Het is karakteristiek voor Rusland en iets wat het zeer beslist van het Westen onderscheidt dat men daar nooit een belangrijke invloedrijke bourgeois-ideologie heeft aangetroffen, welke ideologie er ook nooit zou komen. De Russische gedachte van de negentiende eeuw zou altijd sociaal getint zijn.
Voor het Russische volk en de intelligentsia is het collectief altijd belangrijker geweest dan het individu, dat in het westerse denken centraal staat. In zijn boek Het Russische Denken in de Negentiende en Twintigste Eeuw, in 1947 in een Nederlandse vertaling verschenen, wees de Russische filosoof Nicolai Berdjajew erop dat
[t]oen bij ons in de tweede helft van de negentiende eeuw de linkse intelligentsia haar definitieve vorm kreeg, zij tevens karaktertrekken [verkreeg] die sterk herinneren aan die van een monnikenorde. Hier openbaarde zich die diepe, rechtgelovige grondtrek van de Russische ziel: bevrijding uit de wereld die in het kwaads ondergedompeld, ascese, bereidheid, bereidheid tot het offer en tot het aanvaarden van ondraaglijk leed. Zij beschermde zich door een intolerantie, door een zich scherp afgrenzen van de rest van de wereld. Psychologisch gesproken is zijn een erfgename van het schisma. Slechts daardoor kon zij alle vervolgingen overleven.
Het was Dostojewski die deze intellectuelen 'de vagebonden van de Peterburgse periode van de Russische geschiedenis' betitelde, die volgens Berdjajew, de 'neiging' hadden 'tot afscheiding, tot versplintering,' de 'geest' bezaten van 'een zwerver, een vagebond,' en 'innerlijk' niet in staat waren 'om zich te verzoenen met het heden.' Kenmerkend aan de Russische intelligentsia was 'een onstuimig verlangen naar komende, betere, rechtvaardiger levensvormen.' Berdjajew maakte duidelijk dat, in tegenstelling tot de westerlingen,
Russen in hun scheppingsdrang [zoeken] naar een volmaakt leven en niet enkele naar volmaakte producten. Zelfs de Russische romantiek streeft niet naar het uitzonderlijke, maar naar een betere werkelijkheid. De Russen zochten in de Westerse gedachtenwereld vooral naar krachten ter verandering, ter radicale verbetering van hun eigen rauwe werkelijkheid; zij zochten met name een uitweg uit het heden.
Hier komt nog een belangrijk element bij, net als bij Amerikanen alle energie opging aan het de Westwaartse verovering van de ruimte, bleven ook de Russen eeuwenlang gemobiliseerd door almaar Oostwaarts te trekken, daar waar ooit de grote bedreiging van de Mongools horden vandaan was gekomen. Al die energie kon niet, zoals in Europa, worden besteed aan de opbouw van een burgerlijke orde, 'a civil society.' In dit verband is het volgende veelbetekenend: in 1948 schreef George Kennan, de ideoloog van de Amerikaanse containment-politiek die tot de ineenstorting van de Sovjet-Unie de hoeksteen is gebleven van Washington's buitenlandse politiek, als Hoofd van het Planningsbureau van het State Department in een toen nog geheim memorandum:
Wij hebben ongeveer 50 procent van de rijkdommen in de wereld, maar slechts 6,3 procent van haar bevolking… In deze omstandigheden zullen we niet in staat zijn te voorkomen dat wij het voorwerp worden van jaloezie en haat. Onze werkelijke taak in het komende tijdperk is om een netwerk van betrekkingen op te bouwen die ons in staat stelt deze positie van ongelijkheid te handhaven… Daartoe zullen wij alle sentimentaliteit en dagdromen opzij moeten zetten en dient onze aandacht overal geconcentreerd te zijn op onze directe nationale doelstellingen… We moeten ophouden te spreken over vage en… imaginaire doelstellingen als mensenrechten, het verhogen van de levensstandaard, en democratisering. De dag is niet veraf dat we in pure machtsconcepten moeten handelen. Hoe minder we daarbij gehinderd worden door idealistische slogans, des te beter het is.
