In een beschrijving van Raymond van den Boogaard's boek Mijn lieve ouders over het onvermogen van zijn vader en moeder om met elkaar te leven staat dat de journalist Van den Boogaard 'zichzelf in het slothoofdstuk [vergelijkt] met de minutieus beschouwende hoofdpersoon uit L'étranger van Camus, die zijn moeder heeft verloren.' Die 'hoofdpersoon' is pied-noir Meursault, 'vreemdeling' bij uitstek, want als Franse Algerijn is hij een buitenstaander in zowel Algerije als in Frankrijk. Hij hoort nergens echt bij. Het thema van Camus' roman is het 'absurdistisch' levensgevoel, waarbij de zinloosheid van het leven wordt erkend maar niet eindigt in gemakzuchtige ironie, keihard cynisme, uitzichtloos nihilisme dan wel zelfmoord. Als zodanig komt Camus' absurdisme overeen met het besef van het tragische, zoals dit door de Amerikaanse dichter en vertaler van Griekse tragedies, wijlen Robert Fagles, in de inleiding van Sophocles’ tragedie Oedipus the King werd beschreven. Met betrekking tot koningin Jocasta, moeder en echtgenote van Oedipus stelde Fagles:
Jocasta thought that there was no order or design in the world, that dreams and prophecies had no validity; that man had complete freedom because it made no difference what he did – nothing made any sense. She was wrong; the design was there, and when she saw what it was she hanged herself. But the play now seems to give us a view of man’s position that is just as comfortless as her acceptance of a meaningless universe. What place is there in it for human freedom and meaningfull action? Oedipus did have one freedom: he was free to find out or not find out the truth… One freedom is allowed him: the freedom to search for the truth, the truth about the prophecies, about the gods, about himself. And of this freedom he makes full use. Against the advice and appeals of others, he pushes on, searching for the truth, the whole truth and nothing but the truth. And in this search he shows all those great qualities that we admire in him – courage, intelligence, perseverance… This freedom to search, and the heroic way in which Oedipus uses it, make the play not a picture of man’s utter feebleness caught in the toils of fate, but on the contrary, a heroic example of man’s dedication to the search of truth, the truth about himself. This is perhaps the only freedom, the play seems to say, but there could be none more noble.
Het tragisch levensgevoel staat diametraal tegenover het christelijk geloof in een verlossing of in de materiële verlossing van de Vooruitgangsidelogie. Fagles over de hoofdpersoon in Oedipus the King:
ignorance can be remedied, the ignorant can learn, and the force with which Oedipus now reasserts his presence springs from the truth he now understands: that the universe is not a field for the play of blind chance, and that man is not its measure. This knowledge gives him a new strength which sustains him in his misery and gives him the courage needed to go on living, though he is now an outcast, a man from whom his fellow-men recoil in horror… The catastrophe of the tragic hero thus becomes the catastrophe of… man; all his furious energy and intellectual daring drive him on to this terrible discovery of his fundamental ignorance – he is not the measure of all things but the thing measured and found wanting.
Ook in dit opzicht zijn de thema’s van de oud-Griekse tragedieschrijvers 2500 jaar nadien nog steeds actueel:
Sophocles’ play has served modern man and his haunted sense of being caught in a trap not only as a base for a psychoanalytic theory which dooms the male infant to guilt and anxiety from his mother’s breast, but also as the model for a modern drama that presents us, using the ancient figures, our own terror of the unknown future which we fear we cannot control – our deep fear that every step we take forward on what we think is the road of progress may really be a step toward a foreordained rendezvous with disaster. The greatest of these modern versions is undoubtedly Jean Cocteau’s Machine Infernale; the title alone is, as the French say, a whole program. Cocteau also worked with Stravinsky on an operatic version of the Sophoclean play (the text in liturgical Latin), and for a recording of this work he wrote a prologue that sums up his compelling vision of man’s place in a strange and haunted universe. ‘Spectateurs,’ the author says in his forceful, rather nasal voice, ‘sans le savoir…’ without knowing it, Oedipus is at grips with the powers that watch us from the other side of death. They have spread for him, since the day of his birth, a trap and you are going to watch it snap shut… Nothing mortal can resist the chages Time brings: not bodily strength, not friendship between man and man, still less between city and city. No man can be confident of the future; human confidence is based on total ignorance.
