Fragment uit Naar Een Normaal Joods Bestaan van de bekende joods Israelische auteur Abraham Jehoshua, wiens werk in vele talen is verschenen:
‘Diep in het wezen van onze identiteit ligt de eis dat wij anders, afwijkend, uniek en bijzonder zullen zijn; dat wij ons van alle andere volkeren moeten onderscheiden… Een volk dat ánders is, héél anders. De idee om ‘’als andere volkeren’’ te zijn, klinkt de Jood zonder meer negatief in de oren… En toch, ook al lijkt de wens om uitverkoren te zijn en verschillend van de medemens in het individuele vlak dwaas of zelfs krankzinnig, is het merkwaardig te zien hoe wij in het nationale vlak deze opvatting of roeping als bijna vanzelfsprekend accepteren. Ik schrik vaak wanneer ik orthodoxe joden, maar ook wel niet-gelovigen, hoor zeggen: “Wij mogen niet als andere volken zijn; als Israël een staat zou worden als alle andere, dan verliest hij zijn recht van bestaan.” Niets schijnt beledigender voor een Jood, en voor sommige Israëli’s, dan een volk te moeten zijn als alle andere… Is het principieel mogelijk anders te zijn, afgezien van de al bestaande verschillen tussen allerlei volken? Het is inderdaad mogelijk om anders te zijn, maar binnen relatieve grenzen – het verschil is nooit absoluut. En in dit relatieve verschil delen alle volken. En toch wordt aan het Joodse volk op ondubbelzinnige wijze de eis gesteld dat het verschillend, ánders zal zijn dan andere volken. Stapels interpretaties zijn al over dit onderwerp geschreven. Het Joodse volk zuchtte onder de last van deze innerlijke opdracht, die het niet kon vervullen binnen het raam van het normale soevereine bestaan in zijn land, eenvoudig omdat hij onuitvoerbaar was. De enige manier om deze opdracht uit te voeren, was in ballingschap te gaan. Zolang het volk zich in de gola bevindt, onderscheidt het zich inderdaad fundamenteel van de rest van de volken… De gola schept het verschil tussen ons en de andere volken. Aangezien we fundamenteel onmachtig zijn onszelf anders te maken, brengen we een ‘‘technische’’ scheiding aan, als we een dergelijke uitdrukking in deze context kunnen gebruiken. En deze technische afscheiding schept een essentie die, ook al bevalt ze ons niet en bezorgt ze ons geestelijk en lichamelijk leed, een neurotische oplossing biedt voor een onuitvoerbare opdracht. Zijn eenzame bestaan onder vreemde volken, ook al lijkt de Jood in ieder opzicht op het volk te midden waarvan hij leeft, al spreekt hij zijn taal en deelt hij zijn leven – dit bestaan en het Jood-zijn op zich onderscheiden hem, en geven hem het prettige en bevredigende gevoel ánders te zijn… Een uitverkoren volk, een voorbeeldige maatschappij – het zijn lege frasen.’
Tegenover mij verklaarde Jehoshua: ‘Dat ánders willen zijn dan alle andere volkeren is op de een of andere manier een noodzakelijke component van onze identiteit. We zijn zo gevormd, zo staat het in de Thora en in alle teksten die voor ons het belangrijkst zijn, die permanent aangehaald worden, die de codes van de joden vormen. Het feit dat men anders moet zijn dan alle andere volkeren is buitengewoon belangrijk voor alle joden, niet alleen de religieuzen. Natuurlijk wil ieder volk wel een beetje anders zijn, maar hier is sprake van een obsessie. En die obsessie is allesomvattend. De joden zijn ervan overtuigd dat als ze niet héél anders zouden zijn dan alle andere volkeren, zij hun identiteit zouden verliezen. En zoals ik geschreven heb is het anders-zijn een onmogelijke opdracht. Dat idee komt voort uit de Bijbel, al in Numeri staat: “Zie een volk dat alleen woont, en onder de natiën zich niet rekent.” Die opdracht is het logische gevolg van het feit dat het nationaal gevoel onder de joodse stammen in het begin zwak was. De Joden waren al een volk voordat ze een land bezaten, voordat ze een gemeenschappelijke taal hadden, voordat ze een nationale structuur hadden. Dus moesten ze zich op een andere manier onderscheiden van andere volkeren, die wél een grondgebied en een gemeenschappelijke taal en nationale instellingen bezaten. Als u het Oude Testament niet leest als een openbaring maar als een sociologisch verslag dan ontdekt u dat de Joden een Egyptische stam waren die zich van de rest onderscheidde niet door het hebben van een eigen taal en een eigen land, maar door exclusiviteit te claimen. Op die wijze werd een eigen identiteit gevormd. Het eerste van de tien geboden begint met: ‘‘Ik ben Jaweh uw God, die u uit Egypte heeft geleid, het slavenhuis.’’ Daar begint de scheiding, de gedachte een uitverkoren volk te zijn. Ik bedoel: hoe zou het volk zich op een andere manier hebben kunnen onderscheiden? Hoe zouden deze rondzwervende stammen zonder een gemeenschappelijke taal en zonder een eigen grondgebied een gemeenschappelijke identiteit hebben kunnen ontwikkelen? Alleen door de opdracht om anders te zijn dan alle andere volkeren konden ze een eigen gemeenschappelijke identiteit opbouwen. De vraag was destijds: hoe overtuig je een groep mensen zonder een gemeenschappelijke taal en een eigen land om alles achter te laten en 40 jaar lang door een woestijn op zoek te gaan naar een of ander beloofd land, als je hen er niet allereerst van overtuigt dat ze allemaal héél bijzonder zijn, volstrekt anders dan al die anderen. En hoe werden ze overtuigd? Door hun profeten, die van God hadden vernomen dat de joden een uitverkoren volk waren met een unieke missie. Een volk dat zelfs van de Allerhoogste het goddelijk recht had gekregen om andere volkeren te doden en te verdrijven uit een gebied dat door hun leiders ‘’het beloofde land” werd genoemd. Kortom, dat anders willen zijn, dat het bestaansrecht van de joden legitimeert, ligt diep verankerd in het joodse bewustzijn. Zelfs het wereldse zionisme gebruikte voortdurend de gedachte van het anders zijn door te stellen dat wij naar Palestina zijn gekomen om “het licht onder de naties” te worden, zoals in het Bijbelboek Jesaja staat en door Theodor Herzl bijna drie millennia later klakkeloos werd overgenomen. En nog steeds hoor je de meest doortrapte, de meest corrupte politici verklaren: Israël kan niet als andere naties zijn. Wij moeten anders zijn, beter zijn en ondertussen sturen ze wapens naar wrede dictators in Midden-Amerika en naar het apartheidsregime in Zuid-Afrika. Het is een hypocrisie die desastreus is voor mijn land, want, zoals ik tien jaar geleden heb benadrukt, op die manier raken we volstrekt geïsoleerd en roepen we onheil over onszelf af. Wij zijn gewend geraakt om een beschuldigende vinger naar de wereld op te heffen en zijn daardoor niet vatbaar voor oprechte kritiek. Er is in Israël een toenemend gebrek aan realiteitszin: wij hebben altijd gelijk en de rest van de wereld heeft altijd ongelijk en niet anders. Wat er met ons gebeurt, zien we niet als een logisch gevolg van eigen handelen, maar als het resultaat van een blind joods noodlot. Wij zijn slechts het slachtoffer van een werkelijkheid die wij zelf niet maken. Zolang we blijven geloven dat we exclusief zijn, anders dan alle andere volkeren, een uniek slag mensen dat permanent in conflict met de wereld moet leven, heeft Israël geen toekomst. De gedachte dat wij anders zijn dan alle anderen, kenmerkend voor de joden in de diaspora, moet uit de ziel van de joods-Israëli’s. Hier heeft het een contraproductieve functie. Hier hoeven we niet anders te zijn dan de andere volkeren, als Israëli’s moeten we ons juist gedragen als andere volkeren, moeten we ons houden aan de internationale spelregels en aan het recht. Als Israëli’s zijn wij net als alle andere volkeren, hier kunnen we onszelf zijn, er is geen reden om anders te willen zijn, we zijn al anders, net zoals de Nederlander anders is dan de Belg, we hebben de golamentaliteit niet meer nodig om te zijn wie we zijn, het leidt alleen maar tot zware geestelijke uitputting, die we nu dan ook in Israël zien. Natuurlijk kan ik in mijn eentje zo’n diep verankerd concept niet veranderen. Ik kan wel proberen die opvatting te sublimeren, door er allereerst op te wijzen dat we alleen maar relatief anders kunnen zijn, niet absoluut. Ik kan erop wijzen dat we anders kunnen zijn in materieel opzicht, door een zorgzame samenleving op te bouwen. Niet door rond te bazuinen dat we zo uniek zijn, maar door fatsoenlijke dingen te cultiveren. Door, om een praktisch voorbeeld te geven, de condities waaronder heel veel Palestijnen in Israël gevangen zitten aanzienlijk te verbeteren. Door werkelijk naar vrede te streven; door een ander sociale zekerheidsstelsel op te bouwen, die mensen niet buitensluit; door een ander soort buitenlandse politiek, waarmee Israël zich nu eens positief zou onderscheiden. Probeer te werken aan concrete zaken, die je anders maken dan anderen. Doe iets vruchtbaars. Hou op met de gedachte: Ik ben anders, héél anders, die gedachte is uiteindelijk desastreus.’ Voor meer zie: De oneindige oorlog.
Ik citeer Jehoshua om duidelijk te maken hoe ook de filosemiet de jood blijft portretteren als 'de ander, die heel anders is dan alle anderen.' Daarom zien mensen als de Volkskrant-journalist Sander van Walsum Israel ook als een heel ander land dan alle andere landen, met heel andere mensen als alle andere mensen op aarde en concludeert hij dus onder de kop 'Liefde voor het beloofde land' het volgende: 'hoewel Israël het zijn vrienden sinsdien niet makkelijk heeft gemaakt, ben ik mijn positieve vooringenomenheid tegenover het land nooit helemáál kwijtgeraakt.' Het gevolg van deze stoornis in het ervaren van de werkelijkheid is beschreven door de gerespecterde joods Amerikaanse geleerde Richard Rubenstein toen hij stelde dat 'recalling Jewish virtues and contributions to humanity's spiritual treasury ... is inevitable in a time of reconciliation, but it may have about it more than a little fattening of the sacrificial lamb for another round of slaughter. In any event, philo-Semitism is as unrealistic and pernicious as anti-Semitism, for it destroys our most precious attribute, our simple humanity. Jews are not, nor are they obliged to be, paragons of virtue or models of holiness. To expect us to be more than other men, to pay us the unwanted and unasked-for complement that we are, is an unintended cruelty but a cruelty nonetheless.'
Rubenstein heeft gelijk, het 'filosemitisme is even onrealistisch en verderfelijk als het antisemitisme, want het vernietigt onze meest waardevolle eigenschap, onze aangeboren menselijkheid.' Maar juist die onvervreemdbare 'menselijkheid' kan de filosemiet niet erkennen. Voor hem spelen de jood en de Arabier alleen maar een rol, ze bevredigen de behoefte van de filosemiet om zichzelf een identiteit te vormen. De filosemiet ziet geen mens, nee, hij ziet een jood, of een Arabier, of wie dan ook die op een bepaald moment het slachtoffer kan zijn om zo zijn eigen schrikbarende leegte te camoufleren. De jood speelt in dit wereldbeeld een door de filosemiet aan hem toegeschreven rol waar die niet van mag afwijken, net zomin als de antisemiet het accepteert dat de jood een andere dan de hem toebedeelde rol speelt. Beiden, zowel de antisemiet als de filosemiet, werken met clichebeelden, die de eigen levensgevaarlijke sentimenten bevredigen, zoals ondermeer blijkt uit Sander van Walsum's beschrijving van zijn reactie op mensen die oog hadden voor het lijden van de Palestijnse bevolking en hij zich als jongere 'hevig stoorde aan het feit dat een kleine tegendemonstratie van PLO-sympathisanten niet uiteen werd geslagen.' Zelfs in 1993, zes jaar na het begin van de eerste intifada, na al het Israelisch militair geweld, werd zijn 'woede gewekt door Palestijnse kinderen die een Israëlische vlag verscheurden' en nu nog raakt hij 'de opvattingen uit de jaren waarin je het felst hebt geleefd nooit meer helemaal kwijt', en noemt deze journalist zichzelf een van de 'meest toegewijde vrienden' van Israel.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten