Eichmann in Jerusalem: A Report on the Banality of Evil is a 1963 book by political theorist Hannah Arendt. Arendt, a Jew who fled Germany during Adolf Hitler's rise to power, reported on Adolf Eichmann's trial for The New Yorker.
Arendt's subtitle famously introduced the phrase ‘the banality of evil,’ which also serves as the final words of the book. In part, at least, the phrase refers to Eichmann's deportment at the trial as the man displayed neither guilt for his actions nor hatred for those trying him, claiming he bore no responsibility because he was simply ‘doing his job’ (‘He did his duty...; he not only obeyed orders, he also obeyed the law.’ p. 135).
Eichmann's inability to think for himself was exemplified by his consistent use of ‘stock phrases and self-invented clichés.’ The man demonstrated his unrealistic worldview and crippling lack of communication skills through reliance on ‘officialese' (Amtssprache) and the euphemistic Sprachregelung that made implementation of Hitler's policies ‘somehow palatable.’
While Eichmann might have had anti-Semitic leanings, Arendt argued that he showed ‘no case of insane hatred of Jews, of fanatical anti-Semitism or indoctrination of any kind. He personally never had anything whatever against Jews’ (p. 26).
Eichmann was a ‘joiner' his entire life, in that he constantly joined organizations in order to define himself, and had difficulties thinking for himself without doing so… a family friend (and future war criminal) Ernst Kaltenbrunner encouraged him to join the SS. At the end of World War II, Eichmann found himself depressed because ‘it then dawned on him that thenceforward he would have to live without being a member of something or other’ (pp. 32–3). Arendt pointed out that his actions were not driven by malice, but rather blind dedication to the regime and his need to belong, to be a joiner. In his own words:
‘I sensed I would have to live a leaderless and difficult individual life, I would receive no directives from anybody, no orders and commands would any longer be issued to me, no pertinent ordinances would be there to consult — in brief, a life never known before lay ahead of me.’ […]
Arendt also suggests that Eichmann may have preferred to be executed as a war criminal than live as a nobody. This parallels his overestimation of his own intelligence and his past value in the organizations in which he had served, as stated above.
Arendt argues that Eichmann, in his peripheral role at the Wannsee Conference, witnessed the rank-and-file of the German civil service heartily endorse Reinhard Heydrich's program for the Final Solution of the Jewish question in Europe (German: die Endlösung der Judenfrage). Upon seeing members of ‘respectable society’ endorsing mass murder, and enthusiastically participating in the planning of the solution, Eichmann felt that his moral responsibility was relaxed, as if he were ‘Pontius Pilate.’
During his imprisonment before his trial, the Israeli government sent no fewer than six psychologists to examine Eichmann. These psychologists found no trace of mental illness, including personality disorder. One doctor remarked that his overall attitude towards other people, especially his family and friends, was ‘highly desirable,’ while another remarked that the only unusual trait Eichmann displayed was being more ‘normal' in his habits and speech than the average person (pp. 25–6).
Van dezelfde ‘banaliteit van het kwaad’ was sprake toen mainstream-opiniemaker Ian Buruma in de aanloop naar de illegale Shock and Awe-inval in Irak met grote stelligheid in The Guardian beweerde dat ‘If we want the Americans to sign up to the ICC, we too must do the dirty work, and take the risk of being held accountable.’ Met andere woorden: als ‘wij’ Europese burgers ‘willen’ dat de VS stopt met het plegen van oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid dan ‘moeten ook wij het smerige werk doen,’ en ‘het risico nemen’ door ‘het International Criminal Court’ veroordeeld te worden voor oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid. Nog afgezien van het totale gebrek aan logica roept deze mainstream-opiniemaker zijn publiek op deel te nemen aan ‘het smerige werk’ om allereerst de belangen van de westerse elite te dienen. Net als Eichmann toont ook Buruma geen enkel berouw voor zijn aansporing ‘dirty work’ te verrichten, omdat mijn oude vriend domweg niet aanvaardt dat hij mede verantwoordelijkheid draagt voor de terreur die uit zijn oproep voortvloeit. Ook Buruma is van mening slechts ‘zijn werk’ te hebben gedaan als opiniemaker in dienst van de macht. Ook in zijn geval is het begrip ‘Schreibtisch Mörder’ van toepassing, aangezien hij iemand is die het plegen van ‘dirty work’ bepleit, het vermoorden van mensen, hetgeen in strijd is met het internationaal recht. Opmerkelijk is tevens dat zes jaar later Ian Buruma vanwege zijn ‘kosmopolitische’ kijk op de wereld de Erasmus Prijs ontving uit handen van koning Willem-Alexander. Het polder-establishment ziet in deze journalist, ik citeer, een ‘allround topdenker.’
Nadat ik Ian Buruma had gevraagd wat hij precies bedoelde met het ‘betrekkelijk goedaardige imperialisme uit Washington,’ waar ‘wij’ allen straks ‘met weemoed’ op zullen ‘terugkijken,’ vergeleek hij mijn kritiek op de ernstige Amerikaanse en Israëlische schendingen van het internationaal recht met de extreem-rechtse opvatting tijdens het interbellum dat ‘[a]an Joods en Amerikaans materialisme de westerse beschaving ten onder [zou] gaan.’ Hij voegde hieraan toe:
In neem niet aan dat je dit standpunt deelt. Jouw ideeën komen eerder uit een wat ouderwetse Amerikaanse hoek, Chomsky, Zinn et al. die door een oudere generatie serieus werden genomen,
maar wier kennis en inzicht vandaag de dag -- zeker nu er sprake is van het ‘naderende einde’ van wat Buruma de ‘Pax Americana’ noemt -- kennelijk moeten worden opgevat als gedateerde kletskoek. Opmerkelijk is dat de kritiek van de joods-Amerikaanse geleerden Chomsky en Zinn op ‘the dirty work’ van het zionistisch regime, bij Buruma een geconditioneerde reflex veroorzaakt. Zodra er sprake is van afkeurend commentaar op de zelfbenoemde ‘Joodse staat,’ beantwoordt Buruma die met de beschuldiging van ‘anti-Semitisme.’ Dit doet hij niet zozeer expliciet, als wel impliciet, wat veel effectiever is, omdat men dan iedere criticus kan beschuldigen, zonder zich te hoeven verantwoorden met feiten. Op deze banale manier worden zes miljoen vermoorde joodse Europeanen misbruikt voor een politiek verwerpelijk doel. Nahum Goldman betitelde dit als ‘een banalisering van de onschendbare tragedie van de Holocaust.’ De joods-Amerikaanse auteur Norman Finkelstein, kind van ouders die de Holocaust overleefden, stelde in verband hiermee in zijn boek De drogreden van het antisemitisme. Israel, de VS en het misbruik van de geschiedenis (2006):
Een geliefde beeldspraak van de strijders tegen het ‘nieuwe antisemitisme’ is dat Israel ‘de jood onder de volkeren’ is geworden. ‘Israel werd alras de jood van de wereld’ (Phyllis Chestler, The New-Antisemitism). ‘In feite is Israel nu de collectieve jood onder de volkeren’ (Mortimer B. Zuckerman, ‘The New Anti-Semitism’). ‘Zoals het klassieke antisemitisme was verankerd in de discriminatie van de joodse godsdienst, zo is het nieuwe antisemitisme verankerd in de discriminatie van de joden als volk, dat door Israel wordt belichaamd (Irwin Cotler, ‘Human rights and the new anti-Jewishness’). En tenslotte: ‘De staat Israel […] is tot “de jood onder de volkeren” omgetoverd (Gabriel Schoenfeld, The Return of Anti-Semitism).
De dissident Finkelstein — die zijn hoogleraarschap verloor als gevolg van een campagne van de joodse Pro-Israel lobby — concludeert:
het idee achter de beeldspraak is dat kritiek op de politiek van Israel uit dezelfde giftige bron voortkomt als het antisemitisme en daarom, per definitie, ook antisemitisch is. En aangezien de laatste grote uitbraak van antisemitisme uitliep op de holocaust, zal ook de huidige kritiek op Israel weer tot een holocaust leiden. ‘Heel snel al kan het voortbestaan van het joodse volk weer in gevaar zijn,’ waarschuwt Foxman (Abraham Foxman, nationale directeur van de Anti-Defamation League. svh) in ‘Never Again?’ Zulke opmerkingen zijn duidelijk bedoeld om alle kritiek op Israel als antisemitisch te brandmerken en de feiten zodanig te verdraaien dat niet het Palestijnse volk, maar het Joodse Israel het slachtoffer lijkt van de ‘huidige belegering’ (Chesler).
Aan het slot van zijn boek citeert Finkelstein de Joods-Israelische mensenrechtenorganisatie B’Tselem, die erop wees dat de
‘mensenrechtenschendingen door Israel in die zin uniek [zijn] in de wereld omdat voortdurend wordt gerobberd te rechtvaardigen wat niet te rechtvaardigen is.’ Het Israelische Hooggerechtshof heeft volgens professor David Kretzmer (joodse hoogleraar Volkenrecht. svh) ‘vrijwel alle controversiële maatregelen van de Israelisch autoriteiten gerationaliseerd.’ In 1997 verklaarde dit Hof dat kidnapping rechtmatig was, een uitspraak die ‘in de hele wereld haar weerga niet kent,’ aldus Amnesty International. Van september 2000 tot november 2003 werden er meer dan 2000 Palestijnen gedood, voor het overgrote deel burgers. ‘Als er onder de burgers zoveel doden en gewonden vallen, dan doet het er niet toe of dit opzettelijk gebeurt,’ aldus B’Tselem. ‘Israel blijft verantwoordelijk.’ De journalist Chris Hedges van The New York Times schreef naar aanleiding van zijn ervaringen in de Gazastrook: ‘Ik heb ook bij ander conflicten waarover ik verslag deed, moet zien dat kinderen werden doodgeschoten […] Maar dat soldaten kinderen als muizen in de val lokten en er lol in hadden hen te vermoorden, dan had ik nog nergens gezien.’
Israel is volgens B’Tselem ‘het enige land in de wereld waar foltering door de rechter werd gesanctioneerd.’ Sinds het begin van de bezetting in 1967 ‘hebben de Israelisch veiligheidsdiensten in de bezette gebieden Palestijnen die van politieke overtredingen werden verdacht, routinematig gemarteld,’ meldde Amnesty International. Doordat ondervragers ‘stelselmatig’ bekentenissen en informatie afgedwongen, ‘loopt het aantal Palestijnen dat tijdens verhoor […] werd gefolterd of zwaar mishandeld in de tienduizenden,’ schatte Human Rights Watch in 1994.
Desondanks, of beter nog, juist daarom beschuldigde Buruma de Britse ‘Liberal Democratic politician David Ward’ van ‘anti-Semitism’ nadat deze volksvertegenwoordiger het Israelisch regime had bekritiseerd vanwege ‘inflicting horrors on the Palestinians.’ Hoewel de ‘allround topdenker’ claimt een ‘liberal’ te zijn die de Verlichtingsidealen hoog in het vaandel heeft staan, betekent dit voor hem geenszins dat hij kritiek van de ‘gojim’ op de Joods-Israëlische terreur accepteert. Misschien is het een soort boetedoening voor het feit dat zijn vader in 1941, onder nazi-bezetting, rechten ging studeren, alsof er niets aan de hand was, terwijl joodse Nederlanders uit het openbare leven werden verbannen en daarna vermoord. Misschien is het dat hij zijn joods-Amerikaanse opdrachtgevers zoveel mogelijk wil behagen door zich roomser dan de paus op te stellen. Misschien is het een racistische reactie en acht hij het leven van een semitische ‘Jood’ belangrijker dan het leven van een even semitische Palestijn. Misschien is het een combinatie van al deze motieven. Wie zal het zeggen; misschien weet hij het zelf niet eens. Ik weet wel dat Buruma het ‘anti-Semitisme’ en de ‘Joden' te pas en te onpas erbij sleept in een poging zijn politieke gelijk alsnog te forceren. In elk geval verraadt zijn houding om kritiek op Amerikaans en Israelisch geweld te vergelijken met 'rabiaat anti-semitisme' dat bij hem sprake is van een ziekelijke reactie. Niet bij machte om een rationeel antwoord te geven, ziet hij zich gedwongen de Ander te demoniseren. En dus kan hij niet anders dan van mijn kritiek op zijn eigen onbesuisde beweringen een karikatuur te maken door mij te verwijten ‘de VS’ en ‘Israel’ te beschouwen als de ‘kwaadaardigste en gevaarlijkste machten in de wereld.’ Kennelijk ziet mijn oude vriend de wereld in termen van The Lord of the Rings, met Sauron als de Zwarte Heerser, wiens macht door de kleine Frodo Balings moet worden vernietigd. Daarentegen zie ik het kortstondige leven als een chaos van belangen die met elkaar strijden om te kunnen overleven. Mijn opvatting is vrij simpel: geen enkel belang staat boven de wet, met andere woorden: juist de Joods-Israeli’s dienen zich aan het internationaal recht te houden, omdat zij uit ervaring weten wat een rechteloze wereld betekent. De zionisten maken nu dezelfde fout die joden vele eeuwen lang in het christelijke Europa begingen: zich afhankelijk opstellen tegenover ‘the powers that be,’ ditmaal de politieke en financiële elite in Washington en op Wall Street. In haar essay Het Zionisme Bij Nader Inzien (1944) schreef de grote joodse politiek theoreticus Hannah Arendt over die zionistische afhankelijkheid:
Het eindresultaat van vijftig jaar zionistische politiek is belichaamd in de recente resolutie van de grootste en invloedrijkste afdeling van de Zionistische Wereldorganisatie. Tijdens de laatste jaarlijkse conventie in Atlantic City in oktober 1944 namen Amerikaanse zionisten van links tot rechts unaniem de eis aan voor een ‘vrije en democratische joodse staat… [die] geheel Palestina zal omvatten, onverdeeld en onverminderd.’ Dit is een keerpunt in de zionistische geschiedenis, want het betekent dat het revisionistische programma, zo lang en bitter verworpen, uiteindelijk gewonnen heeft. De resolutie van Atlantic City gaat zelfs een stap verder dan het Biltmore Programma (1942), waarin de joodse minderheid minderheidsrechten had toegekend aan de Arabische meerderheid. Ditmaal werden de Arabieren in de resolutie simpelweg niet genoemd, wat hun — dat moge duidelijk zijn — de keuze laat tussen vrijwillige emigratie of tweederangs burgerschap… Deze doelen blijken nu volledig identiek te zijn aan die van de extremisten wat betreft de toekomstige politieke inrichting van Palestina. Het is de doodsklap voor die joodse groeperingen in Palestina zelf die onvermoeibaar hebben gepleit voor een vergelijk tussen de Arabische en de joodse bevolking. Anderzijds zal het de meerderheid onder het leiderschap van Ben-Goerion aanzienlijk versterken… Door de resolutie zo bot te verwoorden op een moment dat hun geschikt leek, hebben de zionisten voor een lange tijd iedere kans op onderhandelingen met de Arabieren verspeeld, want wat de zionisten ook mogen aanbieden, ze zullen niet vertrouwd worden. Dit zet op zijn beurt de deur wijd open voor een macht van buiten om het heft in handen te nemen zonder de twee meest betrokken partijen te raadplegen. De zionisten hebben nu daadwerkelijk alles gedaan om een onoplosbaar ‘tragisch conflict’ te creëren, dat alleen kan worden beëindigd door het doorhakken van de Gordiaanse knoop. Het zou erg naïef zijn om te geloven dat het doorhakken van de knoop altijd in het voordeel van de joden zou uitpakken en ook is er geen enkele reden om aan te nemen dat het zou resulteren in een duurzame oplossing.
Het is ronduit absurd te geloven dat verdere opdeling van een zo’n klein gebied, waarvan de huidige grenzen al het resultaat zijn van twee eerdere afsplitsingen – de eerst van Syrië en de tweede van Transjordanië — het conflict van twee volken kan oplossen, vooral in een tijd dat soortgelijke conflicten in veel grotere gebieden níet territoriaal op te lossen zijn. Nationalisme is erg genoeg als het op niets anders vertrouwt dan op de primitieve kracht van de natie. Een nationalisme dat noodzakelijkerwijs en openlijk afhankelijk is van de kracht van een vreemde natie is beslist erger. Dit lot dreigt voor het joodse nationalisme en de voorgestelde joodse staat, onvermijdelijk omgeven door Arabische staten en Arabische volken. Zelfs een joodse meerderheid in Palestina, ja zelfs de overplaatsing van alle Palestijnse Arabieren, (een etnische zuivering. svh) zoals openlijk geëist wordt door de revisionisten – zou geen wezenlijke verandering brengen in de situatie waarin joden ofwel bij een buitenlandse macht bescherming moeten zoeken dan wel een functionerend vergelijk met hun buren moeten sluiten… de zionisten [zullen] als zij de Mediterrane volken blijven negeren en slechts rekening houden met grootmachten ver weg, alleen maar hun werktuigen blijken, de agenten van vreemde en vijandelijke belangen. Joden die hun eigen geschiedenis kennen zouden zich bewust moeten zijn dat een dergelijke stand van zaken onvermijdelijk zal leiden tot een nieuwe golf van jodenhaat; het antisemitisme van morgen zal verklaren dat joden niet enkel profiteerden van de aanwezigheid van de vreemde mogendheden in die regio, maar dat zij in feite deze hadden beraamd en daarom de schuld dragen voor de consequenties ervan… De joden die ‘realistisch’ proberen mee te doen aan de koehandel van de door oliebelangen geregeerde politiek in het Midden-Oosten, zullen zich net zo ongemakkelijk voelen als mensen met een hartstocht voor de koehandel, maar niet over koeien noch geld beschikken en besluiten om bij gebrek aan beide het grandioos geschreeuw te imiteren waarmee doorgaans deze opzichtige transacties vergezeld gaan.
‘Een natie is een groep mensen […] bijeen gehouden door een gemeenschappelijke vijand’ (Herzl) — een absurde doctrine die slechts dit stukje waarheid bevat: dat vele zionisten er inderdaad van overtuigd waren dat zij joden waren door de vijanden van het joodse volk. Hieruit concludeerden de zionisten dat het joodse volk zonder het anti-semitisme in de landen van de diaspora niet overleefd zou hebben; en daarom waren zij tegen elke poging om anti-semitisme op grote schaal te vernietigen. Integendeel, ze verklaarden dat onze vijanden, de anti-semieten, ‘onze betrouwbaarste vrienden zijn, de anti-semitische landen onze bondgenoten.’ (Herzl). Het resultaat kon natuurlijk niet anders zijn dan totale verwarring waarin niemand meer onderscheid kon maken tussen vriend en vijand, en waarin de vijand een vriend werd en de vriend een geheime, en daarom des te gevaarlijkere vijand… Het is algemeen bekend hoe Herzl zelf tijdens onderhandelingen met regeringen, telkens weer een beroep deed op hun belang om van het joodse vraagstuk af te komen door middel van de emigratie van de eigen joden… Toen Herzl tijdens zijn onderhandelingen (met de Turkse sultan svh) telegrammen ontving van kenners van diverse onderdrukte nationaliteiten, die protesteerden tegen het sluiten van overeenkomsten met een regering die zojuist honderdduizenden Armeniërs had afgemaakt, was zijn commentaar daarom alleen: ‘Dit zal mij van pas komen bij de sultan.’
Een dergelijke onafhankelijkheid, zo werd geloofd, kon het joodse volk bereiken onder de vleugels van elke grootmacht sterk genoeg om zijn ontwikkeling te beschermen. Paradoxaal als het mag klinken, maar juist deze nationalistische misvatting dat een natie een inherente onafhankelijkheid bezit, had tot gevolg dat de zionisten de joodse nationale emancipatie volledig afhankelijk maakten van de materiële belangen van een andere natie. Het feitelijke resultaat was een terugkeer van de nieuwe beweging naar de traditionele methoden van shtadlonus (de vroegere ‘hofjoden’ die vorsten financieel ten dienste stonden. svh), die de zionisten ooit eens zo bitter hadden gehaat en zo fel hadden gehekeld. Nu kenden ook de zionisten politiek gesproken geen betere plaats meer dan de foyers van de machtigen en ze kenden geen betere basis voor hun overeenkomsten dan de goede diensten aan te bieden als agenten van buitenlandse belangen… Als de joden in Palestina kunnen worden belast met de taak om voor een deel zorg te dragen voor de Amerikaanse belangen in dat gedeelte van de wereld dan zou inderdaad de fameuze uitspraak van opperrechter Brandeis nog bewaarheid worden: men moet een zionist zijn om een perfecte Amerikaanse patriot te zijn… Maar slechts dwaasheid kan een beleid dicteren dat vertrouwt op bescherming van een verre imperiale macht terwijl het de welwillendheid van de buren verspeelt… Welk programma hebben de zionisten te bieden voor een oplossing van het Arabisch-joodse conflict?
Hoewel de zionisten de ‘hofjoden’ in de zogeheten diaspora altijd hebben gehaat en geminacht, is de wrange ironie dat de Joodse machthebbers in Israel en hun joodse lobby in het buitenland nu juist de rol van de ‘shtalonus’ spelen, zoals Arendt al driekwart eeuw geleden terecht heeft voorspeld. En nu mogen de Buruma’s van de ‘corporate press’ impliciet of expliciet stellen dat kritiek op de Joods-Israelisch terreur niets anders is dan ‘anti-Semitisme,’ maar dan is ook Hannah Arendt een ‘anti-Semiet,’ evenals Noam Chomsky en Howard Zinn, of misschien een ‘self-hating Jew,’ zoals fanatieke christelijke en joodse zionisten beweren. Vandaar ook dat men weliswaar de opinies van de ‘kosmopolitische’ Ian Buruma met een korreltje zout moet nemen, maar zeker niet de uiterst gevaarlijke mentaliteit die hierachter schuilt. Het getuigt van een hedendaags fascisme dat gangbaar is onder ook zogeheten ‘liberals,’ namelijk de gedachte dat met ‘dirty work’ politieke doeleinden moeten worden verwezenlijkt.
In het artikel ‘Zion’s Rebel Daughter. Hannah Arendt on Palestine and Jewish Politics,’ schreef de Israelisch/Amerikaanse historicus Gabriel Piterberg in The New Left Review van november/december 2007 met betrekking tot Hannah Arendt:
In another major paper at the time of the 1948 War, Arendt denounced the massacre of Deir Yassin and the killings in Jaffa and Haifa as deliberate measures of terror by the Revisionist wing of Zionism to drive the Arab populations out of Palestine. The building of a separate Jewish economy by the mainstream labour wing of Zionism — which had been its pride — she saw as the curse that made possible the expulsion of the Arabs… without loss to the Jews. In the Middle East, surrounded by a vastly larger Arab population, the result could only be a continual inner insecurity. ‘A home that my neighbor does not recognize and respect is not a home.’ The newly created state of Israel would be a land ‘quite other than the dream of world Jewry, Zionist and non-Zionist’ — an armed and introverted society, in which ‘political thought would centre around military strategy,’ degenerating into ‘one of those small warrior tribes about whose possibilities and importance history has amply informed us since the days of Sparta,’ leaving the Arabs ‘homeless exiles,’ and the Arab problem as ‘the only real moral and political issue of Israeli politics.’
A final section of Arendt’s Jewish Writings comprises five texts focused around the Eichmann in Jerusalem controversy, among them her famous reply to Gershom Scholem. More unexpected is a hitherto unpublished reply to written interview questions, apparently commissioned for Look magazine in 1963, on the reaction to her book; it might have been writ- ten today, in the context of the pro-Israeli hordes ganging up on anyone whose views stray from the Zionist Decalogue: ‘I was not surprised by the “sensitivity of some Jews,” and since I am a Jew myself, I think I had every reason not to be alarmed by it… However, the violence and, especially, the unanimity of public opinion among organized Jews (there are very few exceptions) has surprised me indeed. I conclude that I hurt not merely “sensitivity” but vested interests, and this I did not know before.’
Om hun broodheren te behagen proberen Ian Buruma en de zijnen kritiek op Israel verdacht te maken door ogenblikkelijk het beeld van de vernietigingskampen op te roepen, een doortrapte tactiek, niet alleen omdat het ten koste gaat van het leven van Palestijnse kinderen, vrouwen en mannen, maar ook dat van Joden in Israel, die, in tegenstelling tot mijn goed betaalde oude vriend, de terreur van een oorlog moeten zien te overleven. Buruma zou een voorbeeld kunnen nemen aan de dichter en filosoof Heinrich Blücher, met wie Arendt in 1940 trouwde, en die haar in 1936 schreef:
The Jewish people must become proud and not ask for any handouts. Its bourgeoisie corrupts it. Particularly in Palestine, where it wants to be handed a whole country. But you can’t just be given a country, any more than you can be given a woman; both must be earned… To want a country, a whole country, as a present from a gangster who first of all has to steal it? To end up as a fence for an English plunderer? True enough, in barbarian times you could also get yourself a woman this way, but along with her you would get her total contempt and her unquenchable hatred.
Het is onder andere de doorgaans onuitgesproken gedachte dat het Joodse Israel boven de wet staat, die leidt tot de ‘totale minachting en onuitblusbare haat’ tegen ‘Joden.’ De weerzin tegen ‘Joden’ die zionistische terreur plegen dan wel gedogen of zelfs toejuichen, wordt elke dag opnieuw gevoed. De zionistische ‘hasbara’ van westerse politici en hun ‘vrije pers’ betitelt deze onvermijdelijke reactie als ‘anti-Semitisch,’ maar die onbezonnen beschuldiging is inmiddels inhoudsloos geworden, en daarmee contraproductief. Alleen een psychopaat of een sociopaat steunt massaal onrecht. Op dit punt aangekomen zouden de Buruma’s van de mainstream-journalistiek er goed aan doen The Fatal Embrace (1993) te lezen, over het eeuwige probleem van ‘Jews and the State,’ een uitvoerig gedocumenteerde studie waarin de joodse Amerikaan Benjamin Ginsberg, hoogleraar Politieke Wetenschappen aan de prestigieuze Johns Hopkins University aantoont:
how Jews have played key roles throughout history in building liberal, absolutist, monarchist and socialist regimes, offering their services and skills in exchange for protection and opportunity--a sometimes "fatal embrace" that, in Ginsberg's analysis, often provokes organized anti-Semitism,
aldus een ‘Editorial Review’ van Publishers Weekly. Ginsberg waarschuwt dat:
[e]ven when they are closely linked to the state, Jews usually continue to be a separate and distinctive group in society and, so, to arouse the suspicions of their neighbors. Indeed, in the service of the state, Jews have often become very visible and extremely powerful outsiders and thus awakened more suspicion and jealousy than ever before. As a result, the relationship between Jews and the state is always problematic. An identification with Jews can weaken the state by exposing it to attack as the servant of foreigners. Correlatively, Jews’ identification with the state invites political forces that are seeking to take over or destroy the established order to make use of anti-Semitism as a political weapon…
Jews played key roles in constructing a number of the most important states to emerge in the Mediterranean and Atlantic worlds over the past 700 years. These have included an extraordinary variety of regimes running the gamut from absolutist through liberal to socialist governments. From many of the states, Jews were crucial in building and staffing institutions of extraction, coercion, administration, and mobilization. As we shall subsequently, these relationships between Jews and the state have been the chief s for organized anti-Semitism.
As a foreign minority, wherever they lived Jews have faced disabilities and dangers. The protection of the state, therefore, has for centuries seemed to represent opportunity and safety. For example, in both Europe and the Middle East during the medieval era, Jews were eager to induce rulers to grant them privileges and provide them with protection from potentially hostile neighbors. Because Jews tended to stimulate commerce and were a useful source of tax revenues, rulers were often happy to oblige…
Frequently, Jewish communal leaders sought an alliance with the state for still another reason. Not only did they offer protection and opportunity for the community, but the Gentile authorities could bolster the position of their Jewish colleagues by providing them with what they otherwise lacked: coercive powers through which to enforce their commands. In turn, the Gentile authorities welcomed a cooperative relationship with Jewish communal leaders because this facilitated the collection of taxes from the Jews. Thus, the Gentile governments and Jewish communal authorities could serve one another’s interests.
For example, in the seventeenth- and eighteenth-century Poland, the verdict of Jewish courts were enforced by the royal authorities, sometimes even in cases involving non-Jews. In exchange, the Jewish authorities ensured the proper collection of taxes from the Jewish community. For a similar reason, in medieval Spain, edicts of the Jewish authorities, even in matters pertaining strictly to religious practice such as wearing of a hat on the Sabbath, were enforced by the crown’s officials. In the Byzantine empire, the state recognized Jewish courts of law and enforced their decisions. In the Muslim Middle-East, the alliance between the Gentile state and the Jewish leadership could sometimes be very strong, indeed, with the leaders of the Jewish community serving, simultaneously, as officials of the host state.
Professor Ginsberg beschrijft in zijn boek hoe:
Jews have continued to look to the state for protection and opportunity through the modern era. And, for their part, rulers have continued to see advantages in allying themselves with Jews. A confluence of three circumstances is most likely to encourage rulers to cultivate alliances with Jews. These are the desire to strengthen the powers of the state, substantial opposition to this endeavor from established elites, and the absence of alternative sources of financial, intellectual, and administrative talent. The latter consideration has also led many liberal and socialist movements to draw upon the support of Jews.
En hier dreigt nu het gevaar, zoals Benjamin Ginsberg aangeeft. Wanneer sinds ‘the 1960s, Jews have come to wield considerable influence in American economic, cultural, intellectual, and political life,’ en door het neoliberale beleid van de staat ‘Jews played a central role in American finance during the 1980’s,’ terwijl in dezelfde periode ‘the goyim’ erop achteruit zijn gegaan, dan is het, gezien het verleden, voor de hand liggend dat de nauwe banden ‘between Jews and the state’ ter discussie komen te staan en de ‘chief catalysts’ worden ‘for organized anti-Semitism.’ Het is een bekend sociologisch verschijnsel dat mensen die ‘not fully assimilated’ willen zijn, eerst gewantrouwd zullen worden en vervolgens gehaat. Zeker wanneer ‘Gentile governments and Jewish communal authorities’ alleen elkaar’s belangen dienen, die ten koste gaan van de autochtone bevolking. Of dit als ‘anti-Semitisme’ kan worden gekwalificeerd is discutabel, want de haat of de weerzin richt zich niet tegen de ‘Joden’ om hun ‘Joods zijn,’ maar tegen degenen die andere belangen dienen dan die van de bevolking. Collaborateurs van een onrechtvaardig systeem zullen altijd en overal — ook door ‘Joden’ zelf — worden veracht door hun slachtoffers, zo is de impliciet boodschap van professor Ginsberg. Het is psychologisch onvermijdelijk dat mensen die zich ‘outsiders’ voelen en die toch ‘een sleutelrol’ spelen bij de totstandkoming van ‘an extraordinary variety of regimes,’ waaronder zowel ‘absolutistische,’ als ‘liberale,’ en ‘socialistische,’ in crisistijd hierop worden aangesproken door de gedupeerden. Wanneer ‘Jews were crucial in building and staffing institutions of extraction, coercion, administration, and mobilization,’ dan kan kritiek hierop niet simpelweg terzijde worden geschoven als 'anti-semitisme.’ Ook joden bezitten persoonlijke verantwoordelijkheid, net als ieder mens op aarde, en ook ‘Joden’ in Israel staan niet boven de wet, in dit geval het internationaal recht. Alleen al de gedachte is bespottelijk, en berust geheel en al op het gecultiveerde slachtofferschap van het zionistische deel van het jodendom. Het is onzinnig te verwachten dat de geterroriseerde Palestijnse bevolking in de bezette en belegerde gebieden respect opbrengt voor het huidige ‘Joods’ fascisme van Israel, en voor de joodse lobby in de VS die president Trump zover heeft gekregen dat hij de ‘Israeli rule over the Golan Heights’ erkent en daarmee de weg heeft geopend ‘for Israel's annexation, in part or whole, of the West Bank,’ zoals The Guardian berichtte.
Het kenmerk bij uitstek van het fascisme en nationaal socialisme is dat zij beide met geweld politieke doeleinden probeerden af te dwingen. En waartoe die terreur heeft geleid weten de zionisten en hun sympathisanten maar al te goed. Of zij er iets van geleerd hebben, is de vraag, maar in elk geval weten zij hoe het met zowel het nationaal socialisme als het fascisme is afgelopen. Zowel de overgrote meerderheid van de ‘Joden’ in Israel als de sympathiserende joden buiten ‘the promised land’ zijn verantwoordelijk voor de toenemende weerzin tegen de zionistische collaboratie met de gewelddadige macht. Dat elke oorzaak een gevolg kent, dringt nog steeds niet door. ‘Keer uw zwaard weder in zijn plaats; want allen, die het zwaard nemen, zullen door het zwaard vergaan,’ aldus Mattheüs 26:52, weliswaar in het Nieuwe Testament, maar dat maakt niets uit, een mens is nooit te oud om te leren.