Daphne Meijer: ''Ik ken veel linkse joden. Sterker nog, ik ben er zelf ook een. Wij maken ons druk over de toestand in de wereld, en schuwen de zelfkritiek niet. Behalve als het over het concept van het ‘uitverkoren zijn’ gaat.''
Het belangrijkste gegeven dat recent wetenschappelijk onderzoek onder jonge 'joodse' Amerikanen te zien geeft is het feit dat 'these young Jews... “resist anything they see as ‘group think,’” aldus professor Peter Beinart in het recente nummer van The New York Review of Books. Het millennia-oude groepsdenken onder joden is dus doorbroken, de jonge 'joodse' Amerikanen definieren zich niet meer als joden die solidair zijn met Israel, maar als liberale Amerikanen met een eigen mening die niet bepaald wordt door hun joodse afkomst.
In dat opzicht verschillen deze jonge Amerikanen fundamenteel van de meesten van hun joodse leeftijdgenoten in Europa. Daar staat het joodszijn nog steeds centraal in de identiteit. Een verklaring voor dat wezenlijke verschil moet gezocht worden in het verschil tussen de Amerikaanse en Europese geschiedenis en levenshouding. Om dat duidelijk te maken citeer ik uit het boek Israel: een blanco cheque. Daarinverklaart de Nederlandse regisseur Leonard Frank:
Ik ben grootgebracht met een verhaal over verraad. Een hele goede vriend van mijn vader bleek niet zo’n goede vriend. Toen mijn vader hem in de oorlog om hulp vroeg, werd hem de deur gewezen. Het is geen voorbeeld waarop men een reëel leven kan baseren, maar ik kan het niet meer los zien van mijn leven als jood in Nederland. Als je, vijf maanden oud, moet onderduiken omdat je anders wordt doodgeschoten of vergast, waar moet je dan je idealen en illusies vandaan halen.
Inderdaad, waar kan geloof in de mensheid dan nog op berusten? In elk geval niet op de Verlichtingsidealen, die ervan uitgaan dat de mens door meer kennis fatsoenlijker gaat leven. En ook niet op een geloof in een of andere barmhartige God. Maar waarop dan wel? Het is niet verwonderlijk dat men dan terugvalt op de groep, op de familie, de stam, het volk waartoe men meent te behoren. Immers op achtergrond blijft het 'verhaal over verraad' meespelen, de Europese volkeren zijn niet collectief in opstand gekomen toen hun joodse landgenoten massaal naar vernietigingskampen werden afgevoerd, de meesten keken de andere kant op of collaboreerden door mee te doen aan de jacht op hun joodse burgers. En de overlevenden van de holocaust vertelden het hun kinderen of als ze dit emotioneel niet konden dan vernamen hun kinderen het wel op een andere manier, tijdens geschiedenislessen en via de literatuur, dan wel tv. Elke dag weer omringd door al die niet-joden die geen hand hadden uitgestoken om hun familie te redden, heeft de herinnering aan dit trauma een diepe wond gekerfd in de identiteit van de tweede en derde generatie joodse jongeren. Dat kan ook niet anders, net zoals het voor een ouder onverdraaglijk is om zijn kind te zien lijden, zo kan een kind het niet verwerken dat zijn ouders lijden. Een weerloos kind wil beschermd worden tegen de wereld, wil het gevoel hebben dat het veilig is, wil liefdevol opgevangen worden door zijn omgeving die zich verder uitstrekt dan het eigen huis. Het wil niet beseffen dat het elk moment verraden kan worden door de omgeving waarin hij leeft. Niemand wil dit.
En zo zijn de angst voor de wereld en het wantrouwen onder veel joodse Europeanen een geconditioneerde reflex geworden. “De belangrijkste levensles die ik heb geleerd gaat over vertrouwen in mensen,” zei de journalist Max van Weezel, “Dat kreeg je vroeger mee van je ouders als je net na de Tweede Wereldoorlog werd geboren en joods was. Als ik iemand leer kennen vraag ik me af of ik in tijden van nood bij hem of haar zou durven onderduiken, zou ik me bij deze persoon veilig en geborgen voelen.” Overleven is zodoende de allereerste drijfveer geworden, al het andere is daaraan onderworpen. Het verklaart ook de “ontzagwekkende angst voor de buitenwereld” van het gezin waarin Leon de Winter opgroeide met “aan de ene kant die minachting van mijn ouders jegens hun niet-joodse omgeving en tegelijkertijd de waanzinnige angst ervoor… Angst, angst, angst… Ik overdrijf niet.”
'Angst, angst, angst,' het tekende de generatie joodse jongeren met wie ik opgroeide. En verwonderlijk was dat niet. Bijna de hele westerse beschaafde wereld had de andere kant opgekeken, zelfs de spoorlijnen van Auschwitz werden niet gebombardeerd om de deportaties op zijn minst te vertragen. En toen het allemaal voorbij was ging men over tot de orde van de dag alsof er niets gebeurd was. “Ik ben een joodse prinses, te laat uit het ei gekropen. Na ’45, toen alles al voorbij was,” schreef Anet Bleich “Ik was op het nippertje ontsnapt aan een zwart gat. Joden die op commando van Duitsers hun eigen graf hadden moeten graven. Dat was voorgoed voorbij. Daar zou ook ik voor zorgen. Later ontmoette ik Max (van Weezel svh). Net als ik gefascineerd door dat grote zwarte gat in de buurt waarvan we onze jeugd hadden doorgebracht. Die leegte, die nooit als zodanig werd aangeduid, en die ons toch gemaakt heeft tot wie we zijn geworden. We wisselden onze sprookjes uit. Te laat geboren partizanen.” Zo droomt een kind, het droomt dat het degenen van wie het houdt, kan redden. Een kind is volkomen weerloos tegen het lijden van zijn ouders, en kan alleen in de fantasie dat trauma ontvluchten. Of in woede, zelfs in haat. Even maar. Wie dit gevoel niet begrijpt is harteloos, en tegelijkertijd, wie de leegte als uitgangspunt neemt voor het handelen, wordt tenslotte even harteloos. Het is de angst en de onzekerheid die zovele naoorlogse joodse jongeren verscheurde, onder wie Anet Bleich: “Ik had er voor gekozen om in Nederland te blijven wonen, en die keus was definitief. Maar als ik dertien haar geleden die andere keus had gemaakt, waar had ik nu dan gestaan? Had ik in de loopgraaf gelegen? Waarom zij wel? Op het moment dat daar mensen sneuvelden, had je het gevoel dat ze in jouw plaats sneuvelden.” En zo werd stapje voor stapje Israel “het land dat vrijwel de enige tastbare manifestatie in deze wereld is van joodse identiteit.” Niet de joodse humanistische traditie was de kern van haar identiteit maar een land, een vlag, een leger dat haar zou beschermen zodra de pogroms weer zouden beginnen. Israel “als symbool van joodse identiteit” was het antwoord op de vraag: 'wie ben ik?' Kritiek op de dagelijkse terreur van de Israelische bezetting, werd serieus gezien als “een nieuw soort antisemitisme” dat “aan het ontstaan was, dit keer van links,” aldus Van Weezel. Het was de herinnering aan de holocaust die dit angstbeeld opriep. Kritiek op Israel, op de 'vrijwel enige tastbare manifestatie in deze wereld ... van joodse identiteit' kon domweg niet anders dan antisemitisme zijn, het land vertegenwoordigde immers “de joodse identiteit,” dus kritiek op “de joodse natie” was onmiddellijk kritiek op de 'joodse identeiteit', en wel “dit keer van links.” De nazi's waren niet meer rechts, ze kwamen uit de linkse hoek. En dat was voor Max niet vreemd, “opeens kwam het beeld van mijn opa bij me op, het voorbeeld dat me door mijn ouders was voorgehouden. Opa, die voor de oorlog gewoon links was, en niets van het jodendom wilde weten. En in 1940 aanklopte bij zijn radicaal-socialistische vrienden, die de deur dichtsmeten; ze waren bang. De moraal die mijn ouders uit dit voorval afleidden was duidelijk: verpand niet je hele hart aan links, kijk uit, want je opa was net zoals jij.”
En zo werd de angst voor het eeuwige verraad een belangrijke drijfveer van de naoorlogse joodse generatie van wie velen zichzelf desondanks als 'links' definieerden. Auschwitz verblindde hen, bepaalde hun hele leven. Deze levenshouding is treffend omschreven door de joods-Canadese tekenares Bernice Eisenstein, die in het aangrijpende Ik was een kind van Holocaust Overlevers dit schrijft:
De Holocaust is een drug en ik ben in een opiumkit terechtgekomen. Mijn eerste roes heb ik gratis, argeloos, toegediend gekregen, van iedereen hier. Van de kracht ervan heb ik zojuist een glimp opgevangen, doordat ik mijn ogen liet gaan over de sporen van de naalden op elke linkeronderarm in deze kamer. En vanaf dat moment ben ik verslaafd. Ik zal erachter komen dat er geen eind is aan de dealers die ik weet te vinden voor nog één shot, nog één keer toegang tot die hallucunerende spookwereld. Mijn ouders beseffen niet eens dat ze drugsdealers zijn. Ze zouden zich nooit het soort roes kunnen voorstellen dat H teweegbrengt. Hoe ik ernaar verlang onder te duiken in zijn eindeloze diepte, hoe hij me het huis uit jaagt om in mijn eentje naar de bioscoop te gaan, naar de bibliotheek, waar ik elke film kan zien en elk boek kan lezen dat me aan Holocaust kan helpen. Ik zou hele rollen film, samen met bedrukte boekpagina's, tot een fijn poeder kunnen vermalen, in lijntjes achter elkaar neerleggen en opsnuiven. Toen ik in de twintig was heb ik de roman De laatste der rechtvaardigen van Andre Shwarz-Bart drie keer geinhaleerd, alleen maar om steeds weer dezelfde dosis toegediend te krijgen. Hij leidde me naar de ultieme, onovertroffen superioriteit van Primo Levi, die me in een roes achterliet, onder mijn bed, opgekruld als een foetus, nog steeds bibberend om meer...
Er zijn geen grenzen aan hoe ver een geobsedeerde fanatasie kan gaan met dit soort dingen. Maar om van die verslaving, die dwang, af te komen, zou ik mezelf moeten blinddoeken, mijn oren moeten dichtstoppen, mijn mond afplakken en de waarheid dat ik zonder de Holocaust niet zou zijn wie ik ben, moeten uitvlakken. Hij heeft me gestigmatiseerd en gebrandmerkt met zijn gestippelde kenteken op mijn onderarm, me onherroepelijk zijn wereld binnengetrokken als zijn nakomeling. Het collectieve geheugen van een generatie spreekt en ik ben gedwongen te luisteren, zijn verschrikkingen te zien en zijn verontwaardiging te voelen.
Dit proces van 'geobsedeerde fantasie' is het logische gevolg van hetgeen de joodse filosofe Hannah Arendt al 65 jaar geleden voorspelde toen ze constateerde
dat vele zionisten er inderdaad van overtuigd waren dat zij joden waren door de vijanden van het joodse volk. Hieruit concludeerden de zionisten dat het joodse volk zonder het anti-semitisme in de landen van de diaspora niet overleefd zou hebben; en daarom waren zij tegen elke poging om anti-semitisme op grote schaal te vernietigen. Integendeel, ze verklaarden dat onze vijanden, de anti-semieten, ‘onze betrouwbaarste vrienden zijn, de anti-semitische landen onze bondgenoten.’ (Herzl).
En zo is een paranoide levenshouding ontstaan die men als volgt zou kunnen typeren: des te sterker en veiliger de joden zijn, des te angstiger en agressiever de zionisten zich opstellen. Auschwitz, het trauma is niet verwerkt, kan niet worden verwerkt, de oorlog gaat door. Hitler bepaalt de angsten en het denken. En ondertussen constateert de joods-Israelische historica Idith Zertal in haar studie Israel’s Holocaust and the Politics of Nationhood: “door middel van Auschwitz – dat door de jaren heen Israel’s belangrijkste referentie is geworden in zijn relaties met een wereld die herhaaldelijk gedefinieerd wordt als antisemitisch en voor altijd vijandig – heeft Israel zich immuun gemaakt voor kritiek, en onontvankelijk voor een rationele dialoog met de wereld rondom.” Bevangen door een begrijpelijke paranoïde levenshouding lukt het niet om de werkelijkheid te doorgronden. Het is ook niet verwonderlijk dat bijvoorbeeld Max van Weezel zich eens publiekelijk afvroeg waarom hij al die jaren niets had geweten van de terreur waaronder de Palestijnen gebukt gaan. Ondanks de talloze bezoeken aan het land kon hij eenvoudigweg de werkelijkheid niet zien, de angst belette hem dat, de angst waarmee hij was opgevoed en de angst die om cynische politieke redenen door de Israelische staat wordt gecultiveerd. Nooit zal de 'linkse' Max van Weezel in staat zijn om net als de journalist John Pilger te berichten
dat van de honderden doden en duizenden gewonden in de tweede intifada 90 procent Palestijnse burgers is geweest, 45 procent van hen onder de achttien, en 60 procent werd neergeschoten terwijl ze thuis, op school of op hun werk waren.
De intense onzekerheid, angst en schuldgevoel staan ook centraal in een open brief die de journalist Leonard Ornstein in 1983 schreef aan zijn vriend Dov die naar Israel was gemigreerd:
als Israel aangevallen word, voel ik mezelf aangevallen. Misschien komt het doordat ik als zionist opgegroeid ben en toch niet naar Israel ben gegaan. Het klinkt pathetisch, maar ik heb als gesjeesde zionist een schuldgevoel dat ik niet bij jullie ben.
en wel omdat hij
niet wist of ik mijn hele leven wel op Israel en het jodendom wilde afstemmen. Was dat niet een te beperkte doelstelling? Er was zoveel meer waarvoor ik belangstelling had… Ik wilde sociologie gaan studeren, en begon daar vast in Nederland aan… Ik heb eigenlijk nooit expliciet besloten om te blijven. Maar het moment dat ik vertrok, brak ook niet meer aan. Wat bleef was een gevoel van ongemakkelijkheid over die keuze. Een gevoel dat langzaam sleet. Een gevoel dat na de Libanon-oorlog weer heftiger werd. Een schuldgevoel, zoals ik het net heb genoemd… Ik ben een paar jaar vóór jou geboren – tien jaar na de bevrijding. Ben feitelijk nooit met afschuwelijke gebeurtenissen geconfronteerd. Maar mijn ouders hebben wel de bezettingsangst op me overgebracht: wat zullen mijn vrienden, kennissen en collega’s doen als het weer oorlog wordt? Waarom ben ik zo bang dat ze dan niets zullen doen?”
zo schreef hij 38 jaar na de bevrijding die geen einde maakte aan de oorlogsangsten. Alles bleef in het teken staan van de vervolging, de vernietiging:
Het was niet meer dan logisch dat ik me op de middelbare school… betrokken voelde bij Vietnamactiviteiten en solidariteitsavonden voor de zwarte bevolking van Zuidelijk Afrika. Hopend dat het niet zou botsen met mijn betrokkenheid bij het jodendom.
Naar aanleiding van kritiek die een mede-activist kritiek op Israel uit, schrijft Leonard:
Hij had geen ongelijk dat hij iets voor de Palestijnen wilde doen. Hij had niets antisemitisch gezegd. Wat pijn deed was de koele benadering. Waarom begreep hij niet dat ook Israel in gevaar was? Waarom wilde hij het alleen voor de Palestijnen opnemen – en niet ook voor de joden? Niemand steunde me openlijk in die vergadering.
Ook Ornstein wordt verscheurd door loyaliteiten:
Ik vroeg: waarom heeft Israel als een van de eerste landen in de wereld Pinochet erkend?
Maar toch:
Ik identificeer me nog steeds meer met Israel dat tenminste volop leeft dan met de in zich zelf gekeerde joodse gemeenschap van Nederland… Israel, het land dat tot het laatst toe Somoza had gesteund en dat wapens leverde aan foute regimes… Die dag kwam ook Augusto Pinochet met enkele andere militairen de synagoge binnengewandeld… de joodse leiders gaven geen blijk van ontstemming… Ik schaamde me voor wat Israel aanrichtte, wist niet wat ik terug moest zeggen als er kritiek op het Israelische optreden werd geuit… Men had wéér gelijk dat de Palestijnen onrecht werd aangedaan. Maar wéér werd niet begrepen wat het bestaan van Israel voor mij betekende. Dat Israel voor mij niet primair met onderdrukking, maar met mijn eigen emancipatie verbonden was. Dat Israel de garantie gaf dat ik hier met opgeheven hoofd kon leven. Dat als Israel er niet zou zijn (de term is ontleend aan een stuk dat de schrijver Leon de Winter hier in De Volkskrant schreef) alleen nog ‘kwetsbare joden’ zouden overblijven.
Ornstein suggereert hiermee dat Israel voor de joden in de diaspora een therapie is om de angst beheersbaar te maken, een medicijn voor degenen die gevangen zitten in “onze joodse paranoia,” zoals Israel’s voormalige minister van Onderwijs, Shulamit Aloni, het noemt. Een extreem angstige levenshouding is een verklaring voor de onvoorwaardelijke steun aan de terreur van Israel. Israel moet de “leegte, die nooit als zodanig werd aangeduid, en die ons toch gemaakt heeft tot wie we zijn geworden” vullen, of zoals de joods-Israelische hoogleraar Benjamin Beit-Hallahmi schreef:
In ruil voor de onbeperkte politieke steun aan Israel hebben de Amerikaanse joden gekregen wat ze het meest ontbreekt: een ideologische inhoud om de leegte van hun identiteit te vullen.
En zeker ook de Europese joden, kan daaraan toegevoegd worden. Die houding is volkomen schizofreen geworden en heeft tot een geweldige permanente verscheurdheid geleid:
Ik kan en wil mijn joods zijn niet verloochenen. Maar dat verandert weinig aan mijn besluit om in Nederland te blijven. Israel is niet het totale middelpunt van mijn leven en zal dat ook niet vlug worden. Ik blijf opkomen voor de rechten van de joden, en ze zien als onderdeel van een breder streven naar een rechtvaardiger samenleving. Ik vraag me af of ik met die visie in Israel nog een kant op zou kunnen. Maar ik zal altijd wel een schuldgevoel houden dat ik jullie daar in de steek heb gelaten,
zijn Leonard’s laatste bewogen woorden in de open brief aan zijn vriend Dov, die de stap wel maakte. Hoewel Ornstein over zijn “joods zijn” spreekt, weet hij hier geen andere inhoud aan te geven dan dat het met panische angst te maken heeft. Dat Israel inmiddels op geen enkele manier gezien kan worden als “onderdeel van een breder streven naar een rechtvaardige samenleving” is iets dat hij moet negeren. Het waren de antisemieten die hem het gevoel gaven van onveiligheid en hem opzadelden met een extreem angstige levenshouding, waarbij alles in het teken staat van vrees en vertrouwen, en tegelijkertijd Israel zadelde hem op met “een schuldgevoel” omdat deze staat zijn loyaliteit onvoorwaardelijk opeist. Tussen die twee polen voltrekt zijn leven zich. Het is duidelijk dat een dergelijke verscheurdheid niet de juiste basis is om onafhankelijk over het “Israelisch-Palestijns conflict” te kunnen berichten. Maar toen ik daarover in 2000 voor Vrij Nederland een artikel had geschreven reageerde hij geschrokken met de reactie:
Sinds wanneer mogen journalisten vanwege hun etnische of religieuze oorsprong geen standpunt innemen?
Een retorische vraag die voorbij gaat aan het punt waar het om draait. Iedereen mag en moet soms zelfs een standpunt innemen, maar een journalist dient onafhankelijk te zijn, en zijn/haar berichtgeving dient niet bepaald te worden door een etnische of religieuze vooringenomenheid. Bovendien is angst een slechte raadgever bij het analyseren van een probleem waarbij men zich emotioneel betrokken voelt. Zoals kritiek op Israel al snel door een aanzienlijk aantal joden in de diaspora gezien wordt als “antisemitisme” zo worden de Palestijnen en de Arabieren door Israelische politici en media geportretteerd als de opvolgers van de nazi’s, die uit zijn op de totale vernietiging van de joden in Israel. Zo verklaarde Ben Goerion al in 1951 om zijn politieke wil door te drijven: “Wij willen niet dat de Arabische nazi’s komen om ons af te slachten.” En Moshe Dayan, die in 1973 met de inzet van kernwapens dreigde, zei dat
duidelijk wordt tijdens het Eichmann proces dat er sprake was van actieve passiviteit van de wereld ten overstaan van de moord op de zes miljoen. Er kan geen twijfel bestaan dat alleen dit land en alleen dit volk de joden kan beschermen tegen een tweede holocaust. En dus is elke centimeter van de Israelische grond alleen voor joden bedoeld.
Kortom: wanneer de joodse identiteit vooral bepaald wordt door de angst voor de vernietiging dan is fundamentele kritiek op de Israelische politiek de eerste stap op weg naar de holocaust. “Collectieve angst of hysterie,” zo stelt Idith Zertal “is een complex fenomeen dat moeilijk is te definiëren en af te bakenen.'' Gevoelens te worden vervolgd, gecombineerd met een typische gevoeligheid voor woede en lichtgeraaktheid voor hen die voor eens en altijd als vijanden worden gezien, zijn de meest opvallende karaktertrekken van de mentaliteit van een massa, zei Elias Canetti, met als gevolg dat de
vijanden op welke manier dan ook [kunnen] reageren, hard of verzoeningsgezind, koud of pathetisch, onverbiddelijk of mild – wat ze ook doen zal geïnterpreteerd worden als voortkomend uit een onwankelbare kwaadwilligheid, een opzettelijke intentie om de menigte te vernietigen, openlijk dan wel in het geniep.
Verraad en angst voor het verraad hebben veel joodse Europeanen getraumatiseerd, en opvallend daarbij is dat het vooral onder linkse joden voorkomt. Een voorbeeld is een van de vrienden van Max van Weezel, de 'linkse' zioniste Daphne Meijer, voor wie de zoektocht naar haar 'joodse identiteit' een levenswerk is geworden. Ze schrijft:
Ik ken veel linkse joden. Sterker nog, ik ben er zelf ook een. Wij maken ons druk over de toestand in de wereld, en schuwen de zelfkritiek niet. Behalve als het over het concept van het ‘uitverkoren zijn’ gaat. http://www.reliflex.nl/article.aspx?ArticleId=364 Meer over Daphne Meijer en haar angsten later. |
5 opmerkingen:
En hier zit voor mij de pijn van het niet aangaan van het debat over het uitverkoren zijn in progressieve joodse kring. Hoezo uitverkoren? Hoe haal je het in je hoofd om je te wentelen in een zelfbenoemde superioriteit? Waar komt die vandaan? Uit het DNA van je ouders?
Ik wijs graag op het boek van Paul Kriwaczek, Jiddische wereld. Het kwam deze zomer in Nederlandse vertaling uit. Hij beschrijft hoe de joden in de antieke wereld hun religie verspreidden door het Romeinse rijk, en hoe dat leidde tot de stichting van synagogen waar Grieken, Romeinen en anderen die niet afstamden van de joden in Palestina, samenkwamen om hun jodendom te belijden. Vervolgens vermengden oude en nieuwe joden zich met Scythen (de oorsprong van het woord asjkenaziem) en tijdens de reformatie kozen vele Oost-Europeanen ervoor liever het jodendom aan te nemen dan het katholicisme of het protestantisme. Hoezo joods DNA?
- Slot van het reliflexstukje.
Een duidelijke afwijzing van het idee van uitverkoren zijn.
zeker, maar het gaat nu niet om de afwijzing maar om de constatering. ik kom hier uitgebreid op terug. mijn beschrijving moet opgebouwd worden.
stan
Daphne Meijer: ''Ik ken veel linkse joden. Sterker nog, ik ben er zelf ook een. Wij maken ons druk over de toestand in de wereld, en schuwen de zelfkritiek niet. Behalve als het over het concept van het ‘uitverkoren zijn’ gaat.''
Zeker weten als je voor het Nieuw Israelietisch Weekblad werkt.
anzi
Goed geschreven Stan. Complimenten voor je kennis en research. Dat moet in een boek, vind ik.
Dat 'uitverkoren zijn', dat gevoel superioriteit. Ik zie daar niet zo veel verschil in als bij sommige andere orthodoxe gelovigen.
Het joodse gebed Aleenoe luidt: "Want God maakte ons niet als de volkeren, en Hij maakte ons niet zoals de families van de aarde. God heeft ons niet in dezelfde situaties gebracht als anderen, en ons lot is niet die als van de anderen."
Kortom: Wij zijn Anders. Wij zijn anders als de Ander. Als je daarvan elke dag wordt doordrongen, en wanneer je dat echt gelooft, dan wordt eea wel begrijpelijk.
Yes, we're all individuals!
I'm not!
Een reactie posten