Bas Heijne: Voor veel mensen in de VS en Europa, en ook in Nederland, is Poetin de gedroomde sterke man, het tegenwicht tegen het op de idealen van de Verlichting gebaseerde wereldbeeld van Obama.
Hoe groot is in een consumptiecultuur de journalistieke speelruimte van een mainstream-opiniemaker als bijvoorbeeld Bas Heijne? Waar liggen de grenzen van, wat in het propagandajargon, ‘de vrije pers’ heet? Deze kwestie is de afgelopen eeuw door talloze, vooral, Angelsaksische deskundigen onderzocht in uitgebreid gedocumenteerde studies waaruit ik op deze weblog al meer dan een decennium citeer. Ik kies dit keer opnieuw het boek Manufacturing Consent. The Political Economy of the Mass Media (1988), van de Amerikaanse geleerden Edward S. Herman en Noam Chomsky. De reden van mijn keuze is dat beide hoogleraren als studie-onderwerp het journalistieke werk hebben gekozen van The New York Times, alom beschouwd als het vlaggenschip van de westerse commerciële media. Wat de NYT als het belangrijkste nieuws presenteert, geldt als norm voor de rest van de westerse massamedia. In hun 412 pagina’s tellende boek concluderen Herman en Chomsky dat:
In contrast to the standard conception of the media as cantankerous, obstinate, and ubiquitous in their search for truth and their independence of authority, we have spelled out and applied a propaganda model that indeed sees the media as serving a ‘societal purpose,’ but not that of enabling the public to assert meaningful control over the political process by providing them with the information needed for the intelligent discharge of political responsibilities. On the contrary, a propaganda model suggests that the ‘societal purpose’ of the media is to inculcate and defend the economic, social, and political agenda of privileged groups that dominate the domestic society and the state. The media serve this purpose in many ways: through selection of topics, distribution of concerns, framing of issues, filtering of information, emphasis and tone, and by keeping debate within the bounds of acceptable premises.
Na een lange reeks voorbeelden te hebben gegeven stellen beide auteurs:
As we have stressed throughout this book, the U.S. media do not function in the manner of the propaganda system of a totalitarian state. Rather, they permit -- indeed, encourage -- spirited debate, criticism, and dissent, as long as these remain faithfully within the system of presuppositions and principles that constitute an elite consensus, a system so powerful as to be internalized largely without awareness. No one instructed the media to focus on Cambodia and ignore East Timor. They gravitated naturally to the Khmer Rouge and discussed them freely -- just as they naturally suppressed information on Indonesian atrocities in East Timor and U.S. responsibility for the aggression and massacres. In the process, the media provided neither facts nor analyses that would have enabled the public to understand the issues or the bases of government policies toward Cambodia and Timor, and they thereby assured that the public could not exert any meaningful influence on the decisions that were made. This is quite typical of the actual ‘societal purpose’ of the media on matters that are of significance for established power; not ‘enabling the public to assert meaningful control over the political process,’ but rather averting any such danger. In these cases, as in numerous others, the public was managed and mobilized from above, by means of the media's highly selective messages and evasions. As noted by media analyst W. Lance Bennett: ‘the public is exposed to powerful persuasive messages from above and is unable to communicate meaningfully through the media in response to the messages... Leaders have usurped enormous amounts of political power and reduced popular control over the political system by using the media to generate support, compliance, and just plain confusion among the public.’
Bovendien, zo constateren Herman en Chomsky,
Given the imperatives of corporate organization and the workings of the various filters, conformity to the needs and interests of privileged sectors is essential to succes. In the media, as in other major institutions, those who do not display the requisite values and perspectives will be regarded as ‘irresponsible,’ ‘ideological,’ or otherwise aberrant, and will tend to fall by the wayside. While there may be a small number of exceptions, the pattern is pervasive, and expected. Those who adapt, perhaps quite honestly, will then be free to express themselves with little managerial control, and they will be able to assert, accurately, that they perceive no pressures to conform. The media are indeed free -- for those who adopt the principles required for ‘societal purpose.’
Dat wat betreft de ideologische achtergrond van The New York Times. Maar ook over de opzet en het functioneren van de commerciële media valt het nodige op te merken. Zo wijzen beide onderzoekers erop dat:
The technical structure of the media virtually compels adherence to conventional thoughts; nothing else can be expressed between two commercials, or in seven hundred words, without the appearance of absurdity that is difficult to avoid when one is challenging familiar doctrine with no opportunity to develop facts or argument... The critic must also be prepared to face a defamation apparatus against which there is little recourse, an inhibiting factor that is not insubstantial... The result is a powerful system of induced conformity to the needs of privilege and power. In sum, the mass media of the United States are effective and powerful ideological institutions that carry out a system-supportive propaganda function by reliance on market forces, internalized assumptions, and self-censorship, and without significant overt coercion. This propaganda system has become even more efficient in recent decades with the rise of the national television networks, greater mass-media concentration, right-wing pressures on public radio and television, and the growth in scope and sophistication of public relations and news management.
Onder de kop 'The New York Times Versus The Civil Society' schreef professor Herman naderhand een vernietigend artikel over 's werelds invloedrijkste krant. Zo wees hij ondermeer op het volgende:
The veteran New York Times reporter John Hess has said that in all 24 years of his service at the paper he ‘never saw a foreign intervention that the Times did not support, never saw a fare increase or a rent increase or a utility rate increase that it did not endorse, never saw it take the side of labor in a strike or lockout, or advocate a raise for underpaid workers. And don’t let me get started on universal health care and Social Security. So why do people think the Times is liberal?’ The paper is an establishment institution and serves establishment ends. As Times historian Harrison Salisbury said about former executive editor Max Frankel, ‘The last thing that would have entered his mind would be to hassle the American Establishment, of which he was so proud to be a part.’
Herman en Chomsky hun boek in 1988, dus voordat het monopolie van de massamedia op de berichtgeving, en daarmee de waarheidsvinding, door internet werd doorbroken. Dit feit heeft de journalistiek onder nog grotere commerciële druk gezet. Het is geenszins overdreven te stellen dat tegenwoordig de belangrijkste taak van de journalist is het maken van winst voor de aandeelhouders. Tegelijkertijd functioneren de massamedia als ‘ideologische instituten,’ waarvan de ‘propaganda functie’ berust op ‘het vertrouwen van de marktwerking, geïnternaliseerde aannames, en zelf-censuur, en zonder een significante openlijke dwang.’ Een treffend voorbeeld hiervan gaf de hoofdredacteur van NRC Handelsblad Peter Vandermeersch op donderdag 5 januari 2017 door zijn lezers te vertellen dat:
Sedert iets meer dan een jaar elke NRC-redacteur ’s ochtends tegen een uur of 10 het overzicht [krijgt] met de leescijfers van onze site. Dat vertelt hoeveel mensen hoelang op de site welk stuk hebben gelezen…
Het meten van wat de lezers lezen is intussen bij veel Europese en Amerikaanse kranten ingeburgerd. Wij inspireerden ons onder meer op de ervaringen bij The Guardian, The Financial Times en The Washington Post.
De cijfers (voor alle helderheid: we kunnen én willen dat alles niet meten per individuele lezer; de cijfers zijn een optelsom van alle pc’s, tablets en smartphones samen) worden dagelijks verzameld, becommentarieerd en verstuurd door de redacteuren van de Lezersdesk. Die mail werd aanvankelijk door sommige collega’s met enige begrijpelijke scepsis gelezen. Want zou NRC nu ook buigen voor kijkcijfer-terreur? […] Intussen is de mail een dagelijkse vaste waarde. De ochtendvergadering van NRC begint met een korte analyse van de inhoud van de mail.
Vandermeersch begon zijn artikel met de vragen:
Kan je het succes van journalistiek meten? Wat lezen de lezers wel en wat lezen ze niet? Hoe lang blijven ze in een stuk hangen? Moet de redactie wel rekening houden met die leescijfers? Dreigen we dan niet het slachtoffer van kijkcijfers te worden? En gaan we dan nog wel schrijven over minder populaire onderwerpen?
Het antwoord daarop is een volmondig JA, want waarom anders zou de NRC-hoofdredactie elke dag weer een ‘overzicht’ laten samenstellen ‘met de leescijfers,’ en dit prominent laten circuleren op de redactie? Bovendien zal met het oog op de winstverwachting eveneens de directie geïnteresseerd zijn in de cijfers. Het ligt voor de hand dat daardoor tevens de inhoud van de papieren krant in niet geringe mate wordt beïnvloed. Niet voor niets benadrukte Vandermeersch dat ‘Intussen de mail een dagelijkse vaste waarde [is].’ Met andere woorden: de journalistieke ‘waarde’ van een artikel of een column wordt bepaald aan de hand van de ‘leescijfers.’ De ‘waarde’ van het product is ‘het succes’ van een artikel of opinie, en niet langer meer het maatschappelijke, politieke of culturele belang ervan. Omdat alles in de huidige neoliberale werkelijkheid wordt beoordeeld door zijn commerciële ‘waarde,’ worden alle andere waarden vernietigd, van de moraliteit tot aan de cultuur, zoals Gustave Flaubert waarschuwde in een brief aan George Sand, meer dan zes decennia voordat Hitler democratisch aan de macht kwam. Hij wees erop dat
De massa, het getal, altijd dom [is]. Veel overtuigingen heb ik niet, maar dat weet ik zeker. Niettemin moeten we de massa respecteren, hoe dwaas ze ook is, omdat zij de kiemen van een onpeilbare vruchtbaarheid in zich draagt. Geef haar de vrijheid, maar niet de macht… De hele droom van de democratie bestaat uit het verheffen van de proletariër tot het domheidspeil van de burgerman. Die droom is al gedeeltelijk verwezenlijkt. Hij leest dezelfde kranten en heeft dezelfde hartstochten.
Kortom, wanneer de NRC tegenwoordig ‘het getal,’ haar lezers, laat bepalen wat ‘de waarde’ is van een tekst dan zal deze vorm van populisme onvermijdelijk de kwaliteit van het product nog verder aantasten dan momenteel al het geval is. Dat wéét Bas Heijne, aangezien hij in zijn pamflet Onbehagen (2016) met betrekking tot het huidige ‘gereduceerd mensbeeld, dat soms alleen nog maar uit cijfers, tabellen en statistieken lijkt te bestaan,’ Johan Huizinga citeert, die benadrukte dat ‘In het getal het verhaal [bezwijkt].’ En terecht stelt Heijne dat het ‘zonder verhalen niet [gaat].’ Omdat Huizinga’s inzicht van groot belang blijft, citeer ik het fragment waarin dit citaat staat. De historicus schreef:
Iedereen die Amerika enigermate kent, moet getroffen worden door het feit, dat de Amerikaan zoo veel meer dan de gemiddelde Europeaan in cijfers denkt. Dit is overigens een geestelijke habitus die ook in de Oude Wereld voortdurend veld wint, met name bij de beoefenaars der natuurwetenschap en der technologische of economisch-statistische takken van kennis. De moderne wereld dringt nu eenmaal het denken steeds meer in den hoek der kwantitatieve waardering van alle verhoudingen, slechts uitdrukbaar in het getal. In deze verschuiving van de wijze van denken liggen grote gevaren, niet in de laatste plaats voor het geestelijk product dat historie heet. Want ook zij ontkomt er niet aan. Het is haar meer en meer te doen om de analyse van collectieve grootheden, en het getal wordt heer en meester van het begrip. In het getal echter bezwijkt het verhaal en wordt geen beeld geboren.
Hoewel Heijne ‘de grote Nederlandse historicus Johan Huizinga’ citeert, verzwijgt hij het feit dat ook hij als columnist beoordeeld wordt door ‘het getal.’ Bas wordt bij de NRC beoordeeld op hoeveel lezers hij trekt, dus op zijn verkoopwaarde. Onder de kop ‘Waarom NRC meet wat u leest,’ zette hoofdredacteur Peter Vandermeersch uiteen dat:
Hebben die leescijfers, die overigens ook in real-time worden geprojecteerd op een scherm in het midden van de redactie, ons wat geleerd over het leesgedrag van de NRC-lezer? Zeker. Ze vertelden ons het voorbije jaar dat de belangstelling voor dossiers als Trump, Oekraïne en Brexit nog veel groter was dan velen op de redactie vermoedden; ze toonden hoe geliefd een stuk is dat gegoten wordt in een ‘vraagvorm’; ze zetten ons aan om bij groot nieuws een goed ‘liveblog’ te lanceren; ze bewezen dat goede columns (Youp van ’t Hek en Bas Heijne voeren in veel weekends de lijst aan) en opiniestukken erg geliefd zijn bij lezers; ze toonden dat ook NRC-lezers een buitengewoon grote belangstelling aan de dag leggen voor praktische stukken over gezondheid; in augustus bleek uit de cijfers dat de NRC-lezer, meer dan velen dachten, de stukken over de Olympische Spelen massaal las; ze zetten de journalisten aan om niet enkel in tekst maar ook in beeld of grafieken te denken; ze vertellen ons dat een slechte kop en onduidelijke inleiding niet zomaar slecht is voor het bereik van dat stuk, maar ronduit moordend voor het hele verhaal; ze leren ons wanneer een lezer afhaakt in een stuk en hoe we beter kunnen omgaan met grafieken, tussenkoppen en video’s; ze tonen het belang van ons archief wanneer oudere stukken, meestal onder invloed van social media, weer in de lijstjes opduiken.
Elke keer dat Bas Heijne de redactieruimte betreedt, ziet hij ‘de leescijfers’ die ‘ook in real-time worden geprojecteerd op een scherm.’ Het ‘getal’ herinnert hem eraan wat ‘het leesgedrag van de NRC-lezer’ is, en wat van hem als publiekstrekker wordt verwacht. En gezien het feit dat hij op Facebook verheugd liet weten dat op 10 januari 2017 zijn pamflet ‘Onbehagen nog steeds op 1 bij Athenaeum’ op het Spui in Amsterdam stond, kan ervan uit worden gegaan dat ook Bas gevoelig is voor een zo hoog mogelijk klassering, die hij overigens ‘Goed nieuws in slechte tijden’ noemde. Er zijn maar weinig mensen die oorspronkelijk genoeg zijn om niet te zwichten voor het redementsdenken dat niet alleen tot het failliet van het hoger onderwijs heeft geleid, maar tot een algehele ontwrichting van de samenleving, zoals Heijne himself onlangs heeft ontdekt. De ‘leescijfers,’ zo liet zijn hoofdredacteur weten ‘leren ons wanneer een lezer afhaakt in een stuk,’ en dat gaat ten koste van de belangrijkste taak van de redactieleden. In deze neoliberale werkelijkheid bewijzen, volgens de Vandermeersch, ‘dat goede columns (Youp van ’t Hek en Bas Heijne voeren in veel weekends de lijst aan) en opiniestukken erg geliefd zijn bij lezers,’ waarbij hij ‘goede’ direct koppelt aan ‘erg geliefd zijn,’ wat op zich niet vreemd is aangezien de Vlaming er is neergezet om erop toe te zien dat de redactieleden zoveel mogelijk geld genereren, want anders wordt ook hij vervangen. Dat winst de allerbelangrijkste functie is geworden van de mainstream-journalistiek blijkt tevens uit de opmerking van de NRC-ombudsman dat ‘[o]ok deze krant inmiddels voor een aanzienlijk deel [wordt] gemaakt door freelancers, bij de nieuwsdienst, het homepageteam -- de speerpunten in de digitaal eerst-strategie -- bij vormgeving en foto.’ Zondag 28 augustus 2016 augustus 2016 berichtte een freelance-redacteur bij NRC onder de kop ‘Schrijven à 13 cent per woord’:
De flexibele schil bij NRC is de afgelopen jaren in omvang gegroeid. Volgens adjunct-hoofdredacteur Marcella Breedeveld komt dat door de langere openingstijden: de redactie maakt tegenwoordig een ochtend- én een avondblad, en de website moet zeven dagen per week bemand worden…
Rosa Garcia López, secretaris zelfstandigen bij de NVJ, geeft een rekenvoorbeeld. Een journaliste met twintig jaar ervaring vroeg de NVJ of ze akkoord moest gaan met 13 cent per woord. Bij gemiddeld 35 gewerkte uren per week verdiende ze een bruto maandsalaris van 1040 euro: 6,86 euro per uur. Was ze in vaste dienst geweest, dan had ze bruto 40,80 euro gekregen…
Ook Garcia López van de NVJ noemt de positie van de journalist kwetsbaar. Media vinden makkelijk een andere ‘dagloner,’ zegt ze. ‘Er kan nauwelijks onderhandeld worden.’
De angst om niet meer gevraagd te worden is ook te merken aan de spaarzame reacties van freelance journalisten, gevraagd naar hun praktijk. De meesten willen zich niet uitspreken.
Bekend is dat ‘Naast de flexibele schil op de redactie NRC [werkt] met 150 tot 200 freelancers die regelmatig voor de krant schrijven.’ De krant betaalt hen 37 cent per gepubliceerd woord, nog steeds geen vetpot in een tijd waarin men moet scoren om mee te tellen. Daarbij is bovendien sprake van een wisselwerking tussen de journalist/opiniemaker en zijn publiek. Hoe lager het intellectuele niveau van de lezer des te simplistischer het verhaal van de journalist/opiniemaker dient te zijn, zoals ondermeer bleek uit het feit dat Heijne maar liefst twee voorbeelden nodig had om zijn lezerspubliek uit te leggen dat, ik citeer hem, ‘Niet alles wat we willen, ook mogelijk [is] – of in ieder geval niet meteen.’ Het is ook niet verwonderlijker dat de oppervlakkigheden van Heijne hier in de polder doorgaan voor diep filosofisch inzicht. Overal in het kleinburgerlijke Nederland, van hoog tot laag, speelt het populisme een voorname rol, zowel bij de zelfgenoegzame ‘politiek-literaire elite’ als bij het woedende ‘volk.’ Door de naar binnen gekeerde mentaliteit is het journaille alhier zich niet bewust van wat buitenlandse intellectuelen al geruime tijd bezig houdt. Een treffend voorbeeld is wanneer Bas Heijne meldt dat hij Obama bewondert, ondanks het feit dat de kritische Angelsaksische intelligentsia al lange tijd fundamentele kritiek heeft op de ‘eerste zwarte president’ van de VS. Zo schreef Glen Ford, de bekende zwarte Amerikaanse ‘executive editor’ van het Black Agenda Report (BAR) op woensdag 4 januari 2017 onder de kop ‘Locating Fascism on the Home Map’:
In decadence and decline, the U.S. has produced two strong strains of fascism that now vie for supremacy. The First Black President, now outgoing, represents the ‘cosmopolitan, global obsessed’ variety of fascist. Donald Trump hails from an older fascist strain, ‘crude and petty, too ugly for global prime time.’ At this stage in history, the two corporate parties seem incapable of producing anything other than fascists of one kind or the other.
The merciless downsizing of the American worker is a central element of Obama’s legacy.
Barack Obama was a savior — of a drowning ruling class. Under his administration, Wall Street rose from near-death to new heights of speculative frenzy, awash in capital brutally extracted from the vanishing assets and past and future earnings of the vast majority of the population, or gifted in the form of trillions in free money at corporate-only Federal Reserve windows. The Big Casino, reduced to a rubble of its own contradictions in 2008, ushered in the New Year just shy of the once-fantastical 20,000 mark. Analysts credited Donald Trump’s victory for the bankers’ bacchanal, but it was Obama who made the party possible by overseeing the restructuring of the U.S. economy to accommodate and encourage the hyper-consolidation of capital — another way to describe the deliberate deepening of economic (and political) inequality. Having accomplished the mission assigned him by Wall Street in return for record-breaking contributions to his first campaign, Obama is said to be angling for a hot-money squat in Silicon Valley, the super-rich sector that was most supportive of his presidency.
Meanwhile, Hillary Clinton is melting quicker than the Wicked Witch of the West, principally due to the failure of traditionally Democratic working (and out of work) people of all races to turn out on November 8 —- a perfectly understandable response to a party and a system that offers them absolutely nothing but grief, in ever quickening increments. The merciless downsizing of the American worker is a central element of Obama’s legacy. Real wages had been frozen or declining for decades. However, economic restructuring in the Age of Obama demanded that millions of workers be crushed all the way through the floor to a lower level of hell: temporary, contract, not-really-a-job, part-time ‘gig’ employment. If the 1930s squatter shanty-towns called ‘Hoovervilles’ were testaments to President Herbert Hoover’s economic policies, then the maddeningly precarious, no guaranteed hours, no benefits, zero job security, fraction of a shift, arbitrarily scheduled employment of today should be called ObamaJobs. A new study by economists at Princeton and Harvard universities shows that an astounding 94 percent of the 10 million jobs created during the First Black President’s two terms in office were ObamaJobs. This sub-sector of employment increased by almost half under Obama, from 10.7% of the working population to 15.8%.
Deze feiten spelen geen rol in Heijne’s beoordeling van Obama. Het betreft hier immers het anonieme ‘volk’ dat, zodra het zich verzet tegen de failliete politiek van de ‘elite,’ onmiddellijk beschuldigd wordt van ‘populisme.’ Daarentegen schreef Finian Cunningham, die als buitenland-deskundige jarenlang voor de mainstream-media werkte, en wiens artikelen in verschillende talen verschenen, in de digitale krant van de Strategic Culture Foundation van 12 januari 2017 onder de kop ‘Obama’s “Farewell To Arms” As War Presidency Ends’:
Eight straight years of warmongering come to an end as US President Barack Obama bows out with his «farewell to the nation» speech this week, as fawning American media dubbed his valediction.
In reality, Obama’s outgoing address should have been billed as a ‘farewell to arms’ made by arguably one of the most belligerent presidents to ever have occupied the White House.
Only in exceptionally delusional America could such a pernicious paradox be presented as something honorable and sentimental.
Obama, the 44th US president, may have been the first black president and winner of a Nobel peace prize during his first year in office in 2009. But apart from those dubious accolades – championed by supposedly liberal Hollywood celebrities and media pundits — his actual record in office is one of blood-soaked disgrace.
Instead of ending American overseas wars as he had promised back in 2008, Obama expanded on his predecessor George W Bush’s criminal foreign interventions. At least seven countries — Iraq, Afghanistan, Pakistan, Libya, Syria, Yemen and Somalia — have been routinely bombed under Obama’s watch as the US Commander-in-Chief. That’s one repugnant record.
Last year alone, the US military reportedly dropped over 26,000 bombs around the world killing countless thousands of people, the exact number buried under official secrecy and American mainstream media indifference. At that rate, American anti-war campaigner Medea Benjamin estimates that US forces deployed three bombs every hour of every day for the whole of 2016. This death from the skies included Obama’s personal ordering of drone assassinations during his weekly Terror Tuesday briefings from Pentagon chiefs, the use of which increased 10-fold under his command, killing thousands of innocent civilians as ‘collateral damage.’
In Yemen, one of the poorest countries on Earth, where Obama fully backs an ongoing Saudi air war, it is reckoned that a child dies every 10 minutes from the American-supplied bombing campaign and blockade. Hardly a word about this US-backed genocide is permitted to intrude into public awareness by the Western corporate-controlled media.
Under the supposed Nobel peace laureate, the United States has sold an all-time record of $115 billion-worth of weaponry to Saudi Arabia – one of the most repressive regimes in the world – which has in turn fueled jihadist terrorism across the Middle East, Central Asia, Africa and Europe.
In Syria, just one of the countries to be afflicted by Obama’s policy of covert collusion with jihadist terrorism for regime-change machinations, the death toll is estimated to be around 400,000, with millions more displaced by the US-led proxy war that began in March 2011.
That war unleashed by the Obama administration to oust President Bashar al-Assad has only been arrested because of Russia’s military intervention at the end of 2015. At every step, Obama and his top diplomat John Kerry have sought to thwart Russia’s efforts to salvage the country from jihadist terror proxies. With warped logic, Obama and his British and French allies — all sponsors of the regime change war in Syria — have tried to paint Russia as a war criminal.
In his final year in office, Obama has overseen a massive escalation in US military special operations around the world. These covert forces are now reported to be operating in 138 countries — 70% of the world — a military deployment that represents a 130% increase on that under George W Bush. Self-declared liberal Americans consider Bush to be a warmongering disaster, yet somehow they hail Obama as some kind of progressive ‘peace president.’
The Nobel prize awarded to Obama surely stands as an egregious offense to humankind’s intelligence and decency. With his typical rhetorical sophistry, Obama talked about abolishing nuclear weapons during his early days in the White House, only to subsequently commit his nation to a trillion-dollar upgrade of its nuclear arsenal. In stark violation of international obligations under the Non-Proliferation Treaty.
Under his watch, the «peace president» has pursued a bellicose collision course with nuclear-armed Russia that threatens a global conflagration. Relations between the US and Russia have sunk to new dangerous depths — never seen since the former Cold War — led largely by the Obama administration’s demonizing of Moscow with a litany of fraudulent charges. Charges amplified by the servile Western mass media of course instead of being debunked as they surely should be.
Rather than dialogue and diplomacy, Obama’s presidency has used subterfuge and relentless propaganda to antagonize Russia. From personal insults against Russian President Vladimir Putin being a ‘Hitler figure’ to vilifying Moscow for regional conflicts that the Western powers have actually stoked, Obama has tempted all-out war through reckless sanctions and expansion of NATO forces on Russia’s borders. The last power to have menaced Russia with such flagrant aggression was Nazi Germany. Yet, Putin is caricatured as Hitler, while Obama is lauded in the Western media as a standard-bearer for world peace.
This week as Obama gave his self-preening farewell to the nation speech, thousands of new US troops and tanks were dispatched to buttress NATO forces already at unprecedented levels in Germany, Poland and the Baltic states. While his country endures economic austerity and social collapse from poverty, the White House has ordered $3.4 billion in extra military spend in Europe to bolster NATO aggression towards Russian. Part of that warmongering extravagance involves supporting a neo-Nazi junta in Kiev to continue its onslaught against the ethnic Russian people of eastern Ukraine, where the death toll has reached at least 10,000 since 2014.
Only in America, the ‘exceptional nation’ as Obama repeatedly proclaims, is a warmongering president feted as a ‘peace leader.’ Whereas his successor, Donald Trump who will be inaugurated next week, is pilloried as a traitor because he has dared to call for restoring better relations with Russia.
Trump is by no means perfect. His reactionary and at times foul-mouthed populism may be deserving of mockery as it was this week at the Golden Globes film-awards ceremony held in Hollywood. Award-winning actress Meryl Streep won plaudits from the supposed liberal media for her rebuke of Trump over his alleged bigoted and bullying behavior.
But where is the appropriate condemnation of Obama for displaying far worse failings — as perhaps the most blood-soaked president to have sat in the ‘highest office of the nation’?
What makes the US the most dangerous nation on Earth to world peace is that so many of its so-called liberal intellectuals, artists and media evidently view Barack Obama as a man of peace and progress. When in reality, the 44th president should be prosecuted for multiple war crimes. Instead of being free to earn millions of dollars in future years giving sonorous speeches on ‘international relations’ to sundry audiences, Obama should be earning time behind bars. (In the ignoble company of other US ex-presidents, it should be added.)
Ook hierover geen woord van de in de polder zo gevierde Bas Heijne. Vanuit de studeerkamer van zijn hoofdstedelijke grachtenpand beweert hij nu, na acht jaar Witte Huis-geweld, unverfroren over ‘de immer onkreukbare Barack Obama’ die ‘zijn afscheidsrede hield over de noodzaak van een minimum aan gemeenschapsgevoel — een gezonde democratie heeft allereerst geloof in democratie nodig.’ De intellectuele corruptie van een mainstream-opiniemaker als Heijne manifesteert zich niet alleen in wat hij allemaal beweert, maar tegelijkertijd in wat hij allemaal juist verzwijgt. Met de pedanterie van de eerste de beste ‘populist’ tracht hij de sentimenten van zijn publiek te mobiliseren, zonder er rekening mee te houden dat zijn hetze tegen bijvoorbeeld ‘Poetin’ natuurlijk niet altijd consequentieloos zal blijven. Op zoek naar een publiek dat hij kan behagen gedraagt Bas Heijne zich als een relnicht met een circusact, die bij gebrek aan rationele argumenten, allerlei ressentimenten bespeelt. Van nature publiciteitsgeil spreekt hij in soundbites als deze: ‘De Russen komen niet. Ze zijn er al.’ In een gelijkgeschakelde consumptiecultuur kunnen de poseur en de media niet zonder elkaar, als parasieten leven ze van elkaar, ze vormen een symbiose in het almaar uitdijende rijk van de kitsch. Terecht stelde Milan Kundera dat
Op grond van de dwingende noodzaak te behagen en zo de aandacht van het grootst mogelijke publiek te trekken, de esthetiek van de massamedia onvermijdelijk die [is] van de kitsch en naarmate de massamedia ons gehele leven meer omsluiten en infiltreren, wordt de kitsch onze dagelijkse esthetiek en moraal.
Heijne’s houding verraadt talloze elementen van de kitsch. Als columnist gaat hij te werk als een standup comedian, een hit en run-figuur die zich niet bekommert over welke schade hij veroorzaakt. Begin 2002 schreef ik in het tijdschrift De Humanist over de columnist als poseur dat:
hij als broodschrijver telkens weer een mening over van alles en nog wat moet ophoesten, hetgeen automatisch leidt tot een inflatie van meningen. Om dit te verdoezelen moet elke opinie de kracht van een donderslag krijgen. De minder bekwame columnist pompt zijn vruchteloze woorden op tot ze als reusachtige ballonnen boven hem zweven en met hem aan de haal gaan. Hij gebruikt de taal niet om inzicht te verschaffen maar om te heersen, om te straffen, om iemand in een hoek te dwingen en verbaal af te ranselen. Hij dicht de ander alle denkbare gruwelijkheden toe om zelf buiten schot te blijven. Hoe zwarter de ander wordt afgeschilderd des te onschuldiger hij lijkt. De column is voor hem een techniek, een foefje, een suikerspin van woorden; na vijf minuten is het op en weg, de consument met plakkerige handen achterlatend. Het lijkt allemaal echt, maar is het niet. De woorden zijn te hol, de begrippen potsierlijk, de zinnen drijven in een niet doorleefde werkelijkheid. In zijn hang een maximaal effect te bereiken, vervalt de poseur onder de columnisten onherroepelijk in pathetiek. Hij uit zich in steeds heftigere bewoordingen, zijn toon wordt geëxalteerd, zijn opinies grotesk. Meningen worden door hem uitgemolken en verder aangescherpt tot ze een karikatuur van de werkelijkheid zijn geworden. Een jaar voor zijn dood wees de auteur Frans Kellendonk me op nog een ander fenomeen: 'Het gruwelijke is: zodra je iets opschrijft, verhardt het. Het gevaar is dat je er dan ook in gaat geloven, dat de dingen zijn zoals je zegt dat ze zijn. Wat je moet behouden is een scepsis, een vrijheid, het gevoel van de ongrijpbaarheid van alles. Dat vereist een geweldige krachtsinspanning.' Maar juist aan die scepsis ontbreekt het de poseur onder de columnisten, zijn stukje zou het niet verdragen, het zou dan te duidelijk worden dat er wartaal staat, wat bij close-reading al snel blijkt. De columnist en de schrijver leven in twee gescheiden werelden. Voor een auteur vormt de taal een moreel criterium, hij heeft niets anders. Hij weet dat, zoals de satiricus Karl Kraus schreef: 'Taal de moeder [is] van de gedachte, niet haar dienstmeid.' Die wetenschap ontgaat de meeste columnisten. Voor hen zijn de woorden zelf inhoudsloos geworden, ze hebben slechts propagandistische waarde en kunnen derhalve als dodelijk gif werken.
En dan krijgt men teksten voorgeschoteld als die welke Heijne in zijn NRC-column van vrijdag 13 februari 2017 uit zijn tekstverwerker perste:
Poetins ideologische aantrekkingskracht is de enige reden dat een leider van een economisch derderangs wereldmacht erin slaagt het in alle opzichten superieure Amerika zo te ontregelen. Zijn macht heeft niks te maken met plasseks in een hotelsuite, die is ideologisch van aard.
Elke week weer in slechts 700 woorden de complexiteit van de wereld moeten reduceren tot hapklare brokken, is natuurlijk een onmogelijke opgave, tenzij men een dichter is, of een groot denker, maar een columnist in een klein benepen kikkerland is daartoe vanzelfsprekend niet in staat. En dus krijgt men de opgewonden waanzin van ‘onze’ Bas opgediend, vergezeld van veel kabaal om het gebrek aan inhoud te verhullen. Hij weet dat zelf ook wel, want nog in december 2016 verklaarde Heijne tegenover de Volkskrant:
Ik had het gevoel: ik dreig te vergroeien met de rol die ik speel. Instinctief verzette ik me daartegen. Ik merkte dat die column een korset werd. Ik dacht: ik moet terug naar de wezenlijke dingen. Ik wilde nadenken zonder in dat knellende ritme te zitten.
Maar ja, een maand later moest hij weer aantreden, want van altruïsme alleen kan de polder-columnist niet leven, en dus vergroeit hij weer verder met de propaganda ‘rol’ die hij speelt. En hoewel hij zich ‘verzette’ tegen het feit dat ‘die column een korset werd,’ kan hij mentaal niet zonder een keurslijf, en is hij door ‘dat knellende ritme’ genoodzaakt af te zien van eerst ‘nadenken,’ zoals hijzelf impliciet toegeeft. Heijne mag dan wel stellen dat hij uit is op een ‘publiek debat,’ maar in de praktijk vreest hij een dergelijk ‘debat,’ zodra dit betekent dat zijn flinterdunne meninkjes getoetst worden aan de inzichten van bijvoorbeeld de buitenlandse intellectuelen die ik op deze weblog uitgebreid citeer. Bas wil best met Jan en alleman in discussie, schroomt niet om aan te schuiven aan de tafel van het populistische televisieprogramma met de treffende naam ‘De wereld draait door,’ maar zal het niet in zijn hoofd halen om in te gaan op mijn kritiek. Hij kijkt wel uit. Iemand met een opgeblazen imago heeft alles te verliezen, maar niets te winnen. En daarom kan hij onweerdsproken door zijn peergroup voor wie hij schrijft de volgende groteske nonsens verspreiden:
Voor veel mensen in de VS en Europa, en ook in Nederland, is Poetin de gedroomde sterke man, het tegenwicht tegen het op de idealen van de Verlichting gebaseerde wereldbeeld van Obama. Hier de mensheid, daar de natie. Hier de gemeenschap op basis van gelijkheid, daar de superioriteit van de eigen cultuur.
Alleen een propagandist kan moeiteloos ‘Poetin’ als ‘tegenwicht’ van ‘Obama’ typeren. Waaruit blijkt de juistheid van Heijne’s bewering dat Obama’s ‘wereldbeeld’ is ‘gebaseerd’ op ‘de idealen van de Verlichting?’ Wel, onder andere door het volgende feiten:
Looking back at President Obama’s legacy, the Council on Foreign Relation’s Micah Zenko added up the defense department’s data on airstrikes and made a startling revelation: in 2016 alone, the Obama administration dropped at least 26,171 bombs. This means that every day last year, the US military blasted combatants or civilians overseas with 72 bombs; that’s three bombs every hour, 24 hours a day… US bombs also rained down on people in Afghanistan, Libya, Yemen, Somalia and Pakistan. That’s seven majority-Muslim countries.
Bas Heijne gaat er vanuit dat hoe meer ‘bombs’ Obama inzette, des te verlichter diens ‘wereldbeeld’ was, vooral ook gezien het feit dat Poetin slechts één land bombardeerde en dat ook nog eens op verzoek van de Syrische regering, terwijl zijn held Obama het internationaal recht schond. Ander voorbeeld van Obama’s Verlichtingsidealen:
One bombing technique that President Obama championed is drone strikes. As drone-warrior-in-chief, he spread the use of drones outside the declared battlefields of Afghanistan and Iraq, mainly to Pakistan and Yemen. Obama authorized over 10 times more drone strikes than George W. Bush, and automatically painted all males of military age in these regions as combatants, making them fair game for remote controlled killing.
Als dit geen overtuigende ‘idealen van de Verlichting’ zijn, wat dan nog wel? Wees eerlijk. Nu moet de omvangrijke groep ‘mensen in de VS en Europa, en ook in Nederland,’ die ‘Poetin’ als ‘de gedroomde sterke man,’ ziet — althans, volgens Bas Heijne — op haar tellen gaan passen, want met het vertrek van ‘Obama,’ als voorvechter van de Verlichting, ziet de toekomst er zwart uit. Immers,
What does the administration have to show for eight years of fighting on so many fronts? Terrorism has spread, no wars have been ‘won’ and the Middle East is consumed by more chaos and divisions than when candidate Barack Obama declared his opposition to the invasion of Iraq.
Zo weet het verlichte lezerspubliek van de NRC dat ook het ‘untold numbers of foreign lives have been snuffed out,’ als gevolg van drone-aanvallen, beoordeeld moet worden als een Verlichtingsideaal bij uitstek, vooral ook omdat
We have no idea how many civilians have been killed in the massive bombings in Iraq and Syria, where the US military is often pursuing Isis in the middle of urban neighborhoods. We only sporadically hear about civilian killings in Afghanistan, such as the tragic bombing of the Doctors Without Borders hospital in Kunduz that left 42 dead and 37 wounded.
Pushed to release information about civilian deaths in drone strikes, in July 2016 the US government made the absurd claim it had killed, at most, 116 civilians in Pakistan, Yemen, Somalia and Libya between 2009 and 2015. Journalists and human rights advocates said the numbers were ridiculously low and unverifiable, given that no names, dates, locations or others details were released. The London-based Bureau of Investigative Journalism, which has tracked drone strikes for years, said the true figure was six times higher.
Given that drones account for only a small portion of the munitions dropped in the past eight years, the numbers of civilians killed by Obama’s bombs could be in the thousands. But we can’t know for sure as the administration, and the mainstream media, has been virtually silent about the civilian toll of the administration’s failed interventions.
In May 2013, I interrupted President Obama during his foreign policy address at the National Defense University. I had just returned from visiting the families of innocent people killed by US drone attacks in Yemen and Pakistan, including the Rehman children who saw their grandmother blown to bits while in the field picking okra.
Speaking out on behalf of grieving families whose losses have never been acknowledged by the US government, I asked President Obama to apologize to them. As I was being dragged out, President Obama said: ‘The voice of that woman is worth paying attention to.’
Too bad he never did.
Inderdaad, en ‘too bad’ dat Bas Heijne hier nooit uitgebreid aandacht aan heeft besteed, maar nu wel beweert dat Obama’s ‘wereldbeeld’ gebaseerd is ‘op de idealen van de Verlichting,’ terwijl in werkelijkheid Obama’s terreur duizenden mensenlevens heeft gekost. Heijne’s propaganda is misdadig, maar wel effectief als destijds de nazi-propaganda. Zijn beweringen demonstreren een onderhuids racisme, want als de slachtoffers onbewapende witte Europese of Amerikaanse vrouwen, kinderen en mannen waren geweest, dan had deze ijdeltuit moord en brand geschreeuwd. Bas Heijne is een voorbeeld van hoe absurd geconditioneerde reflexen, voortkomend uit een manicheïsch wereldbeeld, in de praktijk uitwerken.
Bas Heijne: het in alle opzichten superieure Amerika