Op pagina 236 van zijn
reisboek waarin Geert Mak ‘op zoek gaat naar Amerika,’ beweert
hij dat
niemand die ooit een
Amerikaanse verkiezingscampagne van nabij heeft meegemaakt… zal licht denken
over het vitale karakter van de Amerikaanse democratie.
‘Niemand,’ behalve dan al die
vooraanstaande Amerikaanse schrijvers, van Mary McCarthy en Hunter Thompson tot
Gore Vidal en Noam Chomsky, en al die andere kritische intellectuelen in de VS van
wie Mak het werk niet gelezen heeft. Bovendien geven verkiezingen in een
parlementaire democratie slechts een oppervlakkig beeld van het democratische
gehalte van een land. Dat geldt zeker voor de VS waar meer dan 40 procent van
de kiesgerechtigden al een halve eeuw niet meer stemt tijdens de
presidentsverkiezing en meer dan 60 procent tijdens de Congresverkiezing wegblijft. Drie
pagina’s verder schrijft Mak met evenveel stelligheid dat ‘Veruit de machtigste lobby op
Capitol Hill die van Wall Street [is].’ Hoe ‘het vitale karakter van de
Amerikaanse democratie’ te rijmen is met ‘gelegaliseerde omkoping,’
is opnieuw een tegenstrijdigheid die Mak met het grootste gemak negeert. Het ‘verklaart’
wel ‘in
belangrijke mate Obama’s opvallende aarzeling om de bankensector strenger te
reguleren,’ aldus opnieuw dezelfde Geert Mak, die vervolgens tegen Vrij Nederland zegt te hopen dat Obama
de presidentsverkiezing van 2012 zal winnen omdat dit, zo voorspelt hij nu, goed zal zijn voor de armen
en voor de door de crisis getroffen middenklasse. En dit allemaal in de
overtuiging dat Obama’s schatrijke geldschieters deze ingrijpende politieke
omslag dit keer wel zullen goedkeuren. Op grond waarvan hij dit denkt vertelt
Mak er echter niet bij. Wijselijk, want deze veronderstelling is in strijd met
de werkelijkheid die Mak weigert onder ogen te zien. Wat hij tevens negeert is
dat verkiezingen in een plutocratie nagenoeg niets over de realiteit van
alledag zeggen, over het systeem waarin de massa moet zien te overleven. Over
die realiteit waarbinnen de schizofrene houding van de consument tegenover de
kapitalistische maatschappij zich afspeelt, schreef Ross Posnock, hoogleraar
Engels aan de Columbia University, in
een essay over The Great Gatsby:
These tensions, crucial in The Great Gatsby and
in Fitzgerald’s personal response to the rich, express not confusion but the
profoundest understanding, at once penetrating and sympathetic. Only an
understanding rooted in the acceptance of contradiction can defy the
reductionism of reification and discover the ‘antagonistic whole’ of life under capitalism, to use a phrase
of the Marxist philosopher Theodor Adorno. In revealing the inescapable
dialectic between Gatsby’s ‘appealing sentimentality’ and his heroism, between capitalism’s grotesque inversion of human
values and its power to endow ‘mobility and grace,’ Fitzgerald achieves in fiction something akin to what, says Adorno,
only the most rigorous Marxist student of society can hope to attain: ‘totality…
in and through contradiction.’ Far more
than ever suspected, the man whose test of a first-rate intelligence was ‘the
ability to hold two opposed ideas in the mind at the same time, and still
retain to function,’ knew just what he
was about when he declared himself to be ‘essentially Marxian.’
Mak negeert zowel de
fundamentele tegenstrijdigheden inherent aan het kapitalisme als ‘capitalism’s grotesque inversion of human value’s,’
en dus kan zijn reisboek moeiteloos volstaan
met paradoxen zonder context. Omdat samenhang ontbreekt lijkt alles spontaan te
gebeuren, ineens, zonder een verleden en zonder een toekomst. En als er al een oorzaak
gegeven wordt dan is die regelmatig slechts de aanleiding, zoals wanneer Mak in
Vrij Nederland stelt ‘hoe
logisch het eigenlijk was dat er van de beloofde change onder Obama niet veel
terecht was gekomen.’ Binnen Mak’s ‘vitale karakter van de Amerikaanse
democratie,’ is het kennelijk buitengewoon ‘logisch’ dat een president die
gekozen is met de belofte ‘change we can believe in’ zijn
kiezers bedriegt. Volgens Mak zijn namelijk de ‘partijmachines de echte machthebbers,’ zonder erbij
te vertellen door wat die ‘partijmachines’ nu precies
gemotiveerd worden. Mak komt niet veel verder dan dat ‘Obama is opgegroeid in de
politieke compromissencultuur van Chicago. In dat eerste televisiedebat zag ik
opeens: zo heeft Obama dus óók geopereerd toen hij de banken moest saneren en
dat naliet. En bij het reorganiseren van de gezonheidszorg, waarbij hij de
farmaceutische industrie veel te veel ruimte heeft gegeven.’ Mak zal
liever zijn tong inslikken dan de voor de hand liggende conclusie trekken
dat er geen sprake is van ‘compromissen,’ maar dat in een
cultuur waarin geld de centrale rol speelt de plutocratische elite
de dienst uitmaakt. Overigens is dit een feit dat onder de intelligentsia in de
VS geen onderwerp meer van debat is omdat het gezien wordt als een
onomstotelijk gegeven, maar hier in de polder blijft deze waarheid nog steeds taboe. Het gevolg is de chaos waarin de lezer van Reizen met Charley al vanaf de eerste bladzijde verstrikt raakt.
Vrijheid is bij Mak ook alleen maar een politiek begrip, geen filosofisch. In
de praktijk is het een inhoudsloze notie geworden, zonder dat Mak zich afvraagt
hoe dat komt. Waarom heeft Obama, die in een ‘compromissencultuur’ zou
zijn geschoold, nagelaten ‘de banken’ te ‘saneren’ en waarom heeft ‘hij
de farmaceutische industrie veel te veel ruimte gegeven,’ als hij
inderdaad naar een ‘compromis’ had gestreefd? De lezer komt het niet te weten, het
antwoord is uit den boze. In zijn reisboek blijft het kapitalisme in zijn neoliberale versie als belangrijkste
macht onzichtbaar. In tegenstelling tot Scott
Fitzgerald analyseert Geert Mak niet
‘the
“antagonistic whole” of life under
capitalism,’ hij verzwijgt
het domweg omdat de feiten niet passen in zijn als hoopgevend bedoelt verhaal voor
het grote publiek. Zijn visie wordt ernstig beperkt door de noodzaak om zoveel
mogelijk lezers te behagen, en absoluut niet
tegen de haren in te strijken. Het gevolg is een zekere kitsch die aan Mak’s Reizen met Charley kleeft. Kitsch in de betekenis die de auteur Milan Kundera
eraan gaf toen hij schreef dat
op grond van de dwingende noodzaak te behagen en zo de
aandacht van het grootst mogelijke publiek te trekken, de esthetiek van de massamedia
onvermijdelijk die [is] van de kitsch en naarmate de massamedia ons gehele
leven meer omsluiten en infiltreren, wordt de kitsch onze dagelijkse esthetiek
en moraal.' Kundera werkt dit
als volgt uit: 'Het woord kitsch verwijst naar een houding van
degene die tot elke prijs zoveel mogelijk mensen wil behagen. Om te behagen
dien je je te conformeren aan wat iedereen wenst te horen, in dienst te staan
van pasklare ideeën, in de taal van de schoonheid en de emotie. Hij beweegt ons
tot tranen van zelfvertedering over de banaliteiten die wij denken en voelen.
Om
een zo groot mogelijk lezerspubliek te bereiken kan Mak geen diepgang in zijn
zoektocht dulden. Het beeld mag niet complex zijn, alles dient eenvoudig te
worden gepresenteerd en moet makkelijk te verteren zijn. Vandaar dat hij het gecompliceerde werk van de grote Amerikaanse historici niet heeft gelezen en evenmin het
oeuvre van de grote Amerikaanse schrijvers en dichters. De methode Mak lijkt op
de wijze waarop de huidige generatie museumconservatoren te werk gaan: tentoonstellingen
bewust zo laagdrempelig mogelijk houden door de massa simpele, toegankelijke beelden
te laten zien. Het publiek mag niet geschokeerd raken, er mag beslist geen
frictie zijn, en vooral: het moet de middenklasse bekoren, niet afstoten. En
waarom niet? Wel, het grote publiek heeft geld om te besteden, en verveelt
zich al snel. Bovendien is cultuur status geworden, je kunt nu mee praten, dat wil
zeggen, napraten wat je gelezen of gezien hebt, en dan doorgaan voor een geinformeerde persoonlijkheid. Dit fenomeen is helder
uitgewerkt door de Amerikaanse
sociaal criticus en politiek radicaal Dwight Macdonald. In de jaren vijftig van
de vorige eeuw introduceerde hij het begrip 'Midculture,' een
hybride vorm van cultuur tussen massacultuur en hoogcultuur in, die net als
kitsch het resultaat is van
the Industrial
Revolution. The Industrial Revolution made universal literacy possible, and
this produced a mass audience looking for entertainment and diversion. The new
technology of mechanical reproduction permitted an ersatz culture to be
manufactured cheaply for, and distributed to, that audience. The succes of this
manufactured culture killed off folk art, which had been a genuine popular
culture.
Wat Macdonald beschreef was de opkomst van een 'debased
commercial culture and its profit-seeking manufacturers,' de 'Lords of
Kitsch.' Macdonald maakte duidelijk dat 'Folk Art was the people's own
institution, their private little garden,' maar dat 'Mass Culture breaks
down the wall, integrating the masses into a debased form of High Culture and
thus becoming an instrument of political domination.' Het beagnstigde Macdonald dat deze vercommercialiseerde vorm van cultuur niets anders was
dan 'a marketing phenomenon. It was culture manufactured for the aspiring
sophisticate,' die tot gevolg had dat 'everyone seemed to be fooled --
not only the readers but the writers, the editors, the publishers, and the
reviewers. They had all become convinced of their own virtuous
high-mindedness.' Het probleem is dat in een massamaatschappij 'Midcult
has it both ways: it pretends to respect the standards of High Culture while in
fact it waters them down and vulgarizes them... Midcult is a more dangerous
opponent of High Culture because it incorporates so much of the avant-garde.' Dit 'modern
idiom in the service of the banal... is spreading everywhere.
Het
gevolg van deze ontwikkeling zien we nu ook in bij uitgeverijen en musea. In de
verwachting zoveel mogelijk om te zetten wordt het product vercommercialiseerd
op de markt gezet. In het jaar 2000
publiceerde The New York Times Review of Books een artikel over deze commerciele trend. In een uitgebreide kritiek werd verbazing geuit over de
toenemende waardering voor de kitsch van de Amerikaanse illustrator Norman
Rockwell, wiens naam overigens wel in Mak’s reisboek voorkomt:
The campaign being waged now is to win over the
traditional museum goer who has always been unimpressed with the immense
popularity of Rockwell – has, in fact, refused even to consider him an artist…
We are now asked to appreciate Rockwell as a great painter, and it is claimed
that he has been unjustly ignored or condemned because of his old-fashioned,
traditional technique and the popular nature of his imagery.
Vervolgens wordt gesteld dat Rockwell
tells the readers of the Post only what they want to
hear… he deliberately played into the hands of those who would contrast the
reality and soundness of his pictured world with the nonsense and lunacy of
abstract art… while Daumier was profoundly critical, Rockwell was above all
complacent… Rockwell’s art claims to deal with American life as it is actually
experienced… By temperament, Rockwell was comfortable with commercial art: he
could not, he said, deal with the sordid side of life. Although born in New
York, and partly raised there, he preferred small towns. He painted ordinary
people… Only certain kinds of ordinary people however – there are no immigrants
in his work and (until he took a strong position in the 1960s) no blacks,
except for an occasional dining-car waiter or porter at a railway station. There
are few manual laborers, and those few are comically caricatured. His people
are… all white, all middle class… The poor, when they find a place, are
inevitably and obviously decent, deserving poor… There are lots of dogs, all
delightfully picturesque; but there is no crime, no suffering, and the erotic
is always delicately muted. His view of America is characterized by omission.
This was his strength with the magazines for which he worked he left out what
was uncomfortable, inconvenient, disturbing. It was also what weakened so much
of his art, and radically skewed his view of American life. The illustrations
for Mark Twain, which are said to be much admired, are disastrous: they falsify
the novels, turning Huckleberry Finn into a cute little tyke like those in
early Mickey Rooney movies,
aldus de kunstcriticus Charles Rosen en Henri Zerner,
hoogleraar Kunstgeschiedenis aan Harvard
University. De populistische illustrator Norman Rockwell en de bestseller-auteur Geert Mak lijken in dit opzicht op elkaar:
By temperament, Rockwell was comfortable with
commercial art: he could not, he said, deal with the sordid side of life.
Evenals
Rockwell is Mak ‘by temperament’ een mens die niet in staat is ‘the
sordid side of life’ onder ogen te zien. Mak kwalificeert het laten
zien van de andere kant van de munt als ‘doemdenkerij,’ dan wel ‘ongegeneerd pessimisme,’ of ‘egotripperig’
gedrag. Er moet altijd licht
aan het einde van de tunnel blijven, het publiek moet een feel-good einde krijgen, er moet ‘hoop’ zijn, dat is goed voor het volk en voor de oplagecijfers van de boeken.
Het onveranderbare tragische element in het leven moet worden ontkend of domweg
genegeerd, er moet een verlossing in het verschiet liggen. Dat is de kern van
het christelijk geloof waarmee Mak opgroeide. Het probleem is allleen dat
Overal waar men het begrip noodlot in twijfel heeft getrokken
als achterlijk, zich bij alles wat het individu overkomt een verbijsterde
radeloosheid van hem meester [maakt]. Hij meent te weten dat alles wat er
gebeurt een benoembare oorzaak heeft, en als er oorzaken zijn, dan moeten er
ook schuldigen gevonden kunnen worden. En de mens van heden brengt zijn leven,
met toenemende verontwaardiging, door met het zoeken naar die schuldigen... In
dit verband hoort thuis dat, zoals antropologen weten, het zoeken naar
schuldigen een kenmerkende reactie van primitieve volkeren is,
zoals de Duitse auteur Joachim
Fest duidelijk maakte in zijn magistrale verslag van een reis door Zuid en
Midden Italie, getiteld Tegenlicht, in
de Nederlandse vertaling uitgegeven bij de uitgeverij die ook Mak’s boeken op
de markt brengt. Maar omdat het tragische geen rol mag spelen in Geert’s
ideologie leest hij deze klassiekers niet. Vandaar ook dat hij F. Scott Fitzgerald’s
werk niet heeft gelezen, terwijl toch The
Great Gatsby door deskundigen algemeen wordt gezien als een van de meest
significante twintigste eeuwse Amerikaanse romans. In 1972 wees de Amerikaanse emeritus
hoogleraar Kermit W. Moyer in een essay er nog eens op dat
among recent critics at least, a
strong consensus [is] that The Great Gatsby must be understood as a meditation
on American history.
Moyer citeerde in dit verband wijlen Edwin Fussel, die als
hoogleraar Engels aan de Universiteit van Californie in 1963 had geschreven dat
roughly speaking Fitzgerald’s basic plot is the history of
the New World… more precisely, of the human imagination in the New World.
Moyer voegde hieraan toe met betrekking tot de continuiteit
in de Amerikaanse geschiedenis dat:
Fitzgerald’s subject in The Great Gatsby, Fussell insisted,
is not the Jazz Age or the Lost Generation, ‘but the whole of American
civilization as it culminated in his own time.’ This sort of historical approach to the novel has since become more or
less standard… James E. Miller, Jr., talked about ‘the gradual expansion of
the significance of Gatsby’s dream,’ an
expansion which Miller saw as encompassing ‘the dream of those who
discovered and settled thed American continent.’ In 1958 another Fitzgerald scholar, John R. Kuehl, described The Great
Gatsby as ‘a sort of cultural-historical allegory.’ Still more recently, Richard Lehan has claimed that in The Great Gatsby ‘We move
from a personal sphere (a story of unrequited love), to a historical level (the
hope and idealism of the frontier and of democracy in conflict with a rapacious
and destructive materialism.)’ Finally,
Robert Sklar maintains that ‘the whole of American experience takes on the
character of Gatsby’s romantic quest and tragic failure…’
terwijl tenslotte
Fitzgerald originally conceived of Gatsby as an historical
novel set in the Gilded Age: ‘It’s locale.’
he wrote Maxwell Perkins, ‘will be the middle west and New York of 1885 I
think.’
Kortom, de geschiedenis van de grootschalige politieke en
ambtelijke corrruptie en de diefstal van gemeenschapsbezit door de Robber Barons, om nog maar te zwijgen
over de genocide op de Indianen en de gewelddadige Amerikaanse interventies in
Latijns Amerika, China en de Filipijnen. In elk geval zal duidelijk zijn dat
een Nederlander die een 576 pagina’s dik boek over de VS schrijft niet The Great Gatsby ongelezen terzijde kan schuiven. En toch heeft Mak
het niet gelezen, waardoor hij de finesses van de teloorgang van de ‘Amerikaanse Droom’ niet kan aanvoelen. Inderdaad,
Gatsby’s story is a mirror which reflects an image of
American History… Fitzgerald makes this parallel between Gatsby’s history and
American’s history explicit on the last page of the novel:
Most of the big shore places
were closed now and there were hardly any lights except the shadowy, moving
glow of a ferryboat across the Sound. And as the moon rose higher the
inessential houses began to melt away until gradually I became aware of the old
island here (Long Island,
nabij Manhattan) that flowered once for
Dutch sailors’ eyes – afresh, green breast of the new world. Its vanished
trees, the trees that had made way for Gatsby’s house, had once pandered in
whispers to the last and greatest of all human dreams; for a transitory
enchanted moment man must have held his breath in the presence of this
continent, compelled into an aesthetic contemplation he neither understood nor
desired, face to face for the last time in history with something commensurate
to his capacity to wonder.
Just as Daisy flowered for Gatsby, so the new world flowered
for the Europeans who touched her shore; in both cases, for one electric
moment, the material world promised to fulfill the imagination’s deepest
longings,
aldus Kermit Moyer.
Maar
dat magische moment stierf onder de totalitaire heerschappij van het puriteinse
Christendom dat de materie, de natuur en het lichaam, verafschuwt en
tegelijkertijd begeert met zo’n bezetenheid dat alles dat in de weg lijkt te
staan nog steeds wordt vernietigd. Daaraan ten grondslag ligt de diep gewortelde
pathologische angst voor de wildernis, voor de natuur, voor alles dat een eigen
stem heeft, zoals de indianen al snel doorhadden toen de eerste blanken voet
aan wal zetten. Opperhoofd Luther Standing Bear,
Sioux indiaan zei het zo:
Wij beschouwden de grote open vlaktes, de prachtige golvende heuvels, en
de kronkelende stromen met struikgewas, niet als ‘wild’. Alleen voor de witte man was de natuur
een ‘wildernis’ en alleen voor hem
was het land ‘vergeven’ van ‘wilde’ dieren en ‘wilde’ mensen. Voor ons waren ze tam. De aarde was overvloedig, wij werden
omringd door de zegeningen van het Grote Mysterie. Pas toen de harige man uit
het oosten kwam en met brute razernij ons en onze families die we lief hadden
groot onrecht aandeed, werd de natuur voor ons ‘wild’. Toen de dieren in het woud voor zijn komst op de vlucht gingen, pas
toen begon voor ons het ‘Wilde Westen.’
Maar toen was het land ook niet meer van hen, het was met geweld in
handen gevallen van de blanke christelijke speculanten die het verkochten aan
al even blanke christelijke boeren. Vanaf toen raakte steeds meer ontzield. En
dat wat ontzield is, kan niet snel meer een ziel krijgen in het bewustzijn van
de blanke christen die ook zichzelf ontzielde in zijn expansionistsche jacht op
de ‘Amerikaanse Droom.’ Scott
Fitzgerald in The Great Gatsby:
He had come a long way to his blue lawn, and his dream must have seemed
so close that he could hardly fail to grasp it. He did not know that it was
already behind him, somewhere back in that vast obscurity beyond the city,
where the dark fields of the republic rolled on under the night.
Professor Moyer:
Gatsby’s dream, the dream inspired by Daisy, is here identified with the
dream which pushed the frontier ever westward. The assumption contained in this
identification is that, like Gatsby’s history, American history has been the
record of a futile attempt to retrieve and sustain a moment of imaginative
intensity and promise. By reaching into the future, by pushing continually up
against the receding frontier, we have tried to recapture that original sense
of wonder evoked when the whole continent was a frontier – that original sense
of wonder which soured because its evocation was essentially meretricious, a
reading of spiritual;, transcendental promise into mere materiality. So we
struggle on against the current of time only to be ‘borne
back ceaselessly into the past’: our
vain effort to seize the lost moment of promise by reaching to the future creates
the fabric of our history.
De grote Amerikaanse dichter en filosoof Henry Thoreau omschreef in de negentiende eeuw deze
drijfveer als volgt:
Eastward I go only by force; but westward I go free.
En in zijn beroemd geworden toespraak The Significance of the
Frontier uit 1893 zei de Amerikaanse historicus Jackson Turner in wezen
hetzelfde toen hij verklaarde dat de ‘frontier’
de ‘democratie’ in stand
hield door
a gate of escape from the bondage of the past
te zijn. Maar omdat Mak ook deze beide
denkers niet heeft gelezen blijft zijn verhaal flinterdun en meent hij werkelijk
dat de VS ‘tot 1940’ een ‘gewoon’ land was en dat het dit nu weer
opnieuw moet worden. Later meer hierover.