Hoor, ik zeg jullie, arme donders, altijd de lul in 't leven, geslagen, uitgeperst, eeuwig en altijd zwetend, ik waarschuw jullie dat als de groten van deze aarde interesse voor jullie beginnen te krijgen, dan is 't omdat ze op het slagveld gehakt van jullie willen maken.
Louis-Ferdinand Céline. Reis naar het einde van de nacht. 1932
De van origine westerse hang naar verlossing via materiële vooruitgang komt voort uit wat de Britse filosoof John Gray als een existentiële noodzaak omschrijft voor de moderne mens. Immers:
Wanneer hun het geloof in de toekomst wordt ontnomen, verliezen ze ook het beeld dat ze van zichzelf hebben. Als ze dan de dood verkiezen, komt dat doordat ze zonder dat geloof het leven niet meer kunnen begrijpen.
aldus Gray in zijn essaybundel De Stilte Van Dieren. Over de vooruitgang en andere moderne Mythen (2013). Het ‘[g]eloof in de vooruitgang,’ is volgens hem,
een laat overblijfsel van het vroege Christendom, dat zijn oorsprong vindt in de boodschap van Christus, een dissidente joodse profeet die het einde der tijden verkondigde… Toen het Christendom — de religie die Paulus destilleerde uit het leven en de uitspraken van Christus — de verwachting schiep van een radicale verandering in de menselijke aangelegenheden, legde het daarmee de grondslag voor de moderne wereld… Er waren vele transmutaties nodig voordat het christelijke verhaal zijn nieuwe gedaante van de vooruitgangsmythe kon aannemen. Maar uiteindelijk werd de geschiedenis, vanouds opgevat als een opeenvolging van cycli als de seizoenen, gezien als een verhaal van verlossing en heil, en in de moderne tijd kwam het heil gelijk te staan aan de toename van kennis en macht — de mythe die Kayerts en Carlier naar de Kongo bracht.
Kayerts en Carlier zijn de protagonisten van Joseph Conrad’s korte verhaal An Outpost of Progress (1897) dat gebaseerd is op eigen ervaringen in Congo. Hij beschouwde het als zijn beste verhaal, en het wordt vaak vergeleken met zijn Heart of Darkness (1899).
It focuses on the colonial situation in Africa towards the end of the nineteenth century and challenges readers to examine the ethical questions raised by the policy of colonialism. From the very beginning it becomes clear that the title Outpost of Progress is ironic, for the two white men are lazy and incompetent. The theme of incompetence, destructiveness and cruelty of colonialism is developed as a story of progresses. The gradual physical and moral deterioration of the two colonial administrators, leading to their death, can be interpreted as a reflection of the general state of colonialism.
Hoewel Bas Heijne het werk van Conrad kent, en zelfs Heart of Darkness in het Nederlands heeft vertaald, bleef hij zich toch tot 2015 vastklampen aan de vooruitgangsgedachte van de Verlichtingsmythe. Pas toen ‘stierf [er iets] in mij,’ zo schrijft hij in zijn pamflet Onbehagen (2016). Die omslag werd niet veroorzaakt door het westerse grootschalige terrorisme van ‘shock and awe,’ maar, onthullend genoeg, door het kleinschalige terrorisme van ‘de broers Kouachi’ die de aanslag op de redactie van Charlie Hebdo pleegden. De vraag die witte intellectuelen in de polder zichzelf zouden moeten stellen is: hoe is het te verklaren dat de Eerste en Tweede Wereldoorlog, de slachtpartijen langs de Somme en bij Verdun, Auschwitz en Hiroshima, Vietnam en Irak, Bas Heijne’s geloof in de westerse superioriteit niet vernietigde en de daarbij vergeleken kleinschalige aanslag van islamitische fundamentalisten in Parijs op 7 januari 2015 wel. Die vraag is mede daarom zo belangrijk omdat de NRC-columnist de P.C. Hooft-prijs 2017 is toegekend. Ik bedoel, het intellectuele niveau in Nederland is schrikbarend laag wanneer de meest prestigieuze prijs die de Nederlandse ‘politiek-literaire elite’ elkaar uitreikt, wordt gegeven aan iemand die tot voor kort in de geldigheid van de vooruitgangsmythe geloofde, terwijl toch al vanaf Schopenhauer en Nietzsche, anderhalve eeuw geleden, de grote westerse en oosterse denkers deze mythe hadden doorgeprikt. Wat mankeert de polder-intelligentsia? Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat hier een typisch Nederlands, hardnekkig racisme meespeelt, een onderhuids racisme waaraan ook de academisch gevormde klasse zich schuldig maakt, zoals ik uit directe ervaring heb gemerkt. Een impliciet voorbeeld daarvan is hetgeen Bas Heijne onder de kop ‘Vermoorde Onschuld’ in zijn NRC-column van 29 maart 2015 stelde:
Ook Twan Huys die de Amsterdamse crimineel (Holleeder. svh) in zijn College Tour een podium gaf waarop eerder Madeleine Albright en bisschop Tutu hadden gezeten, werd het doelwit van verontwaardiging.
Om de verpaupering van de commerciële media te onderstrepen, presenteert Heijne de misdadiger Holleeder, die een handjevol mensen heeft laten vermoorden, als het tegendeel van de rechtschapen oud-minister van Buitenlandse Zaken, Madeleine Albright. Al doende ontmaskerde de NRC-columnist zichzelf, want het was juist mevrouw Albright die als Amerikaanse ambassadeur bij de Verenigde Naties publiekelijk verklaarde dat het bewust laten sterven van 500.000 Iraakse kinderen onder de vijf jaar ‘de prijs waard’ was geweest om de Amerikaanse politieke doeleinden te verwezenlijken. Met andere woorden: Holleeder is een amateurtje vergeleken bij Albright. Desondanks beschouwt Bas Heijne, ‘een van de prominentste essayisten van Nederland,’ het toch als zijn taak om dit soort informatie te verzwijgen, hoewel volgens de normen van het internationaal recht Albright een oorlogsmisdadigster is. Was daarentegen een half miljoen Europese kinderen vermoord om Amerikaanse politieke doelen te verwezenlijken, dan had Heijne, overigens terecht, moord en brand geschreeuwd. Het feit dat 'onze' Bas een oorlogsmisdadigster terloops presenteert als fatsoenlijk, maakt duidelijk dat hij geen moreel oordeel hecht aan de dood van 500.000 Iraakse kinderen onder de vijf jaar. En dit toont het onderhuidse racisme dat zo wijd verspreid is in Nederland. Sterker nog: die half miljoen kinderen hebben voor hem nooit bestaan, zijn als 'collateral damage' voor hem volstrekt onzichtbaar, hun stem heeft hij nooit gehoord. Het probleem voor hem is alleen dat ik destijds als VPRO-journalist die stemmen wel gehoord heb. En hoe. In Baghdad was ik onder andere getuige van de erbarmelijk slechte omstandigheden waaronder een tiental van die kinderen stierff, als gevolg van de westerse vernietiging van de hele infrastructuur van het land en de massale inzet van verarmd uranium-wapens door NAVO-landen. Bovendien leden die kinderen als gevolg van de langdurige -- door het Westen afgedwongen -- boycot van Irak, die niet het Saddam regime trof, maar de meest zwakken in de samenleving. De mentaliteit van de Heijne’s en de Makkianen, en al die andere Nederlandse opportunisten, is weerzinwekkend. Desondanks schamen zij zich niet, integendeel, ‘onze’ conformisten prijzen elkaar de hemel in, en laten geen gelegenheid onbenut om hun veelal pafferig gelaat op televisie te tonen. ‘Hij schrijft als een denker én denkt als een lezer,’ schrijft de geheel witte jury van de P.C. Hooft-prijs over Heijne’s columns, zonder te beseffen dat dit wartaal is. ‘Een denker’ kan in de mainstream-pers per definitie niet ‘als een lezer’ denken. Dat kunnen, o eeuwige ironie, alleen populisten, en dus journalisten die als taak hebben een zo groot mogelijk publiek te bereiken zodat de winsten zo hoog mogelijk zullen zijn. Alleen zij kunnen zich moeiteloos verplaatsen in wat ‘een lezer [denkt].’ Op grond van zijn ervaringen met de mainstream-pers noemde de auteur Milan Kundera journalisten en opiniemakers dan ook ‘termieten van de reductie,’ die ‘over de hele wereld dezelfde simplificaties en clichés uit[strooien], waarvan mag worden verwacht dat ze door de meerderheid zullen worden aanvaard, door allen, door de hele mensheid.’ De bewering van Bas Heijne’s voormalige NRC-collega Henk Hofland in de NRC van 25 februari 2009 dat ‘redacties’ van de Nederlandse kranten ‘onafhankelijk [zijn], in alle opzichten’ is makkelijk aantoonbaar onjuist en zijn stelling dat die redacties
bestaan uit journalisten die hun baan te danken hebben aan hun ervaring, vakmanschap, schrijftalent, kennis van zaken. Ze doen onbevooroordeeld verslag van de actualiteit, ze voegen er hun analyse en opinie aan toe, ongeacht wat de directie, de aandeelhouders, de regering, de politiek, de zwijgende meerderheid daarvan mogen vinden,
is ronduit lachwekkend, zoals uit meer dan één Angelsaksische studie blijkt. De stelligheid van Hoflands beweringen berust op een waanbeeld. Als die ‘onafhankelijkheid’ waar zou zijn dan had een gerenommeerde schrijver als Kundera nooit hebben kunnen constateren dat:
het niet zo belangrijk [is] dat in de verschillende organen van de media de verschillende politieke belangen tot uiting komen. Achter het uiterlijke verschil heerst een en dezelfde geest. Je hoeft de Amerikaanse en Europese opiniebladen maar door te kijken, van rechts zowel als links, van Time tot Der Spiegel: in al die bladen tref je dezelfde kijk op het leven aan, die zich in dezelfde volgorde waarin hun inhoudsopgave is opgebouwd weerspiegelt, in dezelfde rubrieken, dezelfde journalistieke aanpak, dezelfde woordkeus en stijl, in dezelfde artistieke voorkeuren en in dezelfde hiërarchie van wat ze belangrijk en onbeduidend achten. De gemeenschappelijke geestesgesteldheid van de massamedia, die schuilgaat achter hun politieke verscheidenheid is de geest van de tijd.
Een treffend voorbeeld van de kadaverdiscipline van de Nederlandse mainstream-journalisten is het feit dat zij allen, geen één uitgezonderd, dag in dag uit, vanuit dezelfde autoritaire invalshoek dezelfde gebeurtenissen op dezelfde wijze behandelen, met als gevolg dat ze allen tenslotte de illegale inval in Irak steunden, en daarvan niets geleerd hebben nu zij in koor Rusland demoniseren. Het feit dat geen enkele krant, weekblad, radio en televisiezender van de officiële consensus afwijkt, laat zien hoe succesvol de conditionering van de ‘vrije pers’ is geweest. Al in 1922 stelde de meest invloedrijke Amerikaanse journalist van de twintigste eeuw, Walter Lippmann, in zijn standaardwerk Public Opinion dat ‘the manufacture of consent is capable of great refinements no one, I think, denies.’ De media hebben tot taak het publiek te laten ‘instemmen’ met de politiek van de elite, oftewel hun taak is propaganda te maken voor de bestaande orde. ‘Under the impact of propaganda,’ zo voegde Lippmann hieraan toe ‘the old constants of our thinking have become variables. It is no longer possible, for example, to believe in the original dogma of democracy,’ en bij afwezigheid van een ware democratie moet daarom de massa voortdurend geestelijk worden gemanipuleerd via de media, de enigen die het grote publiek permanent kunnen bereiken. Wat de geestelijkheid voorheen deed, doen nu de massamedia. Over dit onderwerp is de afgelopen eeuw voldoende gepubliceerd. Zo schrijft de Amerikaanse hoogleraar Stuart Ewen, gespecialiseerd in Media Studies in zijn studie PR! A Social History of Spin (1996) dat:
[t]hroughout the pages of Public Opinion, Lippmann had asserted that human beings were, for the most part, inherently incapable of responding rationally to their world... For Lippmann, it was not so much people's incapacity to deliberate on issues rationally that was the problem; it was that the time necessary to pursue rational deliberations would only interfere with the smooth exercise of executive power.
Als adviseur van diverse Amerikaanse presidenten richtte Lippmann zich niet tot de bevolking — hij wantrouwde de massa — maar tot de elite die het publiek in toom moet houden, zodat zij zich kan blijven verrijken in een agressieve cultuur, gebaseerd op puur egoïsme. Professor Ewen:
Lippmann added that serious public discussion of issues would only yield a 'vague and confusing medley,' a discord that would make executive decision making difficult. 'Action cannot be taken until these opinions have been factored down, canalized, compressed and made uniform.'
Dit proces verloopt het meest soepel door gebruik van symbolen van ondermeer Goed en Kwaad, waarbij:
The symbol, he wrote, 'is like a strategic railroad center where many roads converge regardless of their ultimate origin or their ultimate destination.' Because of this, 'when a coalition around the symbol has been effected, feeling flows toward conformity under the symbol rather than toward critical scrutiny of the measures under consideration.' In its adamant argument that human beings are essentially irrational, social psychology had provided Lippmann -- and many others -- with a handy rationale for a small, intellectual elite to rule over society. Yet a close reading of Lippmann's argument suggests that he was concerned less with the irrational core of human behavior than he was with the problem of making rule by elites, in a democratic age, less difficult. Educated by the lessons of the image culture taking shape around him, Lippmann saw the strategic employment of media images as the secret to modern power; the means by which leaders and special interests might cloak themselves in the 'fiction' that they stand as delegates of the common good.
De ‘common good’ is simpelweg het landsbelang, en dat is allereerst en vooral het belang van de financiële en politieke elite, de enige pressiegroep die het geld en de middelen bezit om te bepalen wat het ‘belang van het land’ is. Niet voor niets merkte de Amerikaanse auteur A. J. Liebling in The New Yorker van 14 mei 1960 op: ‘Freedom of press is limited to those who own one.’ En omdat de meeste kennis die een mens bezit niet berust op eigen ervaring, maar van horen zeggen, zal duidelijk zijn hoe belangrijk het voor het establishment is dat de massamedia in handen blijven van de gevestigde orde. Het is vanuit deze achtergrond dat de voormalige hoofdredacteur van Trouw en Vrij Nederland, Frits van Exter, onder de kop: 'De conditionering van de kudde' verklaarde:
Lezers horen wantrouwend te zijn tegenover de media... De aandacht van de media [wordt] natuurlijk voor een belangrijk deel gestuurd… door de politieke machten… Dat geldt voor de nationale politiek, maar natuurlijk ook voor de internationale politiek… Het heeft voor een deel te maken met de vluchtigheid van het medium. Deels ook volgen de media elkaar, sommige zijn dominanter, en andere lijden aan kuddegedrag… Als je volgend bent, dan betekent dat als een autoriteit, of iemand die gekozen is om een bepaald gezag uit te oefenen, zegt ‘ik vind dit een belangrijk onderwerp, daar gaan we nou es wat aan doen,’ dat je dat ook bekijkt. De dingen waar hij het niet over heeft, die volg je dus minder… het werkt voor een deel reflexmatig. Reflexen zijn het, je bent daar geconditioneerd in.
Deze informatie was evenwel niet voor het grote publiek bedoeld, en dus kon Frits zijn carrière ongestoord voortzetten. Donderdag 14 april 2016 werd bekend dat ‘Het bestuur van de stichting Raad voor de Journalistiek gistermiddag journalist Frits van Exter (60) benoemd [heeft] als voorzitter van de Raad, de onafhankelijke instantie voor zelfregulering van de media,’ zodat de continuïteit van Van Exter’s ‘reflexmatig… kuddegedrag’ de eerstkomende jaren moeiteloos kan worden voortgezet. Overigens heb ik het niet alleen zijn opportunisme, maar dat van de hele Nederlandse mainstream-pers, waarvan de ‘zelfregulering’ door collega Frits nu als voorzitter van de Raad voor de Journalistiek zal worden getoetst. Ter verduidelijking, deze raad afficheert zich als
een onafhankelijk instantie van zelfregulering voor de media, waar belanghebbenden terecht kunnen met klachten over journalistieke activiteiten, die naar hun oordeel niet goed zijn afgehandeld door het medium zelf. De Raad beoordeelt of een journalist zorgvuldig zijn werk heeft gedaan en of met een publicatie grenzen van journalistieke ethiek zijn overschreden.
Maar hoe kan de voorzitter van die instantie werkelijk ‘onafhankelijk’ zijn wanneer hij volgens eigen zeggen ‘natuurlijk voor een belangrijk deel gestuurd’ wordt ‘door de politieke machten’ en daarnaast ‘reflexmatig,’ de agenda laat bepalen door ‘iemand die gekozen is om een bepaald gezag uit te oefenen’? Even ‘reflexmatig’ als journalisten reageren op hun beurt weer westerse politici op de eisen van de neoliberale macht die de werking van de zo geprezen ‘vrije markt’ bepaalt, een markt die van alles kan zijn, behalve nu juist ‘vrij,’ en zo is ook deze cirkel hermetisch gesloten. Geen democratie die hierin verandering kan of wil brengen. Vandaar ook de noodzaak van steeds meer propaganda, en dus van almaar meer opiniemakers als Bas Heijne en Geert Mak, om slechts twee voorbeelden te geven van ‘onze’ zo geprezen kleinburgerlijke propagandisten. Het is in dit verband ook niet verwonderlijk dat een auteur als John Berger al in 1967 In A Fortunate Man: The Story of a Country Doctor constateerde dat:
[t]here are large sections of the English working and middle class who are inarticulate as the result of wholesale cultural deprivation. They are deprived of the means of translating what they know into thoughts which they can think. They have no examples to follow in which words clarify experience. Their spoken proverbial traditions have long been destroyed: and, although they are literate in the strictly technical sense, they have not had the opportunity of discovering the existence of a written cultural heritage. Yet it is more than a question of literature. Any general culture acts as a mirror which enables the individual to recognize himself — or at least to recognize those parts of himself which are socially permissible. The culturally deprived have far fewer ways of recognizing themselves. A great deal of experience — especially emotional and introspective experience — has to remain unnamed for them.
De gedachte dat de westerse mainstream-media cultuurdragers zijn is in zoverre juist dat zij eerst en vooral de platte consumptiecultuur verspreiden. De cultuur van de ‘elite’ verschilt niet wezenlijk van die van het ‘volk.’ De Telegraaf wordt zowel door de onderkaste als de financiële elite gelezen, de NRC door zowel de speculant als de academicus. De Duitse auteur Hans Magnus Enzensberger beschreef bijna een kwart eeuw geleden in zijn essaybundel Oog in Oog Met De Burgeroorlog (1993) de gevolgen van de culturele gelijkschakeling:
Het begin verloopt zonder bloedvergieten, de indicaties zijn onschuldig. De kleinschalige burgeroorlog begint onmerkbaar, zonder gemeenschappelijke activiteiten… Al snel wordt met duidelijker signalen lucht gegeven aan de hang naar een getto… In spontane acties wordt de woede op het onbeschadigde uitgedrukt, de haat tegen alles wat functioneert, haat die met de zelfhaat een onscheidbaar amalgaam. vormt. De jongeren zijn de voorhoede van de burgeroorlog. Dat ligt niet alleen aan de normale fysieke en emotionele energiestuwing van de adolescentie, maar ook aan de onbegrijpelijke erfenis die ze aantreffen, aan de onoplosbare problemen van een troosteloze luxe. Toch is alles wat ze uitvoeren ook latent bij hun ouders aanwezig: een vernielzucht die nauwelijks voldoende gekanaliseerd wordt in maatschappelijk gedoogde vormen als autogene, werkverslaving, vraatzucht, alcoholisme, hebzucht, procedeer-woede, racisme en geweld binnen het gezin.
Het is deze cultuur van ‘troosteloze luxe,’ met haar dodelijke ‘vernielzucht,’ die de commerciële media dag in dag uit verkopen, met aanbevelingen als:
de EU is een markt van bijna een half miljard mensen met de hoogste gemiddelde levensstandaard ter wereld. Alleen al voor Nederland is de Unie goed voor tweederde van onze totale export, eenvijfde van het nationale product. We hebben nu een open toegang tot die markt,
en dus moeten we ‘die deur’ absoluut niet ‘dichtgooien,’ aldus de populistische voorstelling van zaken door opiniemaker Geert Mak. Op zijn beurt stelt opiniemaker Bas Heijne dat weliswaar voor Trump-aanhangers geldt dat de ‘krachten waarmee zij geconfronteerd werden — economisch, sociaal en wetenschappelijk — ver buiten hun bereik [lagen],’ maar dat zij toch voor ‘de verleiding’ zijn bezweken ‘om die krachten een-twee-drie ongeldig te verklaren’ en daarmee ‘het realiteitsprincipe overboord te gooien.’ Het simplisme van deze voorstelling van zaken getuigt van populisme, zonder dat Heijne zich dit realiseert. Het is het simplistisch ‘populisme’ van de ‘politiek-literaire elite’ in Nederland, die meent dat verzet tegen het gecorrumpeerde bestel van de gevestigde orde niets anders is dan ‘het realiteitsprincipe overboord gooien,’ om zich ‘uit te leven in een fantasie van herwonnen autonomie en beheersing.’ En dat kan natuurlijk niet in de ogen van Heijne; de ‘realiteit’ van de consumptiecultuur, waarbij 64 individuen zo rijk zijn gemaakt dat zij nu evenveel bezitten als de helft van de hele mensheid, moet koste wat kost door de financiële elite in nauwe samenwerking met de politieke elite worden voortgezet, en vervolgens door de ‘onafhankelijke pers’ worden verspreid onder ‘het volk.’ Dit is voor de ‘vrije pers’ even vanzelfsprekend als de vanzelfsprekendheid van de ‘goddelijke realiteit’ was voor de clerus in de middeleeuwen. De maatschappelijke orde moet altijd een weerspiegeling zijn van een hogere orde, of dit nu de hemelse hiërarchie is, dan wel de hiërarchie van de huidige elite. Iedereen die tegen deze goddelijke dan wel natuurlijke orde ingaat, gooit ‘het realiteitsprincipe overboord’ en veroorzaakt alleen maar chaos. Zowel Mak’s als Heijne’s zienswijze is van een populistische eenvoud, maar zal door hen nooit als zodanig worden gezien. Waarom niet? Het antwoord geeft Jan-Werner Müller, hoogleraar Politieke Wetenschappen van Princeton University, in de introductie van zijn boek What Is Populism? (2016). Onder de kop ‘Is Everyone a Populist?’ stelt hij:
No US election campaign in living memory has seen as many invocations of ‘populism’ as the one unfolding in 2015-16. Both Donald Trump and Bernie Sanders have been labelled ‘populists.’ The term is regularly used as a synonym for: ‘anti-establishment,’ irrespective, it seems, of any particular political ideas; content, as opposed to attitude, simply doesn’t seem to matter. The term is thus also primarily associated with particular moods and emotions: populists are angry; their voters are ‘frustrated’ or suffer from ‘resentment.’ Similar claims are made about political leaders in Europe and their followers: Marine Le Pen and Geert Wilders, for instance, are commonly referred to as populists. Both these politicians are clearly on the right. But, as with the Sanders phenomenon, left-wing insurgents are also labeled populists: there is Syriza in Greece, a left-wing alliance that came to power in January 2015, and Podemos in Spain, which shares with Syria a fundamental opposition to Angela Merkel’s austerity policies in response to the Eurocrisis. Both — especially Podemos — make a point of feeling inspired by what is commonly referred to as the ‘pink tide’ in Latin America: the success of populist leaders such as Rafael Correa, Evo Morales, and, above all, Hugo Chavez. Yet what do all these political actors actually have in common? If we hold with Hannah Arendt that political judgment is the capacity to draw proper distinctions, the widespread conflation of right and left when talking about populism should give us pause. Might the popularity of diagnosing all kinds of different phenomena as ‘populism’ be a failure of political judgment?
