zaterdag 19 januari 2013

Obama's Crimes 12


King: I Have a Dream. Obama: I Have a Drone.

Saturday, 19 January 2013 09:43By Norman SolomonNorman Solomon's Website | Op-Ed
President Barack Obama during his speech accepting the 2009 Nobel Peace prize in Oslo, Norway, Thursday , Dec. 10, 2009. (Photo: Doug Mills / The New York Times)President Barack Obama during his speech accepting the 2009 Nobel Peace prize in Oslo, Norway, Thursday , Dec. 10, 2009. (Photo: Doug Mills / The New York Times)A simple twist of fate has set President Obama’s second Inaugural Address for January 21, the same day as the Martin Luther King Jr. national holiday.
Obama made no mention of King during the Inauguration four years ago -- but since then, in word and deed, the president has done much to distinguish himself from the man who said “I have a dream.”
After his speech at the March on Washington for Jobs and Freedom in August 1963, King went on to take great risks as a passionate advocate for peace.
After his Inaugural speech in January 2009, Obama has pursued policies that epitomize King’s grim warning in 1967: “When scientific power outruns moral power, we end up with guided missiles and misguided men.”
But Obama has not ignored King’s anti-war legacy. On the contrary, the president has gone out of his way to distort and belittle it.
In his eleventh month as president -- while escalating the U.S. war effort in Afghanistan, a process that tripled the American troop levels there -- Obama traveled to Oslo to accept the Nobel Peace Prize. In his speech, he cast aspersions on the peace advocacy of another Nobel Peace laureate: Martin Luther King Jr.
The president struck a respectful tone as he whetted the rhetorical knife before twisting. “I know there's nothing weak -- nothing passive -- nothing naive -- in the creed and lives of Gandhi and King,” he said, just before swiftly implying that those two advocates of nonviolent direct action were, in fact, passive and naive. “I face the world as it is, and cannot stand idle in the face of threats to the American people,” Obama added.
Moments later, he was straining to justify American warfare: past, present, future. “To say that force may sometimes be necessary is not a call to cynicism -- it is a recognition of history; the imperfections of man and the limits of reason,” Obama said. “I raise this point, I begin with this point because in many countries there is a deep ambivalence about military action today, no matter what the cause. And at times, this is joined by a reflexive suspicion of America, the world’s sole military superpower.”
Then came the jingo pitch: “Whatever mistakes we have made, the plain fact is this: The United States of America has helped underwrite global security for more than six decades with the blood of our citizens and the strength of our arms.”
Crowing about the moral virtues of making war while accepting a peace prize might seem a bit odd, but Obama’s rhetoric was in sync with a key dictum from Orwell: “Who controls the past controls the future; who controls the present controls the past.”
Laboring to denigrate King’s anti-war past while boasting about Uncle Sam’s past (albeit acknowledging “mistakes,” a classic retrospective euphemism for carnage from the vantage point of perpetrators), Obama marshaled his oratory to foreshadow and justify the killing yet to come under his authority.
Two weeks before the start of Obama’s second term, the British daily The Guardian noted that “U.S. use of drones has soared during Obama’s time in office, with the White House authorizing attacks in at least four countries: Afghanistan, Pakistan, Yemen and Somalia. It is estimated that the CIA and the U.S. military have undertaken more than 300 drone strikes and killed about 2,500 people.”
The newspaper reported that a former member of Obama’s “counter-terrorism group” during the 2008 campaign, Michael Boyle, says the White House is now understating the number of civilian deaths due to the drone strikes, with loosened standards for when and where to attack: “The consequences can be seen in the targeting of mosques or funeral processions that kill non-combatants and tear at the social fabric of the regions where they occur. No one really knows the number of deaths caused by drones in these distant, sometimes ungoverned, lands.”
Although Obama criticized the Bush-era “war on terror” several years ago, Boyle points out, President Obama “has been just as ruthless and indifferent to the rule of law as his predecessor.”
Boyle’s assessment -- consistent with the conclusions of many other policy analysts -- found the Obama administration’s use of drones is “encouraging a new arms race that will empower current and future rivals and lay the foundations for an international system that is increasingly violent.”
In recent weeks, more than 50,000 Americans have signed a petition to Ban Weaponized Drones from the World. The petition says that “weaponized drones are no more acceptable than land mines, cluster bombs or chemical weapons.” It calls for President Obama “to abandon the use of weaponized drones, and to abandon his ‘kill list’ program regardless of the technology employed.”
Count on lofty rhetoric from the Inaugural podium. The spirit of Dr. King will be elsewhere.
This piece was reprinted by Truthout with permission or license. It may not be reproduced in any form without permission or license from the source.

NORMAN SOLOMON

Norman Solomon is co-chair of the national Healthcare NOT Warfare campaign, launched by Progressive Democrats of America. He is the author of a dozen books including "War Made Easy: How Presidents and Pundits Keep Spinning Us to Death." For more information, go to:www.normansolomon.com

'Deskundigen' 86



Ik zeg niet dat de VS instort, maar het zal zijn ‘natuurlijke’ plek in de wereld terugvinden.
Geert Mak in Humo. 21 augustus 2012

De zwakte van Europa, diversiteit, is tegelijk haar grote kracht. Europa als vredesproces was een eclatant succes. Europa als economische eenheid is ook een eind op weg.
Geert Mak’s slotconclusie in 2004 van het 1223 pagina’s tellende boek In Europa.
Hoe zijn we zo plotseling in deze nachtmerrie terechtgekomen?
Geert Mak in De hond van Tišma. 2011
Europa [liet] een lokaal probleem zo uit de hand lopen, dat het nu de hele wereldeconomie bedreigt.
Geert Mak in De hond vanTišma. 2011
Het Europese project als geheel is nu al zwaar beschadigd; met kunst- en vliegwerk blijft het misschien bestaan.
Geert Mak in Humo. 21 augustus 2012
Hoe kan de conclusie over de Europese economie op pagina 1116 van Mak’s vuistdikke boek in slechts zeven jaar tijd dermate achterhaald zijn dat de schrijver tegenwoordig verklaart dat ‘het Europese project als geheel nu al zwaar beschadigd [is]’? Zo ‘zwaar’ zelfs dat hetde hele wereldeconomie bedreigt,’ en het alleen ‘misschien [blijft] bestaan,’ terwijl zeven jaar eerder Mak met grote stelligheid beweerde dat het ‘een eind op weg’ was? Wat heeft de ‘Europa-deskundige’ en nu ook nog ‘Amerika-deskundige’ allemaal over het hoofd gezien? Het antwoord is kort gesteld: de econmische werkelijkheid waarbij enerzijds de westerse concerns het milieubelastende en zware werk grotendeels naar de lage lonen landen overhevelden en anderzijds op grote schaal gespeculeerd werd met niet bestaand geld, en het verstrekken van onverantwoorde hypotheken dat in 2008 tot een kredietcrisis leidde en tot een econmische crisis die nu is veranderd in ‘jobless growth,’  die de structurele werkloosheid nog uitzichtlozer maakt. Maar dat past niet in de ‘lekker upbeat,’ versie, waarbij de mainstream de horizon af[speurt] naar hoopvolle tekenen,’ om de omschrijving van Mak te citeren. Dit is ook de belangrijkste reden waarom Mak een graag geziene gast van de gevestigde orde is zodra over de verworvenheden van Europa gesproken moet worden. Dit soort verhalen hoort de elite graag. Maar nu kan zelfs Mak niet meer de economische werkelijkheid van het neoliberale kapitalisme ontkennen en probeert hij zijn imago te redden met uitspraken als deze:
Een politicus moet moed geven, een schrijver moet analyseren - als je dat doet, kan je de ernst van de eurocrisis moeilijk overschatten. Terwijl ik mijn pamflet schreef, dacht ik: ‘Laat ik met pek en veren overladen worden vanwege mijn zwarte pessimisme, maar ik moet dit schrijven.’ Nu word ik soms wakker en denk: ‘Verdorie, ik had méér dan gelijk.’ Maar leuk vind ik dat niet.

 

De mainstream probeert zich nu aan de eigen haren uit het moeras omhoog te trekken door te doen alsof men de zaak vooraf al had geanalyseerd. ‘Verdorie, ik had méér dan gelijk.’  Dat is een leugen, want zeven jaar geleden schreef Mak dat Europa als economische eenheid ook een eind op weg [is].’ Maar omdat de mainstream in een virutele werkelijkheid leeft, valt het niemand van hen op dat men de kluit belazert. Een ander voorbeeld hiervan is Egbert Kalse, de huidige ‘adjunct-hoofdredacteur van NRC Handelsblad,’ die na het uitbreken van de kredietcrisis, begin oktober 2008, als economisch redacteur van nrc.next de zaak als volgt uitlegde voor de leek:
Jij vraagt je natuurlijk af waarom jouw bank in Nederland in hemelsnaam in Amerikaanse hypotheken gaat beleggen? Dat komt omdat ze dachten daar meer geld mee te kunnen verdienen dan met andere beleggingen. Iedereen (dan bedoel ik voor de verandering maar weer eens echt iedereen) dacht dat de huizenprijzen in Amerika altijd zouden blijven stijgen. Dom natuurlijk, maar zo was het wel. En omdat iedereen dat dacht, dacht ook iedereen dat het wel veilig was daarin te beleggen. Niet dus.
Ook dit is een klopt niet. Al drie jaar lang konden lezers van onder andere mijn weblog de waarschuwingen lezen van Amerikaanse kundigen dat de luchtbel zou ontploffen. Zelf schreef ik op maandag 23 januari 2006 onder de kop Het failliete Amerika 5

Na achttien jaar de voorzitter te zijn geweest van de 'Federal Reserve' gaat Alan Greenspan volgende week met pensioen, een failliet land achterlatend. Niet alleen de staat die nu de grootste buitenlandse schuld ter wereld heeft, maar ook de burgers, die alleen door leningen het hoofd boven water weten te houden. Net zoalang tot het systeem van lenen onvermijdelijk ineenstort. Alles en iedereen leeft er op de pof.


En hier een bericht van iemand die al lang geleden met klem waarschuwde voor de kredietcrisis:

On Sept. 7, 2006, Nouriel Roubini, an economics professor at New York University, stood before an audience of economists at the International Monetary Fund and announced that a crisis was brewing. In the coming months and years, he warned, the United States was likely to face a once-in-a-lifetime housing bust, an oil shock, sharply declining consumer confidence and, ultimately, a deep recession. He laid out a bleak sequence of events: homeowners defaulting on mortgages, trillions of dollars of mortgage-backed securities unraveling worldwide and the global financial system shuddering to a halt. These developments, he went on, could cripple or destroy hedge funds, investment banks and other major financial institutions like Fannie Mae and Freddie Mac. The audience seemed skeptical, even dismissive. As Roubini stepped down from the lectern after his talk, the moderator of the event quipped, ‘I think perhaps we will need a stiff drink after that.’ People laughed — and not without reason. At the time, unemployment and inflation remained low, and the economy, while weak, was still growing, despite rising oil prices and a softening housing market. And then there was the espouser of doom himself: Roubini was known to be a perpetual pessimist, what economists call a ‘permabear.’ When the economist Anirvan Banerji delivered his response to Roubini’s talk, he noted that Roubini’s predictions did not make use of mathematical models and dismissed his hunches as those of a career naysayer.
Desondanks fronste niemand van de mainstream de wenkbrauwen toen Egbert Kalse met zijn bewering kwam. Inmiddels was hij wel even wakker geschud en had Kalse in no time als ‘deskundige’ een heel boek erover geschreven onder de titel:
Bankroet
Het begon met huiseigenaren in Orange County, Californië die hun hypotheeklasten niet meer konden opbrengen. Drie jaar later is hun ellende uitgegroeid tot een economische crisis die miljoenen mensen in de wereld hun baan dreigt te kosten. Een crisis die jaren van wereldwijde economische voorspoed weer tenietdoet.
In Bankroet beschrijven Kalse en Van Lent de oorzaken en gevolgen van de zwaarste economische crisis sinds de Grote Depressie. Van de huiseigenaren in Californië tot zakenbankiers op Wall Street. Van de whizzkids die de ingewikkelde financiële producten verzonnen tot Nederlandse bankiers aan de Zuidas. Van de toezichthouders die de crisis niet meer konden stoppen tot politici die hun nationale banken moesten redden.
En al die tijd wist Egbert Kalse van niets.
'Dom natuurlijk, maar zo was het wel. En omdat iedereen dat dacht, dacht ook iedereen dat het wel veilig was daarin te beleggen. Niet dus.'
Ondanks zoveel onwetendheid wist Kalse, inmiddels tot adjunct-hoofdredacteur van de ‘kwaliteitskrant’ verheven, binnen enkele maanden wie ‘de schuldigen van deze crisis,’ waren en ‘blikt vooruit hoe het nu verder moet met het mondiale economische systeem.’ Dit is het niveau en de werkwijze van de mainstream in de polder. En omdat iedereen met iedereen in het kikkerland verschwestert und verschwägert is speelt nagenoeg iedereen het spel mee, en houdt zijn/haar mond. Conspiracy of silence, intellectuele corruptie, schaamteloos opportunisme en conformisme, tot het laat is.
De hele wereld heeft inmiddels kunnen aanschouwen dat dit Europa heel moeilijk of zelfs helemaal niet bestuurbaar is. Een relatief kleine bankencrisis en schuldencrisis, die elke economische eenheid van dergelijke omvang vrij makkelijk zou moeten aankunnen, is onbeheersbaar gebleken.
Geert Mak in Humo. 21 augustus 2012

Een van de kenmerken van het almaar consumerende publiek is het massale geheugenverlies. Het gevolg ervan is dat de mainstream vandaag dit kan beweren en morgen precies het tegenovergestelde. In een virtuele wereld is alles waar en dus niets meer, in het postmoderne bestaan speelt waarheid geen rol meer. Zolang er genoeg spektakel is, lijkt de leegte niet te bestaan. Alleen de markt kan nog de schijn van zin en betekenis geven. 31 december 2012 kregen Mak en ik en alle andere schrijvers van Mizzi van der Pluijm, directeur-uitgever van uitgeverij Atlas Contact, een brief met onder andere de mededeling dat
Mediatrainer Jurgen Latijnhouwers met tips en aanwijzingen [komt]: hoe kun je je voorbereiden op een interview, zowel voor schrijvende pers als voor televisie? Latijnhouwers werkte bij Pauw en Witteman, Netwerk, Barend & Van Dorp en Metro. Hij gaat in op vragen als: wie is je publiek en tegen wie spreek je eigenlijk? Zodat je zelf meer greep krijgt op het interview en bijdraagt aan het welslagen ervan. Er wordt extra aandacht besteed aan het boekenprogramma van Wim Brandts.
Latijnhouwers gaat auteurs leren hoe ze zich moeten presenteren aan de massa. Met andere woorden: de auteur wiens vak het is om het complexe en mysterieuze van het bestaan in breekbare taal te verwoorden wordt kort en krachtig geleerd hoe hij in hapklare zinnen zich kan verkopen aan een journalist. Degene die hen de kneepjes van het vak gaat leren is zelf journalist geweest bij populistische televisieprogramma’s en bij een krant die gratis wordt uitgedeeld. Hier doet zich het volgende probleem voor dat door de auteur Milan Kundera helder is verwoord toen hij journalisten 'de termieten van de reductie' noemde, die zelfs ‘de grootste liefde weten terug te brengen tot een geraamte van schrale herinneringen.’ Deze ‘termieten’ verspreiden 'de moderne dwaasheid’ die ‘niet onwetendheid betekent, maar de gedachteloosheid van pasklare ideeën.'  Kundera over journalisten:
Over de hele wereld strooien ze dezelfde simplificaties en cliché's uit waarvan mag worden aangenomen dat ze door de meerderheid zullen worden aanvaard, door allen, door de hele mensheid. En het is niet zo belangrijk dat in de verschillende organen van de media de verschillende politieke belangen tot uiting komen. Achter het uiterlijke verschil heerst een en dezelfde geest. Je hoeft de Amerikaanse en Europese opiniebladen maar door te kijken, van rechts zowel als links, van Time tot Der Spiegel: in al die bladen tref je dezelfde kijk op het leven aan, die zich in dezelfde volgorde waarin hun inhoudsopgave is opgebouwd weerspiegelt, in dezelfde rubrieken, dezelfde journalistieke aanpak, dezelfde woordkeus en stijl, in dezelfde artistieke voorkeuren en in dezelfde hierarchie van wat ze belangrijk en onbeduidend achten. De gemeenschappelijke geestesgesteldheid van de massamedia, die schuilgaat achter hun politieke verscheidenheid is de geest van de tijd.
Die ‘geestesgesteldheid’ staat diametraal tegenover die van de kunst. Voor dat gevaar waarschuwde hij toen Kundera verklaarde dat er een wezenlijk verschil bestaat tussen de waarheid van de roman en die van de journalistiek. De journalistiek is op effect uit en de roman op inzicht. De journalistiek is ééndimensionaal en grof, de literatuur gelaagd en subtiel. Over het verschil tussen de wereld van de journalist en die van de literator verklaarde  de Nederlandse romanschrijver wijlen Frans Kellendonk het volgende:
Oppermachtig heerst het realisme in de meest alledaagse vorm van literatuur die we kennen: de journalistiek. Die geeft zich zonder voorbehoud uit voor naakte werkelijkheid. Het journalistieke wereldbeeld decreteert dat wat in Den Haag gebeurt belangrijker is dan wat gebeurt in Wijk bij Duurstede. Het decreteert dat twee doden een incident zijn en veertig doden een ramp, zodat de moordpartij in het Heizelstadion een ‘ramp’ werd, waarvoor vervolgens ‘oorzaken’ gevonden moesten worden; alleen wanneer de positivistische eigenwaan gekrenkt wordt, zoals toen onlangs een ruimteveer verongelukte, dan zijn voor een ramp zeven doden al genoeg. Dat wereldbeeld heeft duidelijke categorieën voor alle denkbare gebeurtenissen en die categorieën zijn weer gerangschikt in een krankjoreme, doch duidelijke hiërarchie. ‘De wereld in een halfuur!’ Niets is zo levend, of deze geestdodende vervreemdingsmachine weet het onverwijld op maat te snijden.
De journalist en de boekenschrijver leven in twee verschillende werelden. Het enige dat nuttig zou kunnen zijn, is dat de journalist zich verplaatst in de wereld van de auteur, maar niet andersom zoals de directeur-uitgever van Atlas Contact wil. Kellendonk wees in 1986 daarbij op het volgende:
In de overzichtelijke waanwereld van kranten en weekbladen voelt de literatuurbeschouwing die weet waar ze het over heeft zich het prettigst. Haar belangstelling gaat uit naar de mens achter het kunstwerk. Die mens is de werkelijkheid waarvan het kunstwerk de uitdrukking is. De paradox van het zichzelf verijdelende realisme werkt hier op volle kracht. Als kunst niets anders is dan het verbloemen van naakte feiten die een journalist in een handomdraai uit de schepper weet te trekken, dan is kunst toch overbodig? De lezer van het onthullende vraaggesprek, dat geniepige mengsel van portret en zelfportret, heeft aan het kunstwerk geen boodschap meer. Hij weet al waar het over gaat. Intussen is de kunst niet uit de werkelijkheid verklaard, maar is, integendeel, de werkelijkheid via de beproefde transformaties van dweepzucht en roddel naar het vormpje van de journalistiek gebakken.
En hoewel de boeken van Geert Mak geen romankunst zijn maar non-fictie is zijn werk ‘via beproefde transformaties’ geminimaliseerd tot een product voor het grote publiek. Alles is door zijn zeef gegaan, zowel qua vorm als zeker qua inhoud. Het is succesformule gebaseerd op marketing technieken, branding, packaging. Het beeld is belangrijker dan de inhoud. De Amerikaanse marketing goeroe Edward Bernays formuleerde het zo:
The counsel on public relations not only knows what news value is, but knowing it, he is in a position to make news happen. He is a creator of events.
Op die manier is een virtuele wereld ontstaan van persconferenties, reclameblokken, babbelprogramma’s, roddel over bekende mensen, infotainment, en talloze andere vormen van wat de befaamde Amerikaanse opiniemaker Walter Lippmann ‘pseudo-events’ noemde. Lippmann:
Without some form of censorship, propaganda in the strict sense of the word is impossible. In order to conduct a propaganda there must be some barrier between the public and the event. Access to the real environment must be limited, before anyone can create a pseudo-environment that he thinks is wise or desirable.

Dergelijke ‘pseudo-events’ zijn noodzakelijk omdat, volgens Lippmann, de massamens nagenoeg niet in staat is om rationeel te reageren op de wereld en dus een voorgeprogrammeerd propagandabeeld opgediend moet krijgen, een beeld dat de belangen van de gevestigde orde ondersteunt. In de werkelijkheid is belangrijker geworden dat iets ‘nieuwswaardig’ is dan dat het ‘real’ is. ‘Far more interest was shown in the performance than in what was said,’ zo definieerde de Amerikaanse historicus Daniel Boorstin de werkwijze van de mediadeskundigen. In zijn boek The Image:
The efficient mass production of pseudo-events – in all kinds of packages, in black-and-white, in Technicolor, in words, and in a thousand other forms – is the work of the whole machinery of our society. It is the daily product of men of good will. The media must be fed! The people must be informed! Most pleas for ‘more information’ are therefore misguided. So long as we define information as a knowledge of pseudo-events, ‘more information’ will simply multiply the symptoms without curing the disease.
Boorstin waarschuwde al in 1962 voor de
world of our making; how we have used our wealth, our literacy, our technology, and our progress, to create the thicket of unreality which stands between us and the facts of life. I recount historical forces which have given us this unprecedented opportunity to deceive ourselves and to befog our experience.
Of course, America has provided the landscape and has given us the resources and the opportunity for this feat of national self-hypnosis. But each of us individually provides the market and the demand for the illusions which flood our experience.
We want and we believe these illusions because we suffer from extravangant expectation. We expect too much of the world. Our expectations are extravagant in the precise dictionary sense of the word – ‘going beyond the limits of reason or moderation.’ They are excessive.
De verwachtingen mogen dan wel buitensporig zijn, maar ze zijn wel de logische consequentie van de consumptiecultuur, zoals die in het begin van de twintigste eeuw gevormd werd, en die door de vooraanstaande Wall Street-bankier Paul Mazur als volgt werd geformuleerd:
We must shift America from a needs- to a desires-culture. People must be trained to desire, to want new things, even before the old have been entirely consumed. [...] Man's desires must overschadow his needs,’
en wel omdat eenextraordinary and miraculous system called mass production in the United States’ door ‘its very nature... be a creator of unemployment in a stable economy.’  Economische groei is daarom ‘an absolute requirement if we do not want overproduction or unemployment.’  Meer productie betekende meer consumptie en dit betekende weer dat ‘We must learn to sell better and to advertise better. We must convert a basic economic desire—to acquire more and more things—which has no limitation, I assume, among human beings, into actual demand for goods’ en dat ‘in a system as productive as the American economy, it is vital that the levels of consumption be high and constantly rising.’ Tegen 1928 constateerde Mazur dat een ‘staggering machine of desire’ was ontstaan, niet alleen dankzij reclamecampagnes maar ook dankzij de ideologische rol van het amuseument. De theater historica, professor Marlis Schweitzer, constateerde in haar studie When Broadway Was the Runway: Theater, Fashion, and American Culture dat
construction of a mode of spectatorship intended to arouse consumer desire was hardly unique to the theater. Driven by anxieties about overproduction and labor unrest, and bolstered by statistical evidence that claimed women made 85 percent of all consumer purchases, manufacturers joined forces with advertising agents to manipulate consumer behavior. Against a backdrop of progressively violent strikes and protests, this group trained Americans to turn a blind eye to social inequities, to construct individual subjectivites around the purchase of commodities, and to view democracy as the freedom to choose between brands.
Het gevolg van dit inmiddels geglobaliseerde mens- en wereldbeeld is dat ‘We expect anything and everything. We expect the contradictory and the impossible,’ aldus Boorstin. En hoewel daarbij  individualisme wordt gepropageerd, dwingt dit systeem in de praktijk conformisme af, want ‘We expect everybody to feel free to disagree, yet we expect everybody to be loyal, not to rock the boat…’ De consumptiecultuur, gebaseerd op de veronderstelling dat ‘greed is good,’ heeft daarnaast talloze andere paradoxen gecreerd. Boorstin:
We expect to be rich and charitable, powerful and merciful, active and reflective, kind and competitive. We expect to be inspired by mediocre appeals for ‘excellence,’ to be made literate by illiterate appeals for literacy. We expect to eat and stay thin, to be constantly on the move and ever more neighborly, to go to a ‘church of our choice’ and yet feel its guiding power over us, to revere God and to be God. Never have people been more the masters of their environment. Yet never has a people felt more deceived and disappointed. For never has a people expected so much more than the world could offer.
De onverzadigbaarheid die de consumptiecultuur in het leven houdt kan de permanente honger naar nog meer niet stillen. De alom gerespecteerde Boorstin, die 20 eredoctoraten ontving, stelde in The Image. A Guide To Pseudo-Events in America dat
By harboring, nourishing, and ever enlarging our extravagant expectations we create the demand for illusions with which we deceive ourselves. And which we pay others to make to deceive us.
The making of the illusions which flood our experience has become the business of America, some of its most honest and most necessary and most respectable business. I am thinking not only of advertising and public relations and political rhetoric, but of all the activities which purport to inform and comfort and improve and educate and elevate us: the work of our best journalists, our most enterprising book publishers, our most succesful entertainers, our best guides to world travel, and our most influential leaders in foreign relations. Our every effort to satisfy our extravagant expectations simply makes them more extravagant and makes our illusions more attractive. The story of the making of our illusions – ‘the news behind the news’ – has become the most appealing news of the world.
We tyrannize and frustrate ourselves by expecting more than the world can give us or than we can make of the world. We demand that everyone who talks to us, or writes for us, or takes pictures for us, or makes merchandise for us, should live in our world of extravagant expectations. We expect this even of the peoples of foreign countries. We have become so accustomed to our illusions that we mistake them for reality. We demand them. And we demand that there be always more of them, bigger and better and more vivid. They are the world of our making: the world of the image.
Het was deze zelfde onverzadigbare cultuur die John Steinbeck in de jaren zestig tot volle wasdom zag komen en intuitief afwees. Maar dat begrijpt de mainstream niet, die houdt krampachtig vast aan het Vooruitgangsgeloof zoals ondermeer blijkt uit Geert Mak’s kwalificatie van deze Amerikaanse auteur:

Steinbeck was ten slotte een pessimist, en Amerika was zozeer zijn ideaal dat elk krasje een ramp was. Hij zag zijn land al verloederen terwijl het nog een prachtige halve eeuw voor de boeg had.

In deze ideologie kan alleen de vermeerdering van de materiele welstand een maatstaf zijn voor de Vooruitgang, en spelen andere factoren als het menselijk geluksgevoel, de vervreemding, de milieuverwoesting geen rol van betekenis, datgene dus wat onder andere Daniel Boorstin al meer dan een halve eeuw geleden aantoonde in The Image. Meer daarover maandag.