zondag 16 januari 2011

Journalistieke 'Objectiviteit'

De Amerikaanse historicus, wijlen Howard Zinn, omschreef het aldus:

From the start of my teaching and writing, I had no illusions about “objectivity,” if that meant avoiding a point of view. I knew that a historian (or a journalist, or any one telling a story) was forced to choose, from an infinite number of facts, what to present, what to omit. And that decision inevitably would reflect, whether consciously or not, the interests of the historian.







Ik benadruk deze zienswijze nog eens omdat ik onlangs weer een vraag van een studente kreeg voorgelegd waarin de suggestie van 'objectiviteit' was verwerkt. Elke journalistieke opleiding die niet ogenblikkelijk aantoont dat het hele begrip 'objectiviteit' in de journalistiek absoluut niet bestaat, zomin als het in de sociale wetenschap bestaat, vertekent de werkelijkheid bewust en dient gewantrouwd te worden. Het begrip'objectiviteit' is een politiek begrip, een propagandistisch begrip dat gebruikt wordt om het journalistieke product de schijn van waarheid te geven. In werkelijkheid is de journalistiek een krachtenveld van belangen, in de meeste gevallen de belangen van degenen met de meeste macht, van degenen dus die de commerciele massamedia in handen hebben. Dat feit spreekt voor zich, een kranteneigenaar laat zijn personeel niet een beeld van de wereld geven dat zijn belangen permanent fundamenteel ondermijnen. 

Toch bestaat het beeld, vooral bij journalisten zelf, dat ze objectief te werk gaan, terwijl keer op keer blijkt dat deze veronderstelling volkomen onjuist is. Een helder voorbeeld staat dit weekeinde in de NRC onder de kop:

Ambtenaren tegen VS: zet Bos onder druk,

een feit dat nu pas bekend is geworden dankzij het uitlekken via WikiLeaks van Amerikaanse diplomatieke telegrammen. Hoge Nederlandse ambtenaren zonder enige politieke verantwoordelijkheid pleitten achter de rug van de politiek verantwoordelijken om bij Amerikaanse diplomaten ervoor Nederlandse politici onder druk te zetten zodat Nederland bleef meedoen aan het zinloze militaire avontuur in Afghanistan. Geen enkele journalist was hiervan op de hoogte en zou nooit hiervan op de hoogte zijn geweest, ware het niet dat WikiLeaks deze informatie openbaarde. En toch hebben de Nederlandse journalisten al die tijd de indruk gehad en gegeven dat ze 'objectief' alle feiten hadden gegeven. Maar ook door het feit dat ze zelden het hele verhaal kennen kunnen journalisten per defintie niet 'objectief' zijn. Ze kunnen hooguit de speelbal zijn van belangen die ze zelf regelmatig niet kennen. In zijn verslag over 'een maand aan het Binnenhof' constateert de antropoloog en journalist Joris Luyendijk dat 

het vrijwel compleet ontbreken van memoires het beeld [bevestigt] van Nederland als een van de meest gesloten politieke culturen in het Westen 

en spreekt van

de ondoorzichtigheid van de Nederlandse politieke cultuur. Je kunt niet nagaan of en hoe de mensen onder de Haagse kaasstolp met elkaar verstrengeld zijn, want de stolp is beslagen. 

Een van de daaruit vloeiende fenomenen is de zelfcensuur van de Nederlandse parlementaire pers waarover Luyendijk schrijft: 

'Het doet, heel in de verte, denken aan de werking van de censuur in Arabische dictaturen' 

waar bij gebrek aan openbare regels journalisten

het zekere voor het onzekere nemen, en overgaan tot zelfcensuur... Veel beter om die 'rode lijnen' vaag te houden, en journalisten tegelijk doodsbang te maken voor de gevolgen als ze eroverheen gaan.... de dubbelzinnigheid van de Nieuwspoortcode is onmiskenbaar. 

Uiteindelijk spelen journalisten het spelletje mee. Het enige dat ze in het geval van de WikiLeaks-onthullingen nog kunnen doen is eisen dat de hoge ambtenaren die buiten hun boekje gingen ontslagen worden vanwege schending van onze democratische spelregels. Daarentegen melden de journalisten slechts dat het betreffende ministerie weigert te reageren, en klaar is Kees. Welk 'objectief' beeld is nu nog mogelijk? 

Het punt is dat de commerciele massamedia niet in het leven geroepen zijn om een 'objectief' beeld van de werkelijkheid te geven. John Berger:

De veronderstellingen waarvan het mediabedrijf uitgaat namens het publiek zijn behalve blind ook verblindend… Misschien is het precies op dit punt dat onze vorm van democratie een langzame dood sterft. Als dat zo is, dan als gevolg van een weigering. De weigering van het mediabedrijf om het feit te erkennen en te laten doorwerken dat het publiek in zijn hart weet hoe de wereld in elkaar zit… De reden van deze weigering die een bedreiging is voor onze vorm van democratie, de reden waarom het mediabedrijf stelselmatig onderschat wat we gemeen hebben, die reden is steeds dezelfde: de normloze drang tot verkopen… 

En omdat in het neoliberalisme winst maken het heiligste geloofsartikel is spreekt Berger van 'the dealers of the Free Market and their corollary, the Mafia,' die weten dat

'they now have the world in their pocket. They have. But to maintain their confidence they have to change the meaning of all the words used in languages to explain or praise or give value to life: every word, according to them now, is the servant of profit. And so they have become dumb. Or, rather, they can no longer speak any truth. Their language is too withered for that. As a consequence they have also lost the faculty of memory. A loss which one day will be fatal.' 

Het is verwerpelijk dat journalistieke opleidingen in Nederland uit commerciele overwegingen een gekleurd beeld geven van de pers. Het is jammer dat zo weinig mensen in Nederland de massamedia serieus hebben bestudeerd, terwijl toch Jan en Alleman er een mening over ventileert. Nu mijn collega's bij de commerciele massamedia en andere woordvoerders van de macht welhaast smeken om WikiLeaks uit te schakelen is het volgende goed om als achtergrond te weten:

Lippmann had wide access to the nation's decision makers… It was Lippmann who first identified the tendency of journalists to generalize about other people based on fixed ideas. He argued that people—including journalists—are more apt to believe "the pictures in their heads" than come to judgment by critical thinking. Humans condense ideas into symbols, he wrote, and journalism, a force quickly becoming the mass media, is an ineffective method of educating the public. Even if journalists did better jobs of informing the public about important issues, Lippmann believed "the mass of the reading public is not interested in learning and assimilating the results of accurate investigation." Citizens, he wrote, were too self-centered to care about public policy except as pertaining to pressing local issues… Lippmann saw the purpose of journalism as "intelligence work". Within this role, journalists are a link between policymakers and the public. A journalist seeks facts from policymakers which he then transmits to citizens who form a public opinion… Though a journalist himself, he held no assumption of news and truth being synonymous. For him the “function of news is to signalize an event, the function of truth is to bring to light the hidden facts, to set them in relation with each other, and make a picture of reality on which men can act.” A journalist’s version of the truth is subjective and limited to how he constructs his reality. The news, therefore, is “imperfectly recorded” and too fragile to bear the charge as “an organ of direct democracy.”
To his mind, democratic ideals had deteriorated, voters were largely ignorant about issues and policies, they lacked the competence to participate in public life and cared little for participating in the political process. In Public Opinion (1922), Lippmann noted that the stability the government achieved during the patronage era of the 1800s was threatened by modern realities. He wrote that a “governing class” must rise to face the new challenges. He saw the public as Plato did: a great beast or a bewildered herd – floundering in the “chaos of local opinions."
The basic problem of democracy, he wrote, was the accuracy of news and protection of sources. He argued that distorted information was inherent in the human mind. People make up their minds before they define the facts, while the ideal would be to gather and analyze the facts before reaching conclusions. By seeing first, he argued, it is possible to sanitize polluted information. Lippmann argued that seeing through stereotypes (which he coined in this specific meaning) subjected us to partial truths. Lippmann called the notion of a public competent to direct public affairs a "false ideal." He compared the political savvy of an average man to a theater-goer walking into a play in the middle of the third act and leaving before the last curtain. Early on Lippmann said the herd of citizens must be governed by “a specialized class whose interests reach beyond the locality." This class is composed of experts, specialists and bureaucrats. The experts, who often are referred to as "elites," were to be a machinery of knowledge that circumvents the primary defect of democracy, the impossible ideal of the "omnicompetent citizen". Later, in The Phantom Public (1925), he recognized that the class of experts were also, in most respects, outsiders to any particular problem, and hence, not capable of effective action. Philosopher John Dewey (1859–1952) agreed with Lippmann's assertions that the modern world was becoming too complex for every citizen to grasp all its aspects, but Dewey, unlike Lippmann, believed that the public (a composite of many “publics” within society) could form a “Great Community” that could become educated about issues, come to judgments and arrive at solutions to societal problems… Lippmann was an informal adviser to several presidents. He had a rather famous feud with Lyndon Johnson over his handling of the Vietnam War, of which Lippmann had become highly critical. On September 14, 1964, President Johnson presented Lippmann with the Presidential Medal of Freedomhttp://en.wikipedia.org/wiki/Walter_Lippmann

Het zal duidelijk zijn dat binnen deze moderne context de massa beheerst moeten worden door

“a specialized class whose interests reach beyond the locality,"

hetgeen nog eens zo fraai is aangetoond door mijn oud VPRO-collega Chris Kijne toen hij in al zijn onschuld dit schreef over onze collega's:

had u tot voor kort gedacht dat een minister van Financien er mee weg zou komen wanneer hij tegen de Kamer zei: "Nee, natuurlijk heb ik u vorige week, toen ik op het punt stond de grootste ingreep in de economie te doen die een minister van financien ooit heeft gedaan, niet de waarheid verteld. En als ik volgende week een nog grotere ingreep ga doen, vertel ik het u weer niet.'' Is toch gebeurd. Gaat over democratie. En het vreemdste is: we vinden allemaal nog dat Bos gelijk heeft ook. Voor ons journalisten was het natuurlijk niet nieuw dat Wouter Bos ons niet altijd de waarheid vertelde. Wel is het nieuw dat ik op dit moment even niet meer weet of ik wel even hard als vroeger mijn best moet doen om hem die waarheid te laten vertellen. Of er inderdaad niet even een hoger belang is dan 'de waarheid, niets dan de waarheid.'

De journalistiek dient 'hogere' belangen dan 'de waarheid,' en iedere journalist die dit ontkent bedriegt zijn publiek en zichzelf. http://stanvanhoucke.blogspot.com/search?q=walter+lippmann 

De burger moest beheerst worden via de pers. Al in 1928 pleitte de vooraanstaande adviseur van de Amerikaanse politieke- en economische elite, Edward Bernays, voor een aristocratische politiek. Aangezien een echte democratie niet mogelijk is was volgens hem 

'the engineering of consent the very essence of the democratic proces, the freedom to persuade and suggest... The conscious and intelligent manipulation of the organized habits and opinions of the masses is an important element in democratic society. Those who manipulate this unseen mechanism of society constitute an invisible government which is the true ruling power of our country.'

Bernays was niet de eerste de beste. Zijn boek 'Propaganda' (1928) was niet alleen in de VS een succes. Het was ook in nazi-Duitsland invloedrijk. Zijn werk stond zelfs in Goebbels' werkkamer. Bernays onderwees de elite dat ze zich moest concentreren opregimenting the public mind every bit as much as an army regiments the bodies of its soldiers.’ Dit inzicht was mede gebaseerd op een oude wijsheid zoals Edward Gibbon die beschreef in zijn The Decline and Fall of the Roman Empire, waarin hij opmerkte:

'Augustus was sensible that mankind is governed by names; nor was he deceived in his expectation, that the Senate and people would submit to slavery, provided they were respectfully assured that they still enjoyed their ancient freedom.'

Ook de invloedrijke Amerikaanse publicist Walter Lippmann, een fervent adept van de imperialistische presidenten Theodore Roosevelt en Woodrow Wilson, was uiterst sceptisch over de mogelijkheid van een ware democratie in een complexe moderne samenleving. Het gewone volk kon zijn eigen belangen niet zomaar gaan formuleren, want dan zou het een chaos worden. Het publiek mocht tijdens verkiezingen zijn stem geven aan - door coöptatie gekozen – beleidsbepalers en verder niets. Om dit proces mogelijk te maken en zo glad mogelijk te laten verlopen, moest de pers worden gebruikt. Zij was verantwoordelijk voor

‘het fabriceren van consensus… een zelfbewuste vaardigheid en standaard instrument van regeringen die namens het volk besturen.’

In 1933, het jaar dat Hitler democratisch aan de macht kwam, schreef de gezaghebbende Amerikaanse hoogleraar Harold Lasswell in de Encyclopedia of the Social Sciences dat aangezien de 'masses are still captive to ignorance and superstition' de komst van de democratie 'compelled the development of a whole new technique of control, largely through propaganda.' Want, zo stelt Lasswell, propaganda is 'the one means of mass mobilisation which is cheaper than violence, bribery or other possible control techniques.' En om een hoog technologische massamaatschappij zo efficient mogelijk te laten draaien is propaganda de goedkoopste en veiligste manier voor de elite om de massa gehoorzaam te houden. Let wel, Lasswell was geen marginale figuur met wat maffe standpunten. Hij werd en wordt nog steeds alom bewonderd. Dit is wat bijvoorbeeld de Nederlandse versie van Wikipedia over hem meldt:

'Lasswell was één van de meest creatieve en invloedrijke wetenschappers van zijn tijd.Door gebruik te maken van een scala van psychologische en sociologische methoden in een discipline die tot dan toe alleen gebruik maakte van historische, juridische en filosofische methoden werd Harold Lasswell de grondlegger van de hedendaagse politieke wetenschap en met name de politieke psychologie. Ook op het gebied van de communicatiewetenschappen heeft hij met zijn communicatiemodel een grote invloed gehad. Op het gebied van beleidsstudies was het Harold Lasswell die de richting aangaf met de omschrijving waaraan deze (toen) nieuwe discipline moest voldoen (multi-disciplinair, probleem oplossend, expliciet normatief).' 

Tegelijkertijd benadrukte Lippmann als invloedrijkste journalistieke ideoloog in de jaren twintig van de vorige eeuw dat 

'public opinions must be organized for the press if they are to be sound, not by the press... Without some form of censorschip, propaganda in the strict sense of the word is impossible. In order to conduct propaganda there must be some barrier between the public and the event. Access to the real environment must be limited, before anyone can create a pseudo-environment that he thinks is wise or desirable.' Immers: 'How small our proportion of direct observations is when compared to those observation that are conveyed to us through the media.' 

Om nu te voorkomen dat de massa, in de woorden van Lippmann, 'a bewildered herd' op hol slaat, moeten de beelden die de massa krijgt toegediend streng geselecteerd worden, zodat de juiste opvattingen ontstaan

'for the real environment is altogether too big, too complex, and too fleeting for direct acquaintance.' De massamens 'is not equipped to deal with so much subtlelety, so much variety, so many permutations and combinations. And although we have to act in that environment, we have to reconstruct it on a simpler model before we van manage with it.'

En zo is het mogelijk geworden dat we leven in een systeem dat door de Amerikaanse socioloog C. Wright Mills kort maar krachtig is omschreven als 'rationalisme zonder rede,' waarbij

de machthebbers de opinies [verschaffen] en de middelen waarmee die gerealiseerd kunnen worden. Mensen bestaan in de mediamarkten alleen als massa; hun acties verlopen parallel omdat hun opinies parallel verlopen, en opinies zijn parallel omdat ze alle uit één bron afkomstig zijn: die van de media. [...] De mensen zijn, zelfs als ze handelen, meer toeschouwers dan medespelers. Het publiek van de massamaatschappij handelt bij acclematie, bij plebisciet. Passief staat het toe, actief klapt het in de handen. Het is geen handelen dat uit eigen, autonome beslissingen of initiatieven voortkomt; het is geconditioneerde reactie op gecontroleerde stimuli die van het centrale beheerapparaat uitgaan. Omdat het publiek van de massamaatschappij markt voor de media en geactiveerde massa is geworden, is de discussiefase van het proces van opinievorming vrijwel uitgeschakeld.

Mills toonde al een halve eeuw geleden gedocumenteerd aan dat

het doel van de opinie-organisatoren [is] om de bevolking in een voortdurende staat van emotionele onderworpenheid te houden... Immers, als het maar eenmaal gelukt is om een mentaliteit van volgzaamheid en gehoorzaamheid te kweken, is het niet moeilijk meer om de mensen te doen geloven en te doen voelen wat men maar wil... hun opinies zijn parallel omdat ze alle uit 1 bron afkomstig zijn: die van de media.

Met betrekking tot het begrip 'objectiviteit'  wees Noam Chomsky op het volgende opmerkelijke feit toen hij over de verlichtingsfilosoof David Hume schreef:

'in considering his First Principles of Government, he expressed his puzzlement over ''the easiness with which the many are governed by the few" and "the implicit submission with which the men resign their own sentiments and passions to those of their rulers". "When we enquire by what means this wonder is brought about", Hume concluded, "we shall find, that as Force is always on the side of the governed, the governors have nothing to support them but opinion. It is therefore, on opinion only that government is founded; and this maxim extends to the most despotic and most military governments, as well as to the most free and most popular.'''

In hun uitgebreid gedocumenteerde studie Manufacturing Consent. The political economy of the Mass Media beschrijven de Amerikaanse geleerden Edward S. Herman en Noam Chomsky de berichtgeving van de westerse commerciele media aldus:


In contrast to the standard conception of the media as cantankerous, obstinate, and ubiquitous in their search for truth and their independence of authority, we have spelled out and applied a propaganda model that indeed sees the media as serving a "societal purpose," but not that of enabling the public to assert meaningful control over the political process by providing them with the information needed for the intelligent discharge of political responsibilities. On the contrary, a propaganda model suggests that the "societal purpose" of the media is to inculcate and defend the economic, social, and political agenda of privileged groups that dominate the domestic society and the state. The media serve this purpose in many ways: through selection of topics, distribution of concerns, framing of issues, filtering of information, emphasis and tone, and by keeping debate within the bounds of acceptable premises,

aldus Herman en Chomsky, die door The New York Times omschreven wordt als 'arguably the most important intellectual alive.' 

Beide wetenschappers concluderen na ruim 400 pagina's documentatie tenslotte:

As we have stressed throughout this book, the U.S. media do not function in the manner of the propaganda system of a totalitarian state. Rather, they permit -- indeed, encourage -- spirited debate, criticism, and dissent, as long as these remain faithfully within the system of presuppositions and principles that constitute an elite consensus, a system so powerful as to be internalized largely without awareness. No one instructed the media to focus on Cambodia and ignore East Timor. They gravitated naturally to the Khmer Rouge and discussed them freely -- just as they naturally suppressed information on Indonesian atrocities in East Timor and U.S. responsibility for the agression and massacres. In the process, the media provided neither facts nor analyses that would have enabled the public to understand the issues or the bases of government policies toward Cambodia and Timor, and they thereby assured that the public could not exert any meaningful influence on the decisions that were made. This is quite typical of the actual "societal purpose" of the media on matters that are of significance for established power; not "enabling the public to assert meaningful control over the political process," but rather averting any such danger. In these cases, as in numerous others, the public was managed and mobilized from above, by means of the media's highly selective messages and evasions. As noted by media analyst W. Lance Bennett: "the public is exposed to powerful persuasive messages from above and is unable to communicate meaningfully through the media in response to the messages... Leaders have usurped enormous amounts of political power and reduced popular control over the political system by using the media to generate support, compliance, and just plain confusion among the public".

En:

Given the imperatives of corporate organization and the workings of the various filters, conformity to the needs and interests of privileged sectors is essential to succes. In the media, as in other major institutions, those who do not display the requistite values and perspectives will be regarded as "irresponsible", "ideological,"or otherwise aberrant, and will tend to fall by the wayside. While there may be a small number of exeptions, the pattern is pervasive, and expected. Those who adapt, perhaps quite honestly, will then be free to express themselves with little managerial control, and they will be able to assert, accurately, that they perceive no pressures to conform. The media are indeed free -- for those who adopt the principles required for "societal purpose".'

Dat wat betreft de ideologische achtergrond, maar ook qua opzet en functioneren van de commerciele massamedia valt het nodige op te merken.

The technical structure of the media virtually compels adherence to conventional thoughts; nothing else can be expressed between two commercials, or in seven hunderd words, without the appearance of absurdity that is difficult to avoid when one is challenging familiar doctrine with no opportunity to develop facts or argument... The critic must also be prepared to face a defamation apparatus against which there is little recourse, an inhibiting factor that is not insubstantial... The result is a powerful system of induced conformity to the needs of privilege and power. In sum, the mass media of the United States are effective and powerful ideological institutions that carry out a system-supportive propaganda function by reliance on market forces, internalized assumptions, and self-censorship, and without significant overt coercion. This propaganda system has become even more efficient in recent decades with the rise of the national television networks, greater mass-media concentration, right-wing pressures on public radio and television, and the growth in scope and sophistication of public relations and news management.

Onder de kop 'The New York Times Versus The Civil Society' schreef de onafhankelijke Amerikaanse media-analist en econoom Edward S. Herman een vernietigend artikel over 's werelds invloedrijkste krant.

The veteran New York Times reporter John Hess has said that in all 24 years of his service at the paper he “never saw a foreign intervention that the Times did not support, never saw a fare increase or a rent increase or a utility rate increase that it did not endorse, never saw it take the side of labor in a strike or lockout, or advocate a raise for underpaid workers. And don’t let me get started on universal health care and Social Security. So why do people think the Times is liberal?” The paper is an establishment institution and serves establishment ends. As Times historian Harrison Salisbury said about former executive editor Max Frankel, “The last thing that would have entered his mind would be to hassle the American Establishment, of which he was so proud to be a part.”

Het hele artikel vindt u hier: 

En op zijn beurt schreef een van de belangrijkste onderzoeksjournalisten, John Pilger:

On August 24 2006 the New York Times declared this in an editorial: “If we had known then what we know now the invasion if Iraq would have been stopped by a popular outcry.” This amazing admission was saying, in effect, that journalists had betrayed the public by not doing their job and by accepting and amplifying and echoing the lies of Bush and his gang, instead of challenging them and exposing them. What the Times didn’t say was that had that paper and the rest of the media exposed the lies, up to a million people might be alive today. That’s the belief now of a number of senior establishment journalists. Few of them—they’ve spoken to me about it—few of them will say it in public.


3 opmerkingen:

Sonja zei

Weer een hele goede bijdrage Stan, waarvoor dank.

Abu Pessoptimist zei

Prima verhaal, Stan. Geheel mee eens.

Unknown zei

Buitengewoon verhelderend artikel. De aanzet voor het vinden van een antwoord op mijn vele vraagtekens betreffende de "nieuws" voorziening of beter gezegd het ontbreken van een adequate nieuwsvoorziening in het algemeen.Ook voor de onbegrijpelijke gelatenheid van de massa. Klagen, zeuren en schelden, inderdaad bij voorkeur anoniem, maar als het erop aankomt volslagen stoïcijns en apathisch.Doodsbang om uit de file te vallen.