying an ABM system in Eastern Europe, thereby repudiating the important achievements of Richard Nixon and fostering the illusion that a defense could successfully defeat a determined attack of nuclear missiles. 

Maar hierover zwijgt Ian Buruma wanneer hij weer eens de VS lof toezwaait terwijl hij tegelijkertijd Rusland demoniseert, en critici van Washington’s agressieve politiek verwijt dat zij daarmee de VS criminaliseren als één van ‘de kwaadaardigste en gevaarlijkste machten in de wereld,’ en dat ‘voor de tweede wereld oorlog vijandigheid ten opzichte van de VS… eerder te vinden was in extreem rechtse, en zelfs niet zo extreem rechtse kringen. Aan Joods en Amerikaanse materialisme zou de westerse beschaving ten onder gaan.’ Op deze wijze probeert Buruma kritiek op de Amerikaanse elite te demoniseren, en daarmee monddood te maken. Hoe misdadig dit is, blijkt tevens uit het feit dat dinsdag 16 januari 2016 The New York Times het volgende berichtte:

WASHINGTON — A newly drafted United States nuclear strategy that has been sent to President Trump for approval would permit the use of nuclear weapons to respond to a wide range of devastating but non-nuclear attacks on American infrastructure, including what current and former government officials described as the most crippling kind of cyberattacks.

For decades, American presidents have threatened ‘first use’ of nuclear weapons against enemies in only very narrow and limited circumstances, such as in response to the use of biological weapons against the United States. But the new document is the first to expand that to include attempts to destroy wide-reaching infrastructure, like a country’s power grid or communications, that would be most vulnerable to cyberweapons. […]

Gary Samore, who was a top nuclear adviser to President Barack Obama, said much of the draft strategy ‘repeats the essential elements of Obama declaratory policy word for word’ — including its declaration that the United States would ‘only consider the use of nuclear weapons in extreme circumstances to defend the vital interests of the United States or its allies and partners.’

But the biggest difference lies in new wording about what constitutes ‘extreme circumstances.’ […]

‘Almost everything about this radical new policy will blur the line between nuclear and conventional,’ said Andrew C. Weber, an assistant defense secretary during the Obama administration who directed an interagency panel that oversaw the country’s nuclear arsenal.

If adopted, he added, the new policy ‘will make nuclear war a lot more likely.’

Nu hoge Amerikaanse militairen verklaren dat de VS over ‘usable’ nucleaire wapens beschikt, terwijl de voormalige onderminister van Defensie, Andrew Weber, benadrukt dat ‘[a]lmost everything about this radical new policy will blur the line between nuclear and conventional,’ en ‘will make nuclear war a lot more likely’ getuigen Ian Buruma’s praatjes van een misdadige onverschilligheid, zeker als de lezer ook nog eens de waarschuwing van de Amerikaanse voormalige minister van Defensie William Perry in acht neemt dat ‘the risk of uncontrollable and catastrophic escalation is too high.’ Meer over de geldingsdrang van mainstream-dwazen de volgende keer.