De door Buruma bewonderde Lorin Stein.
Het tegenovergestelde van de waarheid is niet de leugen, maar de chaos.
Silent Witness. BBC misdaad-serie.
Het bovenstaande formuleert het centrale probleem met mainstream-opiniemakers in het bijzonder en de zogenaamde ‘vrije pers’ in het algemeen. Neem een uitspraak als deze: ‘Westerse samenlevingen zijn nu democratischer dan ooit,’ zomaar een bewering van Ian Buruma in zijn NRC-column van 6 februari 2016. Of deze voorstelling van zaken, die Buruma gaf in de Volkskrant van 24 augustus 2018:
De voormalige literair redacteur van de Paris Review, Lorin Stein, een uitstekend redacteur, had allerlei avonturen met mensen binnen zijn werk en daarbuiten en moest zijn baan opgeven.
Wat bedoelt mijn oude vriend met ‘allerlei avonturen met mensen binnen zijn werk en daarbuiten,’ waardoor hij ‘zijn baan [moest] opgeven’? Zelf schreef Stein in zijn ontslagbrief:
I blurred the personal and the professional in ways that were, I now recognize, disrespectful of my colleagues and our contributors, and that made them feel uncomfortable or demeaned.
Tevens verklaarde hij achteraf te begrijpen dat hij zijn positie had misbruikt en dat de:
way I behaved was hurtful, degrading and infuriating to a degree that I have only begun to understand this past month.
Lorin Stein gaf toe dat hij zijn positie had misbruikt en verschillende ‘ongepaste’ relaties had met ondergeschikten. Het ‘vernederen’ van vrouwen, hen ‘met minachting’ behandelen, het ‘respectloos’ omgaan met vrouwen die financieel afhankelijk van Stein waren, wordt door Buruma gepresenteerd als ‘avonturen met mensen.’ Voor iemand die zijn geld en imago ontleend aan het schrijven van columns en boeken is dit een doortrapte manier van taalgebruik. Bovendien houdt hij geen rekening met de onderlinge machtsverhoudingen tussen Stein en zijn vrouwelijke werknemers. Buruma’s voorstelling van deze affaire verraadt het feit dat hij weigert te accepteren hoe drastisch de afgelopen halve eeuw de mores veranderd zijn. Het Amerikaanse tijdschrift Vanity Fair constateerde dan ook onder de kop ‘How Ian Buruma’s New York Review of Books Ouster Became Inevitable’ het volgende:
It’s a paradox that exists throughout the book industry: many consumers, readers, and low-level employees are women, but many owners, top editors, and executives are men. This might be why the #MeToo movement has had such an impact on who is leading America’s legacy publications, from the resignation of Lorin Stein at The Paris Review last December over harassment allegations to, now, Buruma, who seemingly failed to recognize how much has changed.
Er is hier sprake van een opmerkelijke overeenkomst. Net als Buruma de gewelddadig politiek van de VS tot de komst van president Trump als ‘a force for good’ ziet, zo beschouwt hij ‘kwetsend en vernederend’ gedrag van een mannelijke opdrachtgever tegenover vrouwelijke ondergeschikten als ‘avonturen met mensen.’ Zelfs na de grootscheepse bloedbaden in ondermeer Korea en Vietnam, zelfs na het ten val brengen van democratische regeringen in Guatemala, Perzië en Chili, zelfs na de vele honderdduizenden doden die de Amerikaanse interventies deze eeuw in Afghanistan, Irak, Libië, Syrië veroorzaakten, blijft Buruma spreken van ‘het betrekkelijk goedaardige imperialisme uit Washington,’ waar ‘we met weemoed’ op zullen ‘terugkijken.’ En hoe ‘respectloos’ en ‘krenkend’ het gedrag van een chef ook mag zijn, mijn oude vriend blijft dit alles zien als ‘avonturen.’ En tenslotte: hoe weinig eerbied Ian Buruma ook mag tonen tegenover een zwakkere partij, het weerhoudt het Nederlandse establishment niet om hem, vanwege zijn ‘kosmopolitisme’ en zijn ‘groot verantwoordelijkheidsbesef,’ te belonen met de Erasmusprijs en de Gouden Veer. Een duidelijker bewijs dat de westerse normen en waarden in de praktijk schijn zijn, is nauwelijks denkbaar. De westerse consumptiecultuur is alle verhoudingen kwijt geraakt. Wilma de Rek, Chef Boeken bij de Volkskrant, stelde naar aanleiding van de #MeToo beweging Buruma de vraag: ‘Maakt u zich zorgen over het nieuwe puritanisme?’ De opiniemaker antwoordde op deze mening van een oudere dame:
Jawel. Het is wel erg generatiegebonden, dat merk ik bij The New York Review of Books, waar overigens alle redacteuren jonger zijn dan ik. Een van de grote verschillen tussen mijn generatie en de nieuwe is dat het er voor ons om ging zo veel mogelijk regels te breken en steeds meer vrijheid te krijgen, te kijken hoe ver je kon gaan. Mensen die nu in de 20 zijn, willen weer regels.
Een maand later moest Ian Buruma vanwege zijn grove houding aftreden als hoofdredacteur van The New York Review of Books. Nog steeds niet beseffend dat zijn mentaliteit tegenwoordig als bot, onverschillig en hautain wordt ervaren, stelde hij zich onmiddellijk op als onschuldig slachtoffer van ‘intimidatie in de sociale media en door de universiteitspers.’
Buruma's sleutelwoorden hier zijn ‘vrijheid, regels en intimidatie.’ Zij maken een aantal zaken duidelijk. Allereerst dat het ‘breken’ van ‘zo veel mogelijk regels’ bij hem kennelijk beperkt is gebleven tot seksuele ‘avonturen,’ en dat hij het niet langer meer accepteren van ‘kwetsend en vernederend’ gedrag van mannelijke opdrachtgevers tegenover ondergeschikte vrouwen een symptoom acht van ‘het nieuwe puritanisme,’ waarover de bejaarde Ian zich dermate ‘zorgen’ maakt dat hij tegenover zijn generatiegenote Wilma de Rek opmerkte dat
seksueel gedrag en seksuele begeerte niet los te zien [zijn] van macht. Dus is macht voor sommige mensen juist aantrekkelijk. Maar dat kun je ook niet meer zeggen.
Van wie dit niet mag, verzwijgt Buruma. Waarom ‘respectloos’ gedrag, dat anderen hun waardigheid ontneemt, ‘aantrekkelijk’ zou moeten zijn voor de betreffende vrouwen, wordt niet duidelijk gemaakt. Weliswaar koestert mijn oude vriend de overtuiging dat ‘seksueel gedrag en seksuele begeerte niet los te zien [zijn] van macht,’ wat veel vertelt over hem, maar het verduidelijkt niets over het succes van ‘#MeToo.’ Het is waar dat nogal wat lelijke mannen bij gebrek aan seksuele aantrekkelijkheid, het moeten hebben van hun ‘macht’ — hun inkomen en hun maatschappelijk aanzien — maar dit betekent geenszins dat voor iedere vrouw ‘seksuele begeerte en macht’ onlosmakelijk verbonden zijn, zoals Buruma meent. Even kenmerkend voor zijn houding is de volgende opmerking in hetzelfde interview:
Laatst opperde iemand dat we Lolita van Nabokov nu ook met andere ogen moesten zien, namelijk door de ogen van het meisje. Ik was verbijsterd. Ik zei: wat bedoel je dan? Het is FICTIE. Het is een roman!
Ook dit argument is zwak, want juist omdat het ‘FICTIE’ is, kan de lezer een ‘roman’ door de ogen van een andere protagonist zien. Sterker nog: een goede ‘roman’ laat zien hoe er meerdere waarheden naast elkaar kunnen bestaan. In tegenstelling tot de journalistiek laat de literatuur de complexe en gelaagde werkelijkheid zien. Daarom is de verbijstering van Buruma nogal wonderlijk. Ik citeer het onafhankelijke Wikipedia:
Lolita vertelt de geschiedenis van de gecultiveerde literaire wetenschapper Humbert Humbert, een doorsnee persoon, die als een blok valt voor Lolita, het 12-jarige nymfachtig dochtertje van zijn hospita. Om haar in zijn macht te krijgen trouwt hij met de moeder. Als deze echter achter zijn intenties komt raakt ze in shock, wordt in haar paniek geschept door een auto en overlijdt. Humbert haalt de nietsvermoedende Lolita op van het zomerkamp waar zij verblijft en zij beginnen een rondreis door de VS. Ze reizen van motel naar motel en er ontspint zich een relatie tussen hen, ook seksueel.
Lolita.
