zaterdag 2 maart 2019

Ian Buruma's Gebrek aan Logica 29


Donderdag 28 februari 2018 berichtte The Guardian onder de kop: 

UN says Israel's killings at Gaza protests may amount to war crimes

Inquiry accuses army of killing demonstrators ‘who were not posing an imminent threat’

het volgende:

UN investigators have accused Israeli soldiers of intentionally firing on civilians and said they may have committed war crimes in their lethal response to Palestinian demonstrations in Gaza.

The independent Commission of Inquiry, set up last year by the UN’s human rights council, said Israeli forces killed 189 people and shot more than 6,100 others with live ammunition near the fence that divides the two territories.

The panel said in a statement that it had found ‘reasonable grounds to believe that Israeli snipers shot at journalists, health workers, children and persons with disabilities, knowing they were clearly recognizable as such.’

Thirty-five of those killed were children, three were clearly identifiable paramedics and two were clearly marked journalists, the report said.

Israel dismissed the report as ‘hostile, mendacious and slanted.’ […] 

Investigators also said there were reasonable grounds to believe that Israeli troops had killed and injured Palestinians ‘who were neither directly participating in hostilities, nor posing an imminent threat.’

They said: ‘These serious human rights and humanitarian law violations may constitute war crimes or crimes against humanity.’ […]

The demonstrations continue, but the inquiry only investigated possible violations from the start of the protests on 30 March to the end of 2018. It conducted 325 interviews with victims and witnesses, it said, and analyzed social media and audio-visual material, including drone footage.

Israeli authorities did not respond to repeated requests for information and access, the panel said.

Yisrael Katz, Israel’s acting foreign minister, said on Thursday that the investigation was ‘another hostile, mendacious and slanted report against the State of Israel.’


Het persbureau Reuters: 

Israel should face justice for unlawful Gaza protest killings: U.N.
Israeli security forces may have committed war crimes and crimes against humanity in killing 189 Palestinians and wounding more than 6,100 at weekly protests in Gaza last year, United Nations investigators said on Thursday.

The independent panel said it had confidential information about those it believes to be responsible for the unlawful killings, including Israeli army snipers and commanders. It called on Israel to prosecute them.

‘The Israeli security forces killed and maimed Palestinian demonstrators who did not pose an imminent threat of death or serious injury to others when they were shot, nor were they directly participating in hostilities,’ it said, adding that the protests had been ‘civilian in nature.’

The victims included children, journalists, and a double amputee who was in a wheelchair.

Israeli Prime Minister Benjamin Netanyahu rejected the report and accused the U.N. Human Rights Council, which launched the probe, of hypocrisy and lies fueled by ‘an obsessive hatred for Israel.’

De vraag is nu waarom het Westen, dat claimt op te komen voor de democratie en mensenrechten, weigert deze oorlogsmisdaden te bestraffen. Een relevante vraag aangezien ook de Nederlandse opiniemaker Ian Buruma met grote stelligheid verkondigt dat  'Westerse samenlevingen zijn nu democratischer dan ooit,' en de Verenigde Staten ‘a model of freedom and openness’ blijft terwijl het toch het zionistisch regime door dik en dun blijft steunen.


Nu de werkelijkheid, zoals geformuleerd door de Amerikaanse schrijfster Nomi Prins, voormalig ‘director at Goldman Sachs for 2 years and as a Senior Managing Director at Bear Stearns for 7 years, and was a senior strategist at Lehman Brothers and an analyst at the Chase Manhattan Bank,’

Like a gilded coating that makes the dullest things glitter, today’s thin veneer of political populism covers a grotesque underbelly of growing inequality that’s hiding in plain sight. And this phenomenon of ever more concentrated wealth and power has both Newtonian and Darwinian components to it.

In terms of Newton’s first law of motion: those in power will remain in power unless acted upon by an external force. Those who are wealthy will only gain in wealth as long as nothing deflects them from their present course. As for Darwin, in the world of financial evolution, those with wealth or power will do what’s in their best interest to protect that wealth, even if it’s in no one else’s interest at all.

In George Orwell’s iconic 1945 novel, Animal Farm, the pigs who gain control in a rebellion against a human farmer eventually impose a dictatorship on the other animals on the basis of a single commandment: ‘All animals are equal, but some animals are more equal than others.’ In terms of the American republic, the modern equivalent would be: 'All citizens are equal, but the wealthy are so much more equal than anyone else (and plan to remain that way).’

Certainly, inequality is the economic great wall between those with power and those without it.

De meningen en propaganda van de outsider Buruma staan lijnrecht tegenover de ervaringen en inzicht van de insider Prins. Voor een onafhankelijke waarnemer is al snel duidelijk dat Nomi Prins weet waarover zij schrijft en Ian Buruma niet. Desondanks, of beter gesteld, juist daarom wordt Buruma in Nederland en Vlaanderen gelauwerd met prestigieus geachte prijzen, zoals de Erasmus-Prijs — genoemd naar de uitgesproken antisemitische Rotterdammer — en de Vlaamse Gouden Ganzenveer, een, volgens ingewijden, ‘nogal schimmige prijs die door een stel hotemetoten in de letteren, politiek, bedrijfsleven en journalistiek elk jaar wordt uitgereikt.’ Het establishment is altijd gecharmeerd geweest van opiniemakers die de belangen van de gevestigde orde beschermen. Tegelijkertijd vormen juist publicisten die in de smaak willen vallen een grote bedreiging van de samenleving die zij geacht worden naar eer en geweten te analyseren. Een onafhankelijke intellectueel dient altijd door de macht te worden gevreesd, zoals de Romeinse Consul Marcus Antonius aantoonde, toen hij opdracht gaf Cicero te onthoofden, om vervolgens naalden in diens tong te steken. Daarentegen is een broodschrijver, die zijn superieuren moet behagen, niet alleen een gevaar voor de eigen cultuur, maar tevens een voorbeeld van hoe diep een mens kan zinken. Terecht wees de auteur Frans Kellendonk erop dat de 'journalistieke media allemaal verpolitiekt [zijn],’ waarbij de 

ideologie de wereld van het uitgeschakelde denken is en de volautomatische moraal… Voor de schrijver is ethiek iets persoonlijks. De journalist preekt een publieke moraal. Ethiek betekent voor het 'ik': het kwaad in zichzelf onderkennen. Zonder die twijfel zou zijn denken geautomatiseerd en dus niet meer creatief zijn. De eerste impuls tot een verhaal krijgt een schrijver wanneer hij het met zichzelf oneens is. Twijfel en geloof zijn voor hem complementaire tegengestelden.

Kellendonk voegde hieraan toe:  

de publieke opinie kent geen 'ik.' Twijfel en geloof zijn haar beide wezensvreemd. Ze is extravert. Zelfkritiek is in haar ogen ziekelijke zelfkwellerij. Ze doet aan zelfrechtvaardiging… Kritiek is voor haar etikettering, nooit discussie. Een idee is voor haar een dogma of een ketterij. Het staat altijd in het gelid van een partijprogramma, dat weer in het gelid staat van een ideologie. Het draagt een geweer en daarom moet ze het wel partijdig bejegenen. 

Vandaar dat kritiek op de Israelische terreur bij mijn oude vriend het etiket ‘anti-Semitisme’ kreeg opgeplakt. Toen hij beweerde dat

[n]ot every demonstrator against Ariel Sharon's government or American imperialism is an anti-Semite, to be sure, but the ready identification of Jewish interests with the United States or, in the past, with Britain is old and loaded with prejudice. Since the early 19th century, many Europeans associated the City of London, as Wall Street is today, with financial power, materialist greed and economic imperialism,

probeerde hij critici van de zelfbenoemde ‘Joodse staat’ te demoniseren door het begrip ‘anti-Semitisme’ erbij te slepen. De houding van Buruma, die als hoogleraar Human Rights and Journalism opereert, is ronduit weerzinwekkend. Critici van een staat, die volgens een officieel VN-onderzoek ‘Palestijnen vermoordden of verminkten,’ terwijl deze burgers ‘geen dreigend gevaar’ vormden en zelfs niet ‘deelnamen aan vijandelijkheden,’ moeten niet door de commerciële media worden gecriminaliseerd. Het gericht doodschieten van onder andere 35 Palestijnse kinderen, journalisten, en een zwaar lichamelijk gehandicapte in een rolstoel, die allen geen enkel gevaar vormden voor het leven van de Joods-Israelische scherpschutters, is een oorlogsmisdaad die juridisch zou moeten worden vervolgd, en zeker niet dienen te worden goedgepraat door te suggereren dat critici ‘anti-Semitische’ sentimenten kunnen koesteren. De Israelische terreur is niet van de laatste tijd maar blijft een dagelijkse realiteit sinds de VN in november 1947 de zionisten, die slechts 6 procent van het land in eigendom hadden, meer dan de helft van het voormalige Britse mandaatgebied Palestina gaf, en daarnaast in 1948 met geweld de helft van het aan de Palestijnse bevolking toegewezen deel veroverden. 


Buruma’s vertekening van de werkelijkheid wordt gedeeld door het westers establishment dat weliswaar de mond vol heeft over democratie en mensenrechten, maar dat desalniettemin weigert Israel te bestraffen voor oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid. Erger nog, gezien de politieke, diplomatieke, economische en zelfs militaire steun aan het extremistische zionistisch regime, maakt het Westen zich mede verantwoordelijk voor deze terreur. Dit is ook de voornaamste reden dat Buruma als broodschrijver kritiek koppelt aan ‘anti-Semitisme.’ Zodoende kan de aandacht  worden verlegd en veranderen de daders ineens in slachtoffers.

Wanneer Ian Buruma stelt dat ‘niet iedere demonstrant’ tegen het ‘Amerikaans imperialisme een anti-semiet’ hoeft zijn, dan geeft hij hiermee te kennen geen onderscheid te maken tussen de VS en Israel. Het verzet tegen het ‘Amerikaans imperialisme’ is in zijn ogen een vorm van ‘anti-Semitisme.’ Hij geeft hiermee een duidelijke ‘Fehlleistung,’ dat wil zeggen: een ‘Freudiaanse vergissing, verspreking, vergissing of ongelukje, waarbij onbewuste emoties een rol spelen.’ U kent het wel: een dame met een opvallend grote neus krijgt een kopje thee aangereikt met de vraag: ‘wilt u suiker in uw neus?’

Hoewel hij het probeert te ontkennen, weet ook Buruma dat de joodse pro-Israel lobby in de VS een bovenmatige invloed heeft op de Amerikaanse Midden-Oosten politiek, in de mainstream-media en de academische wereld. Daarom ziet hij zich als het ware genoodzaakt om kritiek op het ‘Amerikaans imperialisme’ in het Midden-Oosten te kwalificeren als een manifestatie van ‘anti-Semitisme.’ Zijn bewering is dan ook niet vreemd dat juist de steun van Washington en Wall Street aan Israel de VS ‘a force for good’ is, wat het zionistisch regime ook mag uitspoken

Om deze pathologie te kunnen begrijpen dient men zich te verdiepen in Buruma’s ideologisch mens- en wereldbeeld. Daarin wordt een scherpe scheiding gemaakt tussen ‘Jood’ en ‘goj,’ tussen enerzijds het prototypische slachtoffer en anderzijds de dader met diens eeuwig sluimerende anti-semitische ressentimenten. Door deze zwart-wit voorstelling van zaken blijft de ‘Jood’ altijd onschuldig, terwijl de ‘goj’ juist latent schuldig is. Mijn oude vriend kent eveneens geen enkele reserve wanneer hij beweert dat hoewel de grootouders van zijn moeder’s kant ‘geassimileerde Joden’ waren, zij voor hem toch ‘Joden’ bleven. ‘Joden’ met hoofdletter, dus behorend tot het ‘Joodse volk.’ Immers,

[d]e woorden Jood, Jodin, Joods en Jodendom krijgen een hoofdletter als het om het volk, de etnische of de culturele groep gaat. Een Jood behoort tot het Joodse volk, het Jodendom (in etnisch-culturele zin), de Joodse gemeenschap, enz. Als het om een religieuze aanduiding gaat, zijn jood, jodin, joods en jodendom juist, met een kleine letter, net als christen, christendom, hindoe, hindoeïstisch, moslim en moslima.

Maar in werkelijkheid waren zijn grootouders geen ‘Joden’ meer nadat zij waren geassimileerd, aangezien assimileren ‘het socialisatieproces’ betekent:

van acculturatie waarbij leden van een niet-dominante groep zich mengen met de dominante groep en daar de cultuur van overnemen, terwijl de eigen cultuur wordt losgelaten en contact met de andere leden van de eigen groep niet wordt nagestreefd op basis van afkomst. Er is dus een hoge graad van participatie met en aanpassing aan de andere groep (outgroup), maar nauwelijks van cultuurbehoud en geen opzettelijke participatie met de eigen groep (ingroup). Er wordt ook wel gesproken over een smeltkroes.

De betreffende groep gaat daarmee uiteindelijk op in de dominerende cultuur. Dit veronderstelt bij de geabsorbeerde groep het verlies van bepaalde onderscheidende kenmerken, bijvoorbeeld in de sfeer van kleding, spraak of manieren, ten gevolge van het contact met die andere cultuur of gemeenschap.


Waarom gebruikt Ian Buruma dan toch ‘Joden’ met een hoofdletter, alsof zijn grootouders voor altijd tot het ‘Joodse volk’ bleven behoren? Die vraag is daarom zo relevant omdat hij een boek over zijn grootouders van moederskant schreef, getiteld Their Promised Land: My Grandparents in Love and War (2016), waarin hij, volgens een recensent in The Guardian, duidelijk maakte dat beide grootouders

were passionate about England: it, rather than Israel, was ‘their promised land.’ To young Ian, coming over from Holland to spend holidays with them, the life they had created, in an old vicarage in Berkshire, was a pastoral idyll: within their charmed circle, he too became an Anglophile, besotted by cricket, Eagle and Beano, blue blazers and Viyella shirts.

Bernard and Winnie were a classic case of assimilation: shedding the marks of ethnic difference and immigrant status, they became more English than the English.

Op zijn beurt benadrukte een recensent van de Jewish Book Council dat Buruma’s grootouders:

were not religious. Their two sons had no bar mitzvah. Winnie’s brother Walter joined the Church of England. Their daughter Hilary converted to Roman Catholicism. Another daughter, Wendy — the mother of the author — married a Dutch Mennonite.

The Jerusalem Post zette uiteen dat Buruma: 

draws the conclusion that despite their privileged position they felt they had to make more of an effort to fit in than most people, to prove that they belonged, and it was this that motivated their devoted patriotism. 

De recensente van Haaretz wierp de onvermijdelijke vraag op:

Why is someone raised as a non-Jew interested in this topic? Buruma says that he wants to create a picture of his origins — his mother’s origins — in order to discover the place of minorities in the world. 

Een fake argument, want als dit waar zou zijn, dan is het onverklaarbaar waarom mijn oude vriend niet in staat is empathie op te brengen voor degenen die opkomen voor ‘de plaats’ van de Palestijnse ‘minderheid’ in Israel, de bezette Westbank en de hermetisch afgesloten Gaza-strook. Zijn houding wordt nog raadselachtiger wanneer de lezer weet dat Buruma wel degelijk het volgende beseft:

[i]f you are in the majority, you can afford to swim along with the mainstream without giving it too much thought. But a Jew in a society of mostly Gentiles, a Muslim in Europe, a black in a predominantly white country, or a homosexual, especially in places where love of your own sex is unaccepted, is forced to consider his or her place more deeply, to make up his or her own story.

Niet ondanks, maar juist door dit besef koos Buruma als mainstream-opiniemaker zelf de kant van de gevestigde orde, en niet die van de onderdrukte minderheid. Logisch, want hij wilde, net als zijn grootouders, geaccepteerd en geprezen worden door het establishment. Daardoor werd hij roomser dan de paus, elitairder dan de elite. Ook dat was onvermijdelijk, want iemand die erbij wil horen kan zich geen enkele faux pas permitteren. Dit in tegenstelling tot degene die door geboorte van nature tot de elite behoort. Laatstgenoemde kan zich consequentieloos een fout veroorloven, hij komt immers uit een hogere klasse. Maar iemand die vurig verlangt naar een betere maatschappelijke status kan dit absoluut niet. 

Tegelijkerdoet doet zich het paradoxale feit voor dat hoe hard hij ook zijn best zal doen, altijd zal de social climber een buitenstaander blijven. Het tragische aan Ian is dat ook hij dit weet, net als zijn grootouders dit wisten, waardoor zij zich ‘plus royaliste que le roi’ opstelden. Net als met alle poseurs heeft die houding zowel iets tragisch als lachwekkend. De Britse recensent in The Guardian stelde dan ook dat Ian’s grootouders ‘een klassiek geval van assimilatie waren,’ die ‘de kenmerken van etnisch verschil en de status van immigranten van zich afwerpend, Engelser dan de Engelsen werden.’ Wat maakt volgens Buruma zijn grootouders nu precies ‘Joods’ met of zonder hoofdletter? Hijzelf zei daarover dat dit alleen bleek uit ‘the zeal with which they celebrated Christmas. We had to have a bigger Christmas tree than the goyim,’ en: 

My mother comes from the kind of assimilated Jewish family that was once described by Adam Gopnik in The New Yorker, when he said, ‘My family's Jewishness was expressed through the lavishness with which we celebrated Christmas.’ I can entirely identify with that. One had to have a bigger Christmas tree than the goyim to show that one was better, in a way. 



Hier betreden wij het rijk van het absurdisme. Immers, Buruma’s grootouders waren ‘geassimileerde Joden,’ die dus hun ‘eigen cultuur’ hadden ‘losgelaten en contact met de andere leden van de eigen groep’ niet ‘nastreefden,’ en alles deden om ‘Engelser dan de Engelsen’ te kunnen overkomen, en daarom ‘een grotere kerstboom’ wilden hebben ‘dan de goyim.’ Ian — wiens vader een atheist was, en zijn moeder geseculariseerd — kon ‘zich,' volgens eigen zeggen, zich 'volledig identificeren’ met deze schizofreen aandoende houding. Het enige zinnige dat hieruit geconcludeerd kan worden is dat er een zeker  ‘inferioriteits complex’ meespeelt, voortkomend uit het angstige gevoel er nooit echt bij te zullen horen, altijd een buitenstaander te zullen blijven. Dit is de tragiek van de ontheemde, of de verstotene, degene die zijn leven lang zich misplaatst acht. Ik ken dit gevoel. Als kind van een Britse moeder en een Nederlandse vader, die beiden geen geloof beleden, groeide ik op in een christelijke, kleinburgerlijke gemeente op de Veluwe. Hoewel ik mij misplaatst voelde, heb ik nooit ernaar verlangd deel te worden van de gevestigde orde. Integendeel zelfs, ik heb me er altijd tegen verzet. Ik keek niet op naar de elite, maar juist neer op de benepenheid van zowel de rijken als de middenklasse. Zodoende wist ik te ontsnappen aan de brandende ambitie om erbij te willen horen. Het meest tragische dat mijn oude vriend Ian overkwam, voltrok zich toen hij in 2018 meende dat het hoofdredacteurschap van The New York Review of Books de bekroning was van zijn carrière, dat hij eindelijk op zijn 66ste was opgenomen in de elite-kringen van de Amerikaanse liberals, maar  van de ene op de andere dag gedwongen werd zijn ontslag te nemen, omdat hij juist niet geaccepteerd werd. De acceptatie door de elite bleek even vluchtig te zijn als ooit de ‘grotere kerstboom’ voor zijn grootouders was geweest. Het wonderlijke van het leven is dat hoe fanatieker het indivdu een ander probeert te zijn, des te dieper hij/zij valt. Trouw blijven aan zichzelf is het moeilijkst in een kort durend bestaan. Bovendien geldt ook hier William Blake’s wijsheid dat:  

Folly is an endless maze,
Tangled roots perplex her ways.
How many have fallen there!
They stumble all night over bones of the dead,
And feel they know what but care,
And wish to lead others, when they should be led.

De recensent van The Guardian heeft gelijk dat voor Ian Buruma’s grootouders Engeland ‘rather than Israel, was “their promised land”.’ Tegelijkertijd is even waar dat

[a]s a boy in the late 1950s, Ian Buruma must have been puzzled when he heard his grandparents using the term ‘forty-five.’ Even now he is puzzled about its origins. It had nothing to do with P45s, or Colt 45s, or Rule 45 (the segregation of child offenders in prison), or 45rpm vinyl singles or the year the war ended, 1945. It was the code name for Jewish. ‘Is he [or she] forty-five?’ his grandparents would ask whenever someone in the family made a new acquaintance.

Waarom verdeelden deze ‘geassimileerde Joden’ die in Engeland waren geboren en Britse staatsburgers waren, de wereld in ‘Joden’ en niet ‘Joden’? Wilden zij niet omgaan met ‘Joden’ (met hoofdletter) omdat die zich zien als behorend tot een ander volk? Of voelden de grootouders zich in ‘hun beloofde land’ nog steeds ‘Joods’? Hetzelfde raadselachtige gaat op bij hun kleinzoon. Waarom bleef Ian zich een buitenstaander voelen in het gezelschap van de redactieleden van The New York Review of Books die duidelijk een andere tijdgeest vertegenwoordigden? Dit roept paradoxaal genoeg tevens de vraag op welke zin het heeft om, zoals Buruma deed, zich een werkzaam leven lang aan te passen aan de meerderheid. En wat betreft het ‘Joods zijn’: ook dit is gehuld in een combinatie van mystificaties en vervreemding, waaraan iedere identieteitsloze in deze crisistijd lijdt. In Haaretz demonstreerde een joodse recensent — zonder het te beseffen — de verwarring door naar aanleiding van Buruma's boek te schrijven:

What is the identity of Jews who are not observant and do not frequent a community? Or of those who are part Jewish, and seek to include this element somewhere in their self-definition? Secular Jewishness is a social construction as well as an act of the imagination, particularly in the absence of religion and/or persecution. What is the significance of being this kind of Jew? 

Het antwoord is dermate voor de hand liggend dat zowel ‘Joden’ als niet-joden dit kennelijk niet kunnen doorgronden. In feite is die vraag geen vraag. ‘Joden’ die niet in Israel wonen, en die niet in de ‘joodse’ God geloven, en die als ‘geassimileerden’ ernaar streven ‘Engelser dan de Engelsen’ te zijn, en Israel niet als hun ‘beloofde land’ zien, zijn eenvoudigweg geen ‘Joden,’ en zelfs geen 'joden,' met een kleine letter. Wat moet iemand die bewust afstand heeft genomen van zijn achtergrond doen om zijn ‘identiteit’ zelf te kunnen bepalen? Wat moet hij of zij doen om te voorkomen dat anderen — zionisten dan wel anti-semieten — bepalen dat hij of zij voor eeuwig ‘Joods’ zullen blijven? Daar komt nog een ander aspect bij: Philip Weiss, de anti-zionistische joods-Amerikaanse oprichter en mede-hoofdredacteur van de website mondoweiss.net. wees op 31 juli 2008 op het volgende:

We can’t reform U.S. policy in the Middle East without reforming Jewish identity —because Jews are simply too important in American society, that’s why. And reforming Jewish identity means challenging 1, Jewish parochialism — Is it good for the Jews? — and 2, Jewish exceptionalism — ‘We have a special role, we care about justice and healing the world’ (as a relative of mine put it the other day). Yes, that and denying the destruction of the dreams of Palestinians…

Here’s a passage from The Israel Lobby which reflects the same parochialism:

In August 2003… writer Ian Buruma wrote an article in the New York Times Magazine entitled ‘How to Talk About Israel.’ He made the obvious point that it is sometimes difficult to talk ‘critically and dispassionately’ about Israel in the United States, and pointed out that ‘even legitimate criticism of Israel, or of Zionism, is often quickly denounced as anti-Semitism by various watchdogs.’ In response, Bret Stephens, then the editor of the Jerusalem Post and now a columnist and editorial board member at the Wall Street Journal, published a vitriolic open letter in the Post that began by asking Buruma: ‘Are you a Jew?’ Two paragraphs later, Stephens declared ‘What matters to me is that you say, “I am a Jew.”’ Why did this matter? Because in Stephens’ view, ‘One must be at least a Jew to tell the goyim how they may or may not talk about Israel.’ The message of this remarkable letter, in short, was that non-Jews should only talk about this subject in ways that Jews deem acceptable. Sensitivity on this point may also explain why an editor at the New York Times asked historian Tony Judt to identify himself as Jewish in an op-ed he had written defending our original London Review of Books article.

What is a parochialist like Stephens doing at the Wall Street Journal? Go back to the beginning: Jews are important in American society.


A report last week from Doctors Without Borders/MSF physicians & medics who are treating the injured at the Great Return March in Gaza said, “Half of the more than 500 patients we have admitted in our clinics have injuries where the bullet has literally destroyed tissue after having pulverized the bone.” Doctors say they have seen no bullet injuries comparable since the seven-week Israeli bombing & artillery siege of Gaza in 2014. The reason for the severity of injuries is that Israeli snipers are using internationally banned butterfly bullets. But Israel knows its chances of being censured or prosecuted by the International Criminal Court are almost nil or will be after the fact.

Doctors report that exit wounds can be the size of a fist. The wounds cause massive tissue damage; can cause a range of diseases, including sepsis, gangrene, osteomyelitis; require complex surgical operations; may lead to amputation; & will cause permanent & serious disability. There is one unconfirmed report of 21 cases of limb amputation in Gaza since the Great Return March began on March 30th.

http://www.maryscullyreports.com/israeli-snipers-use-illegal-butterfly-bullets-on-unarmed-palestinians/ 



Hoewel Ian Buruma in 2003 nog toegaf dat ‘[e]ven legitimate criticism of Israel, or of Zionism, is often quickly denounced as anti-Semitism by various watchdogs,’ bleek tien jaar later zelf veranderd te zijn in één van de ‘various watchdogs’ door met grote stelligheid te beweren dat:

Anti-Zionism takes a nasty turn to anti-Semitism when it conflates Jews with Israelis — for example, when the British Liberal Democratic politician David Ward criticized ‘the Jews’ for inflicting horrors on the Palestinians. And, while one can be skeptical about Zionism as a historical project, to deny Israel’s right to exist is hard to distinguish from anti-Semitism.

De demagogische truc die Buruma hier toepast is dat hij kritiek op de voortdurende Israelische schendingen van het internationaal recht gelijk stelt aan ‘het ontzeggen’ van ‘Israel’s recht te bestaan,’ iets dat de Britse liberale volksvertegenwoordiger Ward expliciet noch impliciet had gesteld. Integendeel zelfs, op de dag dat ‘he signed a memorial book in the House of Commons marking Holocaust Memorial Day’ sprak hij zijn respect uit voor ‘those who were persecuted and killed during the Holocaust.’ Vervolgens schreef hij: 

Having visited Auschwitz twice — once with my family and once with local schools — I am saddened that the Jews, who suffered unbelievable levels of persecution during the Holocaust, could within a few years of liberation from the death camps be inflicting atrocities on Palestinians in the new State of Israel and continue to do so on a daily basis in the West Bank and Gaza.

Dit is vanzelfsprekend een normale reactie op het feit dat zowel de overgrote meerderheid van de wereldgemeenschap, bij monde van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, als het Rode Kruis, Amnesty International, Human Rights Watch etcetera, Israel hebben bekritiseerd voor het geweld tegen de Palestijnse bevolking, het plegen van ‘war crimes’ en Israel’s ’blatant violation of international law.’ Daarentegen oordeelt Buruma dat hier sprake is van ‘anti-Semitisme,’ een veroordeling gevoed door een joods ‘tribaal sentiment’ dat hij zich eigen heeft gemaakt door zijn ‘affiniteit’ met de grootouders van moederskant, die volgens hem ‘geassimileerde Joden’ waren, en dus afscheid van het jodendom hadden genomen. Wat belangwekkend blijft, is Buruma's opportunisme, en de wijze waarop mijn oude vriend sentimenten voor politiek verwerpelijke doeleinden gebruikt. De reden van Buruma’s ommezwaai kan verklaard worden door: 

1. het feit dat de joods-Amerikaanse pro-Israel lobby geen kritiek duldt op de zelfbenoemde ‘Joodse staat,’ waar zij overigens weigert naartoe te emigreren.

2. hij in verband met zijn carrièreplanning aansluiting zocht bij New Yorkse ‘liberals’ van Democratische huize die volgens eigen zeggen een emotionele band met de ‘Joodse staat’ koesteren.


De verwarring en de mystificaties blijven toenemen. Volgende keer meer. 







Ian Buruma's Gebrek aan Logica 28


Nazi-minister van Propaganda Joseph Goebbels verklaarde ooit: 'Wij spreken niet om wat te zeggen, maar om een bepaald effect te bereiken.’ Om dit gewenste effect te bereiken is de wijze van formuleren van doorslaggevend belang. Een voorbeeld: onder de kop ‘How to Talk About Israel’ verzekerde opiniemaker Ian Buruma op 31 augustus 2003 het lezerspubliek van The New York Times dat: ‘Not every demonstrator against Ariel Sharon's government or American imperialism is an anti-Semite, to be sure…’ Wat staat hier nu precies, en welke waarschuwing schuilt er achter deze zestien woorden? Welnu, wat er staat is dat 'niet iedere demonstrant' tegen de extremistische regering Sharon 'een anti-semiet' hoefde te zijn. De vraag is daarom: waren er veel lezers van The New York Times die een dergelijke simplistische gedachte erop nahielden? Ik bedoel, het gaat in dit geval over Ariel Sharon die als minister van Defensie in 1982 moest aftreden omdat hij, volgens een Joods-Israelische onderzoekscommissie, ‘personal responsibility’ droeg voor de oorlogsmisdrijven die, na de Israelische inval in Libanon, in ondermeer de Palestijnse kampen Sabra en Shatilla plaatsvonden. Daarbij waren tussen de 1000 tot 3000 burgers in koelen bloede afgeslacht, terwijl het Israelische leger toekeek. Sharon stond bekend als ‘the butcher,’ vanwege zijn langdurige terreur tegen de Palestijnse burgerbevolking. Als 'commander of the notorious Unit 101,' leidde hij:

attacks on Palestinian villages in which women and children were killed. The massacre in the West Bank village of Qibya, on October 14, 1953, was perhaps the most notorious. His troops blew up 45 houses and 69 Palestinian civilians — about half of them women and children — were killed. 


Al in oktober 1953 schreef de toenmalige Joods-Israëlische premier Moshe Sharett in zijn dagboek vol afschuw over de bloedbaden die Ariel Sharon's elitetroepen hadden veroorzaakt onder de weerloze Palestijnse burgerbevolking. Bij de Qibya-aanval van een eenheid paratroepers onder commando van Sharon, werden volgens de historicus Bar-Zohar, biograaf van Ben-Goerion, ‘zeventig lijken onder het puin aangetroffen, onder wie tientallen vrouwen en kinderen.’ Op 31 maart 1955 schreef Sharett in zijn dagboek over zijn eigen socialistische Arbeiderspartij

Wij rechtvaardigen het systeem van vergelding op grond van pragmatische overwegingen… We hebben de mentale en morele remmen op dit instinct vernietigd en hebben het mogelijk gemaakt om wraak als morele waarde aan te moedigen. Deze opvatting wordt gedeeld door grote delen van de bevolking in het algemeen en massa’s jongeren in het bijzonder, maar zij is geconcretiseerd en heeft de waarde van een heilig principe bereikt in Sharon’s bataljon, dat het vergeldingsinstrument van de staat is geworden.’

Naar aanleiding van de lange reeks Joods-Israëlische oorlogsmisdaden verklaarde de Orthodox-Joodse hoogleraar Yeshayahu Leibowitz: 

Dit is de noodzakelijke en natuurlijke voortzetting van onze politieke lijn. Wanneer we over een ander volk moeten heersen dan is het onmogelijk te voorkomen dat nazimethoden worden gebruikt. De massamoord werd door óns begaan. Wat in Libanon is gebeurd, het aanrichten van een gruwelijk bloedbad in de vluchtelingenkampen, is een nieuwe fase in het zelfmoordproces van de staat Israël.

En op zijn beurt waarschuwde de Joods-Israelisch auteur Amos Oz: 

Na Libanon kunnen we het monster niet langer meer negeren, zelfs als het sluimert… Na Libanon moeten we niet net doen alsof het monster alleen in generaal Sharons verblijf huist… of alleen in de Joodse nederzettingen op de West Bank. Het houdt zich half slapend praktisch overal op, zelfs in onze… gemeenschappelijke mythen… We hebben het niet in Libanon achtergelaten… Het is hier, onder ons, deel van ons, als een schaduw. 

Kortom, dit alles was bekend toen Ian Buruma’s zijn boodschap richtte aan zijn geschoold en goed geïnformeerd lezerspubliek. Waarom waarschuwde hij dan toch dat ‘[n]iet iedere demonstrant tegen de regering Sharon of het Amerikaans imperialisme inderdaad een anti-semiet’ was? Het antwoord is eenvoudigweg dat mijn oude vriend met deze formulering zijn publiek niet wilde vertellen wat het allang wist,  namelijk dat ‘niet iedere demonstrant,’ een ‘anti-semiet’ is. Buruma’s motief was om door middel van deze formulering ‘een bepaald effect te bereiken,’ namelijk de indruk te vestigen dat op zijn minst een deel van de demonstranten tegen de terreur van de Sharon-regering wel degelijk anti-semitische ressentimenten koesterden. Die suggestie verklaart waarom Buruma volstrekt onnodig, en zonder enig onderzoek te hebben verricht, het begrip ‘anti-semitisme’ introduceerde. Even tendentieus is zijn opmerking dat ‘[n]ot every demonstrator against,’ let op, het ‘American imperialism is an anti-Semite.’ Vanzelfsprekend weet Buruma dat de VS geen semitische-, maar een multiculturele staat is. Maar ook hier gaat het juist om iets anders te suggereren, waardoor hij ‘een bepaald effect’ kon ‘bereiken.’ 

Achter elke formulering van een beroeps-opiniemaker schuilt een bepaalde boodschap, en dat is in dit geval dat de VS als een, volgens Buruma, ‘force for good’ met zijn ‘openness and democracy,’ en zijn miljardensteun aan de zelfbenoemde ‘Joodse staat,’ aan de goede kant van de streep staat, in tegenstelling tot demonstranten tegen de zionistische terreur, die niet vanwege humanitaire overwegingen kritiek uiten, maar puur en alleen vanwege anti-semitische sentimenten. 


Het verbinden van enerzijds kritiek op zionistische terreur tegen de Palestijnse burgerbevolking, inclusief vrouwen en kinderen, en anderzijds anti-semitisme blijkt tevens uit de rest van de zin:

Not every demonstrator against Ariel Sharon's government or American imperialism is an anti-Semite, to be sure, but the ready identification of Jewish interests with the United States or, in the past, with Britain is old and loaded with prejudice. Since the early 19th century, many Europeans associated the City of London, as Wall Street is today, with financial power, materialist greed and economic imperialism.
De strekking is duidelijk: hoewel ‘niet iedere demonstrant’ tegen de bloedbaden van de regering Sharon ogenblikkelijk voor ‘anti-semiet’ kan worden uitgemaakt, moet desalniettemin rekening worden gehouden met het gegeven dat ‘veel Europeanen’sinds begin negentiende eeuw wel degelijk ‘anti-semitische’ rancunes bezaten, gezien hun ‘onmiddellijke identificatie van de Joodse belangen’ bij de geldhandel, de banken en effectenbeurzen, in de City of London en op Wall Street. Met andere woorden, er zit een luchtje aan elke kritiek op het zionistische Apartheidsregime. Die kritiek mag ogenschijnlijk humanitair lijken, maar is desondanks in werkelijkheid een verhulde antisemitische uiting. Op die manier gebruikt ook Ian Buruma de Holocaust als een politiek wapen, terwijl toch Nahum Goldman, lange tijd president van het World Jewish Congress, al in 1981 waarschuwde:

We zullen moeten begrijpen dat het joodse lijden tijdens de Holocaust niet langer meer als verdediging zal dienen, en we zullen zeker moeten nalaten de Holocaust als argument te gebruiken om gelijk wat we ook mogen doen te rechtvaardigen. De Holocaust gebruiken als een excuus voor het bombarderen… is een soort 'ontheiliging,' een banalisering van de onschendbare tragedie van de Holocaust, die niet misbruikt moet worden om een politiek twijfelachtig en moreel onverdedigbaar beleid te rechtvaardigen.

Buruma trekt zich evenwel niets aan van Goldman’s waarschuwing over de ‘ontheiliging’ van de moord op zes miljoen joden. Dat hij mede schuldig is aan de ‘banalisering van’ een ‘onschendbare tragedie,’ negeert hij. Eenmaal in The New York Times de toon te hebben gezet, vervolgde hij met beweringen als deze:

the idea that Israel or Jewish interests are somehow at the center of world events or, at the very least, at the center of American foreign policy in the Middle East is widely held, and not only outside the United States. No matter what the current American administration does to save the tattered ‘road map’ toward an end to the conflict between Israelis and Palestinians, sinister motives are still bound to be imputed (toegeschreven. svh).

Hier wordt van alles op een hoop geveegd. Dat de ‘road map’ naar vrede op niets zou uitlopen, was al lang vóór 2003 bekend. Sterker nog, lang voordat die ‘wegenkaart’werd ontworpen, en wel omdat zionisten van het eerste uur als ondermeer Hannah Arendt en Noam Chomsky hadden benadrukt dat de zionistische leiding van zowel links als rechts de gehele Palestijnse bevolking uit Israel wilde verdrijven, zoals Arendt al in 1945 besefte, toen zij stelde:

Het eindresultaat van vijftig jaar zionistische politiek is belichaamd in de recente resolutie van de grootste en invloedrijkste afdeling van de Zionistische Wereldorganisatie. Tijdens de laatste jaarlijkse conventie in Atlantic City in oktober 1944 namen Amerikaanse zionisten van links tot rechts unaniem de eis aan voor een ‘vrije en democratische joodse staat… [die] geheel Palestina zal omvatten, onverdeeld en onverminderd.’ 


In dit ‘Eretz Israel,’ ‘Groot-Israel’ was, en is, geen plaats voor de Palestijnse bevolkingzoals duidelijk werd uit uitspraken van zowel Ben-Goerion als Menachem Begin. Tijdens een interne discussie in 1938 verklaarde de 'linkse' Ben-Goerion dat‘after we become a strong force, as a result of the creation of a state, we shall abolish partition and expand into the whole of Palestine,’ terwijl precies tien jaarlater, in 1948, de 'rechtse' Menachem Begin, van oordeel was dat

[t]he partition of the Homeland is illegal. It will never be recognized. The signature of institutions and individuals of the partition agreement is invalid. It will not bind the Jewish people. Jerusalem was and will forever be our capital. Eretz Israel (the land of Israel) will be restored to the people of Israel, All of it. And forever.

Vanwege de aquifers en regelmatige regenval werd de heuvelachtige Westbank door de zionistische leiding beschouwd als een onlosmakelijk onderdeel van Israel, dat absoluut noodzakelijk was voor de overleving van de ‘Joodse staat.’ Gezien het feit dat Washington en de rijke joodse lobby in de VS de Israelische expansiepolitiek al die jaren zijn blijven gedogen, en Israel bovendien overeind wordt gehouden door ontelbare miljarden aan Amerikaanse staatssteun, toont aan hoe absurd Buruma’s bewering is dat ‘the idea that Israel or Jewish interests are somehow… at the center of American foreign policy in the Middle East’ zou worden ingegeven door ‘sinistere motieven,’ te weten ‘anti-semitisme.’ Door het criminaliseren van critici hoopt en verwacht mijn oude vriend de kritiek op de Israelische schendingen van de mensenrechten en het oorlogsrecht te doen verstommen. Buruma verzwijgt daarbij dat Israel, met een bevolking van rond 7 miljoen Joden, 

receives more of America’s foreign aid budget than any other nation. The US has, in fact, given more aid to Israel than it has to all the countries of sub-Saharan Africa, Latin America, and the Caribbean combined — which have a total population of over a billion people.

Alleen al in 1997 verdween elke dag weer ruim 15 miljoen dollar aan Amerikaans belastinggeld richting Israel. Het zal duidelijk zijn dat zodra Israel geen beschikking meer heeft over een dergelijke geldbron, het hele land binnen enkele dagen tot stilstand zal komen. Buruma’s voorstelling van zaken dat de VS alles in het werk stelde om de ‘road map’ naar vrede te redden, is dan ook een klinkklare leugen. Inmiddels heeft de zionistische staat deze bedrieglijke hasbara-techniek van mijn oude vriend overgenomen en stelt nu, bij gebrek aan rationele argumenten, elke kritiek op Israel's buitensporig geweld gelijk aan anti-semitisme. Zelfs kritische joden in en buiten Israel worden tegenwoordig voor ‘anti-semieten’ uitgemaakt. Deze ‘cry wolf’tactiek werkt net zolang tot het te laat is, omdat niemand meer luistert. De enige die profiteert van deze propaganda is -- naast extremistische joodse en christelijke zionisten -- Ian Buruma zelf, die zich op deze manier een toegang wist te verschaffen tot de salons van de invloedrijke pro-Israel lobby in de ‘corporate media’ en de politiek. Vandaar dat hij in 2003 in The New York Times het volgende commentaar gaf: 

Earlier this year (2003. svh), Representative James Moran, a Democrat, said that ‘if it were not for the strong support of the Jewish community for this war with Iraq, we would not be doing this.’ In Britain, Tam Dalyell, a longstanding Labor member of Parliament, expressed a similar view. Tony Blair, he opined, was listening too much to a ‘cabal’ (kliek. svh) of Jews around President Bush that included Deputy Defense Secretary Paul Wolfowitz; an under secretary of defense, Douglas Feith; Richard Perle, a member of the Defense Policy Board; Elliott Abrams, director of Middle East Affairs in the White House; and the former presidential spokesman Ari Fleischer. ‘Those people drive this policy,’ Dalyell said.

Dalyell was ‘worried about my country being led up the garden path on a Likudnik-Sharon agenda’ by British Jews close to Blair. He included among them Foreign Secretary Jack Straw, a Christian, whose rather distant Jewish family connections are very unlikely to make him a Likudnik.

The fact that James Moran had to apologize immediately, while the British M.P. was under no compulsion to do so, shows a profound difference between the United States and Europe, or indeed anywhere else in the world. Although Moran's opinion may be shared by other Americans, it is not something mainstream politicians can vocalize. Even legitimate criticism of Israel, or of Zionism, is often quickly denounced as anti-Semitism by various watchdogs. In European political discourse, not only is anti-Zionism quite acceptable, but so are vague allegations of too much Jewish influence in public life, especially across the Atlantic.

Het voerde Buruma tot de conclusie dat:

Rarely can such a tiny country as Israel, and such a relatively small minority as the diaspora Jews, have been assumed to exercise so much influence in world affairs. The special relationship between Israel and the United States, and the supposed dominance of ‘Jewish interests’ in Washington, is by now encrusted with so many layers of mythology and bad faith that it has become very difficult to discuss Israel's role in American politics critically and dispassionately.

Hier beschuldigt Buruma vermeende anti-semieten ervan ‘het buitengewoon moeilijk’ te hebben gemaakt ‘om Israel’s rol in de Amerikaanse politiek kritisch en koel’ te bespreken. Typerend is dat Buruma tegelijkertijd de kritiek verzweeg van talloze joods-Amerikaanse intellectuelen, die al decennialang het Israelisch extremisme genadeloos analyseerden. Ik heb het over geleerden van naam als Noam Chomsky en Howard Zinn, die door Buruma werden afgeschreven als mensen uit ‘een wat ouderwetse Amerikaanse hoek, die door een oudere generatie serieus werden genomen.’ Hun gefundeerde kritiek, (inclusief hun morele opvattingen), moet dus vandaag de dag als achterhaald terzijde worden geschoven. Sinds 2003 trachten de Buruma's van de gecorrumpeerde 'vrije pers' de indruk te vestigen dat er geen sprake is van opvallend nauwe banden tussen politieke beleidsbepalers en de joodse pro-Israel lobby in het Westen. Daarentegen pronken joodse functionarissen van juist deze lobby met de invloed die zij hebben op de gevoerde westerse politiek ten aanzien van het Midden-Oosten.


President Bill Clinton sprak uit ervaring toen hij concludeerde dat AIPAC 'beter dan wie dan ook in deze stad lobbyt… U bent verbluffend effectief geweest.’ Niemand verbaasde zich over de woorden van de president, wiens verkiezingscampagnes mede door de Israël-lobby werden gefinancierd, en wiens Midden-Oosten-politiek door de lobby sterk beïnvloed was. In 2003 omschreef op haar beurt Condoleezza Rice AIPAC als ‘een grote aanwinst voor ons land,’ terwijl de hoofdredacteur van de goed geïnformeerde joodse publicatie The Forward, J.J. Goldberg, erop wees dat 

Israël vooral geluk heeft dat AIPAC in dit land bestaat om Israëls zaak te vertegenwoordigen. AIPAC werkt hard om er zeker van te zijn dat Amerika in grote lijnen Israëls kijk op de wereld en het Midden-Oosten bekrachtigt… AIPAC heeft veel invloed op de buitenlandse politiek.

Martin Sieff, die een hoge functie bekleedt bij het persbureau UPC, constateerde in 1999 dat de 

macht van AIPAC om financiële steun te mobiliseren voor pro-Israël-kandidaten… zo groot is dat dit jaar… ongeveer de helft van de leden van de Senaat en een een derde van het Huis van Afgevaardigden verwacht worden bij het politieke banket van AIPAC’s jaarlijkse conferentie.

In 1992 moest David Steiner als president van AIPAC aftreden nadat bekend was geworden dat er geluidsopnamen bestonden waarop deze joodse Amerikaan vrijuit sprak over zijn grote politieke macht. Zo merkte Steiner op dat hij ‘een deal had gesloten’ met de regering-Bush senior om meer geld aan Israël te geven. Hij had gezorgd voor ‘bijna een miljard dollar aan spullen,’ en ‘onderhandelde’ met de aantredende regering-Clinton over de benoeming van een pro-Israël-minister van Buitenlandse Zaken. ‘Wij hebben een tiental mensen in zijn [Clinton’s svh] hoofdkwartier en ze gaan allemaal hoge posten krijgen.’ De goed geïnformeerde journalist Michael Massing schreef in The New York Review of Books dat een joods staflid van het Congres hem had verteld dat ‘we op meer dan de helft van het Huis van Afgevaardigden kunnen rekenen — 250 tot 300 leden — om voor elkaar te krijgen wat AIPAC wil.’ Steven Rosen, een voormalige AIPAC-functionaris zei tijdens een diner met een journalist van The New Yorker‘Binnen 24 uur hebben wij de handtekeningen van 70 senatoren (van de in totaal 100, svh) op dit servet staan als dat zou moeten.’ De voormalige Democratische senator Ernest Hollings vatte het als volgt samen: ‘Er is geen andere Israël-politiek mogelijk dan die welke AIPAC hier bepaalt.’ Het zijn al deze feiten die ertoe leidden dat Ehud Olmert als premier publiekelijk verklaarde: ‘Dank God dat wij AIPAC hebben, de grootste verdediger en vriend die we in de hele wereld hebben.’ De al eerder genoemde Steve Rosen, 23 jaar lang ‘research director’ van AIPAC -- ‘America’s Pro-Israel Lobby’ zoals de organisatie zichzelf noemt -- merkte in 2001 op dat ‘A lobby is a night flower, it thrives in the dark and dies in the sun.’ Interessant in dit verband is dat Rosen ‘was indicted in August 2005 for alleged violations of the Espionage Act in the conduct of AIPAC’s work, but the charges were dropped.' 


Het is geenszins overdreven te stellen dat AIPAC, het ‘American Israel Public Affairs Committee’ de afgelopen vier decennia de Amerikaanse Midden-Oosten politiek, namens Israel, heeft bepaald. Niet alleen door het financieel steunen van talloze verkiezingscampagnes, maar, naar wordt aangenomen, ook via het chanteren van volksvertegenwoordigers over wie de Israëlische geheime dienst 'gevoelige' privé-informatie beschikt. Richard Curtiss, executive editor of the Washington Report on Middle East Affairs, wees op een ander aspect toen hij verklaarde dat:

AIPAC's Israel lobby has the power to pump up to a million dollars into the campaign coffers of any friendly member of Congress, or into the campaign of the opponents of an unfriendly member.

Een politicus die door AIPAC als te kritisch wordt gezien kan erop rekenen dat voortaan de verkiezingscampagne van zijn tegenkandidaat door de zionistische lobby met grote bedragen wordt gefinancierd. De eerste senator die dit overkwam was de gezaghebbende William Fulbright, de ‘longest serving chairman of the Senate Foreign Relations Committee,’ en 30 jaar lang lid van het Amerikaanse Congres. De kritisch joods-Amerikaanse commentator Alfred M. Lilienthal schreef over hem:

The one senator who, over many years, consistently refused to bow to Zionist pressures and who defied the Israeli lobby was Senate Foreign Relations Committee Chairman J. William Fulbright. He incurred Zionist wrath when he stated on ‘Face the Nation’ in 1973 that: ‘The Israelis control the policy of the Congress and the Senate... Somewhere around 80% of the Senate of the U.S. is completely in support of Israel — of anything Israel wants…

Jews in Arkansas blasted the Senator: Fulbright's rival in the May 1974 Democratic primary, Governor Dale Bumpers boasted:

'I could have bought central Arkansas with the offers of money from the Jewish community... The offer of assistance came from people in New York and California who had raised a lot of money in the Jewish community for political purposes.’

To the great satisfaction of the lobby, this flow of money helped defeat Senator Fulbright and return him to private life.

In a memorable speech on the floor of the Senate, Mr. Fulbright had placed ‘the whipsawing of foreign policy by certain minority groups to the detriment of the national interest’ in its broader, historical perspective:

‘Mr. President, this nation has welcomed millions of immigrants from abroad. In the nineteenth century we were called the melting pot, and we were proud of that description. It meant that there came to this land people of diverse creeds, colors and races. These immigrants became good Americans, and their ethnic or religious origins were of secondary importance. But in recent years we have seen the rise of organizations dedicated apparently, not to America, but to foreign states and groups. The conduct of foreign policy for America has been seriously compromised in this development. We can survive this development, Mr. President, only if our political institutions — and the Senate in particular — retain their objectivity and their independence so that they can serve all Americans.’

But as long as legislative staff members kept their Jewishness uppermost in mind, vital objectivity could never be accomplished.

The Anti-Defamation League (ADL) of B'nai B'rith, likewise, has done its share in ‘converting’ Congressmen at critical moments. Opposition to sending the deadly C-3 concussion bombs to the Zionist state immediately brought overt suggestions from the ADL that opponents were secretly anti-Semitic. ‘That's the perversive force they strike at in the hearts of members up here,’ one Capitol Hill aide was quoted as saying. ‘If you're in opposition to anything Israel wants, you get a big white paintbrush that says you're anti-semitic.’


De voormalige Republikeinse 'speaker' van het Amerikaanse Huis van Afgevaardigden, Newt Gingrich, sprak uit ervaring toen hij over AIPAC verklaarde ‘You are the most effective general interest group… across the entire planet.’ Op21 januari 2014 berichtte de bekende Britse correspondent in Israel, Jonathan Cook, onder de kop ‘Israel lobby has Economist on the run’:

The Economist (invloedrijk Brits neoliberaal tijdschrift. svh) has found itself at the centre of another of those 'anti-semitic cartoon' rows. The cartoon has upset the Israel lobby because it shows, well, that the Israel lobby has a lot of influence in Congress. The article it illustrated refers to President Obama’s attempts to reach a deal with Iran, a diplomatic process being subverted by AIPAC’s efforts to persuade Congress to intensify sanctions.

And just to prove how ‘little’ influence the lobby really has, it has made a huge fuss (again) about anti-semitism and the Economist has quickly pulled the cartoon (from this article). So just how anti-semitic is it? Here it is for you to judge:


To my mind, this cartoon underestimates the influence of the Israel lobby in Congress, certainly on issues relating to the Middle East — which, after all, is what the cartoon is about. Most analysts, even very conservative ones, nowadays concede that the lobby is extremely powerful in Congress, as occasionally do lobby members themselves. The Israeli media have regularly noted that the Israel lobby is the chief driver for intensified sanctions against Iran.

There’s nothing secret about this. It is on AIPAC’s website: 'Congress must pass legislation that will increase the pressure on Iran and ensure any future deal denies Tehran a nuclear weapons capability.’

There is also nothing new about this relationship. A British intelligence report shortly before the British left Palestine in 1948 referred to the 'effective pressures which Zionists in America are in a position to exert on the American administration.’

Here are just a few relevant quotes on the lobby’s powers:

Former US President Jimmy Carter: 'It’s almost politically suicidal… for a member of Congress who wants to seek reelection to take any stand that might be interpreted as anti-policy of the conservative Israeli government.’

A Congressional staffer supportive of Israel told journalist Michael Massing: 'We can count on well over half the House – 250 to 300 members — to do reflexively whatever AIPAC wants.'

Former AIPAC staffer M. J. Rosenberg recounts a conversation with Tom Dine, AIPAC’s executive director in the 1980s. Dine told him he did not think a US president could make Israel do anything it didn’t want to do given the power of AIPAC and 'our friends in Congress.’

James Abourezk, former Senator from South Dakota, said:  'I can tell you from personal experience that, at least in the Congress, the support Israel has in that body is based completely on political fear — fear of defeat by anyone who does not do what Israel wants done.’

Uri Avnery, veteran Israeli journalist and former Israeli MP: 'For five decades, at least, US Middle East policy has been decided in Jerusalem. Almost all American officials dealing with this area are, well, Jewish. The Hebrew-speaking American ambassador in Tel Aviv could easily be the Israeli ambassador in Washington.’

Note too this interesting figure: Since 2000, members of Congress and their staffs have visited tiny little Israel more than 1,000 times. That’s almost twice the number of visits to any other foreign country. Roughly three-quarters of those trips were sponsored by AIPAC. These trip are particularly popular with Congress members who serve on foreign policy–related committees.


Benjamin Ginsberg, een prominente joods-Amerikaanse conservatieve jurist en politieke commentator benadrukte nog eens hoe machtig AIPAC is toen hij verklaarde:

Fully three-fourths of America's foreign aid budget is devoted to Israeli security interests is a tribute in considerable measure to the lobbying prowess of AIPAC and the importance of the Jewish community in American politics.  

Kortom: de poging van mainstream-opiniemaker Ian Buruma en alle andere propagandisten die op een verhulde of openlijke manier kritiek op Israel gelijk stellen aan ‘anti-semitisme,’ en die de buitensporige invloed van AIPAC op de Amerikaanse Midden-Oosten politiek trachten te ontkennen, is niets anders dan ‘fake news.’ De Buruma's van de 'corporate press' maken zich daarmee schuldig aan de toepassing van Goebbels' adagium: 'Wij spreken niet om wat te zeggen, maar om een bepaald effect te bereiken.’ Volgende keer meer hierover.  


Eén van de redenen dat de Democratische presidentskandidaat Hillary Clinton in 2016 de verkiezing verloor was het feit dat 'While Goldman Sachs was in the middle of laying off 1,700 workers in 2013, it decided to spend more than two-thirds of a million dollars on Hillary Clinton. And what did it get for its sizable investment?'
https://www.investors.com/politics/editorials/goldman-sachs-paid-hillary-675000-for-this/ 


Goldman Sachs Endorses Hillary Clinton For President

For Goldman Sachs, was there really any other choice this cycle?
https://www.mintpressnews.com/goldman-sachs-endorses-hillary-clinton-for-president/221808/


Debunking The Myth That Anti-Zionism Is Anti-Semitic
Peter Beinart

Read more: https://forward.com/opinion/419988/debunking-the-myth-that-anti-zionism-is-anti-semitic/