Op zoek naar een duidelijk omlijnde 'Joodse identiteit' verklaarde de zioniste Daphne Meijer in 1998 tijdens een lezing getiteld:
Ha, Daphne Meijer! Joodse identiteit!' Nederlands-Joodse schrijvers in de afgelopen tien jaar
het volgende:
Het probleem met joodse literatuur is dat bet begrip zich in wezen aan elke definitie onttrekt. Want wat is bet joodse aan joodse literatuur? Wanneer is iets joodse literatuur?
Ondanks al deze onduidelijkheid wist Meijer 1 ding zeker, de schrijfster Carl Friedman behoorde
in sociologische termen tot de joodse na-oorlogse generatie.
Tijdens haar lezing gebruikte Meijer een bundel van Friedman die 'perfect illustreert wat ik hier betoog' namelijk 'een steeds uitwaaierend gebied dat na-oorlogse joodse schrijvers bestrijken.'
Maar de zoektocht naar een 'Joodse identiteit' met een hoofdletter lijkt een vergeefse onderneming. Zoals nadien bekend werd, is Carl Friedman helemaal niet joods, maar zo katholiek als de Paus van Rome. Dat is de reden waarom ze roomser is dan de Paus, plus royaliste que le roi zodra het om de rechtvaardiging van Israelische terreur gaat. Zes jaar geleden schreef in de NRC de dichter Ramsey Nasr over Friedman:
En dan is er nog Carl Friedman, columnist bij Vrij Nederland. Vroeger had ze het hoofdzakelijk over de Tweede Wereldoorlog als een moedig gevecht met en tegen het geheugen. Nu verdedigt ze de oorlog in Irak als een ,,adembenemend experiment''. Wanneer men over een oorlog spreekt in abstracte termen (zoals collateral damage), doet men dat gewoonlijk om de geur van dood en verminkte lijken zo ver mogelijk te houden van zichzelf of de toehoorder. Het wordt vaak gedaan door oorlogsspecialisten en hoofdzakelijk wanneer het vijandelijke doden betreft. Maar bij de woorden`adembenemend experiment' denk ik behalve aan een abstract feest voor de vijand ook nog aan iets anders. Ik dacht dat experimenten louter nog op dieren werden uitgevoerd... Zo lijkt Friedman in een andere column te beweren dat ook de Palestijnen een soort experiment uitvoeren, en wel op zichzelf: de situatie op de Westelijke Jordaanoever en in Gaza wordt impliciet voorgesteld als een bezetting van Palestijnen dóór Palestijnen. De Israëliërs lijken boefjes in vergelijking met wat het corrupte PLO-bestuur van Arafat in de bezette gebieden allemaal uitvreet. Vastgesteld mag worden dat de Palestijnen voorlopig zelf de schuld dragen, want: ,,Kennelijk schikken ze zich in hun lot. Dat maak ik op uit het feit dat er nooit Palestijnen op straat komen om deugdelijk onderwijs te eisen, of werkgelegenheid, of vrijheid van meningsuiting. De politieke activiteit van Palestijnen is vooralsnog beperkt gebleven tot openbare verbrandingen van de Israëlische vlag. Ook hebben Palestijnen, zowel bij het uitbreken van de eerste Golfoorlog als bij het uitbreken van de tweede, massaal hun steun betuigd aan Saddam Hussein, onder wiens schrikbewind hun Iraakse moslimbroeders in massagraven zijn gestort.'' (Vrij Nederland, 13 maart)… Ik heb net zo weinig behoefte aan Hamas als de Israëliërs. Maar Hamas was er zonder Israël nooit geweest. Nu de bezetting definitief wordt, wordt alles uit de kast gehaald om dit te verdoezelen, onder het mom van veiligheid: Israël kán de bezette gebieden nog niet teruggeven, hoe graag het ook zou willen. Zo bekeken zijn terreur en apathie niet het zieke tweelingkind van de bezetting, maar van de Palestijnse aard - of liever, van hun ontaarding...
Maar ja, Ramsey Nasr heeft een Palestijnse vader en zijn woorden konden dus consequentieloos genegeerd worden door het christelijke Trouw en het 'linkse' Vrij Nederland waar ze gewoon door mocht gaan met het formuleren van haar minachting voor de Arabische bevolking. Bij VN onder het adjunct-hoofdredacteurschap van de 'linkse' Max van Weezel die deze 'Joodse' poseur vertrouwde, ongetwijfeld vanuit de volgende levenshouding:
De belangrijkste levensles die ik heb geleerd gaat over vertrouwen in mensen. Dat kreeg je vroeger mee van je ouders als je net na de Tweede Wereldoorlog werd geboren en joods was. Als ik iemand leer kennen vraag ik me af of ik in tijden van nood bij hem of haar zou durven onderduiken, zou ik me bij deze persoon veilig en geborgen voelen.
En ook de filosemitische buitenwereld was vol lof over deze briljante vertegenwoordigster van 'de joodse na-oorlogse generatie.' Ik citeer:
'Carl Friedman
Carl (Carolina) Friedman wordt op 29 april 1952 geboren in een joods gezin. Ze groeit op in haar geboorteplaats Eindhoven en in Antwerpen. Het gezinsleven staat sterk in het teken van het oorlogsverleden van haar vader, die in een concentratiekamp heeft gezeten. Na de middelbare school volgt ze een opleiding tot tolk-vertaler. Ze werkt enige tijd als journaliste. Ze woont lange tijd in Breda, waar ze eind jaren '70 een paar jaar werkt bij de redactie van dagblad De Stem. Na de geboorte van haar zoon houdt ze zich echter vooral bezig met vertaalwerk.
De indrukken die ze in 1980 opdoet tijdens een reis langs enkele voormalige concentratiekampen, verwerkt ze in een aantal sonetten, die ze 'sonetten voor een tralievader' noemt; deze zijn gepubliceerd in literaire tijdschriften.
Haar huwelijk loopt uit op een scheiding. Sinds 1993 woont ze met haar zoon in Amsterdam. In datzelfde jaar houdt ze een lezingentournee in Duitsland. In 1994 geeft ze lezingen in Florida. Ze is zeer betrokken bij de Tweede Wereldoorlog, leest er alles over en houdt er al vanaf haar vijftiende een archief over bij.
Doordat een uitgever haar blijft stimuleren om haar ervaringen te boek te stellen, verschijnt in 1991 haar debuutnovelle Tralievader. Het wordt in 1995 verfilmd door Danniel Daniel. De novelle is gebaseerd op de verhalen die haar vader haar vroeger vertelde over zijn verblijf in een concentratiekamp. Het is opgebouwd uit zeer korte hoofdstukjes met elk een eigen titel.
Ook in haar tweede boek is een rol weggelegd voor een vader wiens leven in het teken staat van zijn oorlogservaringen. Hoofdpersoon in Twee koffers vol (1993) is een filosofiestudente die meer inzicht krijgt in haar joodse identiteit wanneer ze als kindermeisje gaat werken bij een orthodox-joodse familie. Onder de titel Left Luggage wordt het boek in 1998 door Jeroen Krabbé verfilmd. Beide boeken worden zowel door critici als door lezers goed ontvangen.
In 1996 verschijnt de verhalenbundel De grauwe minnaar. Het titelverhaal is een soort sprookje, een verhaal dat Friedman erg dierbaar is, zoals ze zegt in een interview met Opzij, omdat ze het heeft opgeschreven na de dood van haar vader toen ze erg depressief was. Het schrijven was een soort van therapie, hoewel de inhoud van het verhaal niets met de dood van haar vader heeft te maken.En dit:
Het belangrijkste thema in haar werk is het jood-zijn of de joodse identiteit, gekoppeld aan antisemitisme en de trauma's van de holocaust. Jarenlang heeft men gedacht dat ze daarmee behoorde tot de tweede generatie slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog, die na de oorlog geboren is, maar via de ouders met de oorlogsellende wordt geconfronteerd. Friedman heeft een hekel aan publiciteit rond haar persoon.
Ze schreef tot 2005 wekelijks een column, aanvankelijk in dagblad Trouw en sinds april 2002 in weekblad Vrij Nederland. Een selectie van deze columns is gebundeld in Dostojevski's paraplu (2001) en Wie heeft de meeste joden (2004).
En dit voor de Britse en Amerikaanse markt:
Carl Friedman hates always being expected to say something about the Jewish experience in interviews.'
Hoewel ze in haar columns in Trouw en in Vrij Nederland (onder adjunct Max) nooit enige schroom toonde zodra het ging om de onvoorwaardelijke steun aan Israel, en hoewel ze het joodse lijden in haar schrijven breed exploiteerde, bleek ze toch niet graag over haar 'Joodse' afkomst te willen praten. De reden waarom werd pas duidelijk toen plotseling bekend werd dat ze helemaal niet joods is, maar een volbloed rooms-katholieke vrouw. De auteur Joost Zwagerman schreef in de NRC in 2005 een stuk over Friedman onder de titel:
Joodser dan de paus
met onder andere deze beschrijving:
'De lijder aan pseudologia fantastica is bang niet interessant te worden gevonden en annexeert daarom bloedstollend interessante beproevingen. Slachtofferschap en groot lijden zijn erg aantrekkelijk, vooral als dit lijden manmoedig wordt doorstaan.
Boudewijn Büch verzon een dood kind, Carl Friedman een joodse identiteit. Maar waar Büchs verzinsels uitgebreid worden bediscussieerd, heerst over de geleende identiteit van Friedman een bijna plaatsvervangend beschaamd stilzwijgen. Alleen Pam Emmerik en Jessica Durlacher waagden het erover te schrijven. Emmerik perimtteerde zich in NRC Handelsblad een niet onaardige typering: joodser dan de Paus. Wie Friedmans columns volgde, weet dat de columniste zich inzake joodse kwesties ongemeen fanatiek opstelde. Het was het fanatisme van de bekeerling die nooit de bekering heeft opgebiecht, naar blijkt.
Sinds de publikatie van haar debuut ‘Tralievader’ werd algemeen aangenomen dat Friedman net als haar personages een joodse achtergrond heeft. In binnen- en buitenland is zij altijd omschreven als kind van een slachtoffer van de jodenvervolging. Haar Duitse uitgever introduceerde Friedman als een joodse auteur. In de VS staat een verhaal van Friedman in een bundel van joodse schrijvers die de Holocaust hebben overleefd. Met subsidie van het Nederlands Literair Produktie- en Vertalingenfonds sprak Friedman samen met Holocaust-overlevende G.L.. Durlacher in Amerika op een congres over de jodenvervolging. Net als Durlacher had ook een schrijfster als Marga Minco –net als iedereen- altijd verondersteld dat Friedman uit een joods-getraumatiseerd gezin kwam.
De feiten zijn anders. Carl Friedman heet in werkelijkheid Carolina Klop en komt uit een katholiek gezin uit Brabant. Vader noch moeder waren joods. In de oorlog zat haar vader Egbert Klop in het verzet. Vlak voor de bevrijding werd hij opgepakt en door de Duitsers vastgezet in het kamp Sachsenhausen, geen vernietigingskamp maar een werkkamp waar circa honderdduizend slachtoffers zijn gevallen. Na de oorlog kwam Egbert Klop uit het kamp. Nadat een onderzoeksjournalist in het Algemeen Dagblad haar katholieke herkomst had beschreven, wees Friedman op een joodse grootmoeder. Ook dit bleek onjuist. Een zoon van Klop, Friedmans broer, bevestigde de feiten in het artikel in het Algemeen Dagblad. Deze broer zei uit piëteit met zijn zus altijd te hebben gezwegen.
Piëteit lijkt me inderdaad gepast. Alles wijst er op dat Friedman in de greep is van wat wel heet ‘het verlangen joods te zijn’. Onder die titel verscheen van David J. Wolpe een boekje waarin onder meer gewag wordt gemaakt van het soms pathologische verlangen onder niet-joden naar een joodse identiteit. In algemene termen over pseudologia fantastica heet het dan dat Carolina Klop kennelijk een innerlijke leegte ervoer die moest worden opgevuld met een fictieve identiteit waarmee zij zich sterk identificeerde.
Door de jaren heen wordt het natuurlijk steeds moeilijker om die identiteit vervolgens weer af te leggen. Toch moet er vanaf 1991, het jaar van haar debuut ‘Tralievader’, iets hebben geknaagd telkens wanneer Friedman zichzelf in allerlei publicaties, tot op de flaptekst van vertaalde boeken aan toe, omschreven zag worden als joodse schrijfster en kind van een vader die heeft geleden onder de jodenvervolging. Bijna vijftien jaar lang heeft Friedman de kans gehad om het misverstand over haar achtergrond op te helderen. Ze heeft het niet gedaan.
Vorig jaar schreef Ramsey Nasr op de opinie-pagina van NRC Handelsblad een artikel over de Israëlische bezetting. In dat artikel polemiseerde Nasr onder meer met Friedman. Hij zei dat hij, vanwege haar achtergrond, begrip had voor Friedmans standpunt. Friedman antwoordde ongehoord fel op dat artikel – maar liet ook deze keer die door Nasr veronderstelde joodse achtergrond onweersproken.
Hoe houd je zoiets vijftien jaar vol? En: waaróm wil je zoiets volhouden? Ramsey Nasr noemde Friedman in zijn artikel ‘een verwarde mevrouw’. Die typering was van een accuratessie die Nasr toen nog niet kon beseffen. Zelf is Nasr kind van een Nederlanse moeder en een Palestijnse vader. Maar stel nu dat Nasr eigenlijk Ramses de Groot zou hebben geheten en kind was van een Nederlands-Hervormd echtpaar uit Winschoten, maar dat hij zich stilzwijgend een Palestijnse achtergrond zou hebben laten aanleunen. Ik weet zeker dat columniste Carl Friedman hem onderuit de zak zou hebben gegeven.
‘Het verlangen joods te zijn’ is bij Friedman blijkbaar zó sterk dat een katholiek meisje uit Brabant er een geduchte zelfontkenning voor over heeft. Dat katholieke meisje moet dan niet gek staan te kijken als degenen die wél feitelijk hebben geleden onder de jodenvervolging zo hun gedachten hebben over dat verlangen. Friedman zou misschien een voorbeeld kunnen nemen aan James Frey, die tenminste opening van zaken heeft gegeven zonder de portée en de intrinsieke kwaliteiten van zijn boek te verloochenen – want dat is wel het meest tragisch aan die zelfontkenning: Friedman veronderstelt waarschijnlijk dat haar fictie de geleende identiteit van de auteur nodig heeft.
Voor Carolina Klop steekt een katholiek vermoedelijk een kaarsje op, men bidt de rozenkrans. En als de schrijfster zichzelf heeft hervonden, zou het misschien heilzaam en bevrijdend werken als ze eens de parochie van haar jeugd op zoekt om daar te biecht te gaan. Van tralievader naar Pater noster: de schrijfster zal misschien ooit het spoor terug durven volgen - met twee tabernakels vol.' Zie:http://www.dichteraanhuis.nl/dichterpaginas/2005/zwagermanbl.htm
Aldus de schrijver Zwagerman, 12 jaar nadat de katholieke Carolina Klop, toen nog voortreffelijk vermomd als de 'Joodse' Carl Friedman, in haar boek Twee koffers vol had gesteld dat
Negenennegentig procent van de mensen is brandhout. De meeste mensen zijn meelopers.
En de christelijke lezers van Trouw het volgende konden lezen:
'Twee koffers vol' heeft de intolerantie de vorm van antisemitisme, in de gedaante van een concierge die het de joodse bewoners lastig maakt en van een student filosofie die beweert dat je van spelen met joodse kinderen wratten krijgt. “Ik weet niet waar antisemitisme vandaan komt, ik weet niet waarom het nog steeds kan bestaan en ik weet niet hoe je erop moet reageren”, zegt Friedman.
Friedman's boek
Twee koffers vol gaat over de tragiek van de oorlogsslachtoffers. De slachtoffers van de eerste generatie worstelen met de verwerking van de Holocaust én met de vraag of zij onverkort aan hun joodse identiteit moeten vasthouden. De slachtoffers van de tweede generatie worstelen in feite met dezelfde problemen: de joodse identiteit, het Godsbesef en de grillen van het lot. Het gaat afwisselend over de lijdzaamheid van de joden, over hun trots en hun behoefte om niet op te vallen en om geen aanstoot te geven (zoals de Kalmans).En hoe verschillend de joden ook van achtergrond zijn, het is de buitenwereld (zo beseft Chaja) die hen op één hoop blijft drijven. Chaja beseft dat het voor de joden heel moeilijk is om aan de beeldvorming rondom hen te ontkomen. Het hoort bij de tragiek van de oorlogsslachtoffers en hun nakomelingen. Ook Chaja zelf wordt op een gegeven moment met haar joodse afkomst geconfronteerd als zij erachter komt dat haar medestudente, Sophie, er de meest stuitende gedachten op na blijkt te houden met betrekking tot joden. Antisemitisme is een terugkerend motief in het boek (zie bijvoorbeeld de huisconciërge van de Kalmans).
Het ging er in als zoete koek, Carolina Klop's proza voldeed aan alle cliche's, ze wist op de juiste manier de juiste reflexen op te roepen, ze verwoordde in Nederland het inmiddels gecultiveerde slachtofferschap als geen ander. Het was eigenlijk niet eens meer belangrijk of ze 'Joods' was, ze was als het ware Joodser dan Joods geworden, ze was de spreekbuis van allen die op zoek waren naar 'hun joodse identiteit', zoals ook Klop zo fraai beschreef. Net zo fraai als deze constatering van haar:
Een mens is niet wie hij is, maar wie hij is geweest. Hij is de woorden die hij heeft gehoord en de stemmen waarmee ze zijn gesproken.
Maar ja, dit geldt natuurlijk niet alleen voor joden. In elk geval is het te mager om er een exclusief 'Joodse identeiteit' mee op te bouwen, zoals Daphne Meijer inmiddels toch wel zal moeten begrijpen. Ik herhaal Carolina Klop's woorden toen ze nog in de jurk van Carl Friedman rondliep:
Negenennegentig procent van de mensen is brandhout. De meeste mensen zijn meelopers.
Ik had dit laatste niet treffender kunnen verwoorden. 'De meeste mensen zijn meelopers' Waarom zou Daphne Meijer dit niet begrijpen?
Tijdens haar lezing gebruikte Meijer een bundel van Friedman die 'perfect illustreert wat ik hier betoog' namelijk 'een steeds uitwaaierend gebied dat na-oorlogse joodse schrijvers bestrijken.'
Carl (Carolina) Friedman wordt op 29 april 1952 geboren in een joods gezin. Ze groeit op in haar geboorteplaats Eindhoven en in Antwerpen. Het gezinsleven staat sterk in het teken van het oorlogsverleden van haar vader, die in een concentratiekamp heeft gezeten. Na de middelbare school volgt ze een opleiding tot tolk-vertaler. Ze werkt enige tijd als journaliste. Ze woont lange tijd in Breda, waar ze eind jaren '70 een paar jaar werkt bij de redactie van dagblad De Stem. Na de geboorte van haar zoon houdt ze zich echter vooral bezig met vertaalwerk.
De indrukken die ze in 1980 opdoet tijdens een reis langs enkele voormalige concentratiekampen, verwerkt ze in een aantal sonetten, die ze 'sonetten voor een tralievader' noemt; deze zijn gepubliceerd in literaire tijdschriften.
Haar huwelijk loopt uit op een scheiding. Sinds 1993 woont ze met haar zoon in Amsterdam. In datzelfde jaar houdt ze een lezingentournee in Duitsland. In 1994 geeft ze lezingen in Florida. Ze is zeer betrokken bij de Tweede Wereldoorlog, leest er alles over en houdt er al vanaf haar vijftiende een archief over bij.
Doordat een uitgever haar blijft stimuleren om haar ervaringen te boek te stellen, verschijnt in 1991 haar debuutnovelle Tralievader. Het wordt in 1995 verfilmd door Danniel Daniel. De novelle is gebaseerd op de verhalen die haar vader haar vroeger vertelde over zijn verblijf in een concentratiekamp. Het is opgebouwd uit zeer korte hoofdstukjes met elk een eigen titel.
In 1996 verschijnt de verhalenbundel De grauwe minnaar. Het titelverhaal is een soort sprookje, een verhaal dat Friedman erg dierbaar is, zoals ze zegt in een interview met Opzij, omdat ze het heeft opgeschreven na de dood van haar vader toen ze erg depressief was. Het schrijven was een soort van therapie, hoewel de inhoud van het verhaal niets met de dood van haar vader heeft te maken.
Ze schreef tot 2005 wekelijks een column, aanvankelijk in dagblad Trouw en sinds april 2002 in weekblad Vrij Nederland. Een selectie van deze columns is gebundeld in Dostojevski's paraplu (2001) en Wie heeft de meeste joden (2004).
Boudewijn Büch verzon een dood kind, Carl Friedman een joodse identiteit. Maar waar Büchs verzinsels uitgebreid worden bediscussieerd, heerst over de geleende identiteit van Friedman een bijna plaatsvervangend beschaamd stilzwijgen. Alleen Pam Emmerik en Jessica Durlacher waagden het erover te schrijven. Emmerik perimtteerde zich in NRC Handelsblad een niet onaardige typering: joodser dan de Paus. Wie Friedmans columns volgde, weet dat de columniste zich inzake joodse kwesties ongemeen fanatiek opstelde. Het was het fanatisme van de bekeerling die nooit de bekering heeft opgebiecht, naar blijkt.
Sinds de publikatie van haar debuut ‘Tralievader’ werd algemeen aangenomen dat Friedman net als haar personages een joodse achtergrond heeft. In binnen- en buitenland is zij altijd omschreven als kind van een slachtoffer van de jodenvervolging. Haar Duitse uitgever introduceerde Friedman als een joodse auteur. In de VS staat een verhaal van Friedman in een bundel van joodse schrijvers die de Holocaust hebben overleefd. Met subsidie van het Nederlands Literair Produktie- en Vertalingenfonds sprak Friedman samen met Holocaust-overlevende G.L.. Durlacher in Amerika op een congres over de jodenvervolging. Net als Durlacher had ook een schrijfster als Marga Minco –net als iedereen- altijd verondersteld dat Friedman uit een joods-getraumatiseerd gezin kwam.
De feiten zijn anders. Carl Friedman heet in werkelijkheid Carolina Klop en komt uit een katholiek gezin uit Brabant. Vader noch moeder waren joods. In de oorlog zat haar vader Egbert Klop in het verzet. Vlak voor de bevrijding werd hij opgepakt en door de Duitsers vastgezet in het kamp Sachsenhausen, geen vernietigingskamp maar een werkkamp waar circa honderdduizend slachtoffers zijn gevallen. Na de oorlog kwam Egbert Klop uit het kamp. Nadat een onderzoeksjournalist in het Algemeen Dagblad haar katholieke herkomst had beschreven, wees Friedman op een joodse grootmoeder. Ook dit bleek onjuist. Een zoon van Klop, Friedmans broer, bevestigde de feiten in het artikel in het Algemeen Dagblad. Deze broer zei uit piëteit met zijn zus altijd te hebben gezwegen.
Piëteit lijkt me inderdaad gepast. Alles wijst er op dat Friedman in de greep is van wat wel heet ‘het verlangen joods te zijn’. Onder die titel verscheen van David J. Wolpe een boekje waarin onder meer gewag wordt gemaakt van het soms pathologische verlangen onder niet-joden naar een joodse identiteit. In algemene termen over pseudologia fantastica heet het dan dat Carolina Klop kennelijk een innerlijke leegte ervoer die moest worden opgevuld met een fictieve identiteit waarmee zij zich sterk identificeerde.
Door de jaren heen wordt het natuurlijk steeds moeilijker om die identiteit vervolgens weer af te leggen. Toch moet er vanaf 1991, het jaar van haar debuut ‘Tralievader’, iets hebben geknaagd telkens wanneer Friedman zichzelf in allerlei publicaties, tot op de flaptekst van vertaalde boeken aan toe, omschreven zag worden als joodse schrijfster en kind van een vader die heeft geleden onder de jodenvervolging. Bijna vijftien jaar lang heeft Friedman de kans gehad om het misverstand over haar achtergrond op te helderen. Ze heeft het niet gedaan.
Vorig jaar schreef Ramsey Nasr op de opinie-pagina van NRC Handelsblad een artikel over de Israëlische bezetting. In dat artikel polemiseerde Nasr onder meer met Friedman. Hij zei dat hij, vanwege haar achtergrond, begrip had voor Friedmans standpunt. Friedman antwoordde ongehoord fel op dat artikel – maar liet ook deze keer die door Nasr veronderstelde joodse achtergrond onweersproken.
Hoe houd je zoiets vijftien jaar vol? En: waaróm wil je zoiets volhouden? Ramsey Nasr noemde Friedman in zijn artikel ‘een verwarde mevrouw’. Die typering was van een accuratessie die Nasr toen nog niet kon beseffen. Zelf is Nasr kind van een Nederlanse moeder en een Palestijnse vader. Maar stel nu dat Nasr eigenlijk Ramses de Groot zou hebben geheten en kind was van een Nederlands-Hervormd echtpaar uit Winschoten, maar dat hij zich stilzwijgend een Palestijnse achtergrond zou hebben laten aanleunen. Ik weet zeker dat columniste Carl Friedman hem onderuit de zak zou hebben gegeven.