Gemeten naar de kennis van de goden of , zo u wilt, van de natuur is ‘human knowledge at its greatest ignorance compared to theirs… It is a universe governed by powers in whose justice man must assert, in ignorance and with little hope of confirmation, a desperate belief.
Evenals bij de klassieken vormen bij Camus verantwoordelijkheid en conformisme een leitmotiv. Hoewel het leven tragisch en daarmee absurd is, betekent dit voor hen niet dat daardoor moraliteit zinloos is geworden, de mens is immers niet de maat aller dingen. Wij mogen dan wel 'toeschouwers' zijn 'zonder het te weten,' uiteindelijk is 'the design there,' voor degene die niet blind is. Achter de uiterlijke vormen schuilt een logica, hoe raadselachtig die ook moge zijn voor de gewone sterveling. Zo zijn we terug bij de mainstream-journalist Raymond van den Boogaard die 'zichzelf in het slothoofdstuk [vergelijkt] met de minutieus beschouwende hoofdpersoon uit L'étranger van Camus.' Hoe kan hij zich vereenzelvigen met zowel de pied-noir Meursault, die nergens bijhoort, als met de kleinburger die bij de massa wil horen? Hoe is het te verklaren dat de zogeheten 'politiek-literaire elite' in de polder enerzijds neerkijkt op haar publiek en het anderzijds probeert te behagen? Waarom verafschuwt deze 'elite' de smaak en waarden van haar publiek, en blijkt zij — zodra het erop aankomt — precies dezelfde wansmaak en oppervlakkige waarden te omarmen? Anders gesteld: waarom is de enigszins geaffecteerd sprekende Raymond getatoeëerd? Zelf stelde hij in 2010 dat dit 'verschijnsel lang het speelveld is geweest van marginalen binnen de samenleving,' maar dat het vandaag de dag
algemeen verbreid [raakt] – je hoeft immers tegenwoordig geen zeeman, bajesklant of prostituee meer te zijn om een tatoeage te hebben. Maar de bestudering ervan blijft marginaal.
Wellicht heeft dat toch te maken met de manier waarop tatoeage naar het Westen is gekomen, in de achttiende eeuw, onder invloed van toenemende wereldhandel en scheepvaart. Degenen die uit Borneo of de Stille Zuidzee een tatoeage meenamen, waren veelal eenvoudige zeelieden. En de armen hebben, zoals bekend, geen geschiedenis.
Wat het laatste betreft: ik had het niet beter kunnen formuleren. Voor de elite en de middenklasse blijven 'de armen' door de geschiedenis heen, en in feite nog steeds, vooral gezichtsloos, anoniem, amorf, een bedreigende meute die permanent in bedwang moet worden gehouden om te voorkomen dat ze uit de pas gaat lopen en de belangen van de geprivilegieerden aantast. Het neoliberale kapitalisme bestaat zelfs bij de gratie van 'de armen.' Daarvoor was de het systeem genoodzaakt de smaak en gewoontes van de massa te vormen. Het is ook niet vreemd dat de Britse auteur John Berger in A Fortunate Man (1967), constateerde dat in het rijk waar de industriële revolutie begon er 'large sections of the… working and middle class' bestaan
who are inarticulate as the result of wholesale cultural deprivation. They are deprived of the means of translating what they know into thoughts which they can think.
Hun smaak heeft zich nooit verder kunnen ontwikkelen dan de kitsch. De Amerikaanse kunstcriticus Clement Greenberg merkte op dat de cultuur van zowel de moderne massa als de bourgeoisie
predigests art for the spectator and spares him effort, provides him with a shortcut to the pleasures of art that detours what is necessarily difficult in the genuine art,
aangezien het ‘includes the spectator’s reactions in the work itself instead of forcing him to make his own responses.’ Hetzelfde gaat op voor de mainstream-journalistiek, en verklaart ook meteen waarom opiniemakers zo'n belangrijke plaats innemen in de commerciële massamedia. De cultuur van de consumerende massa verwoest elke poging tot autonoom denken. Zij kan het complexe van wat ‘High Culture’ heet niet bevatten omdat die cultuur niet te verwerken is in het eigen bestaan. Smaak en meningen van de opiniemakers kunnen daarom per definitie niet afwijken van de nauwelijks ontwikkelde, commerciële smaak van de overgrote meerderheid. De mainstream-pers simplificeert datgene wat complex is, ontdoet de werkelijkheid van oorzaak en gevolg, en verzwijgt de historische context waarin het leven van de mens zich voltrekt. Zij biedt de
customers neither an emotional catharsis nor an aesthetic experience, for these demand effort. The production line grinds out a uniform product whose humble aim is not even entertainment, for this too implies life and hence effort, but merely distraction. It may be stimulating or narcotic, but it must be easy to assimilate. It asks nothing of its audience, for it is ‘totally subjected to the spectator.’ And it gives nothing,
aldus de Amerikaanse Dwight Macdonald in zijn postuum verschenen essaybundel Masscult and Midcult: Essays Against the American Grain (2011). Vanuit deze optiek is het leerzaam de houding te belichten van Raymond van den Boogaard, redacteur van een avondblad dat zich als 'kwaliteitskrant' afficheert. Met betrekking tot 'het ontbreken van originaliteit bij tatoeages,' stelde hij dat
Hoe modieus dragers van hedendaagse ‘new tribalism’-motieven of kleurige draken zichzelf ook mogen vinden, het is allemaal al vertoond op de vele foto’s die er sinds de uitvinding van de fotografie in de negentiende eeuw van tatoeages zijn gemaakt. En vernieuwing – naar hedendaagse maatstaven kan kunst toch echt niet zonder.
Kennelijk beseft Van den Boogaard niet dat er geen westerse avant-garde meer bestaat, dat de commerciële ‘Masscult and its bastard Midcult,’ een dergelijke voorhoede overbodig heeft gemaakt, dat de van zichzelf en zijn omgeving vervreemde getatoeëerde juist ergens bij wil horen en zich niet wil onderscheiden van de rest, dat de westerse wereld al geruime tijd geleden het rijk van de kitsch is binnen getreden, zoals Kundera zo helder beschreef:
Het woord kitsch verwijst naar de houding van degene die tot elke prijs zoveel mogelijk mensen wil behagen. Om te behagen dien je je te conformeren aan wat iedereen wenst te horen, in dienst te staan van de pasklare ideeën, in de taal van de schoonheid en de emotie. Hij beweegt ons tot tranen van zelfvertedering over de banaliteiten die wij denken en voelen… Op grond van de dwingende noodzaak te behagen en zo de aandacht van het grootst mogelijke publiek te trekken, is de esthetiek van de massamedia onvermijdelijk die van de kitsch en naarmate de massamedia ons gehele leven meer omsluiten en infiltreren, wordt de kitsch onze dagelijkse esthetiek en moraal.
De moderne mens wil helemaal niet afwijken, maar wil geaccepteerd en bevestigd worden. Wanneer Raymond een tatoeage op zijn lichaam laat zetten, is dit niet om anders te zijn, maar juist om dat te doen wat in de mode is. Ook zijn gedrag kenmerkt zich door het heftige verlangen ergens bij te horen, en wel bij het milieu van de 'marginalen.' Zij vormen de huidige massa van cultureel gedepriveerden uit de middenklasse en uit wat vroeger de arbeidersklasse heette, die allen met politieke en culturele kitsch zijn opgegroeid. Eén avondje Nederlandse televisie kijken en men weet wat ik bedoel met de cultuur van het lichamelijke. In een inhoudsloos systeem blijft alleen de verheerlijking van de body over, het uiterlijk vertoon. De zelfbenoemde 'politiek-literaire elite' is sedert geruime tijd niet meer in staat als voorbeeld te dienen, omdat zij in een materialistische cultuur even gecorrumpeerd en verpauperd is als de rest. In Nederland verheft de elite het volk niet, maar buigt men voor de wansmaak; de elite zich moeiteloos vormen door de ons hermetisch omringende smaak van de commercie. Dus dan maar een tatoeage op de arm, of boven de bilspleet of, zoals ik bij een blonde Nederlandse diplomate in Tel Aviv zag, een tatoeage net boven haar enkel in een poging daarmee haar status te verhogen. Deze ontwikkeling voorzag de grote Amerikaanse historicus Daniel Boorstin al meer dan neen halve eeuw geleden toen hij in zijn baanbrekende werk The Image schreef dat 'As individuals and as a nation, we now suffer from social narcissism.' Inderdaad, bij gebrek aan intellectueel gewicht:
We have fallen in love with our own image, with images of our making, which turn out to be images of ourselves.
How can we flee from this image of ourselves? How can we immunize ourselves to it's bewitching conceitful power?
This becomes ever more difficult. The world of our making becomes ever more mirror-like. Our celebrities reflect each of us; faraway ‘adventures’ are the projections of what we have prepared ourselves to expect, and which we now can pay others to prepare for us. The images themselves become shadowy mirror reflections of one another; one interview comments on another; one television show spoofs another; novel, television show, radio program, movie, comic book, and the way we think of ourselves, all become merged into mutual reflections. At home we begin to try to live according to the script of television programs of happy families, which are themselves nothing but amusing quintessences of us.
Our new New World, made to be an escape from drab reality, itself requires a predictable monotony from which there seems no escape. This is the monotony within us, the monotony of self-repetition. Our tired palates will not let us find our way back. When we look for a ‘natural’ flavor all we can find is one that is ‘non-artificial,’
aldus één van de grootste geleerden die de VS in de twintigste eeuw heeft voortgebracht. Wat we nu overal zien en horen is een herhaling van zetten, de barokkisering van het dagelijkse leven. De doorsnee mens zal alles doen om in de massa te kunnen opgaan. De verpaupering, gelijkschakeling, proletarisering is een gevaar op zich, waarvoor Noam Chomsky al bijna een halve eeuw geleden waarschuwde toen hij schreef:
Let me finally return to Dwight Macdonald and the responsibility of intellectuals. Macdonald quotes an interview with a death-camp paymaster who burst into tears when told that the Russians would hang him. ‘Why should they? What have I done?’ he asked. Macdonald concludes: ‘Only those who are willing to resist authority themselves when it conflicts too intolerably with their personal moral code, only they have the right to condemn the death-camp paymaster.’ The question, ‘What have I done?’ is one that we may well ask ourselves, as we read each day of fresh atrocities in Vietnam—as we create, or mouth, or tolerate the deceptions that will be used to justify the next defense of freedom.
In de virtuele wereld kan de massamens hip lijken en tegelijk kleinburgerlijk handelen. Als lid van 'the Avaaz community' kan men zich middels een eenvoudige digitale handtekening uitspreken voor 'principles that we all find most valuable in our daily efforts to grow as people and treat others well,' terwijl men in werkelijkheid grootscheeps NAVO-geweld blijft steunen tegen weer een ander land. Alles is vrijblijvend, zonder enige persoonlijke consequentie. Men kan twee en meer identiteiten tegelijk zijn, zonder ooit ter verantwoording te worden geroepen. Men kan zich tooien met een tatoeage in de overtuiging daarmee uniek te zijn, terwijl men in werkelijkheid de meest kleinburgerlijke normen en waarden steunt. Kortom, de massamens is als een kameleon, hij verschiet van kleur zodra hij te zichtbaar wordt. Net als alle anderen van de 'vrije polderpers' is het Raymond van den Boogaard's taak zijn publiek behagen. Hoewel afwijkend van de doorsnee, heeft hij voor de bescherming van de macht gekozen, en lijkt zijn houding in dit opzicht op die van de Britse koloniale dichter Rudyard Kipling. In de schitterende essaybundel The Intimate Enemy. Loss and Recovery of Self under Colonialism (1983) schreef de Indiase socioloog Ashis Nandy over de in Bombay geboren Kipling hoe deze pleitbezorger van het gewelddadige kolonialisme als lichamelijk zwakke jongen had geleden onder de keiharde Britse kostschoolmentaliteit. Nandy stelde dat de:
oppressive English years inevitably gave Kipling the message that England was a part of his true self, that he would have to disown his Indianness and learn not to identify with the victims, and that the victimhood he had known in England could be avoided, perhaps even glorified, through identification with the agressors, especially through loyalty to the agressors' values…
What were the links between the two Kiplings: between the hero loyal to Western civilization and the Indianized Westerner who hated the West within him, between the hero who interfaced cultures and the anti-hero who despised cultural hybrids and bemoaned the unclear sense of self in him? It was blind violence and a hunger for revenge.
Ashis Nandy wees erop dat
Kipling correctly sensed that the glorification of the victor’s violence was the basis of the the doctrine of social evolution and ultimately colonialism, that one could not give up the violence without giving up the concept of colonialism as an instrument of progress,
of zoals het vandaag de dag heet: het globaliseren van ‘democratie’ en ‘mensenrechten,’ terwijl in werkelijkheid Abu Ghraib, Guantanamo, NSA, de Amerikaanse folterprogramma's, de illegale drone-aanvallen het tegendeel bewijzen. Hoe duidelijker het morele, politieke en economische failliet van het Westen aan het licht treedt des te absurder is het geconditioneerde reflex van opiniemakers, die zichzelf en hun westerse repressieve systeem proberen te rechtvaardigen met woorden dat de 'kracht van onze westerse samenleving is onze democratie, onze variatie in ideeën, onze tolerantie, onze openheid tegenover andere culturen. Maar dat is tegelijk onze kwetsbaarheid, blijkt nu ook weer.' Met evenveel zelfverzekerdheid suggereerde de spreker, de bestsellerauteur Geert Mak, eerder dat
wij, chroniqueurs van het heden en verleden, onze taak, het 'uitbannen van onwaarheid'
niet serieus genoeg namen, terwijl toch op 'dit moment op Europees en mondiaal niveau een misvorming van de werkelijkheid plaats[vindt] die grote consequenties heeft.' Met andere woorden: onweersproken door de intelligentsia van het poldermodel kan de veel geprezen nationale historicus, die geen historicus is, in het openbaar stellen dat hij en zijn collega's hun taak, 'het uitbannen van onwaarheid' verzaken, maar dat desalniettemin sprake is van 'onze democratie, onze variatie in ideeën, onze tolerantie,' en 'onze openheid.' Net als Kipling is de mainstream-pers voortdurend in staat zichzelf tegen te spreken, en zichzelf in een vat vol leugens onder te dompelen. Wat als Nandy gelijk heeft en we ook hier getuige zijn van 'blind violence and a hunger for revenge'? Mij lijkt deze Indiase socioloog gelijk te hebben wanneer hij met betrekking tot Kipling opmerkt:
If he did not have any compassion for the victims of the world, he did not have any compassion for a part of himself either.
De agressie van de woordvoerders van de macht, de mainstream-journalisten, kan niet anders dan uiteindelijk tegen zichzelf gericht zijn. Nandy:
underneath all the attempts to identify with the agressor and despite singing the praise of the powerful, was also a matter of 'turning against the self': a defense touching in this case the very margins of self-destructiveness. Such processes provide vital clues to the fates of polities and cultures.
Hoe de geest van de onderdrukker werkt, kan in de westerse massamedia geen onderwerp van gesprek zijn, zolang de Makkianen propaganda blijven verspreiden. Hetzelfde geldt, opmerkelijk genoeg, ook voor de geest van de onderdrukte. Over de psychologie van het kolonialisme wees Ashis Nandy met betrekking tot de onderdrukte op het volgende:
Particularly strong is the inner resistance to recognizing the ultimate violence which colonialism does to its victims, namely that it creates a culture in which the ruled are constantly tempted to fight their rulers within the psychological limits set by the latter…
Crucial to this cultural co-optation was the process psycho-analysis calls identification with the agressor… Many Indians in turn saw their salvation in becoming more like the British, in friendship or in enmity.
Ik denk dat dit laatste, de 'identification with the agressor,' als een overlevingsstrategie een verklaring geeft voor de houding van Raymond van den Boogaard. 'If you can't beat them, join them.' Als 'marginaal' zoekt hij bescherming bij de onderdrukker. Daar loopt hij, de getatoeëerde 'sailor,' gehuld in een Burberry Trench Coat, terwijl hij tegen zichzelf zegt:
In één magistrale stap je verleden, de beperkingen van je afkomst en opvoeding, eigen feilen en waar je je nog meer voor schaamt van je afzetten – wat een aantrekkingskracht gaat er van die gedachte op mij uit!