vrijdag 29 januari 2010

Sander van Walsum van de Volkskrant



Sander van Walsum: 'Met de hele familie gingen we in de Amsterdamse Koopmaansbeurs voor het bestaansrecht van de staat Israël betogen – waar ik mij hevig stoorde aan het feit dat een kleine tegendemonstratie van PLO-sympathisanten niet uiteen werd geslagen.'



He gives us all his love
He gives us all his love
He's smiling down on us
From up above
And he's giving us all his love


He knows how hard we're trying
He hears the babies crying
He sees the old folks dying
And he gives us all his love

Randy Newman


Jose maakte me attent op deze belijdenis van Volkskrant-journalist Sander van Walsum:

Liefde voor het beloofde land

Sander van Walsum
Gepubliceerd op 20 januari 2010, 05:44:00, bijgewerkt op 20 januari 2010, 06:02:00

Op de vroege ochtend van 5 juni 1967 – ik revalideerde van een gecompliceerde beenbreuk – werd ik door mijn vader gewekt met de mededeling dat het oorlog was. Hij verkeerde in een voor zijn doen geagiteerde toestand. Terwijl hij me aankleedde, verwenste hij sissend de aanstichters van het conflict, en sprak hij de hoop uit dat deze vernietigend zouden worden verslagen.

Israëlische soldaten na terugkeer uit Libanon in 2006 (Foto: Reuters)

Beneden, aan de ontbijttafel, werd het mij pas duidelijk dat de oorlog die mijn vader zo hevig emotioneerde niet in onze eigen straat gaande was, en zelfs niet aan de andere kant van de IJssel – die voor mij toen nog de grens markeerde tussen mijn wereld en die van de andere mensen.

Nee, de bron van alle opwinding – die ook de nieuwslezer van het ANP in haar greep had – lag een paar duizend kilometer oostwaarts, in Israël. Of in de grensgebieden buiten Israël. Maar dat ontging mij toen nog. Want in de perceptie van mijn vader werd Israël door zijn snode buren overrompeld. De Egyptische president Nasser, die had gedreigd de overlevenden van de holocaust in zee te drijven, gold in mijn ouderlijk huis als een zielsverwant van Adolf Hitler. Zo verleidelijk eenvoudig was het wereldbeeld van een negenjarige.

Verdedigbare grenzen

Al gauw – ik neem aan reeds op de eerste dag van de oorlog – sloeg de vertwijfeling over het lot van de staat Israël om in een euforie die ik ook had ervaren bij de verovering van de eerste Europese schaatstitel door Ard Schenk, ruim een jaar eerder.

De Egyptische luchtmacht werd vernietigd voor ze in actie had kunnen komen. En Israël verwierf ‘verdedigbare grenzen’ ten koste van zijn onverbeterlijke buren. De zegetocht van de good guys werd gecompleteerd met wat mijn vader de ‘hereniging van Jeruzalem’ noemde.

De ode van de Israëlische zangeres Rika Zaraï aan de ‘stad van goud’ schalde door ons huis. Voor mij was de wereld weer zo gaaf als voor 5 juni 1967.

Zes jaar later legde ik tijdens de Yom Kippoer-oorlog dezelfde eenzijdige betrokkenheid bij het conflict in het Midden-Oosten aan de dag. Met de hele familie gingen we in de Amsterdamse Koopmaansbeurs voor het bestaansrecht van de staat Israël betogen – waar ik mij hevig stoorde aan het feit dat een kleine tegendemonstratie van PLO-sympathisanten niet uiteen werd geslagen.

Bezettingspolitiek

’s Avonds volgden we met het bord op schoot – een constellatie die in vredestijd van een heel slechte smaak getuigde – het tegenoffensief van het Israëlische leger. En weer liep het goed af. Zij het dat de status quo ante ditmaal niet in haar volle glorie werd hersteld. Er werd ook voorzichtige kritiek op de bezettingspolitiek van Israël geuit. En, wat hinderlijker was, de Arabische wereld was niet tot deemoed geneigd. Integendeel: ze strafte de vrienden van Israël, waar Nederland goddank toe werd gerekend, met een olieboycot.

Hoewel Israël het zijn vrienden sinsdien niet makkelijk heeft gemaakt, ben ik mijn positieve vooringenomenheid tegenover het land nooit helemáál kwijtgeraakt. Het meest ontnuchterend was een bezoek dat ik in 1993 – rijkelijk laat voor een die hard Israëlfan – aan het land bracht. Toen stelde ik vast dat het kibboetssysteem, dat door mijn ouders nog als het ‘enige geslaagde socialistische experiment’ werd aangemerkt, niet meer functioneerde en dat de samenleving door orthodoxe joden werd gegijzeld.


Lees verder: http://www.vkgeschiedenis.nl/historische_headlines/artikel/1340224


Wat bedoelt Sander van Walsum nu precies met 'liefde voor het beloofde land'? Is Sander van Walsum een fundamentalistische christen die meent dat de joods-christelijke god de joden als 'het uitverkoren volk' ziet dat van de allerhoogste Israel heeft ontvangen als 'het beloofde land' nadat 'van de steden dezer volken, die u de HEERE, uw God, ten erve geeft, zult gij niets laten leven, dat adem heeft', zoals de genocide van de oorspronkelijke bewoners in Deuteronomium 20:16-17 beschreven staat? Is deze Volkskrant-journalist net als de fundamentalistische christenen van mening dat eerst alle joden naar 'het heilige land' terugmoeten voordat de christelijke god de voorspelde Armageddon kan beginnen, de Eindtijd, waarin de finale afrekening wordt opgemaakt, het totale bloedbad, waarbij iedereen die niet in de ware christelijke god gelooft, dus ook de joden die weigeren zich te bekeren, zullen worden vernietigd? Ik weet het niet, ik weet wel dat de naam Van Walsum staat voor een familie met een streng protestantse CHU-achtergrond.

Het zou natuurlijk ook kunnen dat Sander van Walsum uit een filosemitisch gezin komt, getuige zijn 'sissende' vader en zijn ontboezeming dat hij zich 'hevig stoorde aan het feit dat een kleine tegendemonstratie van PLO-sympathisanten niet uiteen werd geslagen', hetgeen aantoont dat Van Walsums opvattingen over democratie op zijn minst verdacht zijn. Maar goed, vanwaar deze onverdraagzaamheid, en deze zogeheten 'liefde voor het beloofde land'? Laten we eerst eens die 'liefde' analyseren. Liefde voor een land? Wat bedoelt hij daarmee? Liefde voor de woestijn, de laagvlakte, de heuvels van Galilea? Nee, Sander van Walsum bedoelt liefde voor het volk van Israel. Dat wil zeggen, liefde niet voor alle bewoners van het land, maar voor de ongeveer 80 procent ervan, te weten de Joden die er wonen. Waarom heeft Sander van Walsum de Joden van Israel lief? Vanwaar zijn filosemitisme? De Bijbel? Kan, maar het zou ook vanwege een andere reden zijn. Ik bedoel daarmee dat sommige westerlingen van de Joden in Israel houden, omdat zijzelf een slecht geweten hebben. Twee jaar geleden schreef ik dit:

Sinds ik me als journalist/schrijver bezig hou met Israel en Palestina ben ik uitgegaan van het besef dat we hier te maken hebben met een immense tragedie. Een getraumatiseerd volk traumatiseert nu een ander volk, terwijl de werkelijke oorzaak van de tragedie het langdurige Europese antisemitisme is dat uiteindelijk uitmondde in de barbarij van de holocaust. Een van origine christelijk probleem werd in het overwegend islamitische Midden Oosten gedumpt. De Palestijnen moeten de prijs betalen voor de Europese terreur tegen de joden. Dat maakt de Europeanen direct mede verantwoordelijk voor de tragedie. Ook al dragen wij, de mensen van de naoorlogse generaties, er geen schuld aan, wij houden de rechteloosheid van de Palestijnen in stand door onze consequentieloze steun aan de Israelische politiek van expansionisme. Ik zelf ben geboren in 1947 als kind van een vader die vijf jaar lang op een Nederlandse zeeboot tegen zowel de Duitsers als de Japanners vocht en voor zijn moed en trouw, begrippen die nauwelijks meer bestaan in het dagelijkse taalgebruik, meermaals gedecoreerd werd door koningin en vaderland. Mijn moeder was een Schotse die bij de Britse Marva diende, een vrouwenkorps dat een ondersteunende taak had in de strijd tegen de nazi’s. Ze ontmoette mijn vader toen zijn duikboot voor korte tijd in een Schotse bunkerhaven lag. Wat dat betreft ben ik een gezegend iemand, mijn ouders waren helden en hoefden zich voor niets te schamen. Ze hadden iets gedaan, ze hadden voor iets gestaan, ze hadden zich niet laten verlammen door angst, vooral mijn vader niet die al die jaren in een uiterst beperkte ruimte op de rand van de dood had geleefd. Zelf sprak hij nooit over de oorlog. Hij kon het niet. Wel zong hij met mijn moeder tijdens het afwassen de hits van Vera Lynn, de “Sweetheart of the Forces.” Na zijn overlijden trof ik tussen alle spullen een ijzeren kistje aan met zijn medailles, onderscheidingstekens als bewijs van zijn strijd tegen de terreur. Mijn ouders hadden ze mij en mijn zuster nooit laten zien. Dat was onnodig, verzet tegen onrecht hoefde niet beloond te worden, het was net zo normaal als ademhalen. Niet dat mijn ouders radicalen waren, geenszins zelfs, ze waren uiterst gematigde sociaal-democraten die de oude Drees respecteerden. Maar ze hadden zich verzet toen het moest, toen de beschaving ten onder dreigde te gaan. Dit in tegenstelling tot vele anderen, en daarmee bedoel ik niet alleen de mensen die op de een of andere manier collaboreerden, of vanachter de vitrage toe hadden gekeken hoe de buren werden afgevoerd, maar ook de joodse overlevenden, die lijdzaam naar de vernietigingskampen waren afgevoerd. De Israelische historica Idith Zertal schrijft over hen: “Overlevenden dragen een soort levenlange schuld, een schuld zowel door zichzelf als anderen opgelegd, juist omdat ze hebben overleefd, juist het kenmerk van het overleven is hun overtreding, het delict te hebben overleefd op een plaats en in een tijd waarin zij geacht werden dood te zijn. Alleen door te sterven – dat wil zeggen zich aan te sluiten bij alle andere doden hoe laat dan ook – kan hen van die schuld ontheffen. Sommigen worden gemarteld door het schuldgevoel niet genoeg te hebben gedaan om de anderen te redden, of om de stervenden te troosten en hun laatste uren draaglijker te maken. ‘[Realistischer] is zelfverwijt, of de beschuldiging te hebben gefaald in termen van menselijke solidariteit,” schreef de Auschwitz overlevende en zijn mythische getuige Primo Levi.” De joodse filosoof Jean Améry, die net als Levi, enkele decennia na zijn bevrijding uit Auschwitz zelfmoord pleegde, schreef: “Een ieder die gefolterd is blijft gefolterd. Een ieder die geleden heeft onder martelingen zal nooit meer in staat zijn om in vrede met de wereld te leven; het walgelijke van de vernietiging wordt nooit teniet gedaan. Het geloof in de mensheid dat al aangetast wordt bij de eerste klap in het gezicht, en vervolgens te gronde gericht wordt door foltering, wordt nooit meer hersteld.” En Jorge Semprun die Buchenwald overleefde beschreef zijn ervaringen aldus: “De dood was niet iets waar we langs glipten, waar we als het ware rakelings langs schoven, iets waarvan we gered werden… We leefden het. Wij zijn geen overlevenden maar geesten… Het is een ongelooflijk feit, dat je niet kunt delen en onvoorstelbaar is… en toch hadden we deze ervaring van de dood.” Of zoals de lijdzaam op de dood wachtende joden van Auschwitz lieten weten: “Wij, die hier aan het sterven zijn in het aangezicht van de onverschilligheid in de wereld, een onverschilligheid zo koud als het ijs van de Noord Pool, wij die vergeten zijn door de levenden, voelen de behoefte om iets na te laten voor de komende generaties – en als dat geen volledige verslagen zijn dan tenminste fragmenten en overblijfselen; wat we voelden, wij de levende doden, wat we dachten en wat we wilden.”

Onverschilligheid is de grootste zonde, leerden mijn ouders me, de kille onverschilligheid tegenover het lijden van anderen. Door onverschilligheid waren net voor mijn geboorte miljoenen onschuldigen door onverschilligheid vermoord, op een kille fabrieksmatige manier. Vooral mijn moeder bracht me op een onnadrukkelijke manier het besef bij dat zeker bevoorrechte mensen onrecht dienden te bestrijden. Het spreekt voor zich dat deze houding niets zegt over anderen. Immers, ieder mens zit tot op zekere hoogte gevangen in het web van de geschiedenis, de dwang van het verleden, en de wetmatigheid van de zojuist beschreven oorzaak en gevolg. Vrijheid is tot op grote hoogte een mythe. Wat weten wij bevoorrechte naoorlogse westerlingen precies van onszelf, in ons beschermt milieu, waar geen honger bestaat, geen permanente levensbedreiging, geen oorlog? Wat gebeurt er met ons wanneer we van het ene op het andere moment uit ons vertrouwd paradijs vallen, wanneer het ondenkbare ineens realiteit blijkt te zijn? Na de plotselinge dood van haar man schrijft de Amerikaanse journaliste Joan Didion in haar boek Het Jaar van Magisch Denken: “iedereen die met een plotselinge ramp te maken krijgt vertelt dat de omstandigheden waarin dat ondenkbare plaatsvond zo alledaags waren: geen wolkje aan de lucht waaruit het vliegtuig naar beneden viel, de doodnormale boodschappenronde die eindigde op de vluchtstrook met de auto in vlammen, de kinderen die net als anders aan het schommelen waren toen de ratelslang vanuit de klimop toesloeg,” of, om nog een voorbeeld te geven, het moment dat je ouders vanaf het perron naar de gaskamer liepen terwijl de warme zomerzon vrolijk door hun haren scheen. Probeer je je te verplaatsen in de mensen die net in de hel waren gearriveerd, mensen die door Primo Levi en Leonardo de Benedetti beschreven werden in het Auschwitz Rapport: “Moe, hongerig, half slapend, verbijsterd door wat ze al gezien hadden en zich ongerust makend over de onmiddellijke toekomst, maar bovenal angstig over het lot van hun geliefden van wie ze een paar uur eerder plotseling en wreed waren gescheiden, met hun gedachten gepijnigd door sombere en tragische voorgevoelens, moesten ze de hele nacht rechtop blijven staan, met hun voeten in het water dat uit pijpen druppelde en over de vloer liep.” Zelfs op je verjaardag kon je worden vergast, die gedachte, die onvoorstelbare wreedheid van de willekeur, het inferno dat letterlijk om de hoek lag, als het ware midden tussen de gewone mensen die net deden alsof het dagelijks leven ongestoord doorging. Hoe verandert een gedeporteerde die alles ineens verliest, hoe overleeft een slachtoffer psychisch na fysiek de hel te hebben overleefd? Na te zijn grootgebracht in een beschaving, althans zo had de vervolgde al die tijd gedacht? Ineens stonden hij of zij letterlijk naakt op een plein, overgeleverd aan de grootste beulen, in dienst van dezelfde beschaving die hen had leren lezen en schrijven. Verraad is misschien wel het ergste, het kleurt niet alleen het heden, maar ook de toekomst en nog gruwelijker, het verleden. Niets is meer wat het leek, alles is ineens een leugen geworden. Een leven zonder bescherming is angstaanjagend een eenzaam, alleen door vertrouwen kan een mens banden met een ander of een gemeenschap opbouwen. Een fundamentele schending van dat vertrouwen kan ons begrip van de wereld en onze plaats daarin totaal vernietigen. In Israel: een blanco cheque zegt de regisseur Leonard Frank: “Ik ben grootgebracht met een verhaal over verraad. Een hele goede vriend van mijn vader bleek niet zo’n goede vriend. Toen mij vader hem in de oorlog om hulp vroeg, werd hem de deur gewezen. Het is geen voorbeeld waarop men een reëel leven kan baseren, maar ik kan het niet meer los zien van mijn leven als jood in Nederland. Als je, vijf maanden oud, moet onderduiken omdat je anders wordt doodgeschoten of vergast, waar moet je dan je idealen en illusies vandaan halen.” Inderdaad, waar kan geloof in de mensheid dan nog op berusten? In elk geval niet op de Verlichtingsidealen, die ervan uitgaan dat de mens door meer kennis fatsoenlijker gaat leven. En ook niet op een geloof in een barmhartige God. Maar waarop dan wel? Het is logisch dat men dan terugvalt op de groep, op de familie, de stam, het volk waartoe men meent te behoren? De angst voor de wereld en het wantrouwen zijn een geconditioneerde reflex geworden.

Lees verder: http://www.stanvanhoucke.net/deoneindigeoorlog/interviews/inleiding1.html

Is het voorafgaande een verklaring voor Sander van Walsums' filosemitisme, zijn 'liefde' voor de Joden in 'het beloofde land'? Duidelijk is in elk geval dat zijn betrokkenheid leidt tot een ondemocratische houding. Hoe komt dat?


Meer over hem in een later stuk.

Geen opmerkingen: