Wie ruimt straks alle rotzooi op die mijn generatie achterlaat? Ik vermoed niemand. Nog ontelbare millennia-lang zullen betonnen ruïnes overeind blijven, en plastic eilanden de oceanen bevuilen. En mochten er dan nog mensen bestaan: wat zullen zij over ons denken?
Tijdens een vraag en antwoord bijeenkomst in april 2019 verklaarde de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken, Mike Pompeo, lachend tegenover een volle zaal van de Texas A&M University:
I was the CIA director, we lied, we cheated, we stole… we had entire training courses. It reminds you of the glory of the American experiment.
Het publiek waardeerde zijn relaas door te lachen en te applaudisseren.
https://www.youtube.com/watch?v=DPt-zXn05ac
In zijn boek The Confidence Man in American Literature (1982) stelt Gary Lindberg, hoogleraar Engels aan de Universiteit van New Hampshire, zichzelf de volgende vraag over de ‘con-man,’ de oplichter:
How did a country that prided itself on innocence and exemplary rectitude (rechtschapenheid. svh) ever develop as a culture hero — even a covert one — so ambiguous (dubbelzinnig. svh) a being as the confidence man? To understand the powerful attraction of this figure, one must begin with the set of popular aspirations, habits, and beliefs that seemed for generations to be positively associated with the idea of America. These include the success ethic with its icon of the self-made man; the promissory (beloftevolle. svh) tradition with its hero, the booster (de man die van alles voor elkaar krijgt. svh); and the cult of of practical ingenuity, as celebrated by the jack-of-all-trades (manusje van alles. svh). The figures often overlap in practice, and that is in part because they arise from similar conditions and embody common attitudes. It is in giving us access to those similarities that the confidence man is so valuable a model, for he is the complex figure who gathers the gestures, habits, and values for several specialized popular icons and shows their hidden significance.
The root of the matter is a peculiar sense of the self, at once buoyant (op drift. svh) and practical, visionary and manipulative. To make a self — such is the audacious (vermetele. svh) undertaking that brings one into a world of masks and roles and shape-shifters (gedaante-verwisselaars. svh), that requires one to manipulate beliefs and impressions that elevate technical facility (vaardigheden. svh) and gives one the heady (onbesuisde. svh) sense of playing a game.
Om te voorkomen dat deze omschrijving te cryptisch overkomt geef ik een vergelijkbaar Nederlands voorbeeld: Pim Fortuyn, de poseur, narcist, de relnicht, die het politieke wereldje instapte, en daar kort maar krachtig een ongekende opschudding veroorzaakte. Achttien jaar geleden, zomer 2002, schreef ik in het inmiddels ter ziele gegane tijdschrift De Humanist over het verschijnsel poseur:
De wijd verspreide veronderstelling dat Pim Fortuyn de gedachten van het volk verwoordde is een grote misvatting. Allereerst omdat de massa nooit gedachten heeft, nooit heeft gehad en nooit zal hebben. Zij wordt gedreven door instincten, niet door ideeën aangezien die te abstract zijn. De massa zoekt ook geen oplossing, maar een ontlading omdat ‘in de ontlading de verschillen’ worden ‘afgeworpen en allen zich gelijk’ voelen, zoals Elias Canetti in ‘Massa en Macht’ geloofwaardig uiteenzet. ‘De verlichting hierover is kolossaal. Terwille van dit gelukkige ogenblik, waarin niemand méér, niemand beter is dan de ander, worden de mensen tot massa.’ Deze Nobelprijswinnaar waarschuwde evenwel dat:
het zo begeerde en zo gelukkige ogenblik van ontlading draagt zijn eigen gevaar in zich. Het lijdt aan een fundamentele zinsbegoocheling: de mensen die zich plotseling gelijk voelen zijn niet werkelijk en voor altijd gelijk geworden.
Bovendien wantrouwde Fortuyn het volk, de naam- en gezichtsloze massa, die hij als solist van nature minachtte. Pim was een populistische poseur die zijn rol, zolang het duurde, voortreffelijk speelde en dankzij de onvermijdelijke mediahype tot duizelingwekkende hoogte steeg. Na zijn dood schreef in NRC de auteur Herman Franke, die Fortuyn in diens rol van docent marxistische sociologie aan de Rijksuniversiteit Groningen had zien optreden en hem:
de communistische revolutie [zag] uitroepen met dezelfde gedreven glansogen en op dezelfde zelfverzekerde messiastoon als hij nu de rechtse LPF-revolutie voor 15 mei aankondigde. Het was tijdens de oliecrisis in 1973. ‘Nu klapt het kapitalisme, nu breekt de dictatuur van het proletariaat aan,’ zei hij.
Opportunisme karakteriseert de poseur. Voor hem is de inhoud altijd ondergeschikt aan de vorm. Belangrijk daarbij is te weten dat een poseur, in tegenstelling tot wat algemeen wordt aangenomen, geen aansteller is. Integendeel, tot op grote hoogte meent hij wat hij zegt op het moment dat de woorden uit zijn mond rollen. De pose is zijn overlevingsstrategie. Gelijk een kameleon van huidskleur verandert, wisselt hij (of zij) moeiteloos van rol zodra de omstandigheden daartoe noodzaken. De ene dag is de poseur progressief, de andere dag conservatief. Elk moment en in telkens veranderende omstandigheden moet hij zichzelf opnieuw be-denken. Hij is de hoofdpersoon in zijn eigen pulproman, een barokke dandy, een kitsch-figuur, wiens optreden naadloos aansluit bij de behoeften van de postmoderne tijd. Want één ding is duidelijk: een poseur kan alleen in een — van zichzelf vervreemde — massamaatschappij functioneren. Die vormt zijn toneel, de massa zijn publiek. In een gesloten gemeenschap, gedragen door samenhangende identiteiten, was hij allang door de mand gevallen; daar zou hij niet meer zijn geweest dan de dorpsgek. Welnu, terwijl de voltallige Nederlandse pers zich vergaapte aan Pims optreden, was er één man die meteen zag wat dit allemaal te betekenen had, te weten de auteur Mohammed Benzakour, die als 'enige Reviaan van Marokkaanse origine' de klappen van de zweep kende. Hij schreef in de Volkskrant:
Pim is niet op zoek naar het middelpunt van de macht. Pim is op zoek naar het middelpunt van de belangstelling… Pim is als een stroboscooplamp die enkel schittert zolang er licht op valt. Maar als de schakelaar wordt overgehaald, verkommert Pim tot een bloem die lang geen water heeft gekregen… Pim heeft de Koude Oorlog verklaard, niet aan de islam maar aan de Anonimiteit… Wat Pim zijn eenzaam hart begeert, is een enorme Rode Loper, uitmondend op een Podium. Een groot houten podium met daarboven een strak gespannen koord. Zodat hij hoog boven het publiek kan zweven, zich kan uitleven in dans, zang, jongleren, jongens, sigaren. Opdat iedereen hem kan aanschouwen, bewonderen, beminnen.
Op grond van de dwingende noodzaak te behagen en zo de aandacht van het grootst mogelijke publiek te trekken, is de esthetiek van de massamedia onvermijdelijk die van de kitsch en naarmate de massamedia ons gehele leven meer omsluiten en infiltreren, wordt de kitsch onze dagelijkse esthetiek en moraal.
We zien het op elk maatschappelijk gebied: natuurlijk in de politiek, in de journalistiek, de economische- en financiële wereld, maar ook in de sport en zelfs in de kunsten. Kundera:
Het woord kitsch verwijst naar een houding van degene die tot elke prijs zoveel mogelijk mensen wil behagen. Om te behagen dien je je te conformeren aan wat iedereen wenst te horen, in dienst te staan van pasklare ideeën, in de taal van de schoonheid en de emotie. Hij beweegt ons tot tranen van zelfvertedering over de banaliteiten die wij denken en voelen.
Eén van de kernmerken van kitsch is dat hij meer wil lijken dan hij is. Kitsch is uitsluitend gericht op effect. En omdat gedachten in een massamaatschappij niet het ultieme effect kunnen teweegbrengen, bedient de poseur zich van sentimenten, verpakt in makkelijk te verteren meningen. Hij grossiert in frasen. Voor de poseur en zijn publiek tellen niet de feiten, maar de opinies, niet de hersenen maar de onderbuik. In het Angelsaksisch taalgebied bestaat het woord 'camp,' volgens Van Dale's woordenboek: 'kitscherig, gemaakt, verwijfd, nichterig.' Pim Fortuyn was camp. Hij speelde de politieke nicht, die in één adem pleitte voor het sluiten van de grenzen om vervolgens met een knipoog te laten weten wel met wat leuke jonge Marokkaanse knapen naar bed te willen. Tegelijkertijd speelde hij de geëmancipeerde homoseksueel, gedreven door de wens nu ook eens echt voor vol te worden aangezien, dat wil zeggen: politieke macht, omdat in de virtuele wereld alleen nog de politiek telt.
http://home.planet.nl/~houck006/poseurs.pdf
The white man does not understand America. He is too far removed from its formative processes. The roots of the tree of his life have not yet grasped the rock and the soil. The white man is still troubled by primitive fears; he still has in his consciousness the perils of this frontier continent, some of it not yet having yielded to his questing footsteps and inquiring eyes.
Vanuit een geheel ander universum observerend, wisten de meest scherpzinnigen van de Indianen dat ‘the man from Europe is still a foreigner and an alien,’ terwijl ‘in the Indians the spirit of the land is still vested; it will be a long time until other men are able to divine and meet its rhythm.’
Precies hetzelfde realiseerde zich de Amerikaanse auteur F. Scott Fitzgerald. De, in mijn ogen, grootste Amerikaanse schrijver van de twintigste eeuw, eindigde zijn roman The Great Gatsby (1925) met de woorden:
for a transitory enchanted moment man must have held his breath in the presence of this continent, compelled into an aesthetic contemplation he neither understood nor desired, face to face for the last time in history with something commensurate to his capacity for wonder.
Die capaciteit is de mens in het neoliberale kapitalisme kwijt geraakt. Fitzgerald laat zien dat zowel Gatsby als de VS tragisch zijn, omdat zij verstrikt zijn geraakt in The American Dream, een droom die in feite zo oud is als de mensheid zelf. The Promised Land, de Hof van Eden, het Paradijs waaruit Adam en Eva werden verdreven, het onbereikbare ideaal. ‘Men must be born and reborn to belong,’ zo waarschuwde Standing Bear, maar daartoe was de geest van de ontheemde Europese kolonist niet in staat. Hij was vervreemd geraakt van zijn Europese wortels maar ook van zijn medemens, van de directe omgeving en tenslotte van zichzelf. Wat weet de polder-intellectueel hiervan? In zijn bestseller Reizen zonder John. Op zoek naar Amerika (2012), is de VS voor Geert Mak het ‘droomland’ uit zijn jeugd, met ‘Donald Duck’ en ‘platte pakjes kauwgom,’ en kwalificeert mijn oude vriend de auteur Jack Kerouac als 'een nieuwe trendsettter,' en omschrijft hij diens klassieke boek On the Road (1957) als:
een los geschreven verslag van een Amerikaanse zwerftocht door twee wilde jongens… Kerouacs boek [was] typerend voor een nieuwe generatie die de nadruk legde op consumeren. Bij Kerouac ging het niet meer om het nut en het doel van de tocht, maar enkel om de reis op zich, om het ontworteld zijn, om het schijt hebben aan alles.
In de ogen van Mak hebben we hier te maken met een absurde modegril van een 'nieuwe trendsetter,' een man die samen met zijn vriend 'schijt' heeft 'aan alles.’ In werkelijkheid is On the Road een complexe roman over het zoeken naar betekenis in een betekenisloze materialistische beschaving met haar verstikkende kleinburgerlijkheid. Tegenover Vrij Nederland merkte Mak op: ‘Het egotripperige van Kerouac heeft mij nooit zo aangetrokken,’ niet beseffend wat het thema van de roman is.
