zaterdag 12 februari 2011

Nazmiye Oral 20

Mevrouw Nazmiye Oral,

U blijft zwijgen, ik niet. Daarvoor zijn er te veel mensen zonder stem die onder onze westerse terreur hebben gezwicht of nog steeds onder ons juk leven. Zo simpel is het. Wie blijft zwijgen verraadt de normen en waarden die het Westen claimt te koesteren. Wanneer u stelt dat volgens zijn ouders 'een Turks kind niet mondig [hoort] te zijn' om 'in alle vrijheid zijn eigen pad te bepalen,' suggereert u met deze tegenstelling dat de westerse cultuur wel die vrijheid geeft, het collectieve wij versus het individualistische ik. Mevrouw Oral, u en ik en alle anderen die in een monotheistische cultuur zijn opgegroeid zijn gevormd door een verlossingsleer. Die begon bij ons als christendom en in uw geval als islam. Gods zoon was voor de zonden van de blanke Europeanen aan het kruis gestorven en wij dienen daarom gehoorzaam aan zijn wetten te zijn. En ook de islam leert dat de enige verlossing ligt in de totale overgave aan God. Toen in Europa het geloof in die religieuze verlossing zijn kracht verloor, nam de Verlichting de opengevallen plaats als verlossingsideologie in. Zodra de mens maar genoeg kennis bezat zou hij zichzelf uit de misere van het bestaan kunnen verlossen. Deze leer eindigde in Auschwitz en Hiroshima. Nu is het consumentisme onze verlossingsgeloof maar ook die leer staat op ontploffen. De verlossingsleren boden van alles, behalve verlossing. Daarom mevrouw Oral, een Turks Nederlands kind dat een breuk met zijn eigen cultuur afdwingt zal niet verlost worden. Hij zal als de problematische zogeheten 'allochtoonse' jongeren tussen wal en schip terechtkomen. We moeten allereerst af van de verlossingsgedachte. Leest u deze analyse van Charlotte Black Elk, Native American political and environmental activist:


Look at the origen legens of the judeo-christian people. You have an origen legend that says that Adam and Eve were banished onto earth and earth is an enemy. And you have native people, and Lakota people in particular, who say the earth is my mother and we all have to live together as a family. Those are very very opposed viewpoints from one who says: this is my mother and the other who says: this is a place of banishment and you don’t really have to care for it because someday you are going back to paradise when you complete your banishment. And I think those attitudes are what came into play when you had western encroachment and the wars of the 1800s, the whole uprooting of native people.

Het zijn de blanke Europeanen geweest die vijf eeuwen lang via een koloniaal systeem de rest van de mensheid hebben geterroriseerd. Een ziek systeem. En nu proberen wij via het Egyptische leger het regime van Mubarak te redden. Mubarakism Without Mubarak. De gewone Egyptenaren spelen in deze reaalpolitiek geen rol van betekenis. Het zijn de belangen van het Westen die doorslaggevend zijn. Niet voor niets meldt The Huffington Post op dit moment:

Breaking News:
EGYPT MILITARY COMMITS TO POWER TRANSFER
Says No Break In Peace Treaty With Israel

Daar gaat het om: Israel is een huurlingenstaat van het Westen, een schurkenstaat die onze belangen met geweld behartigt, ten koste van de Palestijnen en desnoods straks ten koste van de Egyptenaren die een echte democratie eisen. Dat westerse machtspel loopt na vijf eeuwen meedogenloos kolonialisme op zijn einde. Waarom zouden Turks Nederlandse jongeren zich aan dit politiek en moreel corrupt systeem moeten conformeren? Zijn mijn vragen aan u onbeantwoordbaar, of spreekt u niet met vreemden? Laat iets van u vernemen.

Het handjevol zionisten in Israel wordt door het Westen net zo lang gebruikt voor onze belangen tot ze straks niet meer nodig zijn. Een van de grootste politieke denkers van de twintigste eeuw was de kritische zioniste Hannah Arendt. Al in 1945 waarschuwde ze voor het volgende:  

'Paradoxaal als het mag klinken, maar juist de nationalistische misvatting dat een natie een inherente onafhankelijkheid bezit, had tot gevolg dat de zionisten de joodse nationale emancipatie volledig afhankelijk maakten van de materiele belangen van een andere natie. Het feitelijke resultaat was een terugkeer van de nieuwe beweging naar de traditionele methoden van shtadlonus (de vroegere ''hofjoden'' die vanwege hun financiele steun aan de Europese machten voor hun eigen zaak konden lobbyen. SvH), die de zionisten ooit eens zo bitter hadden gehaat en zo fel hadden gehekeld. Nu kenden ook de zionisten politiek gesproken geen betere plaats meer dan de foyers van de machtigen en ze kenden geen betere basis voor hun overeenkomsten dan de goede diensten aan te bieden als agenten van buitenlandse belangen... Maar slechts dwaasheid kan een beleid dicteren dat vertrouwt op bescherming van een verre imperiale macht terwijl het de welwillendheid van de buren verspeelt […] Welk programma hebben de zionisten te bieden voor een oplossing van het Arabisch-joodse conflict?'

Misschien dat u denkt: wat hebben Turks Nederlandse jongeren hier allemaal mee te maken? Maar dan vergist u zich, Nederland is inderdaad een provincie, maar sinds de neoliberale globalisering, de eindfase van het kolonialisme, kan niemand zich meer aan de geschiedenis elders onttrekken.

Uri Rosenthal. Een Nederlandse Minister 31


De NRC:


Ik heb weinig met het woord ‘leuk’

[afbeelding]Woensdag bezocht VVD-minister Uri Rosenthal het Shoah-museum in Jeruzalem: „Ik draag de Holocaust niet voortdurend met mij mee.”
Foto AFP

Mark Kranenburg | pagina 9
Op zijn reis door het Midden-Oosten lag minister Rosenthal (Buitenlandse Zaken, VVD) in eigen land onder vuur. Crisismanagement vanuit het buitenland. ‘Ik zoek de high ground.’
Door
Het is een onrustige lunch in restaurant Fakhr el-Din in de Jordaanse hoofdstad Amman. Minister Rosenthal moet de overvloedige tafel met Libanese gerechten een paar keer verlaten voor telefonisch crisisberaad. Het binnenland roept. In een hoekje van het restaurant wordt koortsachtig overleg gevoerd. Zijn gastheer, de hoogste ambtenaar van het Jordaanse ministerie van Buitenlandse Zaken en tijdelijk minister, heeft alle begrip.
Er waren tijden dat Nederlandse ministers in het buitenland nieuws maakten. Deze week was minister Uri Rosenthal zelf onderwerp van het nieuws op zijn eerste meerdaagse reis naar het buitenland, in het bijzonder Jordanië, Israël en de Palestijnse gebieden. Terwijl hij het vredesproces in het Midden-Oosten wilde bespreken, werd Rosenthal in eigen land hoofdpersoon van een heel ander proces: een snel uit de hand lopend diplomatiek conflict.
De kwestie-Iran blijft hem achtervolgen. Bewandelt Rosenthal de juiste weg in het beteugelen van de in hoog tempo oplopende diplomatieke crisis tussen Iran en Nederland, vraagt de Tweede Kamer zich af. Het conflict ontstond twee weken geleden na de onverwacht snelle executie van de begin januari ter dood veroordeelde Nederlands-Iraanse Zahra Bahrami.
Rosenthal was zondagavond nog maar net geland in Jordanië toen het bericht kwam dat het stoffelijk overschot van Zahra Bahrami op 400 kilometer afstand van Teheran was begraven zonder dat er familie bij was. „Respectloos”, reageerde de minister maandagochtend tegenover de meegereisde journalisten. „Het tekent de aard en het karakter van het regime.” Tevens kondigde hij aan dat de Nederlandse ambassadeur in Teheran, Cees Kole, later in de week naar Den Haag zou terugkeren. Ook was de Iraanse ambassadeur in Den Haag nog diezelfde maandag op zijn departement ontboden om opheldering te verschaffen. En dan waren er nog de ambassadeurs van de EU-lidstaten die woensdag in Teheran bij elkaar zouden komen om te overleggen over de situatie.
Tijdens het interview in het regeringsvliegtuig op de weg terug van Tel Aviv naar Nederland wil de minister eigenlijk niet nog eens de film afspelen. Had het beter gekund, zijn er fouten gemaakt? Het waren „moeilijke afwegingen” geweest waar hij „verantwoordelijkheid” voor draagt, is het enige dat Rosenthal erover kwijt wil. In het Tweede Kamerdebat van een week geleden is alles toch al gezegd? „Alles wat ik daarover nu weer ga zeggen, zet het in een groter perspectief. Daar begin ik niet aan”, zegt Rosenthal.
Hij trof nagenoeg de gehele Tweede Kamer tegenover zich. In een spervuur van vragen wilden Kamerleden weten of de minister werkelijk alles had ondernomen om de uitvoering van het doodvonnis te voorkomen. Uiteindelijk gaf hij toe: „Ik vraag me nog altijd tot op de dag van vandaag af wat ik anders en beter had kunnen en moeten doen.”
Het ging in de Tweede Kamer nauwelijks over het optreden van Iran maar des te meer over de minister.
Rosenthal: „Dat constateer ik. Hoewel door de woordvoerders ook een paar keer is gezegd dat de verantwoordelijkheid voor de tragische gebeurtenissen bij Iran lag.”
Alle vier de interruptiemicrofoons waren bezet. Toen u had gezegd dat het beter had gekund, dropen de Kamerleden af. Is dit nu wat men ‘politiek’ noemt?
„Ik ging ervan uit dat alle de Kamerleden hun opmerkingen hadden gemaakt vanwege het gewicht van de gebeurtenissen. Daar heb ik zo goed mogelijk op proberen te reageren. Als het van mijn kant zou gaan om alleen politieke spelletjes, zou ik heel gauw klaar zijn. Dan zou ik betere dingen kunnen doen. Ik zit op deze positie als minister van Buitenlandse Zaken vanuit het stellige gevoel van verantwoordelijkheid dat ik heb. Ik ben geen carrièrepoliticus. Ik heb ook geen carrièrepolitieke ambities. Ik heb een andere achtergrond. Ik zoek het in de inhoud, de high ground, zoals het in mooi Engels heet.”
‘Verantwoordelijkheid nemen’ klinkt calvinistisch. Minister zijn is toch ook leuk?
„Calvinistisch? En dat terwijl men het altijd over mijn joodse achtergrond heeft. Een zeker calvinisme draag ik met me mee. Een ver familielid uit Amerika zei eens tegen mij: je bent een typische calvinist. Maar ministerschap leuk? Ik heb weinig met het woord ‘leuk’. Leuk is voor mij naar een leuke film gaan, of naar leuk theater, een grappig boek lezen. Maar minister zijn is interessant, en boeiend. En geen misverstand: ik vind het mooi om mee te maken.”
Uw voorganger Maxime Verhagen noemde het ministerschap van Buitenlandse Zaken een jongensdroom.
„Mijn jongensdroom was een andere. Ik wilde sportjournalist worden en daardoor de gelegenheid krijgen om gratis naar voetbalwedstrijden te kunnen.”
Maar u koos ervoor te gaan studeren?
„Politicologie. Ik was toen voor de volle 100 procent toegewijd aan de zuivere wetenschap. Dat werd ons ook ingepeperd door professor Daudt die in Amsterdam politieke wetenschappen doceerde.”
Daudt werd slachtoffer van de democratiseringsgolf, eind jaren zestig.
„Ja, ik heb me toen op de universiteit verzet tegen de tirannie van de linkse activisten. Dat zit in mij. Als het er echt om gaat, sta ik voor mijn zaak.”
U had niets met dat modieuze…
„Je had veel mensen die mee bewogen met de maatschappelijke tijdingen. Ze zeiden de ene keer dit, de andere keer dat. Ik had in die jaren niet eens zoveel moeite met mensen die uit een echte principiële overtuiging een heel andere kant uit gingen dan ik. Zolang het maar niet gepaard ging met geweld en dreigen met geweld. Dat was voor mij de bottomline.”
Was daar sprake van?
„Er wordt nu vaak lacherig gedaan over de sfeer in de jaren zestig en zeventig. Maar op sommige punten was deze heel hard en heel bitter. Ik herinner me de pure fysieke bedreigingen van sommigen tegenover anderen nog heel goed.”
Een dag eerder in Israël. Uri Rosenthal zit in het ochtendpanel van de jaarlijkse Herzliya-conferentie, waar de veiligheid van Israël wordt besproken. ‘Is Israel losing Europe’ luidt het discussiethema. In zijn bijdrage zet Rosenthal uiteen wat het Nederlandse standpunt ten aanzien van het Midden-Oostenconflict is. „De Nederlandse regering doet niet mee aan Israël bashing.” Applaus. „De Nederlandse regering verzet zich tegen oproepen waarbij het bestaansrecht van Israël in twijfel wordt getrokken.” Applaus. „De Israëlische nederzettingen in bezet gebied vormen een obstakel voor het bereiken van vrede.” Stilte. Voorzitter Josef Joffe bedankt hem voor zijn gepassioneerde en kritische bijdrage.
Uri Rosenthal is joods en heeft sterke banden met Israël. Hij bezocht het land reeds talloze malen. Twee zussen wonen in Israël. Zijn vrouw, die hij in 1973 trouwde in Israël, heeft twee paspoorten: één Nederlands, de ander Israëlisch. Tijdens een persconferentie in Tel Aviv vraagt een Israëlische journalist omslachtig of het joods zijn van invloed is op zijn standpunt over Israël. Rosenthal merkt op dat altijd als hem die vraag gesteld wordt, de vragensteller een zeer lange introductie nodig heeft. „Het simpele antwoord is: nee”, zegt hij.
In het vliegtuig naar Nederland komt Rosenthal terug op „een merkwaardig moment” in het Kamerdebat over de begroting van zijn departement, eind vorig jaar. PVV-Kamerlid Wim Kortenoeven begon over de „bijzondere verwantschap” die hij met de minister had. „Onze liefde voor het land Israël”, aldus de PVV’er. Dat vond ik voor het Kamerdebat een irrelevante opmerking van hem”, zegt Rosenthal.
Stoort de verwijzing naar uw achtergrond u?
„Ik heb er zelf geen behoefte aan dat het voortdurend wordt opgebracht. Maar ik accepteer het en ga het niet uit de weg. Soms dringen anderen mij daardoor in een positie waarin ik simpelweg moet zeggen dat het niet zo is dat ik 24 uur van de dag, zeven dagen in de week bezig ben met mijn achtergrond. Dat ik niet 24 uur per dag, zeven dagen in de week bezig ben met de Holocaust. Ik ken de geschiedenis, ik heb er ook altijd een grote belangstelling voor gehad. Ik heb het meebeleefd en ervaren. Maar ik draag het niet voortdurend met me mee. Ik heb ook geen overgevoeligheid op dat punt. En dan hoor je dat er verbindingen worden gelegd tussen mijn handelen en mijn etnische achtergrond. Ik haal daar echt mijn schouders over op.”
En andersom. Zegt men in Israël tegen u: hoe kan jij met jouw achtergrond kritiek op ons hebben?
„Dergelijke argumentatie wordt vaak gebruikt door politieke leiders in Israël. Ook tegen mij. Het heeft geen invloed op mijn standpunt.”
Hebt u de politiek in Israël zien verharden?
„Wel als het gaat om de nederzettingenpolitiek, één van de belangrijkste problemen. Dat is een ontwikkeling die ik zeer betreur. Mijn oudste zuster woont in Ashkelon. Zij moet regelmatig in pyjama de schuilkelder in vanwege de raketten die vanuit Gaza worden afgevuurd. Maar ook zij zegt: die settlements zijn vreselijk. Wanneer gaan wij normaal doen? Daar moet dus echt wat aan gebeuren.”
Tijdens de Herzlya-conferentie draaide u de stelling om. Niet ‘Israel is losing Europe’, maar ‘Europe is losing Israel’, zei u. Was dat een waarschuwing?
„Ik denk wel dat Israël heel erg de Amerikaanse tour op is gegaan. The American way of life. Dat zie je in de wijze van politiek bedrijven en ook in de manier waarop ze zaken naar buiten toe willen communiceren. In de Israëlische public mind, ook bij jongeren, is Amerika het voorbeeld. Phd’s worden in Amerika gehaald. Europese universiteiten zijn veel minder in beeld. Het land zou zich moeten herpositioneren.”
Het vliegtuig begint te dalen. Nog een half uurtje vliegen en de minister van Buitenlandse Zaken is terug in Nederland. Terug in de Haagse politieke turbulentie met de daarbij behorende scorelijst. Een begrip dat de niet-carrière politicus vreemd is. „Ik doe mijn uiterste best om in het Nederlands belang mijn beslissingen te nemen.”
U wordt beschouwd als één van de vaders van premier Mark Rutte. Moet Nederland zich voorbereiden op een langdurige liberale leiding?
„Ik heb hem de afgelopen jaren goed leren kennen. Daardoor heb ik zonder meer vertrouwen in zijn premierschap en de allure en signatuur die hij daaraan zal weten te verbinden. Ik denk dat dit doorkomt. Maar van groot belang is dat we goede uitslag bij de Provinciale Statenverkiezingen maken.”
Wat is een goede uitslag?
„Natuurlijk hoop je erop dat de twee coalitiepartijen plus de gedoogpartij in de Eerste Kamer een meerderheid behalen. Zo niet, dan kunnen allerlei zaken vertragen en bemoeilijkt worden. Aan de andere kant: ik heb zelf tien jaar ervaring in de Eerste Kamer en weet dat daar nog altijd verantwoordelijkheidsbesef bestaat. Dat men zich ervan bewust is waar de Eerste Kamer voor is.”
Kan het kabinet verder regeren als er straks geen meerderheid in de Eerste Kamer is?
„Ik ben nu inmiddels politicus genoeg om te zeggen dat ik niet op dat soort ‘als’ vragen in ga. Ik ga ervan uit dat wij een meerderheid halen. ”

VVD-professor

De VVD’er Uri (Uriël) Rosenthal werd in 1945 in het Zwitserse Montreux geboren. Na zijn studie politicologie hield hij zich als wetenschapper vooral bezig met het openbaar bestuur.
Vanaf 1996 legde hij zich met het door hem opgerichte Crisis Onderzoeks Team toe op crisismanagement. Daaraan dankt hij de bijnaam ‘rampenprofessor'.
Rosenthal is sinds 1984 lid van de VVD. Voor deze partij zat hij vanaf 1999 in de Eerste Kamer. De laatste vijf jaar was hij fractievoorzitter. Tijdens de afgelopen kabinetsformatie trad Rosenthal twee keer op als informateur.

Wilders versus Naguib Mahfouz



Geert Wilders:

“De islamitische Mozart, de islamitische Gerard Reve, de islamitische Bill Gates, ze bestaan niet want zonder vrijheid is er geen creativiteit. De islam is een ideologie die zich vooral onderscheidt in moord en doodslag en die alleen maar maatschappijen kan voortbrengen die achterlijk en verpauperd zijn”.
http://www.ennik.nl/2011/02/al-in-de-achtste-eeuw-een-arabische-gerard-reve/

Pardon, waarom noemt de steun en toeverlaat van de in zijn ogen 'Joodse staat' juist Gerard Reve?

In Het ironische van de ironie, over
het geval G.K. van het Reve, schreef Harry Mulisch aan het eind van de
jaren zeventig over het 'racisme' en 'antisemitisme' van de 'grote volksschrijver' het volgende:

De ironie leidt to parodie, de parodie leidt tot identificatie – dat is de
onwrikbare wet, waaraan Van het Reve nog het meest onderhorig is… Zo
wordt het spel ernst. De corpsstudent speelt net zo lang de man met de
grote bek, tot hij het is. Dat is het ironische van de ironie: dat zij
het plotseling niet meer is. Hij is als het ware door de dubbele bodem
van de ironie gezakt. Wie ironisch spreekt, zegt het tegendeel van wat
hij meent, maar zodanig, dat de ander dat doorziet. Van het Reve zegt
wat hij meent, maar zodanig, dat de ander dat niet doorziet en denkt nog
steeds met ironie te doen te hebben… Als hij… schrijft:
‘Ik vind, dat de arbeiders in bepaalde aparte wijken zouden moeten
wonen, die ze alleen op weg van of naar hun werk zouden mogen verlaten,
& verder alleen met speciale verlofpasjes’- dan is dat eenvoudig zijn mening, geen grap, geen fantasie.


Hoe dan ook, de kleine Reve is niet te vergelijken met de grote Mahfouz:


Naguib Mahfouz

From Wikipedia, the free encyclopedia
Jump to: navigation, search
Naguib Mahfouz
نجيب محفوظ
Born December 11, 1911(1911-12-11)
Cairo, Egypt
Died August 30, 2006(2006-08-30) (aged 94)
Cairo, Egypt
Occupation Novelist
Nationality Egyptian
Notable work(s) The Cairo Trilogy
Notable award(s) Nobel Prize in Literature (1988)

Naguib Mahfouz (Arabic: نجيب محفوظ‎, Nagīb Maḥfūẓ) (December 11, 1911 – August 30, 2006) was an Egyptian writer who won the 1988 Nobel Prize for Literature. He is regarded as one of the first contemporary writers of Arabic literature, along with Tawfiq el-Hakim, to explore themes of existentialism.[1] He published over 50 novels, over 350 short stories, dozens of movie scripts, and five plays over a 70-year career. Many of his works have been made into Egyptian and foreign films.

Contents

[hide]

[edit] Early life and education

Born into a lower middle-class Muslim family in the Gamaleyya quarter of Cairo, Mahfouz was named after Professor Naguib Pasha Mahfouz (1882–1974), the renowned Coptic physician who delivered him. Mahfouz was the seventh and the youngest child in a family that had five boys and two girls. The family lived in two popular districts of the town, in el-Gamaleyya, from where they moved in 1924 to el-Abbaseyya, then a new Cairo suburb; both provided the backdrop for many of Mahfouz's writings. His father, whom Mahfouz described as having been "old-fashioned", was a civil servant, and Mahfouz eventually followed in his footsteps. In his childhood Mahfouz read extensively. His mother often took him to museums and Egyptian history later became a major theme in many of his books.[2]
The Mahfouz family were devout Muslims and Mahfouz had a strictly Islamic upbringing. In an interview, he painfully elaborated on the stern religious climate at home during his childhood years. He stated that "You would never have thought that an artist would emerge from that family."[2]
The Egyptian Revolution of 1919 had a strong effect on Mahfouz, although he was at the time only seven years old. From the window he often saw British soldiers firing at the demonstrators, men and women. "You could say," he later noted, "that the one thing which most shook the security of my childhood was the 1919 revolution." After completing his secondary education, Mahfouz entered King Fouad I University (now the University of Cairo), where he studied philosophy, graduating in 1934. By 1936, having spent a year working on an M.A., he decided to become a professional writer. Mahfouz then worked as a journalist at er-Risala, and contributed to el-Hilal and Al-Ahram. The major Egyptian influence on Mahfouz's thoughts of science and socialism in the 1930s was Salama Moussa, the Fabian intellectual.

[edit] Civil service

Mahfouz left academia and pursued a career in the Ministry of Religious affairs. However, he was soon moved to a role in the Ministry of Culture as the official responsible for the film industry, due to his apparent atheism.[3]
A longtime civil servant, Mahfouz served in the Ministry of Mortmain Endowments, then as Director of Censorship in the Bureau of Art, Director of the Foundation for the Support of the Cinema, and finally as a consultant to the Ministry of Culture.
Mahfouz left his post as the Director of Censorship and was appointed Director of the Foundation for the Support of the Cinema. He was a contributing editor for the leading newspaper Al-Ahram and in 1969 he became a consultant to the Ministry of Culture, retiring in 1972.

[edit] Marriage

Mahfouz remained a bachelor until the age of 43. The reason for his late marriage was that he laboured under his conviction that with its numerous restrictions and limitations, marriage would hamper his literary future. In 1954, he married an Egyptian woman, with whom he had two daughters.
He published 34 novels, over 350 short stories, dozens of movie scripts and five plays over a 70-year career. Many of his works have been made into Egyptian films. He was a board member of the publisher Dar el-Ma'aref. Many of his novels were serialized in Al-Ahram, and his writings also appeared in his weekly column, "Point of View". Before the Nobel Prize only a few of his novels had appeared in the West.

[edit] Clash with fundamentalists

Mahfouz did not shrink from controversy outside of his work. As a consequence of his outspoken support for Sadat's Camp David peace treaty with Israel in 1978, his books were banned in many Arab countries until after he won the Nobel Prize.
Like many Egyptian writers and intellectuals, Mahfouz was on an Islamic fundamentalist "death list". He defended Salman Rushdie after Ayatollah Ruhollah Khomeini condemned Rushdie to death in 1989, but also criticized his Satanic Verses as "insulting" to Islam. Mahfouz believed in freedom of expression and although he did not personally agree with Rushdie's work, he did not believe that there should be a fatwa condemning him to death for it. He also condemned Khomeini for issuing the fatwa, for he did not believe that the Ayatollah was representing Islam.
In 1989, after Ayatollah Ruhollah Khomeini's fatwa calling for Salman Rushdie and his publishers to be killed, Mahfouz called Khomeini a terrorist.[4] Shortly after Mahfouz joined 80 other intellectuals in declaring that "no blasphemy harms Islam and Muslims so much as the call for murdering a writer."[5]

[edit] Attempted assassination

The appearance of The Satanic Verses brought back up the controversy surrounding Mahfouz's novel Children of Gebelawi. Death threats against Mahfouz followed, including one from the "blind sheikh," Egyptian theologian Omar Abdul-Rahman. Like Rushdie, Mahfouz was given police protection, but in 1994 Islamic extremists almost succeeded in assassinating the 82-year-old novelist by stabbing him in the neck outside his Cairo home.[6] He survived, permanently affected by damage to nerves in his right hand. After the incident Mahfouz was unable to write for more than a few minutes a day and consequently produced fewer and fewer works. Subsequently, he lived under constant bodyguard protection. Finally, in the beginning of 2006, the novel was published in Egypt with a preface written by Ahmad Kamal Aboul-Magd.
After the threats, Mahfouz stayed in Cairo with his lawyer Nabil Mounier Habib. Mahfouz and Habib would spend most of their time in Habib's office; Mahfouz used Habib's library as a reference for most of his books. Mahfouz stayed with Habib until his death.

[edit] Death and funeral

Prior to his death, Mahfouz was the oldest living Nobel Literature laureate and the third oldest of all time, trailing only Bertrand Russell and Halldor Laxness. At the time of his death, he was the only Arabic-language writer to have won the Nobel Prize.
In July 2006, Mahfouz sustained an injury to his head as a result of a fall. He remained ill until his death on August 30, 2006 in a Cairo hospital.
In his old age Mahfouz became nearly blind, and though he continued to write, he had difficulties in holding a pen or a pencil. He also had to abandon his daily habit of meeting his friends at coffeehouses. Prior to his death, he suffered from a bleeding ulcer, kidney problems, and cardiac failure.
Mahfouz was accorded a state funeral with full military honors on August 31, 2006. His funeral took place in the Al-Rashdan Mosque in Nasr City in Cairo.
Mahfouz dreamed that all of the social classes of Egypt, including the very poor, would join his funeral procession. However, attendance was tightly restricted by the Egyptian government amid protest by mourners.

[edit] Views, writing style, and themes

Most of Mahfouz's early works were set in el-Gamaleyya. Abath Al-Aqdar (Mockery of the Fates) (1939), Rhadopis (1943), and Kifah Tibah (The Struggle of Thebes) (1944), were historical novels, written as part of a larger unfulfilled project of 30 novels. Inspired by Sir Walter Scott (1771–1832) Mahfouz planned to cover the whole history of Egypt in a series of books. However, following the third volume, Mahfouz shifted his interest to the present, the psychological impact of the social change on ordinary people.
Mahfouz's central work in the 1950s was the Cairo Trilogy, an immense monumental work of 1,500 pages, which the author completed before the July Revolution. The novels were titled with the street names Palace Walk, Palace of Desire, and Sugar Street. Mahfouz set the story in the parts of Cairo where he grew up. They depict the life of the patriarch el-Sayyed Ahmed Abdel Gawad and his family over three generations, from World War I to the 1950s, when King Farouk I was overthrown. With its rich variety of characters and psychological understanding, the work connected Mahfouz to such authors as Balzac, Dickens, Tolstoy, and Galsworthy. Mahfouz ceased to write for some years after finishing the trilogy. Disappointed in the Nasser régime, which had overthrown the monarchy in 1952, he started publishing again in 1959, now prolifically pouring out novels, short stories, journalism, memoirs, essays, and screenplays.
Tharthara Fawq Al-Nīl ("Chatter on the Nile"; 1966) is one of his most popular novels. It was later made into a film featuring a cast of top actors during the time of president Anwar al-Sadat. The film/story criticizes the decadence of Egyptian society during the Nasser era. It was banned by Sadat to avoid provocation of Egyptians who still loved former president Nasser. Copies were hard to find prior to the late 1990s. Mahfouz's prose is characterised by the blunt expression of his ideas. His written works covered a broad range of topics, including socialism, homosexuality, and God. Writing about some of the subjects was prohibited in Egypt.
The Children of Gebelawi (1959, also known as "Children of our Alley") one of Mahfouz's best known works, has been banned in Egypt for alleged blasphemy over its allegorical portrayal of God and the monotheistic Abrahamic faiths of Judaism, Christianity, and Islam, until the ban was released in 2006. It portrayed the patriarch Gebelaawi and his children, average Egyptians living the lives of Cain and Abel, Moses, Jesus, and Mohammed. Gebelawi has built a mansion in an oasis in the middle of a barren desert; his estate becomes the scene of a family feud which continues for generations. "Whenever someone is depressed, suffering or humiliated, he points to the mansion at the top of the alley at the end opening out to the desert, and says sadly, 'That is our ancestor's house, we are all his children, and we have a right to his property. Why are we starving? What have we done?'" The book was banned throughout the Arab world, except in Lebanon, and in Egypt where the novel was published in 2006. In the 1960s, Mahfouz further developed its theme that humanity is moving further away from God in his existentialist novels. In The Thief and the Dogs (1961) he depicted the fate of a Marxist thief, who has been released from prison and plans revenge.
In the 1960s and 1970s Mahfouz began to construct his novels more freely and to use interior monologues. In Miramar (1967) he developed a form of multiple first-person narration. Four narrators, among them a Socialist and a Nasserite opportunist, represent different political views. In the center of the story is an attractive servant girl. In Arabian Nights and Days (1981) and in The Journey of Ibn Fatouma (1983) Mahfouz drew on traditional Arabic narratives as subtexts. Akhenaten, Dweller in Truth (1985) is about conflict between old and new religious truths.
Many of his novels were first published in serialized form, including Children of Gebelawi and Midaq Alley which was adapted into a Mexican film starring Salma Hayek (El callejón de los milagros).
Mahfouz described the development of his country in the 20th-century. He combined intellectual and cultural influences from East and West - his own exposure to the literarature of non-Egyptian culture began in his youth with the enthusiastic consumption of Western detective stories, Russian classics, and such modernist writers as Marcel Proust, Franz Kafka and James Joyce. Mahfouz's stories, written in the florid classical Arabic, are almost always set in the heavily populated urban quarters of Cairo, where his characters, mostly ordinary people, try to cope with the modernization of society and the temptations of Western values.

[edit] Political influence

Most of Mahfouz's writings mainly dealt with politics, a fact which he himself once emphasized: "In all my writings, you will find politics. You may find a story which ignores love or any other subject, but not politics; it is the very axis of our thinking".[7] He greatly espoused Egyptian nationalism in many of his works, and expressed sympathies for the post-World-War era Wafd Party. He was also attracted to socialist and democratic ideals early on in his youth. The influence of Socialist ideals is strongly reflected in his first two novels, Al-Khalili and New Cairo, and also in many of his latter works. However, in spite of his firm belief in socialism, Mahfouz was never a Marxist in any sense of the word.
Parallel to his sympathy for socialism and democracy was his antipathy towards Islamic extremism as expressed by the Muslim Brotherhood in Egypt. He strongly criticized radical Islam in his works and contrasted between the merits of Socialism and the demerits of Islamic extremism in his first two novels. He perceived Islamism as critically delineated and rejected it as unsuitable for all times. In his memoirs, he stated that out of all the forces active in Egyptian politics during his youth, he always despised the Muslim Brotherhood.
Mahfouz had personally known Sayyid Qutb in his youth, then showing a greater interest in literary criticism than in Islamic fundamentalism; Qutb later became a significant influence on the Muslim Brotherhood. In fact, Qutb was one of the first critics to recognize Mahfouz's talent in the mid-1940s. Mahfouz even visited Qutb when the latter was in the hospital, during the 60s, near the end of his life. In his semi-autobiographical novel, Mirrors, he drew a very negative portrait of Sayyid Qutb.
He was greatly disillusioned with the 1952 revolution and by Egypt's defeat in the 1967 Six-Day War. He opposed the 1952 revolution not because of its principles, but because he felt that the practices failed to live up to them.

[edit] Works

[edit] See also

[edit] References

  1. ^ Haim Gordon. "Naguib Mahfouz's Egypt: Existential Themes in His Writings". http://doi.contentdirections.com/mr/greenwood.jsp?doi=10.1336/0313268762. Retrieved 2007-04-26. 
  2. ^ a b Rasheed El-Enany, Naguib Mahfouz: The Pursuit of Meaning, Routledge, 1992, ISBN 0415073952, Google Print, p. 7.
  3. ^ Ilan Pappé, The Modern Middle East, Routledge, 2005, ISBN 0415214092, Google Print, p. 189.
  4. ^ Deseret Morning News editorial (7 September 2006). "The legacy of a laureate". Deseret News. http://findarticles.com/p/articles/mi_qn4188/is_20060907/ai_n16725709. Retrieved 2007-09-20. 
  5. ^ Le Monde, March 8, 1989
  6. ^ "President pays tribute to Mahfouz". BBC News. August 30, 2006. http://news.bbc.co.uk/2/hi/middle_east/5297470.stm. 
  7. ^ Rasheed El-Enany, Naguib Mahfouz: The Pursuit of Meaning, Routledge, 1992, ISBN 0415073952, Google Print, p. 23.

[edit] External links