Kennan's advies aan de politieke elite in de VS was niet vreemd. Net als elk imperium in de geschiedenis streefde ook de macht in Washington en op Wall Street naar de hegemonie, zodat de grondstoffen en markten in de wereld veroverd konden worden. Maar door zowel de technologische vooruitgang als de wereldwijde bevolkingsexplosie kon een dergelijk overwicht slechts kort duren. En dit empirisch eenvoudig te constateren gegeven, besefte George Kennan al snel na de interne publicatie van zijn invloedrijke nota. In een interview met mij verklaarde Anders Stephanson, hoogleraar Geschiedenis aan de Columbia University en auteur van Kennan and The Art of Foreign Policy (1992) dat de beleidsbepalers van de Amerikaanse buitenlandse politiek onvoldoende oog hadden voor de werkelijkheid en dat dit de belangrijkste reden was waarom Kennan voortdurend scherpe kritiek op hen bleef uitoefenen. In zijn boek schreef Stephanson:
To be realistic in these circumstances was in a way to understand the inherent limits of things, the futility (indeed blasphemy) of extending radically beyond the existing, the real. At different moments Kennan thus criticized the Sovjet Union and the United States alike for being unrealistic in this sense of not acknowledging given limits... he was aware by the end of the 1940s that the United States was embarking on a course of potentially open-ended commitments around the world, and this he could not but find dangerous and unnatural.
Na een vele decennia getuige te zijn geweest van de desastreuze machiavellistische politiek van de VS, schreef Kennan een gedesillusioneerde terugblik op zijn tijdperk. Aan het slot van zijn Sketches From A Life (1989) stelde hij somber vast:
Ik beschouw de Verenigde Staten van deze laatste jaren van de twintigste eeuw als een in wezen tragisch land, begiftigd met uitstekende natuurlijke hulpbronnen die het snel aan het verkwisten en uitputten is, en met een intellectuele en artistieke intelligentsia van groot talent en originaliteit. Voor deze intelligentsia hebben de dominante politieke machten in het land weinig begrip of respect. Haar stem wordt doorgaans tot zwijgen gebracht of overschreeuwd door de commerciële media. Het is waarschijnlijk veroordeeld om, net als de Russische intelligentsia in de negentiende eeuw, voorgoed een hulpeloze toeschouwer te blijven van de verontrustende koers in het leven van de natie.
Die vergelijking tussen de geïsoleerde en machteloze positie van de 'Russische intelligentsia' van de negentiende eeuw en die van de huidige Amerikaanse intellectuelen is opmerkelijk, maar niet vreemd, en zou door de Europese intelligentsia serieus moeten worden genomen. In zijn studie over de continuïteit in het Russische denken citeert Berdjajew uitgebreid de westers georiënteerde Russische filosoof Pjotr Tsjaadajev (1794-1856). 'De gedachten over de Russische geschiedenis' van deze tegenstander van de 'slavofielen' waren, net als die van Kennan, 'de uitdrukking van een diep leed, het zijn de wanhoopskreten van een man, die zijn vaderland lief heeft,' aldus Berdjajew, om vervolgens Tsjaadajev aldus te citeren:
Wij behoren niet tot een van de verheven families van het menselijk geslacht, wij behoren noch tot het Westen, noch tot het Oosten, en wij hebben geen tradities, noch van het ene noch van het andere. Als het ware buiten de tijd staande, zijn wij onbeïnvloed gebleven door de zich over de hele wereld uitstrekkende opvoeding van het menselijk geslacht. Wij bewegen ons zo vreemd in de tijd dat bij iedere stap die wij voorwaarts afleggen, de daaraan voorafgaande stap voor ons onherroepelijk verdwijnt. Dit is het natuurlijke resultaat van een cultuur, die geheel en al gegrondvest is op ontlening en imitatie. Wij hebben totaal geen innerlijke ontwikkeling, wij missen ieder natuurlijk proces, elk idee van ons doet de oude spoorloos verdwijnen. Wij behoren tot een soort naties, die als het ware geheel niet opgaan in het geheel van de mensheid, maar die alleen bestaan om de wereld de een of andere belangrijke les te geven.
De laatste opvatting sluit naadloos aan bij de Amerikaanse doctrine van het 'exceptionalisme,' die in oktober 2013 door David Bromwich, hoogleraar Engels aan de Harvard University, aldus werd getypeerd:
When President Obama told West Point graduates last May that 'I believe in American exceptionalism with every fiber of my being,' the context made it clear that he meant the United States was the greatest country in the world: our stature was demonstrated by our possession of 'the finest fighting force that the world has ever known,' uniquely tasked with defending liberty and peace globally; and yet we could not allow ourselves to 'flout international norms' or be a law unto ourselves.
Even paradoxaal als Obama was Tsjaadajev. Enerzijds was de invloedrijke Russische filosoof van mening dat
[e]enzaam in de wereld wij haar niets [hebben] gegeven, hebben wij haar niets geleerd, wij hebben geen enkele idee gebracht in het ideeënarsenaal van de mensheid, wij hebben niets bijgedragen tot de vooruitgang van de menselijke rede en alles wat wij verkregen hebben van die vooruitgang hebben wij ook weer misvormd,
terwijl hij anderzijds met even grote stelligheid verkondigde:
Ik heb de diepe overtuiging dat wij geroepen zijn een groot deel van de problemen van de sociale orde op te lossen, een groot deel van de ideeën af te ronden, die in de oude maatschappijen zijn ontstaan, een antwoord te geven op de belangrijkste vragen, die de mensheid bezighouden.
Ook hier is sprake van het 'exceptionalisme,' waarop het Amerikaans expansionisme is gefundeerd, namelijk
the distinct belief that the United States is unique, if not superior, when compared to other nations. Champions of American exceptionalism hold that because of its national credo, historical evolution, and unique origins, America is a special nation with a special role – possibly ordained by God – to play in human history. The belief in American exceptionalism is a fundamental aspect of U.S. cultural capital and national identity. It is an essential part of America’s political, cultural, and social DNA.
Op zijn beurt constateert Berdjajew dat
Tsjadaajev doordrongen [is] van de idee van het Russische Messianisme. En die gaat bij hem gepaard met de verwachting van het intreden van een nieuw tijdperk van de Heilige Geest. Een karakteristiek Russische verwachting, een uitdrukkelijk Russisch uitgangspunt. Deze veronderstelling van Tsjadaajev zal 'de grondslag vormen voor alle richtingen, die bij ons in de negentiende eeuw zijn aan te wijzen,' aldus Berdjajew, die voorts constateert dat zijn filosofische voorganger 'het Koninkrijk Gods op aarde [zocht], hij verwachtte een nieuw tijdperk van de Heilige Geest; hij was tot het geloof gekomen dat Rusland een nieuw woord aan de wereld te verkondigen had. Dat alles is Russische problematiek. Het is waar, dat hij historische grootheid zocht; en dat is geen karakteristiek Russische eigenschap. Maar dat is een compensatieverschijnsel voor andere Russische eigenschappen,
net als het begrip ' 'A City upon a Hill' een 'compensatieverschijnsel' is dat
entered the American lexicon early in its history, in the Puritan John Winthrop's 1630 sermon… Winthrop's sermon gave rise to the widespread belief in American folklore that the United States of America is 'God's country' because metaphorically it is a 'Shining City upon a Hill,' an early example of American exceptionalism.
On the twentieth century, the image was used a number of times in American politics. On 9 January 1961, President-Elect John F. Kennedy returned the phrase to prominence during an address delivered to the General Court of Massachusetts:
'I have been guided by the standard John Winthrop set before his shipmates on the flagship Arbella (het vlaggeschip van de Winthrop Vloot. svh) three hundred and thirty-one years ago, as they, too, faced the task of building a new government on a perilous frontier. We must always consider,' he said, 'that we shall be as a city upon a hill — the eyes of all people are upon us. Today the eyes of all people are truly upon us — and our governments, in every branch, at every level, national, state and local, must be as a city upon a hill — constructed and inhabited by men aware of their great trust and their great responsibilities. For we are setting out upon a voyage in 1961 no less hazardous than that undertaken by the Arbella in 1630. We are committing ourselves to tasks of statecraft no less fantastic than that of governing the Massachusetts Bay Colony, beset as it was then by terror without and disorder within. History will not judge our endeavors — and a government cannot be selected — merely on the basis of color or creed or even party affiliation. Neither will competence and loyalty and stature, while essential to the utmost, suffice in times such as these. For of those to whom much is given, much is required.'
President Ronald Reagan used the image as well, in his 1984 acceptance of the Republican Party nomination and in his January 11, 1989, farewell speech to the nation:
'I've spoken of the shining city all my political life, but I don't know if I ever quite communicated what I saw when I said it. But in my mind it was a tall proud city built on rocks stronger than oceans, wind-swept, God-blessed, and teeming with people of all kinds living in harmony and peace, a city with free ports that hummed with commerce and creativity, and if there had to be city walls, the walls had doors and the doors were open to anyone with the will and the heart to get here. That's how I saw it and see it still.'
Reagan countered President Jimmy Carter's rhetoric about a national 'crisis of confidence' with paeans to American greatness during the presidential campaign. 'I've always believed that this blessed land was set apart in a special way,' Reagan later explained. The final days of the Cold War raised the prospect that the American model could become the norm, not the exception:
'In my mind it was a tall, proud city built on rocks stronger than oceans, wind-swept, God-blessed, and teeming with people of all kinds living in harmony and peace.'
In 1996, President Bill Clinton declared that:
'America remains the indispensable (onmisbare. svh) nation' and that 'there are times when America, and only America, can make a difference between war and peace, between freedom and repression' […]
President Reagan's adopted son Michael Reagan wrote a book entitled The City on a Hill: Fulfilling Ronald Reagan's Vision for America (1997).
In 2000, Marc A. Thiessen, George W. Bush's speechwriter, contended in a Weekly Standard article that there are two competing visions of internationalism in the 21st century: the
'global multilateralism of the Clinton-Gore Democrats vs. the American exceptionalism of the Reagan-Bush Republicans.'
In 2004, President George W. Bush said:
'Like generations before us, we have a calling from beyond the stars to stand for freedom. This is the everlasting dream of America…'
In his commencement address on June 2, 2006, at the University of Massachusetts Boston, then Senator of Illinois Barack Obama developed his ideas on the topic:
'But of course, America is an unlikely place - a country built on defiance of the odds; on a belief in the impossible. And I remind you of this because as you set out to live your own stories of success and achievement, it's now your turn to help keep it this way. It's your turn to keep this daringly radical but unfailingly simple notion of America alive — that no matter where you're born or how much your parents have; no matter what you look like or what you believe in, you can still rise to become whatever you want; still go on to achieve great things; still pursue the happiness you hope for. Today, this dream sounds common - perhaps even cliche - yet for most of human history it's been anything but. As a servant of Rome, a peasant in China, or a subject of King George, there were very few unlikely futures. No matter how hard you worked or struggled for something better, you knew you'd spend your life forced to build somebody else's empire; to sacrifice for someone else's cause.'
In werkelijkheid weet de doorsnee Amerikaan uit ervaring dat hij, ondanks Obama's retoriek, zijn hele werkzame leven in dienst staat van het 'imperium' van de financiële en politieke macht op Wall Street en in Washington, en zich moet opofferen 'for someone else's cause.' De feiten zijn namelijk:
The upper 1 percent of Americans are now taking in nearly a quarter of the nation’s income every year. In terms of wealth rather than income, the top 1 percent control 40 percent. Their lot in life has improved considerably. Twenty-five years ago, the corresponding figures were 12 percent and 33 percent. One response might be to celebrate the ingenuity and drive that brought good fortune to these people, and to contend that a rising tide lifts all boats. That response would be misguided. While the top 1 percent have seen their incomes rise 18 percent over the past decade, those in the middle have actually seen their incomes fall. For men with only high-school degrees, the decline has been precipitous—12 percent in the last quarter-century alone. All the growth in recent decades—and more—has gone to those at the top. In terms of income equality, America lags behind any country in the old, ossified Europe that President George W. Bush used to deride. Among our closest counterparts are Russia with its oligarchs and Iran. While many of the old centers of inequality in Latin America, such as Brazil, have been striving in recent years, rather successfully, to improve the plight of the poor and reduce gaps in income, America has allowed inequality to grow,
aldus de Amerikaanse econoom, professor Joseph Stiglitz, in 2001 Nobelprijswinnaar Economie. Drie jaar na zijn artikel in Vanity Fair van mei 2011, om precies te zijn op 29 maart 2014, wees Senator Bernie Sanders er op dat 'The top 25 hedge fund managers made last year over $24 billion. This is enough to pay the salaries of more than 425,000 public schoolteachers,' en dat de kloof tussen rijk en arm 'A Threat to American Democracy' betekende. Drie maanden eerder al was bekend geworden dat in de machtigste 'democratie' ter wereld:
The richest 1 percent own about 38 percent of stocks and half of are non-stock financial assets. So they've gained at least $6.1 trillion (38 percent of $16 trillion). That's over $5 million for each of 1.2 million households.
The next richest 4 percent, based on similar calculations, gained about $5.1 trillion. That's over a million dollars for each of their 4.8 million households.
The least wealthy 90 percent in our country only own 11 percent of all stocks excluding pensions, which are fastly disappearing. The frantic recent surge in the stock market has largely bypassed these families.
2. Evidence of Our Growing Wealth Inequality
This first fact is nearly ungraspable: In 2009 the average wealth for almost half of American families was ZERO (their debt exceeded their assets).
In 1983, the families in America's poorer half owned an average of about $15,000. But from 1983 to 1989 the median wealth fell from more than $70,000 to about $60,000. From 1998 to 2009, about 80 percent of American families LOST wealth and they had to borrow as a way to stay afloat.
It seems the disparity couldn't get much worse, but after the recession, it did. According to a Pew Research Center study, in the first two years of recovery the mean net worth of households in the upper 7 percent of the wealth distribution rose by an estimated 28 percent, while the mean net worth of households in the lower 93 percent dropped by 4 percent. And then, from 2011 to 2013, the stock market grew by almost 50 percent with again the great majority of that gain going to the richest 5 percent.
Today our wealth gap is worse than that of third-world economies. Out of all developed and undeveloped countries with at least a quarter-million adults, the U.S. has the 4th-highest degree of wealth inequality in the world trailing only Russia, Ukraine and Lebanon.
3. Congress' Solution: Take from the Poor
Congress has responded by cutting unemployment benefits and food stamps along with other 'sequester' targets like Meals on Wheels for seniors and Head Start for preschoolers. The more the super-rich make, the more they seem to believe in the cruel fantasy that the poor are to blame for their own struggles.
President Obama recently proclaimed that inequality 'drives everything I do in this office.' Indeed it may, but in the wrong direction.
In navolging van van alle grootspraak van Amerikaanse politici, die alleen dankzij de financiële steun van de rijke elite gekozen kunnen worden, blijven mainstream-propagandisten als Geert Mak de bekende cliché's herhalen, door in strijd met de werkelijkheid te beweren dat
in large parts of the world the United States is still the the 'world's indispensable nation,' as Madeleine Albright once put it, the 'anchor,' 'the default power.'
Aangezien Mak zelf nooit buiten het Westen heeft gereisd, op één 'kaaskoppen-safarie' na in tropisch Afrika, (waar hij en zijn vrouw Mietsie, volgens eigen zeggen, tot de slotsom kwamen dat zwarten voldeden aan alle cliché's door zich niet aan afspraken te houden), spreekt mijn oude vriend kritiekloos het establishment na. Het door hem regelmatig gebruikte begrip 'standaardmacht' voor de VS, verraadt zijn propagandistische positie in het geheel. Hij heeft dit oordeel geleend van de Duitse Atlanticus Josef Joffe, uitgever en redacteur van het neoliberale weekblad Die Zeit, die in het september/oktober 2009 nummer van het al even behoudende Foreign Affairs onder de kop 'The Default Power. The False Prophecy of America's Decline,' een artikel schreef, dat onmiddellijk door De Groene Amsterdammer werd overgenomen. Joffe stelde:
De VS zijn de default power, de standaard-macht, het land dat het podium inneemt omdat er niemand anders is met de vereiste macht en motivatie. Waarom geen van de anderen? Speculerend kun je zeggen dat er een liberaal, zeevarend rijk nodig is om nationale belangen te veranderen in internationale publieke zaken. Het Verenigd Koninkrijk bouwde een wereldrijk voor zichzelf, maar ondertussen produceerde het een hele berg aan kostbare publieke zaken: vrije handel, vrijheid der zeeën en de gouden standaard.
De Makjes, omringd door drankjes. Mijn oude vriend is een grote fan van Barack Obama en zijn visie dat '[i]n the end, that's what this election is about. Do we participate in a politics of cynicism or a politics of hope?'
Met deze positief bedoelde kwalificaties wordt met terugwerkende kracht het genocidale westerse kolonialisme door opiniemakers als Joffe, Mak en De Groene alsnog gerechtvaardigd. Uitgebreid gedocumenteerde roof en volkerenmoord zijn in het racistisch bewustzijn positieve zaken die 'een hele berg kostbare publieke zaken' hebben voortgebracht, zoals de overigens niet-bestaande 'vrije handel,' en 'de gouden standaard.' In een recensie van Mak's bestseller In Europa (2004) merkte de historicus Bastiaan Bommeljé terecht op:
Nu is het de vraag of men dit boek van Mak dient te beoordelen als een geschiedwetenschappelijk werk. De oorsprong van In Europa ligt immers in zijn korte bijdragen aan NRC Handelsblad over 'de staat van Europa' aan de vooravond van de millenniumwende. Een jaar lang reisde hij door de Oude wereld en deed daarvan dagelijks verslag. Zijn stops in Parijs, Londen, Wenen,Verdun, Sarajevo, Versailles en Auschwitz, Guernica, Neurenberg, Tsjernobyl en waar al niet vormden de basis van dit werk. Er kwamen aanvullingen door interviews (waarvan dat met Ruud Lubbers over zijn gemiste voorzitterschap van de Europese Raad het opmerkelijkst is) en het lezen van vele boeken waaruit met schaar en lijmpot kwistig werd geput.
Moet men 'In Europa' niet vooral zien als een journalistiek werk? In dat geval kan men evengoed teleurgesteld raken. Niet over de weidsheid van de aanpak noch over de ambities van het project, maar wel over het veelal clichématige taalgebruik. Een appelboom in dit boek is steevast 'een kleurige appelboom,' een tuin is steevast 'een groene tuin,' een dal altijd 'een diep dal,' een storm altijd 'een gierende storm,' heuvels zijn altijd 'nevelige heuvels,' een regenboog is altijd 'een gouden regenboog,' een symbool steevast het 'ultieme symbool,' en er hangt geen mist over Europa maar altijd weer 'een dikke, kille laag mist.'
We knipperen dan al niet meer met de ogen over zinnen als: 'Zoals Londen gemaakt is om zaken te doen, zoals Parijs de ideale stad is voor rebellerende twintigjarigen en hun ouders, is Wenen het perfecte rustoord voor lichtbejaarde schoonmoeders,'of: 'Spanjaarden zijn trotse mensen,' dan wel 'Dublin is een lelijke stad vol uitgesproken lelijke mensen, maar het is er heerlijk toeven.'
De functie van deze vaak storende, soms lachwekkende clichés is duidelijk. Mak wil de lezer bovenal behagen. Zijn perceptie van de twintigste eeuw is ongetwijfeld bedoeld als journalistiek-intellectueel (ja, Hans Magnus Enzensberger duikt ook weer op), maar glijdt verontrustend vaak af naar een Anton Pieck-aanpak, waarin goed en kwaad bij voorbaat vast staan en de tocht alleen voert langs de allerbekendste herkenningspunten.
'De geschiedenis is geen glad verhaal,' schrijft Mak, maar de vraag blijft waarom hij zelf dan zo'n glad verhaal heeft geschreven over een bepaald niet gladde eeuw.
De 'Anton Pieck-aanpak' van Mak en de 'vrije pers' mag dan wel lucratief zijn, maar het is tevens levensgevaarlijk omdat het mainstream-publiek een vals beeld voorgeschoteld krijgt. Daarvan is Geert Mak zich maar al te bewust, tenminste wanneer men afgaat op zijn bekentenis afgaan, die hij op vrijdag 2 november 2012 aflegde:
Waar blijft, in deze chaos van telkens botsende en elkaar tegensprekende verhalen, de rol van de historicus? Zijn werk is – en ik volg nu de definitie van de Amerikaans/Hongaarse historicus John Lukacs – in de eerste plaats ‘het streven naar waarheid door het uitbannen van onwaarheid.’ Geschiedschrijving kan, zo betoogt hij, nooit ‘objectief’ zijn zoals de exacte wetenschappen – en dat betekent dat geschiedenis geen gespecialiseerde methoden kent en geen eigen specifieke taal. Woorden zijn voor de historicus dan ook meer dan de verpakking van feiten: het gaat minstens zozeer om de formulering, om de associaties die ze opwekken, ja, om het verhaal… Doen we dat genoeg? Nemen wij, chroniqueurs van het heden en verleden, onze taak, het ‘uitbannen van onwaarheid’, serieus genoeg. Zeker in deze tijd? Ik vraag het me af. Op dit moment vindt op Europees en mondiaal niveau een misvorming van de werkelijkheid plaats die grote consequenties heeft.
Hoewel er dus 'grote consequenties' verbonden zijn aan het onvoldoende 'uitbannen van onwaarheid,' blijft de nationale historicus Mak, die geen historicus is, desalniettemin gewoon doorgaan met het vertekenen van de werkelijkheid. Hetzelfde geldt voor de beroeps-columnist van De Groene Amsterdammer, de 88-jaar oude Henk Hofland, wiens bronnen, volgens eigen zeggen, de kranten en de televisie zijn. Nog in 2012, terwijl Libie zonder Kadhafi in chaos was veranderd schreef de, volgens polderjournalisten 'beste journalist van de twintigste eeuw,' in De Groene Amsterdammer van 4 april dat
[m]et consequente luchtsteun aan de rebellen, en zonder dat ook maar één vreemde soldaat daar voet aan de grond heeft gezet,'
Libië op weg naar een democratie was geholpen, en dat
[o]nze luchtmacht er ook nog aan [heeft] meegedaan. President Obama vond er een naam voor: leading from behind. Het is redelijk goed afgelopen. Libië zien we niet meer op de televisie.
In 2014 wist P.C. Hooftprijs-winnaar Hofland, net als het Britse dagblad The Sun, conform de beste riooljournalistiek, onmiddellijk na het neerstorten van de MH 17 met grote stelligheid te beweren:
[m]et consequente luchtsteun aan de rebellen, en zonder dat ook maar één vreemde soldaat daar voet aan de grond heeft gezet,'
Libië op weg naar een democratie was geholpen, en dat
[o]nze luchtmacht er ook nog aan [heeft] meegedaan. President Obama vond er een naam voor: leading from behind. Het is redelijk goed afgelopen. Libië zien we niet meer op de televisie.
In 2014 wist P.C. Hooftprijs-winnaar Hofland, net als het Britse dagblad The Sun, conform de beste riooljournalistiek, onmiddellijk na het neerstorten van de MH 17 met grote stelligheid te beweren:
[h]et neerschieten van het Maleisische verkeersvliegtuig door Oekraïense separatisten blijkt nu de oorzaak te zijn van een internationale escalatie die zich in steeds hoger tempo ontwikkelt,
waaraan de 'beste journalist van de twintigste eeuw,' wiens hoogtepunt de Koude Oorlogsjaren waren, in De Groene Amsterdammer van 30 juli 2014, met nauwelijks verholen enthousiasme toevoegde dat:
[d]egenen die Poetin als de hoofdschuldige zien en scherpere maatregelen eisen, worden snel talrijker. De voorstanders van een diplomatieke oplossing verliezen terrein.
Zonder ook maar één hard bewijs beweerde Hofland, onweersproken door zijn 'politiek-literaire elite' in de polder, dat hier sprake was van 'Poetins escalatie.'
In verband met de lengte stop ik met als tenslotte nog de opmerking dat ook wat betreft de wealth inequality de overeenkomst tussen Rusland en de VS kenmerkend is voor imperia die over hun hoogtepunt heen zijn. Volgende keer meer over het het collectivisme in Rusland dat even failliet is als het Amerikaans individualisme.
In verband met de lengte stop ik met als tenslotte nog de opmerking dat ook wat betreft de wealth inequality de overeenkomst tussen Rusland en de VS kenmerkend is voor imperia die over hun hoogtepunt heen zijn. Volgende keer meer over het het collectivisme in Rusland dat even failliet is als het Amerikaans individualisme.
Als hoogbejaarde toch nog de P.C. Hooftprijs van het establishment mogen ontvangen, ontroerde 'de beste journalist van de twintigste eeuw' in de polder diep.