Dat na-apen een succesvolle overlevingsstrategie is, weet elke mainstream-journalist die carrière wil maken. Zolang hij het wereldbeeld van de elite niet wezenlijk schendt en bovendien niet te ver afwijkt van de smaak van zijn publiek, komt zijn bestaan niet in gevaar. Als een kameleon op een evenwichtsbalk moet hij zich dan wel permanent aanpassen. Degenen die hun kunstje het best opvoeren, overleven het langst. In zijn NRC-column van 16 maart 2014 gaf P.C. Hooftprijs-winnaar 2017, Bas Heijne, een treffend voorbeeld van deze overlevingsstrategie. Nadat de bevolking van de Krim zich in een referendum had uitgesproken voor aansluiting bij de Russische Federatie liet de verbolgen Bas zijn publiek weten:
Deze week liet ook de leiding van de kunstbiennale Manifesta weten dat de tiende editie over een paar maanden gewoon in St. Petersburg gaat plaatsvinden in de Hermitage. Manifesta wordt gesubsidieerd met veel Europees geld, maar het bestuur denkt er niet over een gebaar te maken. ‘Wij geloven dat het annuleren van het project de huidige escalatie van koudeoorlogsretoriek alleen maar bevordert en voorbijgaat aan de complexiteit van deze geo-politiek.’
Ook de curator, Kasper König, vindt iedere vorm van protest overbodig — en eigenlijk gewoon ordinair. Hem gaat het om ‘het scala van perspectieven’ dat de kunst ons biedt. ‘Ik streef er niet naar om alleen commentaar te leveren, belangrijker, ik hoop veel meer te doen dan commentaar te leveren op de huidige politieke omstandigheden.’
De curator heeft naar eigen zeggen artistieke vrijheid gekregen, ‘binnen de grenzen van de Russische wet.’ Hij gaat ervan uit dat de kunstenaars zich niet zullen laten verleiden tot ‘goedkope provocaties.’ Gadver, nee — voor je het weet lijkt het op Pussy Riot. Die maken, dat weet iedereen, heel slechte kunst…
Je begrijpt het dedain van Poetin voor het weke westen — grote woorden, geen daden. De politiek, de handel, een verworden kunstwereld, ze laten zich gedwee verleiden door geld, aanzien en een glas champagne in de Hermitage.
Kamerleden, stop die handelsmissie met Henk Kamp.
Kunstenaars, boycot Manifesta 10.
Het zijn, ik weet het, slechts gebaren. Maar te midden van slappe excuses, idiote drogredenen en schaamteloos cynisme, maakt een gebaar het verschil.
Ziehier het populisme van de Nederlandse ‘politiek-literaire elite.’ De oproep ‘Kunstenaars, boycot Manifesta 10’ toont overtuigend aan dat voor de smaak- en spraakmakers in de polder kunst het verlengstuk is van de politiek. De kleinburger haat ‘slappe excuses, idiote drogredenen,’ zeker wanneer hij meent dat zijn belastinggeld wordt verspild. Hij wil dat er ‘een gebaar’ wordt gemaakt, hij eist geen ‘woorden’ maar ‘daden.’ Bas Heijne waarschuwt ‘Poetin’ voor de laatste maal. Het grote gevaar komt uit Rusland. Of zoals Henk Hofland — al met één been in het graf — in De Groene Amsterdammer van 11 februari 2015 de polder-intelligentsia wist te vertellen:
[p]resident Poetin wil geen compromis, zoals de praktijk van deze oorlog aantoont, en het is dus noodzaak voor het Westen om grenzen aan de Russische expansie te stellen. We naderen het stadium waarin van Poetin alles te verwachten valt. Eerst werd de Krim geannexeerd, nu is er deze burgeroorlog in Oekraïne.
En daarom was het volgens Henk Hofland — in 1999 door een groepje pluimstrijkers uitgeroepen tot ‘dé Nederlandse journalist van de twintigste eeuw’ — ‘niet meer dan redelijk je af te vragen wat daarna op de agenda van Moskou staat.’ Met het oog op dit laatste moeten alle maatschappelijke geledingen gemobiliseerd worden zodat zij tegen de Russen kunnen worden ingezet, wanneer zij met hun tanks over de Lüneburger Heide richting Nieuweschans denderen. Deze paranoïde Koude Oorlogsmentaliteit moet kennelijk voor Heijne de leegte vullen die is ontstaan na zijn verlies aan geloof in de vooruitgangsgedachte in het bijzonder en de Verlichtingsidealen in het algemeen. Hij heeft geen oog voor datgene wat de auteur Frans Kellendonk tegen het einde van zijn leven tegenover mij zei:
Het gruwelijke is, zodra je iets verwoordt, zodra je iets opschrijft, verhardt het. Het gevaar is dat je er dan ook in gaat geloven, dat de dingen zijn zoals je zegt dat ze zijn. Wat je moet behouden is een scepsis, een vrijheid, het gevoel van de ongrijpbaarheid van alles. Dat vereist een geweldige krachtsinspanning.
Een auteur van formaat als Kellendonk kon die luciditeit opbrengen, maar een columnist van een commerciële krant kan dit niet. Om de aandacht van het grote publiek te trekken en vast te houden is hij gedwongen zaken aan te scherpen, het complexe te versimpelen, een betoog samen te vatten tot een soundbite. De columnist van de mainstream-pers moet de multidimensionale werkelijkheid presenteren als ééndimensionaal, als een strijd tussen goed en kwaad. Om deze verdenking van de werkelijkheid te verhullen, dient hij zijn mening telkens weer de kracht van een explosie te geven, met als gevolg dat hij geleidelijk aan in een poseur verandert, die geen rekening meer houdt met het feit dat ‘zodra je iets opschrijft [het] verhardt.’ De columnist begint onvermijdelijk in zijn eigen waarheid te geloven, zeker wanneer hij zijn oude geloof heeft afgezworen.
Het intellectueel tribalisme van de Nederlandse spraakmakende gemeente steekt telkens weer de kop op wanneer een externe vijand nodig is om de bedreigde interne cohesie te herstellen. Het is de succesvol gebleken techniek van ondermeer de nazi’s, die als volgt werd samengevat door Joseph Goebbels: 'Wij spreken niet om wat te zeggen, maar om een bepaald effect te bereiken.’ In het geval van Heijne is het beoogde effect het veroorzaken van zoveel mogelijk angst, want in werkelijkheid besteden de NAVO-landen dertien keer meer aan het militair-industrieel complex dan de Russische Federatie. Bovendien weten de leiders in Moskou, net als ieder ander met een greintje verstand, dat het zelfmoord zal zijn voor Rusland om daadwerkelijk een ‘expansionistische’ politiek te voeren. Maar dit logisch argument verzwegen de twee top-opiniemakers van de NRC, een krant die jarenlang beweerde de ‘slijpsteen van de geest’ te zijn. Heijne weet evenals de rest van de mainstream-pers tegelijkertijd dat de officiële consensus gebiedt ‘onze’ machtige NAVO-bondgenoot in Washington nooit te beschuldigen van ‘expansionisme.’ Vandaar dat de NRC-columnist het nooit in zijn hoofd zal halen ‘Kamerleden’ en ‘Kunstenaars’ op te roepen de VS te boycotten. Integendeel zelfs, zijn krant riep mede namens hem in 2003 op om juist het illegale shock and awe-geweld in Irak te steunen. Hoewel Heijne, die sinds 2001 een eigen column in de ‘kwaliteitskrant’ heeft, en zijn collega-redactieleden ‘aan de casus belli tegen Irak’ twijfelden, waren ze toch heilig ervan overtuigd dat ‘[n]u de oorlog is begonnen, moeten president Bush en premier Blair worden gesteund. Die steun kan niet blijven steken in verbale vrijblijvendheid. Dat betekent dus politieke steun — en als het moet ook militaire.’ Nog afgezien van het ontbreken van enige logica, was de oproep tot steun aan een ‘agressieoorlog’ in strijd met het internationaal recht, want ‘[f]ollowing the Holocaust, the International Military Tribunal at Nuremberg called the waging of aggressive war "essentially an evil thing to initiate a war of aggression"' en ‘not only [is] an international crime; it is the supreme international crime differing only from other war crimes in that it contains within itself the accumulated evil of the whole.’ De Amerikaanse hoofdaanklager in Neurenberg, Robert Jackson, ‘labeled the crime of aggression "the greatest menace of our times,”’ en oordeelde dat:
If certain acts and violations of treaties are crimes, they are crimes whether the United States does them or whether Germany does them. We are not prepared to lay down a rule of criminal conduct against others which we would not be willing to have invoked against us.
Daarover zwegen zowel Bas Heijne als de voltallige redactie van NRC Handelsblad. In tegenstelling tot The New York Times heeft zijn krant nooit haar excuses aangeboden voor de grove misleiding van het publiek, en het oproepen tot het plegen van oorlogsmisdaden. Dit getuigt van een 'schaamteloos cynisme' en minachting voor het feit dat:
[a]t Nuremberg, for the first time, individuals were held criminally accountable for waging a war of aggression. The Nuremberg Charter proclaims the principle that ‘individuals have international duties which transcend the national obligations of obedience imposed by individual states.’
Dat Heijne hierover zweeg, weerhield zijn ‘collega-columnisten’ er niet van om hem in 2012 uit te roepen tot ‘de beste in zijn vak.’ Ook zijn aanval op ‘Poetin’ demonstreerde hoe weinig de gelauwerde Bas Heijne begrijpt van geopolitiek. Het was niemand minder dan Henry Kissinger die in 2015 bevestigde wat iedere onafhankelijke journalist kon weten, namelijk dat ‘[b]reaking Russia has become an objective,’ voor de regering Obama. In al zijn onnozelheid beseft de NRC-columnist niet dat hij met vuur speelt, dat hij de publieke opinie mobiliseert met verregaande consequenties, tot aan een nucleaire oorlog toe. Maar door zijn ijdelheid meent hij mee te kunnen huilen met de wolven in het bos. Zijn eigen gecultiveerde angst is evenwel een zaak voor een psychotherapeut, en mochten de symptomen van deze psychische stoornis niet verdwijnen, voor een psychiater, maar niet om er de kolommen mee te vullen van een commerciële krant. De auteur Milan Kundera wees al geruime tijd geleden op het feit dat:
[t]ot in een niet zo ver achter ons liggende tijd betekende het modernisme een non-conformistische opstand tegen de pasklare ideeën en de kitsch. Vandaag verwart het moderne zich met de immense vitaliteit van de massamedia en modern zijn betekent nu mateloze inspanningen doen om bij de tijd te zijn, conform te zijn, nog conformer te zijn dan de anderen. Het moderne heeft het kleed van de kitsch aangetrokken… Het woord kitsch verwijst naar de houding van degene die tot elke prijs zoveel mogelijk mensen wil behagen. Om te behagen dien je je te conformeren aan wat iedereen wenst te horen, in dienst te staan van de pasklare ideeën, in de taal van de schoonheid en de emotie. Hij beweegt ons tot tranen van zelfvertedering over de banaliteiten die wij denken en voelen.
Maar omdat Heijne wil behagen, wil hij de kunst een inhoudsloos politiek ‘gebaar’ laten maken, dat Moskou zal negeren. Geheel anders zou zijn als de opiniemakers Heijne en Mak consequent een ‘gebaar’ zouden maken richting Washington en Wall Street, die voortdurend vernietigende oorlogen plannen en financieren. Immers, een vijand — vermeend dan wel echt — is nu eenmaal niet geneigd te luisteren naar tegenstanders, maar een vriend wel. Heijne gaat er onuitgesproken vanuit dat de VS een echte vriend is, maar in werkelijkheid dient het de belangen van de politieke en financiële elite in ‘the land of the free, home of the brave.’ Het luistert niet naar Europa wanneer dit betekent dat bijvoorbeeld zijn militair-industrieel complex hiervan schade ondervindt. Helaas ziet Heijne er vanaf de Amerikaanse macht structureel te analyseren. Dat kan hij ook niet, aangezien Bas dan al snel tot dissident wordt bestempeld, en hij zeker niet meer in aanmerking zal komen voor allerlei prestigieuze prijzen. Heijne is goed, maar niet gek, in een klein taalgebied, waar iedereen iedereen kent, dient men op zijn tellen te passen. Hier op iemands lange tenen staan, is vragen om grote moeilijkheden. In tegenstelling tot het zelfbeeld dat ‘wij’ tolerant zijn, gedraagt de Nederlander zich namelijk in de praktijk van alledag maar al te vaak rancuneus en onverdraagzaam. Daarom bestaat in dit land ook geen echt publiek debat, en worden dissidente opvattingen uit de massamedia geweerd. De meeste Nederlanders zijn niet bereid hun tekortkomingen en misdadigheid onder ogen te zien. Een treffend voorbeeld daarvan ligt naast mij op tafel: de 870 pagina’s tellende handelsversie van het proefschrift De brandende kampongs van Generaal Spoor (2016), geschreven door de historicus Rémy Limpach die — of all places — in Zwitserland aan de Universiteit Bern promoveerde op het onderwerp ‘extreem Nederlands militair geweld tijdens de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog.’ Limpach, onbesmet door het corrupte poldermodel, concludeert dat het ‘verdoezelen’ van ‘moorden en martelingen,’ tijdens de zogenaamde politionele acties ‘gewoon beleid’ was, aldus melden ‘onze’ wakkere mainstream-media nu ruim 67 jaar nadat ‘het structureel geweld’ van Nederlandse militairen was geëindigd. Dit feit meer dan zes decennia geheim houden in een klein land waar voor iedere sociale laag geldt dat ons kent ons, is geen geringe opgave. Vooral niet omdat, volgens de zo geprezen Henk Hofland, de ‘redacties’ van de Nederlandse kranten ‘onafhankelijk [zijn], in alle opzichten’ en ook nog eens,
bestaan uit journalisten die hun baan te danken hebben aan hun ervaring, vakmanschap, schrijftalent, kennis van zaken. Ze doen onbevooroordeeld verslag van de actualiteit, ze voegen er hun analyse en opinie aan toe, ongeacht wat de directie, de aandeelhouders, de regering, de politiek, de zwijgende meerderheid daarvan mogen vinden.
Al dit zelfbedrog zou lachwekkend zijn, ware het niet dat het zoveel mensenlevens heeft gekost. Onthullend voor de Nederlandse mentaliteit is meteen al Limpach’s Woord Vooraf dat als volgt begint:
Deze studie gaat over extreem geweld van Nederlandse militairen tijdens de dekolonisatieoorlog in Indonesia 1945-1949. Wat bezielt iemand die zelf geen band heeft met de Gordel van Smaragd, om zich jarenlang te verdiepen in een dergelijk onderwerp? Oorlog heeft mij van jongs af aan gefascineerd — al weet ik mij bevoorrecht dat ik in een vreedzame westerse maatschappij mag leven. Mijn interesse voor het fenomeen oorlog nam verder toe tijdens mijn geschiedenisstudie aan de Universiteit Bern in Zwitserland, het land waarin ik vanaf mijn tienerjaren ben opgegroeid. Prof. dr. Stig Förster, een gezaghebbend militair-historicus, besteedde in zijn colleges veel aandacht aan de bloedige mondiale conflicten die sinds de Napoleontische tijd zijn uitgevochten. Mijn latere promotor benadrukte daarbij het belang aandacht te schenken aan ‘kleinere’ oorlogen die in het grotere geschiedkundige verhaal vaak niet veel aandacht krijgen. Hij prentte mij in dat het van groot maatschappelijk belang is oorlogen te analyseren: te ontrafelen hoe ze ontstaan, wat hen karakteriseert, welke mensen en middelen er worden ingezet en vooral welke 'lessen' er uit te leren zijn.
Deze boodschap had ik in mijn achterhoofd toen ik in 2009 op zoek ging naar een geschikt promotieonderwerp. Vanwege mijn belangstelling voor koloniale geschiedenis en mijn deels Nederlandse komaf werd mijn aandacht getrokken door de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog 1945-1949. Op grond van een verkennend literatuuronderzoek stelde ik vast dat het wetenschappelijke onderzoek naar die bewogen periode in de geschiedenis van Nederland en Indonesië een belangrijke lacune kent, namelijk waar het de Nederlandse extreme geweldpleging in die jaren betreft. Dat werd mijn onderwerp — en ik ben het Schweizerischer National-fonds, een stichting vergelijkbaar met de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO), dankbaar dat zij het belang ervan erkende en bereid was het onderzoek te financieren.
'Voor het eerst in de geschiedenis zijn foto's opgedoken van executies die zeer waarschijnlijk zijn uitgevoerd door het Nederlandse leger tijdens de politionele acties in voormalig Nederlands-Indië. De foto's komen uit het privéalbum van een soldaat die diende als dienstplichtige in Nederlands-Indië,' aldus de Volkskrant van 10 juli 2012. Ook de Volkskrant heeft de werkelijkheid van het 'structurele geweld' ruim zes decennia lang weten te verzwijgen. Een hele prestatie in een klein land met een 'vrije pers,' uitgeslapen academici en populistische historici als Geert Mak.
Wat hier nog eens wordt onderstreept, is het kenmerkend gebrek van Nederlandse historici en journalisten voor het ‘structurele geweld,’ én de oorlogsmisdaden van Nederlandse troepen, en het sanctioneren daarvan door Nederlandse politici. Daarnaast is opmerkelijk hoe zwijgzaam hierover de Nederlandse bevolking in haar geheel al die jaren is geweest, en nog steeds is. De inwoner van het ‘gidsland’ weet moeiteloos van rol te veranderen zodra het erop aankomt. De ene keer speelt hij de dominee en de andere keer de koopman, al naar gelang de omstandigheden dit noodzaken. Ook in dit opzicht spelen opiniemakers als Bas Heijne en Geert Mak een collaborerende rol. Zij weten wanneer te zwijgen. Bas Heijne viel, volgens eigen zeggen, pas volledig van zijn geloof in de Verlichting en de permanente Vooruitgang op 7 januari 2015 toen terroristen een aanslag pleegden op het witte bolwerk Charlie Hebdo. Niet het ‘structurele geweld’ van het christelijke Nederland, maar het incidentele geweld van islamitische fundamentalisten bracht hem tot inzicht. Over de oorzaak van deze opmerkelijke omslag zwijgt de NRC-columnist, waarschijnlijk vanwege voor de hand liggende redenen. Ook Geert Mak, de ‘populairste geschiedenisleraar van het land,’ aldus televisiemaker Twan Huijs, vermeed uitgebreid in te gaan op de Nederlandse oorlogsmisdaden tijdens de politionele acties. En dat terwijl zijn vader, dominee Catrinus Mak, in Indonesië bij het Nederlandse leger diende om de onafhankelijkheidsstrijd van de Indonesische bevolking de kop in te drukken. Als zielenherder moet Mak senior van de misdaden geweten hebben. Zijn zoon Geert schrijft daarover op zijn bekende wollige manier:
Ik weet niet in hoeverre mijn vader van dit alles iets gemerkt heeft. De mogelijkheid is reëel dat hij van sommige misdrijven op de hoogte was; hij fungeerde per slot voor de militairen als een soort biechtvader. Hij kan dat compleet hebben verdrongen, ook dat is een mogelijkheid. Daartegenover staat weer dat hij nooit met een woord over dergelijke zaken heeft gerept, ook niet toen hij aan het eind van zijn leven in alle eerlijkheid een balans probeerde op te maken. Ik kan dus alleen maar afgaan op wat uit zijn toenmalige brieven naar voren komt.
Opmerkelijk is dat Mak junior, de zo geprezen ‘chroniqueur’ van Nederland, die de schijn wekt buitengewoon geïnteresseerd te zijn in ‘oral history,’ zijn vader nooit heeft gevraagd wat hij wist, terwijl toch 14 jaar voor diens dood er een enorme rel in Nederland was uitgebroken, naar aanleiding van de bekentenissen met betrekking tot oorlogsmisdaden in het actualiteitenprogramma Achter Het Nieuws. Daarnaast kan Mak junior nooit zo stellig weten of zijn vader 'in alle eerlijkheid een balans' heeft opgemaakt. Vooral ook niet omdat zijn zoon zelf moet toegeven dat zijn vader
[a]anvankelijk net als de meeste Nederlanders de nationalistische opstand voornamelijk als een chaotische moord- en plunderpartij [beschouwde] (let wel: van Indonesische zijde. svh) die zo snel mogelijk de kop moest worden ingedrukt,
zodat de vooroorlogse koloniale 'orde' van onderdrukking en uitbuiting in al haar glorie kon worden hersteld. Toen dat niet onmiddellijk lukte
ergerde [hij] zich groen en geel aan de 'klungelige' troepen die vers uit Holland waren aangekomen en die in alle opzichten de professionaliteit misten van de Engelsen, Nederlanders en Australiërs met wie hij drie jaar had opgetrokken.
Opvallend is opnieuw Mak junior's versluierend taalgebruik. Ik citeer hem over zijn vader:
Zijn werkterrein lag nu bij de Nederlandse troepen die op Mali, Makassar en Lombok de nationalistische opstand moesten bedwingen en de orde moesten handhaven.
Dat ging niet met zachte hand. Er was een flink contingent oud-SS'ers met de troepen meegekomen, die zo de kan kregen om zich te 'rehabiliteren.' De reden lag voor de hand: het Nederlandse leger kon op deze manier snel beschikken over grote aantallen ervaren en goed getrainde soldaten. Volgens regeringsstukken die later zijn vrijgegeven betrof het hier zo'n vijftien- à dertigduizend man, minstens een op de zes van de uitgezonden militairen.
Bovendien had de Nederlandse regering op sommige plaatsen besloten tot de strategie van de zogenaamde contraterreur.
Met andere woorden: volgens Geert Mak was de Nederlandse ‘contraterreur’ -- met behulp van ondermeer ‘oud-SS’ers’ -- mede bedoeld om ‘de orde’ te 'handhaven.' Terrorisme verkocht als Ordehandhaving. En die ‘orde’ was niets anders dan de oude, koloniale 'orde' van uitbuiting en onderdrukking die al drie eeuwen lang van Indonesië een wingewest had gemaakt, en dit alles ging in het oerHollands taalgebruik ‘niet met zachte hand,’ en zonder dat de gereformeerde predikant Catrinus Mak zich hier publiekelijk tegen keerde of naderhand verantwoording voor aflegde. Hoewel zoon Geert de verwerpelijke handelwijze van zijn vader overal elders op zo'n manier tracht te verklaren dat zij op een rechtvaardiging begint te lijken, zwijgt hij in dit geval als het graf, terwijl Catrinus' collaboratie met de terreur wel degelijk om een verklaring schreeuwt. Al was het maar omdat de predikant zelf een jaar voordat de Nederlandse terreur begon, de terreur in de 'Jappenkampen' aan den lijve had ondervonden. Maar het enige dat hem werkelijk emotioneel trof was het 'klungelige' optreden van de Nederlandse troepen, want zo schreef hij zijn zoon Cas op martiale toon
Hoe kunnen we met de vuist op tafel slaan om ons gezag te herstellen, als we dat gezag hebben verslingerd in de laffe vijf-dagen oorlog op Java tegen de Japanner? En hoe onmachtig waren we op 15 augustus 1945 om dat gezag weer van de Jap over te nemen?
Het enige dat de de verspreider van ‘God’s Woord’ nog wilde was het 'klungelleger' ontvluchten en zich in de armen van zijn 'liefste' te vleien om het 'in de intimiteit van ons eigen gezin goed' te 'hebben,' en om zo snel mogelijk de oorlogsmisdaden van het leger waarin hij diende te kunnen vergeten, net als alle andere Nederlanders die zijn blijven zwijgen over hun eigen terrorisme. De beschrijving van zowel Mak senior als Mak junior verraadt een nauwelijks verhuld racisme, zoals ik eerder probeerde aan te tonen. Dit verklaart volgens mij ook waarom De eeuw van mijn vader (1999) zo populair is geworden in Nederland. Het boek ademt de sfeer van kleinburgerlijke bekrompenheid, de typerende houding van de doorsnee Nederlander die maar wat aan sjoemelt om zelf zo min mogelijk schade op te lopen, levend in een land waar, volgens de historicus Johan Huizinga, 'Hypocrisie en farizeïsme individu en gemeenschap [belagen]!' en waar de bevolking ‘tot grondtrek’ heeft ‘dat het onheroïsch is.’ Het collaboreren met de macht, hoe totalitair die ook mag zijn, is als het ware genetisch gecodeerd in de ziel van de Nederlander. Mijn oude vriend Geert schreef decennia later:
Veel later, toen hij zijn herinneringen opschreef, sprak mijn vader van een ‘schuldige tijdgebondenheid.’ Achteraf schaamde hij zich diep over deze periode. Ik maakte me, schreef hij, enkel druk over de handhaving van het sabbatsgebod. De andere negen geboden — ‘Gij zult niet stelen. Gij zult niet begeren. Gij zult uw naaste liefhebben als uzelve’ — leken niet te bestaan ten aanzien van de Indiërs ‘Hebben wij — de kerkenraad en onze gemeenteleden — ons solidair verklaard met hen, die vochten voor vrijmaking van onze koloniale overheersing? Ik moet eerlijk bekennen: nee, geen sprake van.’ Bij excessen ergerde men zich, zeker, ‘maar voor de rest hadden we met de maatschappelijke structuur geen moeite.’ ‘Was er bij ons enige pijnlijke gedachte of ongerustheid, dat wij ondanks de zegeningen van ons bewind, in feite hun overheersers waren en vaak hun uitbuiters? In het minst niet!’ Vlak na de oorlog vonden bijna alle Nederlanders het nog vanzelfsprekend dat de oude posities zonder slag of stoot weer zouden worden ingenomen. ‘Zelf was ik ook zo naïef.’ Pas daarna zou hij wakker worden.
Is een dergelijke houding erfelijk. Ik vraag dit omdat zoon Geert vaak niets anders kan dan verzwijgen of een vergoelijkende voorstelling van zaken geven. Hij weigert zich te verantwoorden voor deze mentaliteit. En als hij ooit beseft wat hij doet dan zal hij, — net als zijn vader — in termen van 'schuldige tijdgebondenheid' spreken, een inhoudsloos begrip om te voorkomen dat hij zijn eigen laf opportunisme onder ogen moet zien. Of hij zal het 'naïviteit' noemen. En als dat allemaal onvoldoende blijkt te zijn kan ook hij altijd nog teruggrijpen op het zwakke excuus dat ‘niemand’ weet ‘op welke plek ze zich’ bevinden ‘in de geschiedenis.’ Dat moet dan de verklaring zijn voor het gegeven dat de Nederlander racistisch of antisemitisch is, dan wel onverdraagzaam. Het feit dat voor zijn ouders hun geclaimde christelijke normen en waarden onvoldoende waren om een moreel fatsoenlijke koers te varen, wordt door hun zoon voorgesteld als '[h]et zoeken naar een houding in deze wereld,' en dat zijn vader in het interbellum de gelegaliseerde jodenhaat in Duitsland 'tolerabel' vond, mag niet gezien worden als antisemitisme, aangezien '[m]ijn vader hierin niet [verschilde] van de overgrote meerderheid.' En zo wordt iedereen vrijgepleit van de eigen verantwoordelijkheid. Uiteindelijk 'haben wir es nicht gewusst.’ De Makjes wisten net als vele andere Nederlanders niet 'dat hun leven zich afspeelde tussen een voorbije wereldoorlog en een komende,' en kunnen dus niet verantwoordelijk worden gesteld voor hun weerzinwekkende gebrek aan moraliteit. Hetzelfde gaat op voor Geert Mak en Bas Heijne, die niet verschillen ‘van de overgrote meerderheid,’ en zich daarom niet verantwoordelijk voelen voor de gevolgen van bijvoorbeeld hun anti-Rusland propaganda, ook al zou dit een nucleaire holocaust betekenen. Zij zijn de eeuwige onschuldigen, die nooit verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor hun misdaden, omdat het hen simpelweg aan persoonlijke verantwoordelijkheid ontbreekt. Zij voelen zich slechts woordvoerders van een gezichtloos collectief. Omdat in Heijne’s universum geen waarheid meer bestaat nu hij zijn verlichtingswaarheden vaarwel heeft gezegd, kan hij anno 2016 de Amerikaanse en Britse inval in Irak om, zoals Alan Greenspan verklaarde, greep te krijgen op de oliebronnen, kwalificeren als een ‘mislukte poging om in Irak democratie af te dwingen.’ In Nederland kan een opiniemaker van de ‘politiek-literaire elite’ een dergelijke leugen onweersproken de wereld insturen, hij wordt er ook nog eens voor beloond met de hoogste literaire prijs in de polder. De onbeschaamdheid over de eigen intellectuele corruptie is grenzeloos. Voor een serieuze literator moet ik uitwijken naar het buitenland, in dit geval naar de Britse toneelschrijver Harold Pinter, die op 10 september 2001 in een dankwoord voor het eredoctoraat dat hij kreeg van de Universiteit van Florence, het volgende verklaarde:
It will come as no surprise to you, I'm sure, when I say that how we use language has always been, for me, a major preoccupation. Recently, I have been particularly interested in the term 'humanitarian intervention' as used by NATO to justify its bombing of Serbia.
I would like to read you an eyewitness account of the NATO bombing of the market place of Nis in 1999. The writer is Eve-Ann Prentice.
‘The little old lady looked as if she had three eyes. On closer inspection, it was the effect of the shrapnel which had drilled into her forehead and killed her.
At first, the dead had seemed almost camouflaged among the rubble, splintered trees and broken glass but once you began to notice them, the bodies were everywhere, some covered in table cloths and blankets, others simply lying exposed where they had fallen. Houses with picket fences and window boxes bursting with blooms were now riddled with scars. Widows in black leant on their garden gates, whimpering into handkerchiefs, as they surveyed their dead neighbors lying amid the broken glass, gashed trees, smoldering cars and crumpled bicycles. Plastic bags lay strewn near many of the dead, spilling parcels of fruit, eggs and vegetables, fresh from the market.
It was Friday 7th May 1999 in the southern city of Nis and NATO had, they said, made a mistake. Instead of hitting a military building near the airport about three miles away the bombers had dropped their lethal load in a tangle of back streets close to the city centre. At least thirty-three people were killed and scores more suffered catastrophic injuries; hands, feet and arms shredded or blown away altogether, abdomens and chests ripped open by shards of flying metal.
This had been no “ordinary” shelling, if such a thing exists. The area had been hit by cluster bombs, devices designed to cause a deadly spray of hot metal fragments when they explode.’
The bombing of Nis was no ‘mistake.' General Wesley K Clark declared, as the NATO bombing began: ‘We are going to systematically and progressively attack, disrupt, degrade, devastate and ultimately — unless President Milosevic complies with the demands of the international community — destroy these forces and their facilities and support.’ Milosevic's ‘forces,' as we know, included television stations, schools, hospitals, theatres, old people's homes — and the market-place in Nis. It was in fact a fundamental feature of NATO policy to terrorize the civilian population.
The bombing of Nis, far from being 'a mistake,’ was in fact an act of murder. It stemmed from a 'war' which was in itself illegal, a bandit act, waged outside all recognized parameters of International Law, in defiance of the United Nations, even contravening NATO's own charter. But the actions taken, we are told, were taken in pursuance of a policy of 'humanitarian intervention' and the civilian deaths were described as 'collateral damage.’
'Humanitarian Intervention' is a comparatively new concept. But President George W. Bush is also following in the great American presidential tradition by referring to 'freedom-loving people' (I must say I would be fascinated to meet 'a freedom-hating people'). President Bush possesses quite a few 'freedom-loving' people himself — not only in his own Texas prisons but throughout the whole of the United States, in what can accurately be described as a vast gulag — 2 million prisoners in fact — a remarkable proportion of them black. Rape of young prisoners, both male and female, is commonplace. So is the use of weapons of torture as defined by Amnesty International — stun guns, stun belts, restraint chairs. Prison is a great industry in the United States —- just behind pornography when it comes to profits.
There have been and remain considerable sections of mankind for whom the mere articulation of the word, 'freedom' has resulted in torture and death. I'm referring to the hundreds upon hundreds of thousands of people throughout Guatemala, El Salvador, Turkey, Israel, Haiti, Brazil, Greece, Uruguay, East Timor, Nicaragua, South Korea, Argentina, Chile, The Philippines and Indonesia, for example, killed in all cases by forces inspired and subsidized by the United States. Why did they die? They died because to one degree or another they dared to question the status quo, the endless plateau of poverty, disease, degradation and oppression which is their birthright. On behalf of the dead, we must regard the breathtaking discrepancy between US government language and US government action with the absolute contempt it merits.
The United States has in fact — since the end of the Second World War — pursued a brilliant, even witty, strategy. It has exercised a sustained, systematic, remorseless and quite clinical manipulation of power worldwide, while masquerading as a force for universal good. But at least now — it can be said — the US has come out if its closet. The smile is still there of course (all US Presidents have always had wonderful smiles) but the posture is infinitely more naked and more blatant than it has ever been. The Bush administration, as we all know, has rejected the Kyoto agreement, has refused to sign an agreement which would regulate the trade of small arms, has distanced itself from the Anti-Ballistic-Missile Treaty, the Comprehensive Nuclear Test Ban Treaty and the Biological Weapons Convention. In relation to the latter the US made it quite clear that it would agree to the banning of biological weapons as long as there was no inspection of any biological weapons factory on American soil. The US has also refused to ratify the proposed International Criminal Court of Justice. It is bringing into operation the American Service Members Protection Act which will permit the authorization of military force to free any American soldier taken into International Criminal Court custody. In other words they really will 'Send in the Marines.’
Arrogant, indifferent, contemptuous of International Law, both dismissive and manipulative of the United Nations - this is now the most dangerous power the world has ever known - the authentic 'rogue state' — but a 'rogue state' of colossal military and economic might. And Europe — especially the United Kingdom — is both compliant and complicit, or as Cassius in Julius Caesar put it: we 'peep about to find ourselves dishonorable graves.’
There is, however, as we have seen, a profound revulsion and disgust with the manifestations of US power and global capitalism which is growing throughout the world and becoming a formidable force in its own right. I believe a central inspiration for this force has been the actions and indeed the philosophical stance of the Zapatistas in Mexico. The Zapatistas say: 'Do not try to define us. We define ourselves. We will not be what you want us to be. We will not accept the destiny you have chosen for us. We will not accept your terms. We will not abide by your rules. The only way you can eliminate us is to destroy us and you cannot destroy us. We are free.'
It is certainly true that the police action in Genoa recently made it clear that the forces of reaction and repression remain savage, vicious and merciless.
But we are free. And I believe that this brutal and malignant world machine must be recognized for what it is and resisted.
Dit niveau van morele integriteit zullen de Heijne’s en Makkianen in de polder nooit bereiken, maar zij zouden er wel naar kunnen streven. Waarom? Omdat een schrijver zonder doorleefde moraliteit domweg niets te melden heeft, behalve dan datgene wat ook de eerste de beste politicus kan verkondigen. Inderdaad, ‘Mimicry is a successful survival strategy,’ voor opportunisten die, zoals bekend, weinig tot geen belang hechten aan zelfrespect en waardigheid. Volgende keer meer over het gebrek aan betrouwbaarheid van de betaalde mainstream-opiniemaker.