Het is niet raadselachtig dat Buruma’s smaak geprikkeld wordt door een boek over de relatie tussen een volwassen man en een 12-jarig kind, maar vreemd blijft wel waarom hij van oordeel is dat een lezer deze ‘roman’ niet door haar ogen kan lezen? Sterker nog, dit zou het werk alleen maar kunnen verdiepen. Nu blijft het toch beperkt tot de natte droom van een oudere man over een ‘nymfachtig’ meisje, een kleurloze meneer die zich gedwongen ziet het kind te betalen ‘for sexual favors,’ en gaandeweg ‘falls genuinely in love with her, but is conscious that she is not attracted to him and shares none of his interests.’ Het betreft in wezen een hoerige relatie van een onaantrekkelijke, gecultiveerde man van middelbare leeftijd en een vroegrijp meisje, hoe literair verantwoord het ook opgeschreven mag zijn. Nogmaals Wikipedia:
Critics have further noted that, since the novel is a first person narrative by Humbert, the novel gives very little information about what Lolita is like as a person, that in effect she has been silenced by not being the book's narrator. Nomi Tamir-Ghez writes ‘Not only is Lolita's voice silenced, her point of view, the way she sees the situation and feels about it, is rarely mentioned and can be only surmised (speculeren. svh) by the reader... since it is Humbert who tells the story... throughout most of the novel, the reader is absorbed in Humbert's feelings.’ Similarly Mica Howe and Sarah Appleton Aguiar write that the novel silences and objectifies (tot een zielloos object terugbrengen. svh) Lolita. Christine Clegg notes that this is a recurring theme in criticism of the novel in the 1990s. Actor Brian Cox, who played Humbert in a 2009 one-man stage monologue based on the novel, stated that the novel is ‘not about Lolita as a flesh and blood entity. It's Lolita as a memory.’ He concluded that a stage monologue would be truer to the book than any film could possibly be. Elizabeth Janeway writing in The New York Times Book Review holds ‘Humbert is every man who is driven by desire, wanting his Lolita so badly that it never occurs to him to consider her as a human being, or as anything but a dream-figment made flesh.’
Clegg sees the novel's non-disclosure of Lolita's feelings as directly linked to the fact that her ‘real’ name is Dolores and only Humbert refers to her as Lolita. Humbert also states he has effectively ‘solipsized’ (gereduceerd tot iets dat alleen in het bewustzijn van de waarnemer bestaat. svh) Lolita early in the novel. Eric Lemay writes:
‘The human child, the one noticed by non-nymphomaniacs, answers to other names, “Lo,” “Lola,” “Dolly,” and, least alluring of all, “Dolores.” “But in my arms,” asserts Humbert, “she was always Lolita.” And in his arms or out, “Lolita" was always the creation of Humbert's craven (lafhartige. svh) self… The Siren-like Humbert sings a song of himself, to himself, and titles that self and that song “Lolita.” […] To transform Dolores into Lolita, to seal this sad adolescent within his musky self, Humbert must deny her her humanity.’
Het ‘ontzeggen’ van ‘haar menselijkheid,’ door het ‘meisje’ te verlagen tot een object is de ergste misdaad denkbaar, omdat het de mens — een bij uitstek sociaal wezen — onzichtbaar maakt. Terecht stelde Nobelprijswinnaar voor de Vrede, Elie Wiesel, die Auschwitz overleefde, dat ‘het tegenovergestelde van liefde niet haat is, maar onverschilligheid.’ De hoofdrolspeler ‘Humbert’ in Nabakov’s boek ‘Lolita’ is, zoals de Amerikaanse schrijfster Elizabeth Janeway stelde, inderdaad het prototype van:
iedere man die, gedreven door begeerte, zijn Lolita zo vurig wil bezitten dat het nooit bij hem opkomt om haar als een mens te zien, of als iets anders dan een verzinsel uit een droom, gemaakt van vlees.
‘Lolita’ is het product van het narcisme van in dit geval witte mannen op leeftijd die onverzadigbaar blijven. Daarom is het van doorslaggevend belang dat hun slachtoffers een stem en een gezicht krijgen. Door ‘Lolita’ een vrouw van vlees en bloed te maken, met authentieke gevoelens en gedachten, in plaats van een geobjectiveerde pop, zou de lezer empathie voor haar kunnen opbrengen. Uit zijn ‘verbijsterde’ reactie valt op te maken dat Ian Buruma niet geïnteresseerd is in de psyche van ‘het meisje,’ maar wel in die van de man. Telkens weer duikt bij hem dezelfde onverschilligheid op als in bijvoorbeeld zijn beschrijving van ‘Lorin Stein,’ een ‘uitstekend redacteur,’ die ‘allerlei avonturen met mensen’ had en daarom ‘zijn baan [moest] opgeven.' Ook tijdens de zogeheten Ghomesi-affaire, die aanleiding was van zijn gedwongen ontslagname, speelt dit een centrale rol. Buruma gaf de Canadese disk-jockey, die ‘van seksueel wangedrag’ was beschuldigd, in The New York Review of Books kritiekloos de volle ruimte om zich na twintig beschuldigingen als slachtoffer op te werpen, alsof de beschuldigingen op niets gebaseerd waren. De alom geprezen Marokkaans-Amerikaanse romanschrijfster Laila Lalami wees er evenwel op dat als Buruma werkelijk gemeend had dat in de affaire Ghomeshi ‘seksueel gedrag een zaak met vele aspecten’ was, waarom hij dan niet tegelijkertijd ‘essays’ plaatste van ‘de vrouwen die’ de disk-jockey beschuldigden hen te hebben ‘punched, choked, or assaulted?’ Professor Lalami wierp de vraag op: ‘waarom zijn intellectuele nieuwsgierigheid beperkt [bleef] tot Ghomeshi?’ En hiermee zijn we bij de kern van de zaak. Waarom kiest Ian Buruma als opiniemaker keer op keer de kant van de sterkere partij, of dit nu een populaire Canadese disc-jockey is dan wel de hele VS als ‘a force for good’? Waarom blijven zijn intellectuele interesses zo opvallend beperkt? Waarom heeft hij de mond vol over ‘vrijheid en democratie,’ maar spreekt hij onmiddellijk van ‘intimidatie’ zodra hij geconfronteerd wordt met de democratische ‘vrijheid’ van anderen? Kortom, wat mankeert de liberal Ian Buruma?
Buruma en Ghomeshi, de één een gecultiveerde man, de ander een discjockey die beschuldigd werd van sexual harassment or assault.'
Om deze vraag naar behoren te kunnen beantwoorden moet ik eerst een stap terug doen. Zoals de lezer inmiddels weet, beweerde Buruma in 2016 met grote stelligheid dat: ‘Westerse samenlevingen nu democratischer [zijn] dan ooit.’ In zijn visie is dit het logische gevolg van de Verlichtingsidealen die de afgelopen drie eeuwen de onwrikbare uitgangspunten zouden zijn geweest voor het creëren van almaar meer vrijheden van de mensheid. Er zijn weliswaar talloze uiterst bloedige oorlogen geweest die in Amerika, Afrika en Azië zelfs tot genocides hebben geleid, maar dit moeten worden gezien als jammerlijke incidenten, die de algehele Vooruitgang niet stoppen. Om dit nog eens te onderstrepen verkondigde hij in juli 2002 dat de Franse aristocraat ‘Alexis de Tocqueville an admiring book about American democracy’ had geschreven. Volgens Buruma had Tocqueville, tijdens zijn reizen door de staten aan de Oostkust van de VS in de eerste helft van de negentiende eeuw, gemerkt dat aldaar -- in de woorden van Buruma -- een ‘uniquely free society’ zich had ontwikkeld. Tenminste, zo voegde Ian hieraan toe: ‘for white people.’ Maar zelfs dit is apert onjuist, aangezien witte Amerikaanse vrouwen niet mochten stemmen. Maar opnieuw bleven vrouwen in zijn wereldbeeld een te verwaarlozen detail, en kenmerkend genoeg, repte hij met geen woord over het feit dat ook Amerikaanse mannen zonder bezit geen stemrecht bezaten. Bovendien was Tocqueville’s werk over de VS zeker niet voornamelijk ‘bewonderend.’ Integendeel zelfs: de scherpzinnige Fransman zag toen al wat de fundamentele problemen van de Amerikaanse ‘Democratie’ waren. Zo schreef hij bijvoorbeeld dat ‘the ablest men in the United States are rarely placed at the head of affairs,’ terwijl het bovendien bijzonder moeilijk was ‘to imagine a state in which all the citizens would be very well informed, as a state in which they should all be wealthy,’ immers:
[l]ong and patient observation and much acquired knowledge are requisite to form a just estimate of the character of a single individual. Men of the greatest genius often fail to do it, and can it be supposed that the vulgar will always succeed? The people have neither the time nor the means for an investigation of this kind. Their conclusions are hastily formed from a superficial inspection of the more prominent features of a question. Hence it often happens that mountebanks (bedriegers. svh) of all sorts are able to please the people, whilst their truest friends frequently fail to gain their confidence.
Moreover, the democracy not only lacks that loudness of judgement which is necessary to select men really deserving of their confidence, but often have not the desire or the inclination to find them out. It cannot be denied that democratic institutions strongly tend to promote the feeling of envy in the human heart; not so much because they afford to every one the means of rising to the same level with others, as because those means perpetually disappoint the persons who employ them. Democratic institutions awaken and foster a passion for equality which they can never entirely satisfy. This complete equality eludes the grasp of the people at the very moment when they think they have grasped it, and ‘flies,' as Pascal says, 'with an eternal flight’ […] Whatever transcends their own limits appears to be an obstacle to their desires, and there is no superiority, however legitimate it may be, which is not irksome (hinderlijk. svh) in their sight.
Met betrekking tot de inwoners van de Verenigde Staten wees Tocqueville er ook nog op dat
[i]n general, every one who rises without their aid seldom obtains their favor. Whilst the natural instinct of democracy induce the people to reject distinguished citizens as their rulers, an instinct not less strong induce able men to retire form the political arena, in which it is so difficult to retain their independence, or to advance without becoming servile.
Dit voerde Tocqueville in 1862 tot de profetische conclusie dat ‘I hold it to be sufficient demonstrated, that universal suffrage is by no means a guaranty of the wisdom of the popular choice.’ Men hoeft nu alleen maar naar de afgelopen vier decennia neoliberale democratie te kijken en het is duidelijk hoe juist Tocqueville’s observatie was, en hoe bedrieglijk Buruma’s bewering is dat ‘Alexis de Tocqueville an admiring book’ schreef ‘about American democracy.’ Het opmerkelijke is dat Buruma’s propagandistische werk nu juist Tocqueville’s opmerking bewijst dat vaak ‘bedriegers van allerlei slag in staat zijn de mensen te behagen,’ en bij gebrek aan gewicht als vanzelf naar boven drijven. Bovendien, zo schreef deze Franse intellectueel van adel met betrekking tot het Amerikaanse volk:
A nation which asks nothing of its government but the maintenance of order us already a slave at heart — the slave of its own well-being, awaiting the hand that wil bind it. By such a nation the despotism of faction is not less to be dreaded than the despotism of an individual. When the bulk of the community are engrossed by private concerns, the smallest parties need not despair of getting the upper hand in public affairs. At such times it is not rare to see on the great stage of the world, as we see in our theaters, a multitude represented by a few players, who alone speak in the name of an absent or inattentive crowd: they alone are in action, while all others are stationary; they regulate everything by their own caprice; they change the laws and tyrannize at will over the manners of the country, and then men wonder to see into how small a number of weak and worthless hands a great people may fall.
Al meer dan 150 jaar geleden waarschuwde Tocqueville voor het feit dat:
An American attends to his private concerns as if he were alone in the world… They by no means think that they are not called upon to take a part in public affairs; they believe, on the contrary, that their chief business is to secure for themselves a government which will allow them to acquire the things they covet (begeren. svh) and which will not debar them from the peaceful enjoyment of those possessions which they have already acquired.
In het hoofdstuk ‘Why Americans Are So Restless in the Midst of Their Prosperity’ van het tweede deel van Democracy in America schreef Tocqueville de volgende kritiek:
It is strange to see with what feverish ardor the Americans pursue their own welfare, and to watch the vague dread that constantly torments them lest they should not have chosen the shortest path which may lead to it.
A native of the United States clings to this world's goods as if he were certain never to die; and he is so hasty in grasping at all within his reach that one would suppose he was constantly afraid of not living long enough to enjoy them. He clutches everything, he holds nothing fast, but soon loosens his grasp to pursue fresh gratifications.
Their taste for physical gratifications must be regarded as the original source of that secret disquietude which the actions of the Americans betray… He who has set his heart exclusively upon the pursuit of worldly welfare is always in a hurry, for he has but a limited time at his disposal to reach, to grasp, and to enjoy it.
The recollection of the shortness of life is a constant spur to him. Besides the good things that he possesses, he — every instant — fancies a thousand others that death will prevent him from trying if he does not try them soon. This thought fills him with anxiety, fear, and regret and keeps his mind in ceaseless trepidation (onrust. svh) which leads him perpetually to change his plans and his abode (woonplaats. svh).
If in addition to the taste for physical well-being a social condition be added in which neither laws nor customs retain any person in his place, there is a great additional stimulant to this restlessness of temper. Men will then be seen continually to change their track for fear of missing the shortest cut to happiness.
It may readily be conceived that if men passionately bent upon physical gratifications desire eagerly, they are also easily discouraged; as their ultimate object is to enjoy, the means to reach that object must be prompt and easy or the trouble of acquiring the gratification would be greater than the gratification itself. Their prevailing frame of mind, then, is at once ardent and relaxed, violent and enervated…
The same equality that allows every citizen to conceive these lofty hopes renders all the citizens less able to realize them; it circumscribes their powers on every side, while it gives freer scope to their desires. Not only are they themselves powerless, but they are met at every step by immense obstacles, which they did not at first perceive. They have swept away the privileges of some of their fellow creatures which stood in their way, but they have opened the door to universal competition; the barrier has changed its shape rather than its position. When men are nearly alike and all follow the same track, it is very difficult for any one individual to walk quickly and cleave a way through the dense throng that surrounds and presses on him. This constant strife between the inclination springing from the equality of condition and the means it supplies to satisfy them harasses and wearies the mind.
It is possible to conceive of men arrived at a degree of freedom that should completely content them; they would then enjoy their independence without anxiety and without impatience. But men will never establish any equality with which they can be contented. Whatever efforts a people may make, they will never succeed in reducing all the conditions of society to a perfect level; and even if they unhappily attained that absolute and complete equality of position, the inequality of minds would still remain, which, coming directly from the hand of God, will forever escape the laws of man. However democratic, then, the social state and the political constitution of a people may be, it is certain that every member of the community will always find out several points about him which overlook his own position; and we may foresee that his looks will be doggedly fixed in that direction. When inequality of conditions is the common law of society, the most marked inequalities do not strike the eye; when everything is nearly on the same level, the slightest are marked enough to hurt it. Hence the desire of equality always becomes more insatiable in proportion as equality is more complete.
Amongst democratic nations, men easily attain a certain equality of condition, but they can never attain as much as they desire. It perpetually retires from before them, yet without hiding itself from their sight, and in retiring draws them on. At every moment they think they are about to grasp it; it escapes at every moment from their hold. They are near enough to see its charms, but too far off to enjoy them; and before they have fully tasted its delights, they die.
Tocqueville’s kritiek blijft dus niet beperkt tot enkele eenvoudig oplosbare vormkwesties, maar betreft direct de kern van de democratische cultuur. De kwalen van die democratie zijn per definitie onoplosbaar. Vandaar dat Buruma’s bewering dat ‘Alexis de Tocqueville an admiring book about American democracy’ had geschreven een mainstream-leugen is. Indien ik ervan uitga dat Buruma het werk van Tocqueville daadwerkelijk gelezen heeft, dan ben ik genoodzaakt te concluderen dat mijn oude vriend blind is voor de fundamentele kritiek die de Franse aristocraat in zijn Democracy in America heeft verwerkt. Daarnaast is een ander aspect van belang, namelijk dat Tocqueville als liberal Verlichtingsadept er extreem reactionaire opvattingen op nahield. De Italiaanse historicus Domenico Losurdo wijst in zijn, zelfs door de Financial Times geprezen studie, Liberalism. A Counter-History (2014) dan ook op het ‘elusive liberalism of Tocqueville’s America.’ Het typerende van de liberals die de mond vol hebben over vrijheid en democratie is dat zodra het eigen volk en de armen in de wereld dezelfde rechten opeisen zij zich als de eerste de beste potentaat opstellen. Zo ook in het geval van Tocqueville, die de koloniale verovering van Algerije steunde en een fel tegenstander was van 'rassenmenging,' omdat het 'Europese ras' een 'onbetwistbare superioriteit' bezat. Tegelijkertijd uitte hij scherpe kritiek op de wetten in de VS die ‘have provided everything for the convenience of the wealthy and virtually nothing for the protection of the poor,' en die dus, evenals vrouwen, geen beroep konden doen op de privileges van de ‘modern liberty.’ Bovendien bezaten in 'the land of the free' de oorspronkelijke bewoners die de genocide hadden overleefd en de zwarte slaven al helemaal geen enkel recht, ondanks het feit dat in de Amerikaanse onafhankelijkheidsverklaring de slaveneigenaar en derde president van de VS, Thomas Jefferson, had verkondigd:
We hold these truths to be self-evident, that all men are created equal, that they are endowed by their Creator with certain unalienable Rights, that among these are Life, Liberty and the pursuit of Happiness.
the ‘restless and insatiable vanity of a democratic people’ was self evident. This was confirmed, in particular, by the transatlantic republic: ‘The Americans, in their intercourse with strangers, appear impatient of the smallest censure and insatiable of praise... Their vanity is not only greedy, but restless and jealous.’ We are dealing with an excessive ‘national pride,’ an ‘irritable patri-otism’ (patriotisme irritable), which did not tolerate criticism of any kind. This was a demand for primacy that sought utter exclusivity. If a foreigner admired the ‘freedom’ enjoyed by Americans, they would react by accepting the compliment, but immediately rendering it more emphatic and more exclusive: ‘few nations are worthy of it.’ If a foreigner admired their ‘purity of morals,’ the American interlocutor (gesprekspartner. svh) would react by denouncing ‘the corruption that prevails in other nations.’
Typerend voor liberals is dat ook Tocqueville geenszins een voorstander was van democratie voor allen. Integendeel. Zo benadrukte hij in zijn Democracy in America dat:
[a]ll free nations are vainglorious (ijdel. svh), but national pride is not displayed by all in the same manner. The Americans, in their intercourse with strangers, appear impatient of the smallest censure and insatiable of praise. The most slender eulogy is acceptable to them, the most exalted seldom contents them; they unceasingly harass you to extort praise, and if you resist their entreaties, they fall to praising themselves. It would seem as if, doubting their own merit, they wished to have it constantly exhibited before their eyes. Their vanity is not only greedy, but restless and jealous; it will grant nothing, while it demands everything, but is ready to beg and to quarrel at the same time… Men living in democracies love their country just as they love themselves, and they transfer the habits of their private vanity to their vanity as a nation.
In zijn Counter History van Liberalism documenteerde Losurdo nauwgezet de verregaande hypocrisie van de westerse liberale vrijheidsideologen, door ondermeer de aandacht te vestigen op de concrete realiteit:
When he turned to the international rivalry between the countries making up the community of the free and the West, Tocqueville did not hesitate to speak harshly of the United States. Writing to an American interlocutor, and referring to attempts to expand southwards also made by ‘private’ adventurers, the French liberal wrote:
‘Not without concern, I have seen this spirit of conquest, even of rapine (plunderingen. svh), exhibited among you for some years. It is not a sign of good health in a people that already has more territory than it can fill. I confess that I could not but be sad if I came to learn that the [American] nation had embarked on an operation against Cuba or even worse entrusted it to its lost sons.’
The American interlocutor might easily have retorted by recalling de Tocqueville’s enthusiastic support for France’s policy of ‘conquest’ and ‘rapine’ in Algeria. But the key point is different. Far from damping it down, the common waving of the flag of liberty further fueled international rivalry. After the February Revolution (de Revolutie van 1848 in Frankrijk. svh), Tocqueville declared that ‘starting from 1789’ France once again donned the ‘role’ of ‘savior’ ‘of peoples whose liberty is in danger.’ An ‘empire for liberty’ was thus evoked whose capital was Paris, and which tended to come into conflict with the ‘empire for liberty’ cherished by Jefferson.
Tocqueville’s ‘irritable patriotism’ met betrekking tot Frankrijk als de ‘redder’ van ‘de vrijheid,’ was even hypocriet als de huidige claim van onder andere de propagandist Ian Buruma dat de VS ‘a force for good is,’ die zich overal ter wereld inzet om de ‘liberale democratie’ te verbreiden. Net als vandaag de dag onder neoliberalisme, was in het midden van de negentiende eeuw de dominante elite van oordeel dat:
participation in political life was not an essential element of liberty; and in the second place, labor relations and material living conditions pertained (behoren tot. svh) to an eminently (bij uitstek. svh) private sphere, so that it was absurd and legitimate to seek to change them through political action.
Vandaar dat de afgelopen vier decennia overal in de ‘Westerse samenlevingen,’ die volgens Buruma ‘nu democratischer [zijn] dan ooit,’ een politiek is gevoerd van zowel dereguleren en privatiseren als bezuinigen op sociale uitgaven, een beleid dat voor de rijken zo succesvol is geweest dat anno 2019 ‘de 26 rijkste individuen op aarde evenveel bezitten als de armste helft van de mensheid.’ Met andere woorden: gezien de groeiende kloof tussen straatarmen en schatrijken is de bewering over het almaar toenemende democratische gehalte van de westerse maatschappijen een klinkklare leugen. Desondanks blijft dit een oude en beproefde propagandatechniek van de elite en haar woordvoerders. Losurdo zet uiteen dat:
The realism with which the most lucid representatives of the liberal tradition analyzed the persistence of national rivalries, despite their shared reference to the ideal of liberty, had another aspect to it: the candid, avowed chauvinism presiding over the international policy program. This applies to Tocqueville in particular. The principle of consent by the governed as a criterion for legitimizing political power gave impetus to national movements in Europe as well. Prima facie, it would seem that the liberal world as a whole should have felt unequivocal (ondubbelzinnig. svh) sympathy for them. In this case, we are dealing not with colonial peoples, but with peoples regarded as more or less civilized, who primarily came into conflict with the Habsburg Empire that is, a power which had remained foreign to liberal development. Yet Tocqueville proved cool, or frankly hostile. A partial explanation of this attitude can be found in the social demands that contaminated such movements and imperiled the traditional liberal delimitation of the political sphere. The Mazzinian republic established in Rome was ‘the red republic’ and against it, and ‘the anarchical party in Rome and the rest of the world,’ no blows should be spared.
Ter verduidelijking: Giuseppe Mazzini was een republikein die maar één doel had: de eenmaking van een democratisch Italië als republiek. Mazzini stond aan het hoofd van de beweging La Giovine Italia (‘Het Jong Italië’) dat de eenwording van Italië voorstond, en daarnaast een overkoepelende samenwerking tussen alle naties in een democratische liga. Maar dit beviel Tocqueville, die inmiddels de Franse minister van Buitenlandse Zaken was geworden, geenszins. Losurdo merkte over hem op dat een '[i]deological fury impelled the French liberal to speak of his political opponents in Italy as ‘a whole category of political criminals.’ Daarnaast sprak hij ‘harsh and even cynical about one of the protagonists of the Hungarian national revolution.’ Losurdo:
Over and above rejection of radicalism, what motivated this attitude was ‘irritable patriotism,’ concerns of a chauvinistic kind, as emerges in particular from Tocqueville’s furious polemic against ‘our imbecile agents’ in Germany, who were guilty of not countering the prospect of that country’s ‘political unification’ more firmly and effectively. Certainly, ‘the population’s passion for this idea seems sincere and profound’; but ‘nothing would be more frightful for us.’ But did this not ride roughshod over (negeren van. svh) the liberal principle of self government and consent by the governed as a criterion of the legitimacy of any government? That was a problem de Tocqueville did not pose. He hoped for ‘the victory of the princes’ and the Prussian army to put paid to (vernietigen van. svh) ’excessive decentralization’ that encouraged the swarming of ‘revolutionary breeding grounds.’
In relation to Italy, chauvinistic concerns should have played a more modest role. Yet in September 1848, in his capacity as Foreign Minister, Tocqueville summarized his position as follows: ‘preservation of the old territories... and real, significant changes in institutions.’ As we can see, there was no place for demands for national unity. And the principle of consent by the governed? Having invited the organization of ‘a Roman demonstration’ in favor of restoring the Pope’s temporal power, de Tocqueville continued as follows:
‘In my opinion, this is indispensable. And, in order to achieve this result, if we do not also have the reality, it is absolutely necessary to produce at least the semblance. This is the only way to connect the expedition with one of the main objectives we have always assigned it and on which the National Assembly has always wished to stand firm coming to the aid of the real will and hidden desires of the people of Rome.’
Tocqueville’s beleid is wat vandaag de dag ‘responsibility to protect’ wordt genoemd, maar dat in werkelijkheid altijd en overal allereerst de belangen van de eigen elite consolideert, en doorgaans de landen waar de interventies plaatsvinden in chaos achterlaat. Dus wanneer de liberal Ian Buruma bepleit dat ‘we too must do the dirty work, and take the risk of being held accountable,’ en dat ‘wij’ Europeanen de Amerikanen niet al ‘het smerige werk’ kunnen laten doen, en zelf ‘het risico moeten lopen' dat wij voor onze oorlogsmisdaden ‘verantwoordelijk worden gesteld,’ dan is dit opnieuw een bewijs dat, net als in de negentiende eeuw, liberalen nog steeds met twee maten meten. Zij gaan er vanuit dat de vrijheid een mooi goed is, maar dan alleen voor de elite en haar pleitbezorgers, terwijl de rest genoegen moet nemen met een ondergeschikte positie, zodat de witte man ‘allerlei avonturen' kan beleven 'met mensen binnen zijn werk en daarbuiten.’ Meer over de onuitgesproken feodale opvattingen van de 'progressieve' Verlichtingsaanhangers de volgende keer.