De 'joodse' schrijfster Carl Friedman.
Het is zo helder beschreven door de joods-Canadese tekenares Bernice Eisenstein in Ik was een kind van holocaust overlevers:
Zonder dat mijn familie het wist of zelfs maar vermoedde, heeft hun verleden mijn eenzaamheid en boosheid gevormd en gestalte gegeven aan wat ik onder liefde en verlies versta. Ik heb de ondraaglijke lichtheid geerfd van een bestaan als kind van Holocaust-overlevers. Vervloekt en gezegend. Zwart, wit, en overschaduwd... Ik heb het verdwijnpunt van de Holocaust nooit kunnen vinden, nooit precies geweten waar mijn plaats aan zijn horizon was.
Terwijl Bernice tegelijkertijd exact weet dat ze
met een probleem [zit]: niet het opgroeien in het gezin van mijn ouders was tragisch, maar hun verleden. Niet mijn leven was verdoemd, maar het hunne.
En toch vormt het gecultiveerde slachtofferschap de kern van haar identiteit. Haar hele leven bestaat uit een zoektocht naar wie ze is. Geen groep die zo geobsedeerd bezig is met haar identiteit dan joodse slachtofferisten. Alles in de wereld wordt afgemeten aan het al dan niet joods-zijn. Een illustrerend voorbeeld van deze obsessie is de 'linkse' zioniste Daphne Meijer, die twaalf jaar geleden een lezing gaf onder de titel:
'Ha, Daphne Meijer! Joodse identiteit!' Nederlands-Joodse schrijvers in de afgelopen tien jaar.
En hoewel Meijer verklaarde:
Ik wil het ook niet de hele tijd over mijzelf hebben
ging de lezing wel degelijk de hele tijd over haarzelf, dat wil zeggen: over haar joodse identiteit zoals die uit de literatuur zou blijken. Zou, stel ik met nadruk, want het gaat hier in feite om een fictie. Daphne Meijer van wie het werk in het teken staat van de zoektocht naar een 'joodse identiteit' begon haar lezing als volgt:
Laat ik beginnen met een autobiografische anecdote. Ik was vier jaar geleden
te gast op het Boekenbal, in de Stadsschouwburg in Amsterdam. De boeken-
week stond dat jaar in het teken van de poezie. Mijn uitgever, Vic van der
Reijt, was voor dit boekenbal gevraagd discjockey to zijn in de foyer van de
Bovenzaal van de Stadsschouwburg, en hij had mij en zijn andere auteurs op
het hart gedrukt hem daar te begroeten.
In de wandelgangen die naar dat zaaltje toelopen, kwam ik mijn collega-
auteur Ronald Giphart tegen... Wij kenden elkaar
van eerdere literaire feesten en partijen; de uitgeverijwereld is een beroeps-
groep waarin veel feestjes worden georganiseerd. Hij liep op mij toe en riep,
terwijl hij mij op de schouder sloeg en onze toen nog gezamelijke uitgever
Brown Sugar van de Rolling Stones aankondigde:
"Ha, Daphne Meijer, joodse identiteit!"
He, nee, bah, joodse identiteit, dacht ik. Ik heb helemaal geen zin in mijn
joodse identiteit, vanavond. Ik ben hier om op Brown Sugar van de Rolling
Stones to dansen.
Ik weet niet meer wat ik gedaan heb, ik zal wel schaapachtig gelachen heb-
ben, maar ik weet nog wel dat ik het helemaal niet leuk vond. Waarom
moest hij mij in dit gezelschap, in dit schemerdonker, opeens aan mijn joodse
identiteit herinneren? Ik had toch geen enkele aanleiding gegeven? dacht ik.
Ik liep niet met een bord om waarop Joodse Identiteit stond. En ik had mijn
kettinkje met mijn davidster ook niet om.
Ronald bedoelde het overigens goed. Hij had de publicatie van mijn eerste
roman Resten van de eeuw, een jaar eerder meegemaakt. Waarschijnlijk had hij
een paar interviews en recensies gelezen over mijn boek en aangezien de
meest voorkomende zinsnede in al die krantestukken 'joodse identiteit' was,
was hij mij onbewust met dit begrip gaan associeren. Zonder bijbedoelingen.
Waarom vond ik het eigenlijk dan zo erg? Ik wil met u proberen erachter to
komen waarom deze kwestie zo gevoelig ligt, niet alleen bij mij, maar bij al
mijn publicerende leeftijdgenoten. Ik had al eerder gemerkt dat lezers onder
de indruk waren van het joodse aspect van het verhaal. Ik had dat met
gemengde gevoelens ondergaan. Okee, ik had een boek geschreven dat voor
een groot deel op autobiografisch materiaal was gebaseerd...
Maar was het nu noodzakelijk om in elk interview, en in
elke recensie, zo'n grote nadruk te leggen op de joodse aspecten?
aldus Meijer. Kortom, de schrijfster van een grotendeels 'autobiografisch' boek, een zioniste die als onderwerp koos 'de joodse identiteit' vraagt zich publiekelijk af waarom de buitenwereld bezig is 'zo'n grote nadruk te leggen op de joodse aspecten'. En via dit trucje kon ze vervolgens uitgebreid uitweiden over de in haar ogen 'joodse identiteit.' Ze verklaarde:
Ik zou het graag met u willen hebben over de steeds groeiende stroom boe-
ken van joodse auteurs die na de oorlog geboren zijn en die op dit moment
publiceren. Ik wil u laten kennismaken met deze auteurs, die in de afgelopen
tien, vijftien jaar zijn gedebuteerd. Tien, vijftien jaar die volgens mij in het
teken gestaan hebben van dilemma's en keuzen... Deze lezing gaat echter
niet alleen over boeken en schrijvers, maar ook over
het begrip joods. Joods is ingewikkeld. Het is een woord dat sommige men-
sen een beetje ongemakkelijk vinden, een woord dat ervoor zorgt dat ze
gaan schuiven op hun stoel. Joods is in onze huidige maatschappij een half-
taboe. Niemand kent de volledige reikwijdte van dit begrip. Dat maakt het
moeilijk erover te praten.
Het probleem met joodse literatuur is dat bet begrip zich in wezen aan elke
definitie onttrekt. Want wat is bet joodse aan joodse literatuur? Wanneer is
iets joodse literatuur?
Sleutelbegrippen zijn dus 'het begrip joods,' dat volgens haar'ingewikkeld [is]' en 'ongemakkelijk' en daardoor 'een halftaboe', een begrip waarvan 'niemand de volledige reikwijdte [kent]' waardoor het 'moeilijk' is 'erover te praten,' en dat zich'aan elke definitie onttrekt'. Dat weerhoudt Meijer niet om er vervolgens uitgebreid over te praten, want het is haar onderwerp, haar als het ware raison d'être. Het is uiterst vaag gebied waardoor zij zich telkens weer de vraag moet stellen wat 'het joodse aan joodse literatuur is?' en 'wanneer iets joodse literatuur [is]?'
Vooral ook die laatste vraag is voor haar kennelijk buitengewoon problematisch zoals we zullen zien. Zo problematisch dat we ons kunnen afvragen of er wel sprake is van 'joodse literatuur,' dus of het mogelijk is om in de literatuur een sektarisch onderscheid te maken. Ik bedoel: is Kafka een joodse schrijver of is Kafka een schrijver van wereldformaat die universele thema's behandelt? Hoe dan ook, Meijer zei het volgende:
Anno 1997 is er in de Nederlandse literatuur iets aan de hand. Er is de afge-
lopen vijftien jaar een generatie van joodse auteurs ontluikt, met een behoor-
lijke productie en een nog steeds groeiend lezerspubliek. Ik ben mijn eigen
boekenkast langs gegaan: Gerhard Durlacher, Lisette Lewin, Frans Pointl,
Chaja Polak, Wanda Reisel, Mirjam Guensberg, Marcel Moring, Helene
Weijel, Arnon Grunberg, Nachoem Wijnberg, Chawwa Wijnberg, Constant
Vecht, Rosalien Keizer, Betty Roos, Rogi Wieg, Judith Mok, Carl Friedman,
Liesbeth Mok, Andreas Sinakovsky - en dan heb ik er vast nog een aantal
vergeten. Een deel van deze auteurs heeft de oorlog zelf meegemaakt. Als zij
over hun ervaringen schrijven, is dat getuigenisliteratuur. Soms heel bij-
zonder en van hoog literair niveau, soms niet meer dan een getuigenis.
Ik beperk mij nu tot de auteurs die na de oorlog geboren zijn. Dat is op
zich al een voldoende breed terrein. Het zijn er namelijk heel wat: om de
bekendste te noemen Marcel Moring, Carl Friedman, Wanda Reisel, Arnon
Grunberg, Rogi Wieg en Leon de Winter. Wat deze schrijvers in elk geval
met elkaar gemeen hebben is dat zij allemaal familie zijn van joodse oorlogs-
overlevenden. Zij behoren in sociologische termen tot de joodse na-oorlogse
generatie.
Hier wordt meteen duidelijk hoe problematisch de begrippen zijn waarmee Daphne Meijer in de praktijk werkt. Joods, niet-joods, joodse literatuur, etc. Die vraag krijgt een klemmende dimensie wanneer ze Carl Friedman introduceert, een'joodse' schrijfster die verhaalt over hoe 'dat nu was, opgroeien in een joods gezin.' Meijer beweert over haar het volgende:
Zo expliciet als zij over haar jeugdervaringen schrijft, wilde Carl Friedman
eerst niet zijn. Over het boek vertelde Carl Friedman in een interview in het
Nieuw Israelitisch Weekblad van 30 april 1993:
Ik was al eerder aan een roman over mijn vader begonnen. Niet
Tralievader, maar een grotere roman. Heel absurdisch. Ik dacht:
Hoe moet je erover schrijven. Het is zo moeilijk. Je kan het alleen
maar doen als mensen erom moeten lachen. Ik beschrijf hoe ik hem
uit het kamp ga bevrijden en met hem op mijn nek door Polen
loop. Maar het kamp schuift als een schaakbord met vier torens
achter ons aan. Je kunt het nooit kwijtraken. Op een gegeven
moment vinden we een kist met carnavalskleren met daarin een
drakencostuum, dat we aantrekken. We gaan verkleed naar de
Poolse boeren toe en vragen om brood en daar ontstaat spontaan
een drakencultus om to onderstrepen hoe dom die Poolse platte-
landers zijn.
Tot zover dit citaat, want nu dient zich toch duidelijk een onoverkomelijk probleem aan. Kort gesteld is dit probleem het feit dat Daphne Meijer als zelfbenoemde 'joodse schrijfster' die als expert gevraagd werd een lezing te houden over de 'joodse identiteit' niet doorhad dat de 'joodse schrijfster' Carl Friedman alles behalve joods was, maar in werkelijkheid Carolina Klop heette en uit een vroom rooms-katholiek Brabants gezin stamt.
http://stanvanhoucke.blogspot.com/search?q=carl+friedman
Meer hierover later.
5 opmerkingen:
O ja, die 'Carl Friedman '. Schizosemitisme?
"We gaan verkleed naar de Poolse boeren toe en vragen om brood en daar ontstaat spontaan een drakencultus om to onderstrepen hoe dom die Poolse plattelanders zijn."
Want over Polen mag je van alles en nog wat zeggen en schrijven, daar zijn er slechts een stuk of zes miljoen van vermoord door de moffen. Voor de helft joodse Polen, maar als je dan "drie miljoen" zegt bedrijf je apartheid, en bovendien, is drie miljoen een bagatel? Zouden Polen geen goede slachtofferisten zijn?
Er was toch nog zo'n fakeschrijfster, maar dan in een Grotere Europese Taal? De zoekmachine is allang geen zoekmachine meer en begint meteen en alleen over Ahmedinejad (die heeft "holocaust" namelijk op zijn geweten).
Het was mijn eer te na haar niet zelf te vinden:
Micha Defonseca (huh? Micha is toch een mannennaam? Liet dat geen alarmklokje luiden?)
Heet zij vast van mw. Klop...
O nee, zij heet Monique de Wael van zichzelf, en noemde zich Misha.
Nog een gemakkelijk punt waarop de gretige uitgevers even niet gelet hadden:
iemand met een Portugese (sefardische) achternaam en een quasi-slavische voornaam, vast in het ghetto van Warschau?
Klinkt zo al wat onwaarschijnlijk, niet?
Verder betekent Misza (de echte Poolse spelling) "Klaasje" als voornaam, en die wordt echt niet aan meisjes gegeven.
Een kwestie van alle mogelijke culturele achteloosheid. En die mevrouw heeft zich ook op geen enkele manier hoeven documenteren.
Een reactie posten