Om Kerouac te kunnen begrijpen moeten we hier Mak's beschrijving ontleden. Allereerst het begrip 'trendsetter.' Was Kerouac een 'trendsetter' in de juiste betekenis van het woord, te weten: 'someone who popularizes a new fashion'? Nee, Kerouac heeft geen 'nieuwe' gril gepopulariseerd. Het is zeker niet zo dat in de jaren vijftig honderdduizenden, dan wel miljoenen Amerikanen, net als Kerouac en zijn metgezellen, hasj zijn gaan roken, benzedrine zijn gaan inhaleren, aan het zwerven sloegen, en naar free jazz begonnen te luisteren. Het is waar dat de gevestigde orde toen, net als Mak nu, On the Road en de levensstijl die daarin wordt beschreven, scherp afwees als onverantwoordelijke 'egotripperij.' Feit is dat Mak's 'wilde jongens' als marginaal verschijnsel werden gezien door de massa van brave burgers die al gauw iets te 'wild' vond. Dus wat voor Mak een 'trend' is, bleef in werkelijkheid het gedrag van een zeer kleine groep sociaal verstotenen.
Hoe weinig Geert Mak van ‘Amerika’ begrijpt, blijkt tevens uit zijn bewering dat Kerouac’s boek ‘typerend was voor een nieuwe generatie die de nadruk legde op consumeren.’ Maar precies het tegenovergestelde is waar. On the Road is een poging te ontsnappen aan de dwang van de betekenisloze consumptiemaatschappij, zoals elke Amerikaanse recensent onmiddellijk besefte. Vanuit zijn eigen geborneerde kijk realiseert de domineeszoon Geert zich niet dat hij alleen maar zichzelf portretteert wanneer hij beweert dat het Kerouac ‘niet meer [ging] om het nut en het doel van de tocht, maar enkel om de reis op zich, om het ontworteld zijn, om het schijt hebben aan alles.’ Het was juist ‘het ontworteld zijn’ van ‘Amerika’ dat de drijfveer was van de beat-generatie om zelf te gaan zoeken naar zin en betekenis van de christelijke consumptie-civilisatie. Het was allereerst de zielloze consumptiedrift die ‘schijt’ had aan al het andere, de natuur en de medemens. Het feit dat broodschrijver Mak dit nog steeds niet door heeft, is typerend voor zijn verwrongen beeld van de werkelijkheid.
Let ook op de kwalificatie 'egotripperig' voor mannen die de adolescentieleeftijd waren gepasseerd en desalniettemin door Mak als 'jongens' worden betiteld. Opvallend is dat mijn oude vriend een negatieve kwalificatie gebruikt voor het gedrag in een land dat het verregaand 'individualisme' verheerlijkt, zoals onder meer blijkt uit de slaafse bewondering voor iedere winner die ten koste van miljoenen losers zichzelf weet te verrijken. Mak zal bijvoorbeeld nooit de robber barons, de Rockefeller’s, de Vanderbilt's, Morgan’s, Carnegie’s, Mellon's of hun moderne varianten als Steve Jobs of Bill Gates 'egotripperig' gedrag verwijten. Die kwalificatie is door Mak gereserveerd voor een auteur die volgens de Amerikaanse intelligentsia een uitweg zocht uit uit een zielloze civilisatie, waarin de natuurlijke impulsen van de mens voortdurend werden gefrustreerd, van seksualiteit tot aan spontaniteit, oorspronkelijkheid en onbaatzuchtigheid. Of zoals Norman Mailer in zijn essay The White Negro (1957) de naoorlogse jaren samenvatte:
One could hardly maintain the courage to be individual, to speak with one’s own voice, for the years in which one could complacently accept oneself as part of an elite by being a radical were forever gone. A man knew that when he dissented, he gave a note upon his life which could be called in any year of overt crisis. No wonder then that these have been the years of conformity and depression. A stench of fear has come out of every pore of American life, and we suffer from a collective failure of nerve. The only courage, with rare exceptions, that we have been witness to, has been the isolated courage of isolated people.
Daarmee typeerde Mailer dezelfde jaren waarin voor de kleine Geert Mak de VS een 'droomland' was 'met een losse levensstijl,’ oftewel: het imperium waarvoor hij nog steeds 'een geheime liefde' koestert, zoals de kaft van zijn boek meldt. Wat Norman Mailer beschreef als 'conformity and depression. A stench of fear,' was voor Geert Mak in de polder 'een droomland.' Het oordeel van de outsider staat hier lijnrecht tegenover de beschrijving van de insider Mailer: ‘Generally speaking we have come to the point in history — in this country anyway — where the middle class and upper middle class is composed primarily of the neurotic-conformists.’ Tegenover de infantile fantasieën in Reizen zonder John staat de serieuze beschrijving in White Negro:
Probably, we will never be able to determine the psychic havoc of the concentration camps and the atom bomb upon the unconscious mind of almost everyone alive in these years. For the first time in civilized history, perhaps for the first time in all of history, we have been forced to live with the suppressed knowledge that the smallest facets of our personality or the most minor projection of our ideas, or indeed the absence of ideas and the absence of personality could mean equally well that we might still be doomed to die as a cipher in some vast statistical operation in which our teeth would be counted, and our hair would be saved, but our death itself would be unknown, unhonored, and unremarked, a death which could not follow with dignity as a possible consequence to serious actions we had chosen, but rather a death by deus ex machina in a gas chamber or a radioactive city; and so if in the midst of civilization — that civilization founded upon the Faustian urge to dominate nature by mastering time, mastering the links of social cause and effect — in the middle of an economic civilization founded upon the confidence that time could indeed be subjected to our will, our psyche was subjected itself to the intolerable anxiety that death being causeless, life was causeless as well, and time deprived of cause and effect had come to a stop.
The Second World War presented a mirror to the human condition which blinded anyone who looked into it. For if tens of millions were killed in concentration camps out of the inexorable agonies and contractions of super-states founded upon the always insoluble contradictions of injustice, one was then obliged also to see that no matter how crippled and perverted an image of man was the society he had created, it wits nonetheless his creation, his collective creation (at least his collective creation from the past) and if society was so murderous, then who could ignore the most hideous of questions about his own nature?
Worse. One could hardly maintain the courage to be individual, to speak with one’s own voice, for the years in which one could complacently accept oneself as part of an elite by being a radical were forever gone. A man knew that when he dissented, he gave a note upon his life which could be called in any year of overt crisis. No wonder then that these have been the years of conformity and depression. A stench of fear has come out of every pore of American life, and we suffer from a collective failure of nerve. The only courage, with rare exceptions, that we have been witness to, has been the isolated courage of isolated people.
https://www.dissentmagazine.org/online_articles/the-white-negro-fall-1957
Desondanks bleef Mak een ‘geheime liefde’ koesteren voor wat George Carlin afdeed als een ‘Dream,’ aangezien ‘You Have to be Asleep to Believe it.’ Maar de standup-comedian was dan ook het tegenovergestelde van een ‘con man’ als Mak, voor wie de Amerikaanse Droom in de allereerste plaats het materialisme van de consumptiemaatschappij betekende.
Veelzeggend is dat de Amerikaanse auteurs, die fundamentele kritiek hebben geuit op deze ‘droom’ -- en op de oorlogszuchtige mentaliteit die daaraan onlosmakelijk kleeft -- door Mak worden bekritiseerd als 'doemdenkers' en 'egotrippers,' die zelfs 'anti-Amerikaanse' boeken schrijven.
A country is only as good — I don't care now about the Constitution and the laws, at the moment let us leave these things aside — a country is only as strong as the people who make it up and the country turns into what the people want it to become.
De Amerikaanse hoogleraar Engels, Mark Richardson, heeft het werk van Kerouac wel uitgebreid bestudeerd. In het essay Peasant Dreams: Reading On the Road laat hij op een heldere manier zien hoe 'de Amerikanen,' over wie Mak het voortdurend heeft, alleen in de film bestaan, in de virtuele werkelijkheid van van John Wayne, nog steeds de populairste Amerikaanse filmster. Het complexe On the Road daarentegen focust zich op een andere wereld. Richardson:
All the essential Cold War questions trouble Kerouac's novel: What is America? Who are Americans? Are we the chosen or the damned? Kerouac need hardly address these questions directly, because the structure of feeling of On the Road is itself tempered by the Cold War, with its restless anxiety, its troubled optimism, its delirium and depression... America, Kerouac seems to say, has always been a beautiful fiction believing itself into existence as it unfolds westwards.
Eén van de centrale thema's van Kerouac's boek is het zoeken naar een thuis, naar een plaats waar het individu voelt dat hij onderdeel is van het geheel. In een geïdealiseerde vorm krijgt de hoofdpersoon in On the Road, Sal Paradise, dat gevoel pas wanneer hij als katoenplukker in Californië werkt:
We bent down and began picking cotton. It was beautiful. Across the field were the tents, and beyond them the sere brown cotton-fields that stretched out of sight to the brown arroyo foothills and then the snow-capped Sierras in the blue morning air. This was so much better than washing dishes on South Main Street,
in Los Angeles. Sal:
If I felt like resting I did, with my face on the pillow of brown moist earth. Birds sang an accompaniment. I thought I had found my life's work.
Professor Richardson concludeert dat:
Sal's pastoral eye is hardly the eye of a migrant worker... The 'pillow' of earth on which Sal lays his head alerts us to the fact that his ruminations (herhalingen. svh) are oddly like a dream — a 'peasant' dream, we might say... All of this encourages Sal, more and more sanguine (opgewekt. svh) by the hour, to believe he has found his 'life's work' picking cotton. He says: 'I was a man of the earth, precisely as I had dreamed I would be.' The latter remark opens up a crucial chain of associations affiliating 'earthiness' with 'the Fellahin' and with 'the primitive,'
waarbij de lezer moet weten dat Kerouac het begrip 'fellahin' van Oswald Spengler heeft geleend, die daarmee verwees naar een opmerkelijk fenomeen, dat optreedt wanneer de beschaving van een imperium in verval raakt en:
the intelligentsia, once leading the nation's historic climb from the local and primitive to world significance and imperial dominance, gradually become 'the spiritual leaders of the fellaheen.'
Volgens de Duitse cultuurhistoricus Spengler treden tijdens deze fase van het civilisatieproces ingrijpende maatschappelijke onlusten op, ontstaan massa-bewegingen, breken permanente oorlogen uit en voortdurende crises. Ondertussen blijven metropolen groeien terwijl de:
huge urban and suburban centers sap the surrounding countrysides of their vitality, intellect, strength, and soul. The inhabitants of these urban conglomerations — now the bulk of the populace — are a rootless, soulless, godless, and materialistic mass, who love nothing more than their panem et circenses. From these come the subhuman 'fellaheen' -- fitting participants in the dying-out of a culture.
Spengler laat zien dat kosmopolitische literaire intellectuelen in een dergelijke periode de nationale mythen beginnen te verwerpen en gaan ze ervan uit dat de werkelijkheid 'a planless happening without goal' is, waardoor de psychische chaos almaar verder toeneemt, tot uiteindelijk het hele ideologische bouwwerk ineenstort. Robert Holton, hoogleraar Engels, die zich verdiept in de rol van conformisme en vervreemding in de naoorlogse Amerikaanse cultuur beschrijft dit proces in het essay Kerouac Among the Fellahin: On the Road to the Postmodern:
In die werkelijkheid is de realiteit niet meer doorslaggevend, alles is kitsch geworden, van een politieke toespraak tot de kunst, niets is meer wat het is, de waarde wordt slechts bepaald door wat de gek er voor geeft. Deze wereld werd door Spengler al in 1918 voorzien en in 1957 door Kerouac op zijn eigen wijze geïnterpreteerd in On the Road. En wanneer de hoofdpersoon zich vergelijkt met de 'fellahin,' de boeren, het zout der aarde, dan stelt Mark Richardson dat Kerouac naar het volgende verwijst:
To become a man of the earth is to take on color — to shed the over-civil skin of White cultivation in order to bring to life the essential man (and masculinity) that lie beneath. By this logic, to put on the mask of the Fellahin people of the world is really to take off the mask of the White bourgeois. Movement across the lines of color and class leads Sal Paradise to conclude that the primitive and the (to him) Other are actually what is essentially human: it was with him all along, though Whiteness had alienated him from it.
Het was de negentiende eeuwse Amerikaanse filosoof Ralph Waldo Emerson, opsteller van de zogeheten Intellectual Declaration of Independence, die een soortgelijke observatie deed als Kerouac toen hij in zijn essay Self-Reliance (1841) schreef:
What a contrast between the well-clad, reading, writing, thinking American, with a watch, a pencil, and a bill of exchange in his pocket, and the naked New Zealander, whose property is a club, a spear, a mat, and an undivided twentieth of a shed to sleep under! But compare the health of the two men, and you shall see that the white man has lost his aboriginal strength. If the traveler tells us truly, strike the savage with a broad ax, and in a day or two the flesh shall unite and heal as if you struck the blow into soft pitch, and the same blow shall send the white to his grave.
Richardson stelt dat voor zowel Emerson als Kerouac ‘Whiteness is a condition of decadence — an unsoundness of mind and body.’ Ergens in het onderbewustzijn blijft een onrustige gevoel dat alles niet is wat het moet zijn, althans, volgens de mythe. Het lukt de nazaten van de kolonisten niet om echt te wortelen, ze blijven lichamelijk en geestelijk gemobiliseerd. Professor Richardson:
A certain problem of social and psychological alienation is set forth in these works, a problem associated with a specifically White middle-class culture; and the therapy proposed in each book is a kind of psychosexual pastoral, a return to the earth, to the soil, to sexual vitality, and to color. On the Road and Cane (roman van de Amerikaanse gekleurde auteur Jean Toomer svh) look among the Fellahin for what can 'stir the root life of a withered people,' to borrow Toomer's words.
De vervreemding van 'de witte Amerikaan,’ van hoog tot laag, is een thema van veel bekende auteurs in de VS. Ook John Steinbeck sprak van ‘nerveuze rusteloosheid, een honger, een dorst,’ onder de Amerikanen van zijn tijd ‘een brandend verlangen naar iets onbekends – misschien wel moraliteit.’
Desondanks was volgens Geert Mak deze constatering niets anders dan het directe gevolg van Steinbeck's 'sluimerende pessimisme' dat aan het einde van zijn leven 'ongegeneerd naar buiten' brak. Bovendien werd de wereldberoemde auteur tijdens ‘zijn reis met Charley (Steinbecks hond. svh) voor het eerst ongenadig geconfronteerd met degene die hij in werkelijkheid was:meen oudere man die zichzelf overschreeuwde, die zijn jeugd niet kon loslaten.’ Als deze veroordeling ook maar één ding aantoont, dan is het dat Mak er niet in slaagt de grootsheid van Steinbeck te ontdekken, en domweg niet snapt hoe profetisch diens voorspellingen zijn geweest. Voor Geert geldt alleen materiële rijkdom als graadmeter voor de onjuistheid van Steinbeck’s visie, met als gevolg Mak’s bewering dat John Steinbeck ‘en zijn pessimistische geestverwanten,’ in de jaren zestig met ‘hun sombere voorspellingen de plank mis[sloegen].’
Kort samengevat: On the Road is een complexe roman over de al even complexe Amerikaanse civilisatie, waarvan de intelligentsia wel degelijk zichzelf in alle eerlijkheid durft te analyseren. Mak heeft hier geen belangstelling voor, zelf leeft hij in een land, gekenmerkt door betweterigeid en zelfgenoegzaamheid, die een buitengewoon laag intellectueel niveau hebben geschapen. In het poldermodel bestaat ook geen serieuze mediakritiek. Bovendien heeft Mak zich niet in het werk van Amerikaanse auteurs verdiept, terwijl er wel degelijk vele diepgaande essays over hun literatuur bestaan. Gezien ook het feit dat Mak zich afficheert als 'Amerika-deskundige' moet worden geconcludeerd dat hij een polder-representant is van wat Amerikanen een ‘con man’ betitelen, een oplichter die met bedrog zijn publiek geld uit de zak klopt. Volgende keer meer daarover.