Wat Obama extra gevaarlijk maakt is dat hij een
imagoprobleem heeft, wat simpel verklaarbaar is door het feit dat een politicus
wiens verkiezingsfonds gevuld werd door de Amerikaanse plutocratie eenmaal aan
de macht geen speelruimte bezit om zijn verkiezingsbelofte ‘change we can believe in’ waar te
maken. De rijken mogen dan wel ontoerekeningsvatbaar zijn, maar zeker niet zo
gek dat ze een presidentskandidaat financieren om hun eigen belangen te
schaden. Ook al is zo’n kandidaat zwart, of zwart-wit, dan wel blank, of vrouw.
Maar om zijn beleid een greintje geloofwaardigheid te geven bij de
mainstream media heeft Obama zich omringd met, wat de gezaghebbende Amerikaanse
commentator William Pfaff, ‘amateurs’
noemt:
His
governing team in Washington, in respect to foreign relations and American
foreign policy, remains largely a band of well-meaning amateurs, collected from
university faculties and NGOs (and, of course, from community organizing).
It
includes supporters of the theory of international protection for victims of
war. This is inspired by the genocides committed in Rwanda and by the Bosnian
Serbs against Muslims at Sebrenica during the Yugoslav war. Chemical weapons
are not genocide, but are an internationally condemned weapon of war, like
cluster bombs and phosphorus.
Tot die ‘amateurs,’
kan Samantha Power worden gerekend, de Amerikaanse ambassadeur bij de
Verenigde Naties die algemeen gezien wordt als ‘a key figure within the Obama administration in
persuading the president to intervene
militarily in Libya,’ met
andere woorden: een 'do-gooder’ die verantwoordelijk is voor de chaos waarin
Libie is beland na het gewelddadig westers ingrijpen. Maar dat interesseert
haar en de commerciele massamedia niet, als we afgaan op het feit wij daarover nagenoeg niets
meer via hen vernemen en kennelijk de ‘responsibility to protect’ allleen
een politiek wapen was om het westers militair industrieel complex op volle
toeren te laten draaien. Net zomin als de kongsi van gecorrumpeerde
politici en de commerciele pers zich nog druk maken over de chaos in Irak en
Afghanistan. Samantha Power is de illustratie bij uitstek van de hypocrisie
onder westerse mainstream intellectuelen. Ik kwam haar jaren geleden tegen
tijdens een vertoning van de documentaire The Fog of War:
In the
documentary Fog of War, Former Secretary of
Defense Robert McNamara talks about how, as a lieutenant colonel advising
Colonel Curtis LeMay during World War II, he helped plan the firebombing of
Tokyo. As McNamara’s eyes fill with tears, he talks about the final days of the
war: ‘In a single night we burned to death 100,000 Japanese civilians in
Tokyo — men, women and children.’ The
documentary shows the US audience the level of decimation through a comparison
of Japanese and US cities. McNamara talks about the event to advocate
proportionality in war.
‘Killing 50-90% of the people in 67 Japanese
cities and then bombing them with two nuclear bombs is not proportional, in the
minds of some people, to the objectives we were trying to achieve.’
But as
I see the film, McNamara unintentionally undermines the legitimacy of war
crimes jurisprudence as the scene comes to a close.
‘What makes it immoral if you lose but not if
you win?’
McNamara
never comes to grip with the answer: nothing — war is war. Victors judge right
and wrong, decide who is a war criminal, and write the history books (mentioned
here
and here;
or see Marmot on the subject here
and here).
As horrible as the firebombing was, as horrible as Japan’s war in East Asia
was, when it comes to war, the victors must fight total war until surrender.
Ceasefires and conditional surrenders frequently perpetuate
conflict. That is the result of war between great powers.
Which
gets to my problem with war crimes. McNamara admits that ‘[Lemay], and
I’d say I, were behaving as war criminals.’ But the two never went before court to answer for their actions — they
were treated as heros when they returned home victorious. In fact, the threat
of war crimes trials could even encourage violence, or a stubborn refusal to
surrender, if the leaders know they will be tried, executed, and relegated to
perpetual historical infamy if they lose.
Generaal
Curtis LeMay, die opklom tot stafchef van de Amerikaanse luchtmacht, vatte de
Amerikaanse strategie als volgt samen:
There
is no such thing as an innocent civilian.
En over
de Vietnamezen zei hij tijdens de Vietnam Oorlog:
We will
bomb them back to the Stone Age.
In 1995 schreef de
Robert McNamara dat als gevolg van het Vietnam-beleid van ‘de regeringen
Kennedy, Johnson en Nixon… verschrikkelijk leed’ hadden toegebracht aan
miljoenen mensen, omdat ‘wij de macht onderschatten van het nationalisme
teneinde een volk te motiveren… om te vechten en te sterven voor hun
overtuigingen en waarden- en we blijven dat vandaag de dag nog steeds doen in
vele delen van de wereld,’ terwijl ‘wij niet het door God gegeven
recht hebben om elke natie naar ons eigen beeld te scheppen.’ McNamara
wees er tevens op dat de ‘defensie uitgaven [in de VS] tijdens het
fiscale jaar 1993 in totaal 291 miljard dollar bedroegen –25 procent meer… dan
in 1980.’ Eenkwart meer, ondanks het feit dat de Koude Oorlog voorbij
was, hetgeen aantoont dat de Sovjet Unie niet de oorzaak maar de aanleiding was
van de militarisering van Amerika. ‘De VS spendeert bijna evenveel voor
nationale veiligheid als de rest van de wereld tezamen.’ Volgens hem
zijn tijdens de Vietnam-oorlog 3,4 miljoen Zuidoost Aziaten om het leven
gekomen, onder wie talloze burgers van Laos, het zwaarst gebombardeerde land in
de geschiedenis als we uitgaan van het aantal inwoners. Eenkwart van de
bevolking vluchtte naar grotten in de bergen om aan het bruut geweld te
ontkomen. De Amerikaanse luchtmacht gooide twee keer zoveel bommen op Laos dan
destijds op Nazi-Duitsland, tien jaar lang elke 9 minuten een clusterbom. Omdat
–volgens ‘USA TODAY,’ tien tot dertig procent van deze tegen
mensen gerichte, in kleine fragmenten uiteenspattende bommen, niet explodeerde,
komen tot op de dag van vandaag nog steeds Laotianen om het leven, de
meerderheid van hen spelende kinderen. Ook Cambodja leed onder het Amerikaans
terrorisme, een ander woord is er niet voor, tenminste als we de definitie
hanteren zoals afgedrukt in het Amerikaanse Leger Handboek, waarbij
terrorisme omschreven wordt als ‘het bewust geplande gebruik van geweld
of dreiging van geweld om doelen te bereiken die politiek, religieus, of
ideologisch van aard zijn.’ Meer dan 600.000 Cambodjanen kwamen om bij deze
genocidale politiek van Amerikaanse bombardementen. Door de totale verwoesting
van landbouwgronden werden de overlevenden ook nog eens geconfronteerd met een
massale hongersnood.
Na de vertoning en een interview van Power met McNamara stapte ik als
VPRO-journalist op haar af en stelde haar de vraag waarom zij in haar boek ‘A problem from Hell.’ America and the Age
of Genocide nu juist de VS niet had genoemd in verband met het plegen van
wat zij ‘genocide’ noemt. Dat had zeker gemoeten gezien ook de
opmerkingen van de Amerikaanse
politicus die zij zojuist had geinterviewd. Ze keek meteen schichtig opzij en
zag dat McNamara instemmend knikte en antwoordde snel: ‘Ik heb daar nu geen tijd voor,’ om zich meteen tot twee
bejaarde ‘good-doers’ te richten die haar en McNamara’s handtekening
wilden hebben. Verstandig van haar, want ik denk dat ze geen antwoord had, tenminste,
als ik afga op haar boek. De Nederlandse vertaling van dit 701 pagina’s dikke
werk wordt op de achterflap als volgt aangekondigd:
De grote volkerenmoorden van de twintigste eeuw – van Armeniet tot
Srebrenica – zijn allemaal gepleegd onder de ogen van de machtigste natie in de
wereld: de Verenigde Staten. En hoewel Amerikanen terecht trots zijn op het
verlichte humanistische ideaal waarop hun Grondwet is gebaseerd, hebben zij in
de praktijk verbazend weinig ondernomen om deze gruwelen te voorkomen.
Deze
hypocrisie verklaart tevens waarom zij uiteindelijk een hoge post wist te
verkrijgen binnen de Obama-regering. De Amerikaanse historicus, James Peck, hoogleraar
aan de Faculty of History and East Asia van New York University
beschrijft in zijn boek Ideal Illusions. How the U.S. Government Co-Opted
Human Rights hoe, na het demasqué van de massale Amerikaanse terreur in
Vietnam, de Carter-regering het begrip mensenrechten ging gebruiken als
politiek wapen in de buitenlandse politiek van Washington. Peck:
Human
rights is the soul of American foreign policy,’ President Jimmy Carter
proclaimed in December 1978, on the thirtieth anniversary of the signing of the
Universal Declaration of Human Right. In his inaugural address he had invoked
human rights – ‘our commitment to them is absolute’ – three times, more than
all his predecessors in all their inaugural addresses combined, thus signaling
the most important ideological transformation in the American foreign policy
establishment since the rise of anticommunism. Hawks and doves, Kennedy
liberals and Goldwater conservatives applauded Carter’s calls for a renewed
American idealism and his crusading determination to move beyond the trauma of
the Vietnam War. ‘The human rights issue is something you should hold onto without
compromise,’ Rev. Billy Graham wrote him. ‘It is the first time since the War
of Independence that we really had an ideology.’
Carter’s
call for a new idealism based on human rights was a response not only to
popular and congressional revulsion over the Vietnam War but also to pressing
ideological needs in the national security establishment.
De door het Westen gesteunde 'rebellen' die eerst Syrische soldaten hebben gemarteld, zoals u aan hun rug kunt zien en vervolgens standrechtelijk doodschieten. Hier geldt het 'responsibility to protect' niet meer.
Het feit dat zowel extreem rechts als gematigd links Carter’s mensenrechtenverhaal toejuichten illustreert onmiddellijk de paradox die aan dit verpolitiekte begrip kleeft. Om het zo simpel mogelijk te stellen: hoe kan een imperium dat in zijn hele bestaan als -- de door president Teddy Roosevelt als volgt geformuleerde -- doctrine heeft: ‘speak softly and carry a big stick’ om zijn economische en geopolitieke belangen af te dwingen, de mensenrechten daadwerkelijk beschermen? Ideal Illusions:
‘Holding
high the banner of human rights’ became a way to quiet the growing alarm that
America’s ‘arrogance of power,’ in Senator J. William Fulbright’s phrase,
reflected a global imperial ethos. The United States would again become a nation
‘for others to admire and to emulate,’ Carter promised, with human rights as a
‘beacon of something that would rally our citizens to a cause.’
Apparently
‘holding high the human rights banner’ did not require looking too closely at
the nation's actions in Vietnam. As president, Carter largely avoided
mentioning war crimes and human rights violations in the Vietnam War – even
such egregious ones as free-fire zones (where soldiers could shoot unidentified
civilians at will), tiger cages (cramped cells in which prisoners were
tortured), Operation Phoenix (for assassinating National Liberation Front
members and sympathizers in the South), or the massive bombings of Vietnam,
Laos, and Cambodia. Nor did he ever question American intentions: ‘we went
there to defend the freedom of the Vietnamese,’ he insisted, ‘without any
desire to impose American will on another people.’ Vietnam was ‘a moral
crisis,’ he said, because we ‘stooped’ to acting like Communists, ‘abandoning
our own values for theirs’; but by reaffirming our values in the light of human
rights, we could reestablish our claims to moral leadership.
Toen ik
James Peck in januari 2012 in New York interviewde over de continuiteit van het
geweld in de Amerikaanse buitenlandse politiek, zei hij ondermeer het volgende:
In de
Verenigde Staten speelden de mensenrechten als actiemiddel tot het einde van de
jaren zestig, begin jaren zeventig geen rol van betekenis in de publieke
opinie. En toen ze belangrijk werden, kwam dit door twee redenen. Eén ervan was
de impact van de oorlog in Vietnam, waardoor onder andere de anticommunistische
beginselen onwerkzaam werden, en de vraag moest worden beantwoord of Vietnam
simpelweg een aberratie was van de Amerikaanse politiek dan wel een kenmerkend
onderdeel ervan. De andere reden, waarvan de nationale veiligheidswereld diep
doordrongen was, was het besef dat de wereld zeer snel veranderde, met name in
de media en in het bedrijfsleven, en dat het onrecht en de gruweldaden niet
meer gelegitimeerd konden worden door het anticommunisme. Zo werden
mensenrechten, die eerst geassocieerd waren met de positie van joden in de
Sovjet Unie, al snel in het Congres en de media gekoppeld aan Vietnam als
aberratie van de Amerikaanse macht. De gedachte werd gepropageerd dat als we
maar naar onze idealen zouden leven, als we ons zouden houden aan het recht, de
oorlogsmisdaden niet zouden plaatsvinden. Op die manier kon het beeld ontstaan
dat wat er in Vietnam gebeurde niet het ware Amerika vertegenwoordigde en kon
de werkelijkheid worden versluierd. Voor iemand van mijn generatie die
opgroeide in de jaren zestig, waren er twee grote bewegingen in de Verenigde
Staten. Eén ervan was de vredesbeweging van een omvang die wij hier nooit
eerder hadden gezien. Die beweging stelde niet alleen Vietnam ter discussie
maar ook een reeks andere kwesties met betrekking tot oorlog en agressie.
Daarbij werd verwezen naar het Proces van Neurenberg dat in 1945 de nadruk had
gelegd op het verschijnsel agressieoorlog. omdat daaruit al het andere kwaad
was voortgevloeid. Niet de mensenrechten stonden toen centraal, maar de
misdaden tegen de vrede. In de jaren zestig werd het militair industrieel
complex een vraagstuk, de groeiende kloof tussen arm en rijk en de reikwijdte
van de Amerikaanse macht.
Nog
fundamenteler was de vraag of de Verenigde Staten de belangrijkste macht op de
planeet moest zijn, stuk voor stuk kwesties die Martin Luther King zo
overtuigend aan de orde had gesteld. Wat ik zag was dat vele overtuigde
mensenrechtenactivisten die ten tonele verschenen nog voordat de Amerikaanse
mensenrechtenorganisaties waren ontstaan – Amnesty International was in Europa
opgericht – zich begonnen af te keren van deze fundamentele vraagstukken. Dat
wil zeggen: ze hielden zich niet bezig met de kwesties van oorlog en het
militair industrieel complex, maar met de vraag hoe de macht van de Verenigde
Staten weer een morele macht kon worden, in feite het werkelijke thema van
Jimmy Carter die als eerste president mensenrechten als politiek instrument van
Amerikaans buitenlands beleid inzette. De andere grote ontwikkeling was de
burgerrechtenbeweging die de rassenscheiding in het Zuiden wilde breken.
Natuurlijk konden Amerikanen niet voor mensenrechten in het buitenland pleiten
zolang die segregatie bleef bestaan; ze was een bespotting van de Amerikaanse
aanspraak op hegemonie. Maar dat was zeker niet alles. Op een dieper niveau
ging het King en vele anderen die hem steunden om gelijkheid. Dit betekende
niet alleen het hebben van mogelijkheden om gelijkwaardig deel te kunnen nemen
aan de samenleving, wat dat ook in de praktijk moge betekenen. Gelijkheid
betekende een herverdeling van rijkdom en macht. Het betekende een kritiek op
de macht van de grote concerns en het zoeken naar manieren waarop burgers
gemobiliseerd konden worden om politiek actief te kunnen zijn waardoor
fundamentele veranderingen mogelijk zouden worden. Ik noem met enige nadruk
Martin Luther King omdat hij weliswaar een betrekkelijk gematigde man was wiens
visie een groot publiek bereikte, maar die desalniettemin ongezouten kritiek op
het systeem leverde door bijvoorbeeld te betogen dat een maatschappij die haar
oplossingen probeert te zoeken in de marktideologie, en tegelijkertijd een
maatschappij is die zoveel geld besteedt aan militaire middelen, een samenleving
is die de ziel doodt. Dit waren fundamentele vraagstukken die snel naar de
achtergrond verdwenen toen mensenrechten de boventoon begonnen te voeren. Het
gevolg is dat de opkomst van de mensenrechten de afgelopen veertig jaar gepaard
is gegaan met de wereldwijde toename van extreme ongelijkheid, de
ontzagwekkende uitbreiding van de Amerikaanse macht, en het onvermogen om de
enorme concentratie van privébezit te beheersen. Daarom vond ik het de moeite
waard deze ontwikkeling te onderzoeken en te analyseren.
Mijn
interview met hem in januari 2012 kunt u lezen in mijn boek De Val van het
Amerikaanse imperium http://stanvanhoucke.blogspot.nl/2012/03/de-val-van-het-amerikaanse-imperium.html
Zie ook: http://www.stanvanhoucke.net/audioblog/pivot/entry.php?id=45#body
James Peck hield naderhand een toespraak 'at the International Symposium Human Rights: Ideal Illusions? on 26 March 2012 – The Hague, Netherlands,' maar geen enkele Nederlandse mainstream journalist had hier belangstelling voor. Peck's wetenschappelijk onderzoek was onbruikbaar voor de oorlogsretoriek van onze 'vrij pers.' Voor de werkelijkheid is er namelijk bij Samantha Power en opperbevelhebber Obama geen ruimte. Na de door de VS geeiste regime-change om een zo pro-Amerikaans regime aan de macht te helpen, belandt de bevolking in een nog grotere chaos, gezien Irak, Afghanistan, Libie etc. Maar dan vervalt de ‘responsibility to protect,’ en zoekt de VS weer een ander slachtoffer om zijn geopolitieke en economische belangen te behartigen. Het humanitaire ingrijpen komt in de praktijk neer op niets anders dan het draaiende houden van het westerse militair industrieel complex ten koste van vele miljoenen slachtoffers elders. Syrie is daar het meest recente voorbeeld van, gezien het feit dat de VS en het wahabitische Saoedi Arabie de zogeheten ‘rebellen’ financieel, militair en logistiek steunen. Dankzij machiavellistische dwazen als Samantha Power in de VS en bijvoorbeeld in Nederland de uit het streng christelijke Veenendaal afkomstige GroenLinks voorman Abraham Van Ojik die ‘zin in de toekomst’ heeft, wordt dit beleid gesanctioneerd. En de mainstream pers? Die werkt hier graag aan mee; niet alleen is geweld goed voor de oplages en de kijk- en luistercijfers, maar het geeft ook nog eens het zo hevig verlangde 'feel-good' gevoel nu de toekomst steeds benauwender wordt. De werkelijkheid is daarbij van geen enkel belang.
James Peck hield naderhand een toespraak 'at the International Symposium Human Rights: Ideal Illusions? on 26 March 2012 – The Hague, Netherlands,' maar geen enkele Nederlandse mainstream journalist had hier belangstelling voor. Peck's wetenschappelijk onderzoek was onbruikbaar voor de oorlogsretoriek van onze 'vrij pers.' Voor de werkelijkheid is er namelijk bij Samantha Power en opperbevelhebber Obama geen ruimte. Na de door de VS geeiste regime-change om een zo pro-Amerikaans regime aan de macht te helpen, belandt de bevolking in een nog grotere chaos, gezien Irak, Afghanistan, Libie etc. Maar dan vervalt de ‘responsibility to protect,’ en zoekt de VS weer een ander slachtoffer om zijn geopolitieke en economische belangen te behartigen. Het humanitaire ingrijpen komt in de praktijk neer op niets anders dan het draaiende houden van het westerse militair industrieel complex ten koste van vele miljoenen slachtoffers elders. Syrie is daar het meest recente voorbeeld van, gezien het feit dat de VS en het wahabitische Saoedi Arabie de zogeheten ‘rebellen’ financieel, militair en logistiek steunen. Dankzij machiavellistische dwazen als Samantha Power in de VS en bijvoorbeeld in Nederland de uit het streng christelijke Veenendaal afkomstige GroenLinks voorman Abraham Van Ojik die ‘zin in de toekomst’ heeft, wordt dit beleid gesanctioneerd. En de mainstream pers? Die werkt hier graag aan mee; niet alleen is geweld goed voor de oplages en de kijk- en luistercijfers, maar het geeft ook nog eens het zo hevig verlangde 'feel-good' gevoel nu de toekomst steeds benauwender wordt. De werkelijkheid is daarbij van geen enkel belang.
Abraham van Ojik: Zin in de toekomst door het plegen van onvermijdelijke oorlogsmisdaden.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten