Extremistische Joden beschouwen zich 'het uitverkoren volk' dat als enige in 'het beloofde land' mag leven. De rechtvaardiging vinden de tribale gelovigen in de Tenach, het Oude Testament, in ondermeer Deuteronomium, waar God de Joodse stammen zelfs opdracht geeft ‘van de steden dezer volken, die u de HEERE, uw God, ten erve geeft, zult gij niets laten leven, dat adem heeft.’ Deze fanatieke ‘uitverkorenen,’ die menen van de hoogste macht het bevel tot genocide van andere volkeren te hebben ontvangen, gaan ervan uit boven elke juridische en morele wet op aarde te staan. Maar deze opvatting verloor pas echt aan geloofwaardigheid in de achttiende eeuw door het werk van de Verlichte joods-Duitse filosoof Moses Mendelssohn, waarin hij uiteenzette dat de moderniteit met al zijn verworvenheden alleen kon bestaan dankzij universele normen en waarden. Wikipedia:
Volgens Mendelssohn lag het jodendom dicht bij de ‘natuurlijke religie’ en waren de uitgangspunten goed te verenigen met die van de Verlichting. Hij pleitte voor scheiding van kerk en staat en was van mening dat joden volwaardige burgers van Pruisen konden zijn. Hij pleitte voor gebruik van het Duits (tegen Frans en Latijn) en van het Hebreeuws (tegen het Jiddisch).
Maar na de holocaust en sinds de oprichting van de ‘Joodse staat’ groeide het aantal zionisten dat werkelijk meent dat de goyim, onder wie de Palestijnse bevolking, ondergeschikt dient te zijn aan de superieure Joden. Toch duurde het tot begin van de 21ste eeuw dat er sprake was van een doorbraak wat betreft deze primitieve geloofsopvatting. Over deze gespletenheid schreef de bekende dissidente Israelische auteur en saxofonist Gilad Atzmon:
I believe the sudden change in the Israeli collective mood, after the 2006 Lebanon war, was the outcome of an attempt to resolve the schizophrenic state of being tangled up with Zionism. The conflict between the tribal and the universal ripened into a state of colossal phobia. The Israeli leading writers Oz, Yehoshua and Grossman were practically bouncing between these extremes, between the insularity (bekrompenheid. svh) of Jerusalem and the openness of Athens, between the repellent shtetl (joodse dorpen en stadjes in het Oost-Europese achterland. svh) and the glamorous metropolis.
Volgens Atzmon is ‘The pattern clear: the more Israelis want to secure themselves by clinging to isolation, the more death they spread around themselves,’ waardoor het onvermijdelijke resultaat is dat ‘[t]he more death the Israelis cause, the less they feel that they resemble the rest of humanity.’
Een ander Joods-Israelisch intellectueel is de veel geprezen auteur Abraham Yehoshua. In zijn essaybundel Naar een Normaal Joods Bestaan (1983) schrijft hij:
Diep in het wezen van onze identiteit ligt de eis dat wij anders, afwijkend, uniek en bijzonder zullen zijn; dat wij ons van alle andere volkeren moeten onderscheiden… Een volk dat ánders is, héél anders. De idee om 'als andere volkeren' te zijn, klinkt de Jood zonder meer negatief in de oren… En toch, ook al lijkt de wens om uitverkoren te zijn en verschillend van de medemens in het individuele vlak dwaas of zelfs krankzinnig, is het merkwaardig te zien hoe wij in het nationale vlak deze opvatting of roeping als bijna vanzelfsprekend accepteren. Ik schrik vaak wanneer ik orthodoxe joden, maar ook wel niet-gelovigen, hoor zeggen: 'Wij mogen niet als andere volken zijn; als Israël een staat zou worden als alle andere, dan verliest hij zijn recht van bestaan.' Niets schijnt beledigender voor een Jood, en voor sommige Israëli’s, dan een volk te moeten zijn als alle andere…
Is het principieel mogelijk anders te zijn, afgezien van de al bestaande verschillen tussen allerlei volken? Het is inderdaad mogelijk om anders te zijn, maar binnen relatieve grenzen – het verschil is nooit absoluut. En in dit relatieve verschil delen alle volken. En toch wordt aan het Joodse volk op ondubbelzinnige wijze de eis gesteld dat het verschillend, ánders zal zijn dan andere volken. Stapels interpretaties zijn al over dit onderwerp geschreven. Het Joodse volk zuchtte onder de last van deze innerlijke opdracht, die het niet kon vervullen binnen het raam van het normale soevereine bestaan in zijn land, eenvoudig omdat hij onuitvoerbaar was. De enige manier om deze opdracht uit te voeren, was in ballingschap te gaan. Zolang het volk zich in de gola (ballingschap. svh) bevindt, onderscheidt het zich inderdaad fundamenteel van de rest van de volken… De gola schept het verschil tussen ons en de andere volken. Aangezien we fundamenteel onmachtig zijn onszelf anders te maken, brengen we een 'technische' scheiding aan, als we een dergelijke uitdrukking in deze context kunnen gebruiken. En deze technische afscheiding schept een essentie die, ook al bevalt ze ons niet en bezorgt ze ons geestelijk en lichamelijk leed, een neurotische oplossing biedt voor een onuitvoerbare opdracht. Zijn eenzame bestaan onder vreemde volken, ook al lijkt de Jood in ieder opzicht op het volk te midden waarvan hij leeft, al spreekt hij zijn taal en deelt hij zijn leven – dit bestaan en het Jood-zijn op zich onderscheiden hem, en geven hem het prettige en bevredigende gevoel ánders te zijn… Een uitverkoren volk, een voorbeeldige maatschappij – het zijn lege frasen.
En tegenover mij zei Jehoshua in 1990:
Dat ánders willen zijn dan alle andere volkeren is op de een of andere manier een noodzakelijke component van onze identiteit. We zijn zo gevormd, zo staat het in de Thora en in alle teksten die voor ons het belangrijkst zijn, die permanent aangehaald worden, die de codes van de joden vormen. Het feit dat men anders moet zijn dan alle andere volkeren is buitengewoon belangrijk voor alle joden, niet alleen de religieuzen. Natuurlijk wil ieder volk wel een beetje anders zijn, maar hier is sprake van een obsessie. En die obsessie is allesomvattend. De joden zijn ervan overtuigd dat als ze niet héél anders zouden zijn dan alle andere volkeren, zij hun identiteit zouden verliezen. En zoals ik geschreven heb is het anders-zijn een onmogelijke opdracht. Dat idee komt voort uit de Bijbel, al in Numeri staat: 'Zie een volk dat alleen woont, en onder de natiën zich niet rekent.' Die opdracht is het logische gevolg van het feit dat het nationaal gevoel onder de joodse stammen in het begin zwak was. De Joden waren al een volk voordat ze een land bezaten, voordat ze een gemeenschappelijke taal hadden, voordat ze een nationale structuur hadden. Dus moesten ze zich op een andere manier onderscheiden van andere volkeren, die wél een grondgebied en een gemeenschappelijke taal en nationale instellingen bezaten. Als u het Oude Testament niet leest als een openbaring maar als een sociologisch verslag dan ontdekt u dat de Joden een Egyptische stam waren die zich van de rest onderscheidde niet door het hebben van een eigen taal en een eigen land, maar door exclusiviteit te claimen. Op die wijze werd een eigen identiteit gevormd. Het eerste van de tien geboden begint met: ‘Ik ben Jaweh uw God, die u uit Egypte heeft geleid, het slavenhuis.’ Daar begint de scheiding, de gedachte een uitverkoren volk te zijn. Ik bedoel: hoe zou het volk zich op een andere manier hebben kunnen onderscheiden? Hoe zouden deze rondzwervende stammen zonder een gemeenschappelijke taal en zonder een eigen grondgebied een gemeenschappelijke identiteit hebben kunnen ontwikkelen? Alleen door de opdracht om anders te zijn dan alle andere volkeren konden ze een eigen gemeenschappelijke identiteit opbouwen.
De vraag was destijds: hoe overtuig je een groep mensen zonder een gemeenschappelijke taal en een eigen land om alles achter te laten en 40 jaar lang door een woestijn op zoek te gaan naar een of ander beloofd land, als je hen er niet allereerst van overtuigt dat ze allemaal héél bijzonder zijn, volstrekt anders dan al die anderen. En hoe werden ze overtuigd? Door hun profeten, die van God hadden vernomen dat de Joden een uitverkoren volk waren met een unieke missie. Een volk dat zelfs van de Allerhoogste het goddelijk recht had gekregen om andere volkeren te doden en te verdrijven uit een gebied dat door hun leiders '’het beloofde land” werd genoemd. Kortom, dat anders willen zijn, dat het bestaansrecht van de joden legitimeert, ligt diep verankerd in het joodse bewustzijn. Zelfs het wereldse zionisme gebruikte voortdurend de gedachte van het anders zijn door te stellen dat wij naar Palestina zijn gekomen om “het licht onder de naties” te worden, zoals in het Bijbelboek Jesaja staat en door Theodor Herzl bijna drie millennia later klakkeloos werd overgenomen. En nog steeds hoor je de meest doortrapte, de meest corrupte politici verklaren: 'Israël kan niet als andere naties zijn. Wij moeten anders zijn, beter zijn,' en ondertussen sturen ze wapens naar wrede dictators in Midden-Amerika en naar het Apartheidsregime in Zuid-Afrika. Het is een hypocrisie die desastreus is voor mijn land, want, zoals ik tien jaar geleden heb benadrukt, op die manier raken we volstrekt geïsoleerd en roepen we onheil over onszelf af. Wij zijn gewend geraakt om een beschuldigende vinger naar de wereld op te heffen en zijn daardoor niet vatbaar voor oprechte kritiek. Er is in Israël een toenemend gebrek aan realiteitszin: wij hebben altijd gelijk en de rest van de wereld heeft altijd ongelijk en niet anders. Wat er met ons gebeurt, zien we niet als een logisch gevolg van eigen handelen, maar als het resultaat van een blind joods noodlot. Wij zijn slechts het slachtoffer van een werkelijkheid die wij zelf niet maken. Zolang we blijven geloven dat we exclusief zijn, anders dan alle andere volkeren, een uniek slag mensen dat permanent in conflict met de wereld moet leven, heeft Israël geen toekomst. De gedachte dat wij anders zijn dan alle anderen, kenmerkend voor de joden in de diaspora, moet uit de ziel van de Joods-Israëli’s. Hier heeft het een contraproductieve functie. Hier hoeven we niet anders te zijn dan de andere volkeren, als Israëli’s moeten we ons juist gedragen als andere volkeren, moeten we ons houden aan de internationale spelregels en aan het recht. Als Israëli’s zijn wij net als alle andere volkeren, hier kunnen we onszelf zijn, er is geen reden om anders te willen zijn, we zijn al anders, net zoals de Nederlander anders is dan de Belg, we hebben de gola-mentaliteit niet meer nodig om te zijn wie we zijn, het leidt alleen maar tot zware geestelijke uitputting, die we nu dan ook in Israël zien.
Die ‘zware geestelijke uitputting’ leidt tot nog meer paranoïde gedrag en dat veroorzaakt weer op zijn beurt massale agressie. Precies twee jaar geleden schreef ik op mijn weblog:
ook de zionisten politiek gesproken geen betere plaats meer [kenden] dan de foyers van de machtigen en ze kenden geen betere basis voor hun overeenkomsten dan de goede diensten aan te bieden als agenten van buitenlandse belangen. Als de joden in Palestina kunnen worden belast met de taak om voor een deel zorg te dragen voor de Amerikaanse belangen in dat gedeelte van de wereld dan zou inderdaad de fameuze uitspraak van opperrechter Brandeis nog bewaarheid worden: men moet een zionist zijn om een perfecte Amerikaanse patriot te zijn.
Zij benadrukte dat ‘slechts dwaasheid een beleid [kan] dicteren dat vertrouwt op bescherming van een verre imperiale macht terwijl het de welwillendheid van de buren verspeelt.' Anno 2019 is haar vraag nog steeds actueel: 'Welk programma hebben de zionisten te bieden voor een oplossing van het Arabisch-joodse conflict?’
Intussen blijven de weerzin en woede tegen het Joods-Israelisch fascisme toenemen. En ook over de steun van joden in de zogenaamde diaspora neemt de walging toe onder de westerse gojim.
vastbesloten [was] om elk compromis af te wijzen, zelfs ten koste van nationale zelfmoord. Vandaag de dag spreekt de Israelische regering van voldongen feiten, van het recht dat uit de loop van een geweer komt, van militaire noodzaak, van de wet van verovering, terwijl twee jaar geleden dezelfde mensen in het Joods Agentschap van gerechtigheid spraken en van de vreselijke behoeften van het joodse volk. De joden in Palestina hebben alles op één kaart gezet.
Dit extremisme, politiek en financieel mogelijk gemaakt door de machtige joods-Amerikaanse lobby en de elite van het Amerikaans militair-industrieel complex, heeft de wereld steeds dichter richting afgrond gedreven. Het gevolg is onder andere geweest dat de meerderheid van de Europeanen Israel, als paradepaardje van het jodendom, zien als de grootste bedreiging voor de wereldvrede. De ‘corporate media’ hadden hiermee allang rekening moeten houden, in plaats van Israel de hand boven het hoofd te houden. De massale militaire steun van de VS, en de weigering van de EU om het Associatieverdrag met Israel op te schorten, werken alleen het extremisme in de hand, zoals blijkt uit het feit dat Israel het internationaal recht blijft schenden. Februari 2017 werd bekend dat zelfs:
een meerderheid van de Tweede Kamer tegen een motie’ stemde, ‘ingediend door Kamerleden Harry van Bommel (SP) en Rik Grashoff (GroenLinks). In de motie pleitten de Kamerleden om het Associatieverdrag tussen Israel en de Europese Unie op te schorten.
https://www.cidi.nl/motie-opschorting-associatieverdrag-israel-verworpen/
Nog diezelfde maand schreef de zionist Max van Weezel over de PVDA in een artikel voor de Wiardi Beckman Stichting:
Hoe kan in het conceptverkiezingsprogramma ‘Een verbonden samenleving’ staan dat als Israël niet stopt met de bouw van illegale nederzettingen het land onder druk moet worden gezet, ‘bijvoorbeeld door het heroverwegen van het Associatieverdrag van Israël met de EU’? Snapt de PvdA dan niet dat zo’n maatregel alleen maar kan bijdragen tot het ontkennen van de legitimiteit van Israël — precies wat de voorstanders van een boycot en sancties willen? Tijdens gesprekken die ik met enige regelmaat voer bij Broodje Meijer aan de Buitenveldertselaan en Italiaanse traiterie Gusto di Casto aan het Gelderlandplein wordt daar door de clientèle vaak aan toegevoegd: ‘De PvdA is nog alleen uit op de moslimstem, wij zijn zo’n kleine minderheid dat ze niets om ons geven.'
https://www.wbs.nl/publicaties/de-pvda-israel-en-de-palestijnen
Dat Israel permanent 'de legitimiteit van' een Palestijnse staat schendt, speelde voor Van Weezel, die doorgaat voor het 'icoon' van de Nederlandse parlementaire journalistiek, geen enkele rol. Hij koesterde zijn gecultiveerd slachtofferschap, en daarin waren de Palestijnen de opvolgers van de nazi's. Dit weerhield premier Rutte niet om de zich joods voelende 'Max' te eren door te stellen dat hij 'decennialang,' ik citeer, 'één van de toonaangevende stemmen in de Nederlandse parlementaire journalistiek,' waardoor '[o]ver de jaren heen we een wederzijdse band van respect en persoonlijke waardering [hebben] opgebouwd.’ Vanwege dit politieke ‘respect’ en deze ‘persoonlijke waardering’ herdacht de voltallige Tweede Kamer, in aanwezigheid van Max's echtgenote Anet Bleich, de dood van deze door de Kamervoorzitster als ‘meesterjournalist’ geprezen zionist, die nog geen jaar voor zijn dood fantaseerde dat hij ‘met een kalasjnikov op een heuveltop’ ergens op de bezette Westbank zou staan ‘om ons de vijand van het lijf te houden. Er zit toch ook een Leon-de-Winterachtige Max in me, zo van: timmer erop los als ze met hun poten aan ons lijf of goed komen.’ Bij gebrek aan een maatschappelijk bewuste intelligentsia kwam Van Weezel met deze moordzucht ongestoord weg. De parlementaire herdenking van ‘onze Max’ was mede daardoor een treffend voorbeeld van hoe joodse Nederlanders hier ‘heilig’ zijn verklaard, en hoe weinig respect voor het internationaal recht de Haagse volksvertegenwoordigers bezitten in de stad die zich officieel presenteert als ‘Internationale Rechtenstad.’ Het corrupte poldermodel wist zelfs van de Marokkaans Nederlandse Khadija Arib, de eerste voorzitter van de Tweede Kamer met een dubbele nationaliteit — én de eerste moslima — afkomstig uit een boeren-gehucht, een perfect exempel te maken van hoe conformisme en opportunisme onder de politieke elite aldaar werkt. Voor een moreel fatsoenlijk oordeel moet men niet in de 'vredesstad' Den Haag zijn, maar bij wereldbewoners die de noodzakelijke empathie bezitten. Bij iemand als bijvoorbeeld de joods-Canadese arts en auteur Gabor Maté, die als Hongaars kind de holocaust overleefde. Gespecialiseerd in ‘childhood development and trauma, and in their potential lifelong impacts on physical and mental health,’ schreef hij in de Toronto Star van 22 juli 2014 onder de kop ‘Beautiful Dream of Israel has Become a Nightmare’:
As a Jewish youngster growing up in Budapest, an infant survivor of the Nazi genocide, I was for years haunted by a question resounding in my brain with such force that sometimes my head would spin: ‘How was it possible? How could the world have let such horrors happen?’
It was a naïve question, that of a child. I know better now: such is reality. Whether in Vietnam or Rwanda or Syria, humanity stands by either complicitly or unconsciously or helplessly, as it always does. In Gaza today we find ways of justifying the bombing of hospitals, the annihilation of families at dinner, the killing of pre-adolescents playing soccer on a beach.
In Israel-Palestine the powerful party has succeeded in painting itself as the victim, while the ones being killed and maimed become the perpetrators. ‘They don’t care about life,’ Israeli Prime Minister Benjamin Netanyahu says, abetted by the Obamas and Harpers of this world, ‘we do.’ Netanyahu, you who with surgical precision slaughter innocents, the young and the old, you who have cruelly blockaded Gaza for years, starving it of necessities, you who deprive Palestinians of more and more of their land, their water, their crops, their trees — you care about life?
There is no understanding Gaza out of context — Hamas rockets or unjustifiable terrorist attacks on civilians — and that context is the longest ongoing ethnic cleansing operation in the recent and present centuries, the ongoing attempt to destroy Palestinian nationhood.
The Palestinians use tunnels? So did my heroes, the poorly armed fighters of the Warsaw Ghetto. Unlike Israel, Palestinians lack Apache helicopters, guided drones, jet fighters with bombs, laser-guided artillery. Out of impotent defiance, they fire inept rockets, causing terror for innocent Israelis but rarely physical harm. With such a gross imbalance of power, there is no equivalence of culpability.
Israel wants peace? Perhaps, but as the veteran Israeli journalist Gideon Levy has pointed out, it does not want a just peace. Occupation and creeping annexation, an inhumane blockade, the destruction of olive groves, the arbitrary imprisonment of thousands, torture, daily humiliation of civilians, house demolitions: these are not policies compatible with any desire for a just peace. In Tel Aviv Gideon Levy now moves around with a bodyguard, the price of speaking the truth.
I have visited Gaza and the West Bank. I saw multi-generational Palestinian families weeping in hospitals around the bedsides of their wounded, at the graves of their dead. These are not people who do not care about life. They are like us — Canadians, Jews, like anyone: they celebrate life, family, work, education, food, peace, joy. And they are capable of hatred, they can harbor vengeance in the hearts, just like we can.
One could debate details, historical and current, back and forth. Since my days as a young Zionist and, later, as a member of Jews for a Just Peace, I have often done so. I used to believe that if people knew the facts, they would open to the truth. That, too, was naïve. This issue is far too charged with emotion. As the spiritual teacher Eckhart Tolle has pointed out, the accumulated mutual pain in the Middle East is so acute, ‘a significant part of the population finds itself forced to act it out in an endless cycle of perpetration and retribution.’
‘People’s leaders have been misleaders, so they that are led have been confused,’ in the words of the prophet Jeremiah. The voices of justice and sanity are not heeded. Netanyahu has his reasons. Harper and Obama have theirs.
And what shall we do, we ordinary people? I pray we can listen to our hearts. My heart tells me that ‘never again’ is not a tribal slogan, that the murder of my grandparents in Auschwitz does not justify the ongoing dispossession of Palestinians, that justice, truth, peace are not tribal prerogatives. That Israel’s ‘right to defend itself,’ unarguable in principle, does not validate mass killing.
A few days ago I met with one of my dearest friends, a comrade from Zionist days and now professor emeritus at an Israeli university. We spoke of everything but the daily savagery depicted on our TV screens. We both feared the rancor that would arise.
But, I want to say to my friend, can we not be sad together at what that beautiful old dream of Jewish redemption has come to? Can we not grieve the death of innocents? I am sad these days. Can we not at least mourn together?
Vooral gezellige dingen. Boekpresentaties met een borrel na, symposia met een borrel na, conferenties met een borrel na — alles in Den Haag heeft een borrel na. Het draait om socializen…
Je zit dicht op elkaar en dat is niet bevorderlijk voor een gezonde afstand tussen politici, voorlichters en journalisten… De parlementaire journalistiek is een veredelde vorm van sportjournalistiek… Je wilt je plek in de pikorde behouden…lang leve de recepties met glazen rode wijn en schalen bitterballen — vervolgens zit je om drie uur 's nachts in de nachttrein naar huis. Ik voel me wel aangetrokken tot een hedonistisch leven. Het is een soort verlengd studentenbestaan tot je 63ste… Het geeft toch een kick als Mark Rutte je op de schouders slaat en zegt dat hij je artikel heeft gelezen. Dat werkt verslavend… Je telt toch mee…
Wat heeft deze ‘sportjournalistiek’ de afgelopen vier decennia allemaal opgeleverd? Wie kan dit beter beantwoorden dan Max van Weezel zelf? Tegenover de Volkskrant zei hij na zijn afscheid van de parlementaire journalistiek:
Ik heb me decennialang bezig gehouden met de dingen die op dat moment, op de vierkante meters van het Binnenhof, belangrijk werden gevonden. Als een staatssecretaris in de problemen kwam door een interview, kreeg ik complimenten van collega's. Terwijl nu, dertig jaar later, niemand meer weet wie die staatssecretaris was.
Over wat hem dreef als journalist meldde Van Weezel:
Ik wilde niet zielig worden gevonden, geen mislukkeling zijn… Ik heb me decennialang verscholen achter de façade van de geslaagde journalist. In Den Haag stonden de Mark Ruttes en Alexander Pechtolds van deze wereld me op de schouders te slaan, 'dag Max.’ Daar was ik iemand.
Na zijn dood werd in de NRC opgemerkt dat ‘Van Weezel altijd onzeker [is] gebleven.’ Zelf had hij gezegd: ‘Ik heb een enorme scoringsdrift én een existentiële onzekerheid.’ Hij snakte naar erkenning, want dat ‘geeft rust. Als je zo ambitieus bent, kijk je altijd naar wat je niet bereikt hebt.’ Hij zag zichzelf door de ogen van anderen. ‘Pas nu ik de dood in de ogen kijk denk ik: waar heb ik mij druk over gemaakt?’ Maar waar hij nog steeds bang voor was, was ‘vergeten te worden.’ In de necrologie van NRC Handelsblad stond:
Erbij zijn, vooraan staan, meetellen. Het in zijn eigen woorden ‘joodse jongetje dat er van Adolf Hitler eigenlijk niet had mogen zijn,’ genoot van het gekend worden… Doe ik er nog wel toe, is de altijd prangende vraag,’ zei hij afgelopen zomer (7 juli 2018) in een vraaggesprek met NRC.
De Tweede Kamer herdacht een man die volgens NRC ‘deel uit[maakte] van het oude Haagse meubilair.’ Buiten de Hofstad weet niemand van mijn generatiegenoten desgevraagd wat Van Weezel al die jaren gezegd en geschreven heeft. Het blijkt allemaal de waan van de dag te zijn geweest, luchtverplaatsing, niets beklijfde. Ook de zogenaamde onthullingen legde niets van de werking van de macht bloot. Inderdaad, ‘dertig jaar later, [weet] niemand meer wie’ wie was en wie wat deed, en waarom. Het demonstreert hoe intens vergeefs dit soort journalistiek blijft. Bovendien toont het aan dat er een wereld van verschil bestaat tussen enerzijds de politiek en anderzijds het politieke. De politiek is het hier en nu, ad hoc, korte termijn, bitterballen en schouderklopjes, ‘socializen’ met ‘een borrel na,’ te ‘dicht op elkaar’ zitten om zodoende ‘je plek in de pikorde’ te ‘behouden.’ Het is ook ‘onder één deken liggen’ met degenen die je moet controleren, omdat zoals Van Weezel toegaf:
Haagse voorlichters gebruik [maken] van het geestelijk vacuüm dat in de journalistiek is ontstaan. Ze ‘steken iets in,’ zoals dat in jargon heet… Niet alleen het aantal journalisten op het Binnenhof is toegenomen. Er zijn ook 500 of 600 persvoorlichters, woordvoerders, PA-consultants, of hoe ze zich ook noemen. Er is een handel ontstaan in primeurs, in voorkennis van beleidsnotities. Er wordt je een idee aangereikt en als je belooft dat je het plaatst, krijg je het exclusief. Als journalist hoef je niet meer zelf op een nieuwsfeit te komen door te netwerken en rond te vragen. Die handel is deel gaan uitmaken van ons metier, het is een vervalsing van het vak. Eigenlijk begrijp ik niet dat journalisten erin meegaan, maar ik doe het zelf ook. Nog een stapje verder kom je uit bij de popularisering waaraan de spindoctors sterk hebben bijgedragen. Het is een soort preventieve voorlichting, die allengs persoonlijker is geworden. Het beeld dat politici en Haagse journalisten onder één deken liggen klopt, het is de werkelijkheid.
https://www.villamedia.nl/artikel/ik-doe-er-zelf-ook-aan-mee
En juist vanwege die incest was Max van Weezel het lichtend voorbeeld van de Haagse parlementaire journalistiek, een opportunist die niet werd gedreven door journalistieke nieuwsgierigheid, of journalistieke verantwoordelijkheid tegenover het publiek, maar door een minderwaardigheidscomplex, omdat hij zich joods voelde, en ‘niet zielig [wilde] worden gevonden, geen mislukkeling.’ Daardoor ‘heb [ik] me decennialang verscholen achter de façade van de geslaagde journalist,’ wiens werk, volgens eigen zeggen, ‘vol[stond]’ met ‘ditjes en datjes,’ die de dag daarop alweer vergeten waren. Dat maakte hem in de ogen van de politiek in Nederland een ‘meesterjournalist,’ die tot ‘één van de toonaangevende stemmen' behoorde 'in de Nederlandse parlementaire journalistiek.’ Daarentegen was hij in journalistiek opzicht met betrekking tot het politieke, een uilskuiken die volstrekt niet door had wat er zich in Nederland en in de wereld voltrok, laat staan dat Van Weezel de context begreep van hetgeen onder zijn neus gebeurde. Hij voorzag de opkomst niet van de zogeheten populisten, hij besefte niet dat het kapitalisme wezenlijk aan het veranderen was, waardoor de welvaartsstaat stukje voor beetje werd ontmanteld, hij realiseerde zich niet dat het Amerikaans militaire-industrieel complex, waarvoor president Eisenhower al in 1961 had gewaarschuwd, permanente oorlogsvoering noodzakelijk had gemaakt, hij snapte zelfs niet dat zijn zionistische staat, die een plekje voor hem en zijn vrouw reserveerde, zichzelf aan het vernietigen was. De door politici zo bewonderde 'meesterjournalist' had ook niet door dat twee opeenvolgende Nederlandse kabinetten soennitische terroristen in Syrië steunde. Zijn ‘socializen’ leverde hem weliswaar een volle buik en een al even volle blaas op, maar journalistiek stelde het allemaal niets voor. Integendeel zelfs, zijn optreden droeg bij aan de almaar dalende geloofwaardigheid van pers en politiek. De oplagecijfers van zijn Vrij Nederland, waarvan hij enige tijd adjunct-hoofdredacteur was, daalde zo drastisch dat het nu als weekblad niet meer bestaat.