This book starts with the observation that, for all the talk about populism… it is far from obvious that we know what we are talking about. We simply do not have anything like a theory of populism, and we seem to lack coherent criteria deciding when political actors turn populist in some meaningful sense. After all, every politician — especially in oil-driven democracies — wants to appeal to ‘the people, all want to tell a story that can be understood by as many citizens as possible, all want to be sensitive to how ‘ordinary folks’ think and, in particular, feel. Might a populist simply be a successful politician one doesn't like? Can the charge ‘populism’ perhaps itself be populist? Or might, in the end, populism actually be ‘the authentic voice of democracy,’ as Christopher Lasch maintained?
Op de website de Correspondent werd Heijne’s pamflet Onbehagen als volgt gepresenteerd: ‘Het is tijd voor een nieuw beschavingsideaal. Bas Heijne wijst de weg.’ In die ‘beschaving,’ gebaseerd op Verlichtingsidealen, wordt de ‘natuurlijke neiging van de mens om zijn lusten en agressie bot [te] vieren — en te streven naar genot en geluk — in toom gehouden door het realiteitsprincipe: het besef dat je rekening moet houden met de anderen,’ aldus Heijne’s gedachtegang, zoals verwoord door de Correspondent. Maar helaas, Bas Heijne ‘wijst’ de lezer de verkeerde ‘weg’ op, want alleen een dwaas zal nog volhouden dat de Verlichting de westerse mens ‘mens zijn lusten en agressie,' aan banden heeft gelegd, en dat Auschwitz, Hiroshima, het ‘Shock and Awe’-geweld tegen de Vietnamese en Iraakse bevolking, manifestaties waren van ‘het besef dat je rekening met de anderen’ moet houden. Heijne’s pretentieuze claim, gevoed door een superioriteitsgevoel, is irationeel. De werkelijkheid is dat het Westen al vijf eeuwen lang juist geen enkele ‘rekening’ houdt ‘met de anderen,’ een feit dat mainstream-opiniemakers in het Westen nagenoeg altijd verzwijgen. Voor de macht geldt altijd en overal dat ‘Power remains strong when it remains in the dark; exposed to the sunlight it begins to evaporate,’ zoals Samuel Huntington deze voor de hand liggende waarheid verwoordde. Vandaar ook dat de media dit feit blijven verhullen met fraaie bewoordingen als ‘humanitair ingrijpen’ of ‘responsibility to protect.’ Illustrerend voor de wijze waarop de elite en haar woordvoerders de leugen verpakken is Huntington’s constatering uit 1981 dat:
you may have to sell [intervention or other military action] in such a way as to create the misimpression that it is the Soviet Union that you are fighting. That is what the United States has been doing ever since the Truman Doctrine,
aan het begin van de Koude Oorlog. En hoewel Bas Heijne, Geert Mak en de rest van de Nederlandse ‘politiek-literaire elite’ hun morele superioriteit blijven claimen, is onweerlegbaar dat:
The West won the world not by the superiority of its ideas or values or religion, but rather by its superiority in applying organized violence. Westerners often forget this fact, non-Westerners never do,
aldus dezelfde Huntington in zijn geruchtmakende boek The Clash of Civilizations and the Remaking of World Order (1996).
Kenmerkend voor de intelligentsia van het establishment is haar voortdurende ambivalente houding. Zo stelt Bas Heijne in zijn pamflet Onbehagen (2016), bedoelt om een ‘nieuw licht’ te werpen ‘op de beschaafde mens,’ dat
de expert [staat] voor het realiteitsprincipe dat niet langer onderkend wordt — niet alleen doordat de burger hopeloos verwend is en gewend om zijn zin door te drijven, maar ook doordat die realiteit buiten zijn hoofd in toenemende mate zelf onwerkelijk is geworden. Want wie kan zeggen of de expert gelijk heeft, of het wel klopt wat hij zegt? Als dan ook nog blijkt dat experts fouten maken, soms de feiten naar hun hand zetten om hun persoonlijke overtuigingen te ondersteunen, en het vaak genoeg onderling niet eens zijn, dan groeit de verleiding om de expert uit te wissen, niet langer in je hoofd toe te laten. Een excuus is snel gevonden.
En zo kan het dus gebeuren dat de bevolking van Wales in juni 2016 voor het verlaten van de Europese Unie stemde, terwijl juist deze arme regio het meest van door de Unie gegeven subsidies profiteerde.
Wat is de ratio daarvan? Waarom zo overduidelijk tegen het eigen belang gestemd? Zijn het emoties die volkomen losstaan van rationele afwegingen, aspiraties die zich niets aantrekken van welvaart en economische belangen? Of valt men domweg terug op de mythe van de autonomic, omdat de grotere, verbindende mythe van een verenigd Europa haar zeggingskracht heeft verloren?
Het is lastig om een afgewogen oordeel te vellen over dergelijk 'onredelijk' gedrag. In de commentaren na de verrassende stem voor Brexit wisselden afkeer en begrip elkaar af —afkeer voor de stugge verwerping van een ideaal dat er, ondanks allerlei gebreken, zo duidelijk op gericht is het leven van zoveel mogelijk mensen beter te maken, en begrip voor de zogeheten ‘Modernisierungsverlierer,' de mensen die economisch en sociaal vooral met de nadelen van de globalisering worden geconfronteerd.
Laat ik proberen te analyseren wat hier openlijk en verhuld beweerd wordt. Allereerst het verwarrende begrip ‘realiteitsprincipe,’ dat de lezer kennelijk moet opvatten als ‘het besef dat je rekening moet houden met de anderen.’ Voor een consumptiecultuur in een wereld van schaarste is de medemens per definitie een concurrent, zoals ondermeer blijkt uit het feit dat zelfs in de Europese Unie ‘een van de rijkste gebieden ter wereld, toch 17% van de Europeanen zo weinig middelen dat zij zich niet in hun basisbehoeften kunnen voorzien,’ terwijl ‘[i]n 2015, 43.1 million people lived in Poverty USA,’ en in hetzelfde jaar ’19.7% of all children (14.5 million kids) lived in Poverty USA — that’s about 1 in every 5 children.’ Dit percentage zal naar verwachting in de toekomst toenemen, omdat in de neoliberale ‘democratie,’ zoals The Economist begin 2014 meldde,
de mogelijkheden van mensen ongelijk [zullen] blijven. In een wereld die economisch steeds meer gepolariseerd is, zullen velen hun kansen zien verminderen, terwijl hun salarissen worden afgeknepen. De beste manier om hen te helpen is niet, zoals links vaak denkt, dan maar het minimumloon te verhogen. Dat zou de verschuiving van 'werk laten doen door mensen' naar 'werk laten doen door computers' alleen maar versnellen…
Veel van de banen die gevaar lopen voor mensen [zijn] onderaan de maatschappelijke ladder, terwijl de vaardigheden die het minst kwetsbaar zijn voor automatisering (creativiteit, management) vaak het terrein zijn van hoger geplaatsten.
De boosheid over de toegenomen ongelijkheid zal groeien, maar politici zullen moeite hebben er iets aan te doen. De vooruitgang mijden zal net zo onzinnig blijken te zijn als protesteren tegen de gemechaniseerde weefgetouwen in 1810. Want elk land dat weigert mee te doen wordt ingehaald door landen die de nieuwe technologie omarmen. En de mogelijkheden om de rijken te straffen met hoge belastingen zullen beperkt zijn, omdat kapitaal en hooggeschoolde arbeidskrachten dan doodleuk naar een ander land verhuizen.
Hoewel eerder The Economist berichtte dat van 'alle inkomsten in de VS in de jaren zeventig 9 procent naar de rijkste 1 procent van de bevolking' ging terwijl dit nu '22 procent' is, beschouwen de neoliberale ideologen 'hoge belastingen' als 'straffen.' Gezien het feit dat de VS het voorland is van de westerse wereld, zijn de volgende feiten belangwekkend voor de Europese toekomst:
For the first time since the 1940s, the real incomes of middle-class families are lower at the end of the business cycle of the 2000s than they were at the beginning. Despite the fact that the American workforce is working harder and smarter than ever, they are sharing less and less in the benefits they are creating. This is true for white families, but even truer for African-American families whose gains in the 1990s have mostly been eliminated since then. (Source: Jared Bernstein and Heidi Shierholz, State of Working America.)
Ook in Europa geldt nu dat de rijken rijker worden, ten koste van de armen. Bovendien blijkt dat:
The wealth of the richest 400 people in the US grew by 8 percent in the last year to $1.37 trillion. (Source: Forbes 400: The super-rich get richer, September 22, 2010, money.com.)
The top hedge fund manager of 2009, David Tepper, "earned" $4 billion last year. The rest of the top ten earned: $3.3 billion, $2.5 billion, $2.3 billion, $1.4 billion, $1.3 billion (tie for sixth and seventh place), $900 million (tie for eighth and ninth place) and in last place out of the top ten, $825 million. (Source: Business Insider, ‘Meet the top 10 earning hedge fund managers of 2009.’)
Income disparity in the US is now as bad as it was right before the Great Depression at the end of the 1920s. From 1979 to 2006, the richest 1 percent more than doubled their share of the total US income, from 10 percent to 23 percent. The richest 1 percent have an average annual income of more than $1.3 million. For the last 25 years, over 90 percent of the total growth in income in the US went to the top 10 percent earners - leaving 9 percent of all income to be shared by the bottom 90 percent. (Source: Jared Bernstein and Heidi Shierholz, State of Working America.)
In 1973, the average US CEO was paid $27 for every dollar paid to a typical worker; by 2007 that ratio had grown to $275 for every $1. (Source: Jared Bernstein and Heidi Shierholz, State of Working America.)
Since 1992, the average tax rate on the richest 400 taxpayers in the US dropped from 26.8 percent to 16.62 percent.
Wanneer men tevens weet dat tenminste 900 miljoen mensen elke dag weer honger lijden kan zonder overdrijven gesteld worden dat onze tijd getypeerd wordt door een systeem van socialisme voor de rijken, en dat de rijken de klasse-oorlog overtuigend hebben gewonnen. Met andere woorden: Bas Heijne’s ‘realiteitsprincipe,’ waarmee hij bedoelt ‘het besef dat je rekening moet houden met de anderen,’ is alles behalve op de ‘realiteit’ gebaseerd. Bovendien is ook zijn impliciete stelling dat het ‘realiteitsprincipe’ voorheen wel bestond niet op feiten gebaseerd, aangezien bijvoorbeeld rond het begin van de 21ste eeuw slechts een vijfde van de wereldbevolking 86 procent bezat van alle geproduceerde goederen op aarde en de overige viervijfde de resterende 14 procent. In tegenstelling tot wat Heijne meent steunt de kapitalistische ‘realiteit’ nu juist op het absoluut geen ‘rekening houden met de anderen.’ Dit is niet nieuw. In 1948 schreef de architect van de containment-politiek, George Kennan, als Hoofd van het Planning Bureau van het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken in een geheim memorandum:
Wij hebben ongeveer 50 procent van de rijkdommen in de wereld, maar slechts 6,3 procent van haar bevolking… In deze omstandigheden zullen we niet in staat zijn te voorkomen dat wij het voorwerp worden van jaloezie en haat. Onze werkelijke taak in het komende tijdperk is om een netwerk van betrekkingen op te bouwen die ons in staat stelt deze positie van ongelijkheid te handhaven… Daartoe zullen wij alle sentimentaliteit en dagdromen opzij moeten zetten en dient onze aandacht overal geconcentreerd te zijn op onze directe nationale doelstellingen… We moeten ophouden te spreken over vage en… imaginaire doelstellingen als mensenrechten, het verhogen van de levensstandaard, en democratisering. De dag is niet veraf dat we in pure machtsconcepten moeten handelen. Hoe minder we daarbij gehinderd worden door idealistische slogans, des te beter het is.
Nu kan gesteld worden dat Bas Heijne dit al die tijd allemaal niet heeft geweten, maar dan is de vraag waarom hij in 2017 de P.C. Hooft-prijs krijgt? De jury mag van oordeel zijn dat hij ‘een vernieuwende impuls’ geeft ‘aan wat literatuur in maatschappelijke zin betekenen kan,’ maar in werkelijkheid blijft ook Heijne binnen de nauwe grenzen van de kleinburgerlijke consensus. Omdat Heijne’s centrale begrip ‘realiteitsprincipe’ inhoudsloos blijft, brengt het de lezer op een dwaalspoor, dat nergens toe leidt. Dit blijkt tevens uit het vervolg van zijn betoog. Dat de burger ‘hopeloos verwend is,’ is een gemeenplaats, maar roept tegelijk de vraag op hoe dit te verklaren is. De enige oorzaak, lijkt mij, is dat Heijne’s ‘burger’ wordt overspoeld door de niet aflatende tsunami van commerciële reclame en politieke propaganda en zo voortdurend onverzadigbaar wordt gehouden. Zou er namelijk een verzadigingspunt optreden dan stort de consumptie-doctrine ineen, en komt er een zo gevreesd einde aan de materiële Vooruitgangsmythe. De mondige ‘burger’ bestaat al lang niet meer, hij is ‘geëvolueerd' in een slaaf van de consumptiecultuur, een object van de geschiedenis die beseft dat de ‘realiteit’ van de ‘expert’ volgens Heijne zelf ‘in toenemende mate zelf onwerkelijk is geworden,’ oftewel ‘rationality without reason,’ zoals C. Wright Mills al in de jaren vijftig al beschreef. Maar wat Heijne niet beseft is dat het ‘realiteitsprincipe’ van de ‘expert’ sinds geruime tijd niet zelfs niet door de ‘expert’ wordt bepaald, maar door de dynamiek van de technologie zelf, zoals Jacques Ellul al een halve eeuw geleden geloofwaardig uiteen heeft gezet. Het gevolg is geweest dat de burger/consument vervreemd is geraakt van zowel de wereld rondom hem als van zichzelf. Maar ook dat is al lang geleden door de scherpzinnigste denkers in de wereld uitgebreid behandeld. Opmerkelijk is dat Heijne het veelzeggende begrip vervreemding niet gebruikt, maar wel het inhoudsloze ‘realiteitsprincipe.’ Daardoor kan hij een fundamentele kritiek op de roofzuchtige en alles vernietigende westerse expansionisme uit de weg gaan. Zijn weigering om de ‘realiteit’ onder ogen te zien blijkt eveneens uit de volgende woorden: ‘En zo kan het dus gebeuren dat de bevolking van Wales in juni 2016 voor het verlaten van de Europese Unie stemde, terwijl juist deze arme regio het meest van door de Unie gegeven subsidies profiteerde’ en hij zich verbijsterd afvraagt:
Wat is de ratio daarvan? Waarom zo overduidelijk tegen het eigen belang gestemd? Zijn het emoties die volkomen losstaan van rationele afwegingen, aspiraties die zich niets aantrekken van welvaart en economische belangen? Of valt men domweg terug op de mythe van de autonomic, omdat de grotere, verbindende mythe van een verenigd Europa haar zeggingskracht heeft verloren?
Hier toont de Nederlandse ‘politiek-literaire elite’ haar meest hautaine en pedante masker. Ik gebruik met nadruk het woord ‘masker,’ in de betekenis die Joachim Fest daaraan gaf toen hij over de commedia dell’arte opmerkte:
Hun maskers zijn geen vermomming, maar onthulling. In tegenstelling tot het carnavalsmasker blijkt daaruit niet wat iemand in het geheim zou willen zijn, maar wat hij, achter alle kostumering van het permanente carnaval van het leven, in werkelijkheid is.
De mainstream-columnist verdwijnt onvermijdelijk achter een masker die hem toont in zijn ware gedaante. Bas Heijne meent met een minimum aan kennis over Wales werkelijk in staat te zijn om te oordelen wat precies ‘het eigen belang’ van een doorsnee inwoner van Wales is. Tegelijkertijd beseft hij nog steeds niet in welke cultuur hijzelf leeft. Daarover zette de opmerkzame Fest het volgende uiteen:
Het maatschappelijk lichaam verliest onmerkbaar zijn toekomst. Dan is de tijd gekomen voor genot en algemene consumptie. Het vrijwel altijd schitterende en meeslepende einde van een staatsconstructie wordt gevierd met een feestelijk vuurwerk, waarbij alles wordt verbrand wat men tot die tijd niet durfde te verspillen. De staatsgeheimen, de particuliere schaamtegevoelens, de onderdrukte gedachten, de lange tijd verjaagde dromen, de totale overmatig geprikkelde en opgewekt vertwijfelde bestaansgrondslag, alles wordt naar buiten gekeerd en in het openbare bewustzijn geworpen.
Alleen al Fest’s verwoording typeert zijn vermogen om de complexiteit van het immens tragische van het menselijk lot te doorgronden. In zijn boek Tegenlicht. Een Italiaanse Reis ((1990) wijst hij erop dat
Voor de eerste maal wij getuige [zijn] van een decadentie-proces dat niet begeleid wordt door verfijningen, dat grootsheid noch stijl afleidt uit het bewustzijn van de eigen vergankelijkheid, en waarbij de instellingen samen met de goede smaak in verval raken. Geen feestelijk vuurwerk in elk geval, geen apotheose, maar een dood zonder verheerlijking. Dat blijkt op allerlei punten, uit het brutalisme van de architectuur en van de kunsten in het algemeen, uit het steeds primitiever worden van de taal en de expressie, en ook uit de ordinaire vreugde in alles wat massaal is. Bij het beeld van cultureel late tijdperken, van het hellenisme tot in het begin van deze eeuw, hoort de cultus van het individuele en wat daar voor doorgaat: scepsis en ironie, het gevoel voor maskerade, spel met ideeën en citaten, en de algemene transformatie van al het reële tot literatuur. In plaats daarvan overheersen nu de overtuigingen. In het koor van als oerkreet uitgestoten opvattingen, waarvan de straten weergalmen, verdrinkt elke mogelijkheid tot intelligente omgang met de tegenstellingen, het geluk van de radeloosheid, zonder dat het gehoord wordt. En een alternatieve cultuur, die alles loochent wat bij het begrip cultuur hoort, namelijk het streven naar vorm in alle opzichten, vindt ontelbare aanhangers. Men kan jammeren over dergelijke verschijnselen. Opvallend is hierin dat de geschiedenis dergelijke regressieprocessen steeds verbindt met de beelden van geestelijke ondermijning of van geweld dat van buiten komt, terwijl de verwoesters in dit geval uit de coulissen van de verouderde cultuur zelf te voorschijn komen: een avant-garde van de verveling, vol verachting voor het traditionele en open voor elke afbrekende neiging; zonder ware kracht echter, ondanks alle voorkeur voor het vulgaire en haveloze.
Fest maakt duidelijk dat dit alles ‘een eigenaardige cultuur van onmacht [had] opgeleverd. De kenmerken waren ontrouw, opportunisme, geweld, onverschilligheid en geslepenheid.’
Maar daarover zwijgen Bas Heijne en Geert Mak, want dan moeten zij ook zichzelf ter discussie stellen en dat kan nu eenmaal niet in een klein land met een kleine markt, waarvan men de deur niet moet dichtgooien, om in de beeldspraak van mijn oude vriend Geert te blijven. De deur naar het marktdenken moet wijd open blijven staan voor de polderbewoner die wil meetellen en dus wisselend de rol van dominee en koopman moet spelen. ‘Wie kan zeggen of de expert gelijk heeft, of het wel klopt wat hij zegt?’ zo vraagt Heijne de lezer? Dat die vraag retorisch bedoeld is, toont opnieuw zijn masker. Met een niet geringe pedanterie zegt Heijne als het ware: ‘wie bent u om te bepalen of ‘de expert’ gelijk heeft? Ik spreek u weliswaar aan als burger, maar u bent in wezen niet meer dan een klant in een consumptiecultuur, waarin de ik als opiniemaker de ‘expert’ bij uitstek ben, en dat ook nog op elk gebied waarover ik een mening tentoon spreidt.’ Op die manier claimen de Heijne’s en Makkianen gedreven te worden door rationele overwegingen, en verordonneren zij wat ‘het eigen belang’ is van ieder individu, zoals vroeger de geestelijkheid dit voor de massa deed. Ook de volgende zinnen van Heijne zijn onthullend als hij het over de meerderheid van de bevolking heeft die in een ‘democratie’ leeft:
Zijn het emoties die volkomen losstaan van rationele afwegingen, aspiraties die zich niets aantrekken van welvaart en economische belangen? Of valt men domweg terug op de mythe van de autonomic, omdat de grotere, verbindende mythe van een verenigd Europa haar zeggingskracht heeft verloren?
En passant pretendeert de NRC-columnist de kennis in pacht te hebben om te kunnen bepalen welke ‘rationele afwegingen’ een rol dienen te spelen. Op grond daarvan betreurt hij de teloorgang van de ‘verbindende mythe van een verenigd Europa,’ die door het ‘populisme’ — wat dit ook moge zijn — ‘haar zeggingskracht heeft verloren.’ Heijne verwijst hier naar het Europa van Mak’s ‘Geen Jorwert zonder Brussel,’ het neoliberale bolwerk van de Europese Unie. Hij negeert het feit dat de EU en haar eveneens in Brussel gestationeerde sterke arm, de NAVO, alles behalve ‘rationele afwegingen’ maakt. Men hoeft alleen maar te kijken naar de totale chaos die zowel de politieke als de militaire organisatie alleen al de afgelopen 15 jaar in Afghanistan, Irak, Libië, Oekraïne en Syrië hebben achtergelaten. De combinatie van neoliberalisme en neoconservatisme werkt vernietigend, zo weet iedere onafhankelijke waarnemer. Dus ook Bas Heijne’s claim dat de huidige gevestigde orde, gerund door ‘experts,’ uitgaat van ‘rationele afwegingen,’ is niet gebaseerd op feiten. Sterker nog: het failliet van het culturele, politieke, financiële en economische bestel is niets anders dan ‘rationality without reason,’ om C. Wright Mills nog eens te citeren. Ik stel dan ook met nadruk dat niet het ‘populisme’ het ware probleem is, maar juist de platte materialistische begeerte van de ‘elite,’ met haar cultuur van ‘troosteloze luxe’ en dodelijke ‘vernielzucht.’ De drijfveren van het establishment zijn even plebejisch en bekrompen als die van de eerste de beste kleinburger, namelijk geld en nog meer geld. En de wijze waarop de Heijne’s en Makkianen de belangen van deze gevestigde orde verdedigen is al even populistisch als die van de door hen zo verfoeide ‘populisten.’ Ook Heijne en Mak spelen direct in op de angsten van de modale consument. Beiden maken ze nu stemming tegen het, in hun ogen, Grote Kwaad in de wereld, zijnde ‘Poetin.’ Dit, in een poging de aandacht af te leiden van de diepe crisis in de consumptiecultuur, een cultuur die voortdurend in staat van oorlog verkeert met zowel de mens als de natuur. De barbaren? Dat zijn ‘wij’ zelf. Een systeem dat over wapens beschikt waarmee de hele mensheid uitgeroeid kan worden, heeft het recht verloren De Ander tot barbaar te bestempelen. In 1929 beschreef de Spaanse filosoof Ortega Y Gasset in De Opstand der Horden hoe de technologische samenleving uiteindelijk wordt gedomineerd door de middelmatigheid van de massa en haar leiders, die in hun angsten en verlangens volstrekt gelijk geschakeld zijn. Hij stelde:
De zoon der kleine luiden heeft sinds de tweede helft van de negentiende eeuw geen maatschappelijke versperringen meer op zijn weg. Dat wil dus zeggen, dat hij… vrij van banden en beperkingen is… De wereld waarin deze nieuwe mens van zijn geboorte af geplaatst is, noodzaakt hem op geen enkele manier tot beperking, zij legt hem geen enkel verbod op en dwingt hem tot geen enkele onthouding. Integendeel, zij zweept zijn begeerten op, die in beginsel tot in het oneindige kunnen toenemen. Want een feit is, en dit is van groot belang, dat deze wereld… niet alleen de volmaaktheden en wijdten heeft die ze inderdaad bezit, maar bovendien nog haar bewoners de waan geeft dat zij morgen nog rijker, nog volmaakter en nog wijder zal zijn, alsof zij plotseling was gaan groeien en er aan haar expansiemogelijkheden geen grenzen waren gesteld… Dat wat men vroeger als een weldaad van het lot zou hebben beschouwd en waardoor men dankbaar gestemd zou zijn geweest ten opzichte van de verborgen bestiering van het leven, veranderde in een recht dat men niet dankbaar aanvaardt maar driest opeist.
Deze beschrijving voert hem tot de volgende definitie van het karakter van de massamens:
één trek van zijn wezen is de vrije ontplooiing van zijn begeerten en driften, met andere woorden van zichzelf, en een tweede kenmerkende eigenschap is zijn ingeboren ondankbaarheid ten opzichte van al hetgeen dat zijn bestaan zo heeft vergemakkelijkt. De beide trekken zijn de bekende eigenschappen van het verwende kind. Inderdaad, de ziel van de horden heeft zeer veel gemeen met die van een verwend kind… Verwennen is geen paal en perk stellen aan iemands wensen, iemand de indruk geven dat alles hem geoorloofd is en hij tot niets is verplicht.
In de werkelijkheid die het individu verheerlijkt en tegelijkertijd het conformisme afdwingt is er geen waarheid meer, elke opinie telt, en is even waar of onwaar als alle andere opinies; de gelijkschakeling erkent geen wezenlijk verschil tussen de nonsens van een dwaas en het inzicht van een dichter. De simplistische aannames van opiniemakers als Bas Heijne en Geert Mak tellen voor hun publiek even zwaar als de profetieën van een groot filosoof. W.H. Auden voorspelde in 1939:
Reason will be replaced by Revelation. Instead of Rational Law, objective truths perceptible to any who will undergo the necessary discipline, and the same for all, Knowledge will degenerate into a riot of subjective visions… Whole cosmogonies will be created out of some forgotten personal resentment, complete epics written in private languages, the daubs of school children ranked above the great masterpieces
De redelijkheid en logica zijn vandaag de dag al verloren gegaan. Zonder enig bewijs te leveren kan elke zot aanhangers voor zijn/haar meningen vinden. En zoals alles met de dag verandert, veranderen ook die meningen, zodat alleen de waan van de dag is overgebleven. Normen en waarden zijn slechts voor de sier. Ortega Y Gasset:
Een idee hebben houdt in dat men gelooft er de redenen toe te bezitten, en dat men derhalve gelooft in het bestaan van een bewijsgrond, een wereld van begrijpbare waarheden. Een denkbeeld vormen of een mening hebben omtrent iets is dus hetzelfde als een beroep doen op deze instantie, zich daaraan onderwerpen, haar wetboek en uitspraak aanvaarden, dus geloven dat de hoogste vorm der samenleving de samenspraak is waarin de redenen van onze denkbeelden worden besproken. Maar de massamens zou zich verloren voelen als hij de discussie aanvaardde, en daarom verwerpt hij instinctief de verplichting deze hoogste instantie die buiten hem ligt te eerbiedigen. Het 'nieuwe' in Europa is derhalve het 'opheffen van de discussies,' en men heeft een afkeer van iedere vorm van samenleving die berust op de erkenning van objectieve richtsnoeren, van de gewone gedachtewisseling af tot het parlement, de wetenschap inbegrepen. Dat wil zeggen dat men afziet van culturele samenleving, welke een samenleving is die aan normen is gebonden, en dat men terugvalt tot een barbaarse maatschappij.
Wie ook maar een paar minuten aandacht besteedt aan hetgeen de massamedia te melden hebben, weet dat zij het 'opheffen van de discussies’ tot norm hebben verheven. Vandaar dat ze alle in dezelfde taal met dezelfde voorbeelden dezelfde boodschap verspreiden, zonder dat ook maar één dissidente visie twijfel kan zaaien. Een ieder die zich niet aan deze consensus houdt, wordt vrij snel gemarginaliseerd. Fundamenteel afwijkende visies zijn onmogelijk, die worden op een indirecte of, zo nodig, directe manier uit de berichtgeving gefilterd. In hun uitgebreid gedocumenteerde, 413 pagina’s tellende studie Manufacturing Consent. The Political Economy of the Mass Media (1988) concluderen de Amerikaanse hoogleraren Edward S. Herman en Noam Chomsky in dit verband:
As we have stressed throughout this book, the U.S. media do not function in the manner of the propaganda system of a totalitarian state. Rather, they permit — indeed, encourage — spirited debate, criticism, and dissent, as long as these remain faithfully within the system of presuppositions and principles that constitute an elite consensus, a system so powerful as to be internalized largely without awareness.
De mainstream-opiniemaker rekent het tot zijn taak om dit totalitair functionerende bestel te legitimeren. Informatie die de consensus doorbreekt, zal hij verzwijgen om de consensus te kunnen prijzen. ‘Wij’ leven in de laatste fase van een gewelddadige cultuur die 5 eeuwen geleden begon met ‘de ontdekking van Amerika,’ toen Columbus na zijn eerste ontmoeting met ‘Indianen’ in een brief aan zijn geldschieters schreef dat zij ‘willingly traded everything they owned,’ dat ‘[t]hey were well-built, with good bodies and handsome features,’ en belangrijker nog ‘[t]hey do not bear arms, and do not know them, for I showed them a sword, they took it by the edge and cut themselves out of ignorance. They have no iron. They would make fine servants,’ zodat ‘With fifty men we would subjugate them all and make them do whatever we want.’ Wat Columbus zocht was goud en van elke Indiaan die niet het voorgeschreven quotum aan goud inleverde werd de hand afgehakt, met als enige rechtvaardiging dat ‘gold is the most excellent, gold is treasure, and who has it can do whatever he likes in this world,’ aldus Columbus zelf, die in de VS met een nationale feestdag wordt vereerd. De rijkdom van de witte man is van het begin af aan gebaseerd geweest op ‘genocide, cruelty, and slavery on a larger scale opened than had ever been seen before,’ zoals de Amerikaanse auteur Hans Koning vaststelde in zijn Columbus: His Enterprise. Exploding the Myth (1992). Maar ook de gewone Amerikaan is nog steeds niet in staat te beseffen dat ‘[w]e must finally learn to look at that past with open eyes. We must dare abandon our comfortable but false myths, for the sake of our children and their children.’ Het door Columbus gestarte terreurbewind had, volgens de Amerikaanse historicus Howard Zinn, tot resultaat dat ‘from 1494 to 1508, over three million people had perished from war, slavery, and the mines,’ en ‘[t]hus began the history, five hundred years ago, of the European invasion of the Indian settlements in the Americas.’ Ook de Amerikaanse schout-bij-nacht Samuel Eliot Morison, die als historicus een Pulitzer Prijs kreeg voor zijn biografie van Columbus, wees erop dat ‘[t]he cruel policy initiated by Columbus and pursued by his successors resulted in complete genocide.’ De Zuid-Amerikaanse auteur, Eduardo Galeano, beschrijft in zijn fameuze trilogie Kroniek van het Vuur. Vijf eeuwen economische exploitatie van Latijns-Amerika (1973) de continuïteit van de gewelddadige christelijke cultuur met haar onverzadigbare elite die
als louter instrumenten van het internationale kapitalisme, welvarende onderdelen van het wereldwijde raderwerk dat het bloed van de koloniën en semi-koloniën uitzoog.
‘Onze’ cultuur is gebaseerd en wordt in stand gehouden door massaal geweld, zoals ‘wij’ elke dag kunnen waarnemen. Nu sinds het failliet van de Verlichtingidealen normen en waarden zijn weggevallen, blijft er niets over om de rauwe begeerte van het neoliberale kapitalisme te verhullen, en waarschuwt nu zelfs een mainstream-opiniemaker als Bas Heijne: ‘Hoed je voor de overmoed van de rede,’ aangezien ‘beschaving’ geen ‘blijvende garantie is tegen menselijke agressie en vernietigingsdrang,’ terwijl zijn collega-opiniemaker Geert Mak in een onbewaakt moment moest erkennen dat er ‘machten aan de gang [zijn] boven Europa,’ die hij kortweg samenvatte als het ‘grootkapitaal,’ dat ‘ons totaal ontglipt en waar je niks tegen kunt doen.’ Weliswaar gaf Heijne de schuld van de ondergang van het Verlichtingsdenken aan het islamitisch ‘terrorisme’ met zijn ‘doods- en vernietigingsdrift’ en verzweeg hij dezelfde, maar dan genocidale ‘doods- en vernietigingsdrift’ van het Westen, maar toch heeft hij zijn absurde Vooruitgangsgedachte vaarwel moeten zeggen. En wat betreft mijn oude vriend Mak, hij riep weliswaar enkele maanden later zijn publiek weer op het marktdenken te blijven omarmen, aangezien er anders ‘Geen Jorwert zonder Brussel’ meer mogelijk zou zijn, maar ook hij weet dat zijn houding ambivalent, zo niet doortrapt is, en dat Brussel een ander woord blijft voor wat hijzelf het ‘grootkapitaal’ noemt, ‘waar je niks tegen kunt doen.’
In verband met de lengte stop ik hier. Volgend keer meer over onze mainstream-helden.
During Barack Obama’s 2008 campaign, he explicitly promised that “as President I will recognize the Armenian Genocide.” Samantha Power, author of A Problem From Hell: America and the Age of Genocide and now Obama’s ambassador to the U.N., recorded a video urging Armenian Americans to support him because he would acknowledge the genocide: “I know [Obama] very well and he’s a person of incredible integrity. … He’s a true friend of the Armenian people, an acknowledger of the history … he’s a person who can actually be trusted.”
Obama’s commitment was quietly removed from his website sometime after December 2010, and this Armenian Remembrance Day, he broke his promise for the seventh year in a row.
And Obama’s gone far beyond acts of omission. When the House Foreign Affairs Committee passed a resolution recognizing the genocide, Hillary Clinton, then secretary of state, said, “The Obama administration strongly opposes [this] and will work very hard to make sure it does not go to the House floor.” She and Obama were — with Nancy Pelosi’s assistance — successful.
Likewise, Israel has long relied on an alliance with Turkey, and has always refused to acknowledge the Armenian Genocide. In 2001, the director of the Institute on the Holocaust and Genocide in Jerusalem stated that Shimon Peres had “entered into the range of actual denial of the Armenian Genocide, comparable to denials of the Holocaust.”
This is not hyperbole. In fact, American and Israeli denial of the Armenian Genocide often uses exactly the same language as Iranian denial of the Holocaust.
De Armeense Genocide. https://mediachecker.wordpress.com/2013/06/07/the-armenian-genocide/