‘Het verlangen joods te zijn’ is bij Friedman blijkbaar zó sterk dat een katholiek meisje uit Brabant er een geduchte zelfontkenning voor over heeft. Dat katholieke meisje moet dan niet gek staan te kijken als degenen die wél feitelijk hebben geleden onder de jodenvervolging zo hun gedachten hebben over dat verlangen. Friedman zou misschien een voorbeeld kunnen nemen aan James Frey, die tenminste opening van zaken heeft gegeven zonder de portée en de intrinsieke kwaliteiten van zijn boek te verloochenen – want dat is wel het meest tragisch aan die zelfontkenning: Friedman veronderstelt waarschijnlijk dat haar fictie de geleende identiteit van de auteur nodig heeft.
Voor Carolina Klop steekt een katholiek vermoedelijk een kaarsje op, men bidt de rozenkrans. En als de schrijfster zichzelf heeft hervonden, zou het misschien heilzaam en bevrijdend werken als ze eens de parochie van haar jeugd op zoekt om daar te biecht te gaan. Van tralievader naar Pater noster: de schrijfster zal misschien ooit het spoor terug durven volgen - met twee tabernakels vol.' Zie:http://www.dichteraanhuis.nl/dichterpaginas/2005/zwagermanbl.htm
Negenennegentig procent van de mensen is brandhout. De meeste mensen zijn meelopers.
En de christelijke lezers van Trouw het volgende konden lezen:
Friedman's boek
Twee koffers vol gaat over de tragiek van de oorlogsslachtoffers. De slachtoffers van de eerste generatie worstelen met de verwerking van de Holocaust én met de vraag of zij onverkort aan hun joodse identiteit moeten vasthouden. De slachtoffers van de tweede generatie worstelen in feite met dezelfde problemen: de joodse identiteit, het Godsbesef en de grillen van het lot. Het gaat afwisselend over de lijdzaamheid van de joden, over hun trots en hun behoefte om niet op te vallen en om geen aanstoot te geven (zoals de Kalmans).
En hoe verschillend de joden ook van achtergrond zijn, het is de buitenwereld (zo beseft Chaja) die hen op één hoop blijft drijven. Chaja beseft dat het voor de joden heel moeilijk is om aan de beeldvorming rondom hen te ontkomen. Het hoort bij de tragiek van de oorlogsslachtoffers en hun nakomelingen. Ook Chaja zelf wordt op een gegeven moment met haar joodse afkomst geconfronteerd als zij erachter komt dat haar medestudente, Sophie, er de meest stuitende gedachten op na blijkt te houden met betrekking tot joden. Antisemitisme is een terugkerend motief in het boek (zie bijvoorbeeld de huisconciërge van de Kalmans).
Het ging er in als zoete koek, Carolina Klop's proza voldeed aan alle cliche's, ze wist op de juiste manier de juiste reflexen op te roepen, ze verwoordde in Nederland het inmiddels gecultiveerde slachtofferschap als geen ander. Het was eigenlijk niet eens meer belangrijk of ze 'Joods' was, ze was als het ware Joodser dan Joods geworden, ze was de spreekbuis van allen die op zoek waren naar 'hun joodse identiteit', zoals ook Klop zo fraai beschreef. Net zo fraai als deze constatering van haar:
Een mens is niet wie hij is, maar wie hij is geweest. Hij is de woorden die hij heeft gehoord en de stemmen waarmee ze zijn gesproken.
Maar ja, dit geldt natuurlijk niet alleen voor joden. In elk geval is het te mager om er een exclusief 'Joodse identeiteit' mee op te bouwen, zoals Daphne Meijer inmiddels toch wel zal moeten begrijpen. Ik herhaal Carolina Klop's woorden toen ze nog in de jurk van Carl Friedman rondliep:
Negenennegentig procent van de mensen is brandhout. De meeste mensen zijn meelopers.
Ik had dit laatste niet treffender kunnen verwoorden. 'De meeste mensen zijn meelopers' Waarom zou Daphne Meijer dit niet begrijpen?
1 reacties:
- De ellende van Friedman/Klop is natuurlijk, zoals Zwagerman al meldt, dat haar schrijfsels televisiewaardig moesten zijn (verfilmbaar zelfs) en dat haar door de debiel van dienst toegeworpen zou worden: goh, u/uw vader heeft heel wat meegemaakt, zeg. Want dat het fictie is, oftewel e enroman, wil er niet meer in. Wat kan het mij schelen of Boudewijn Büch nu echt een kind heeft gehad dat jong gestorven is of niet, als hij maar iets weet te verwoorden op dit punt. Blijkbaar werd hier niet aan getwijfeld, tot de televisiecontrolevragen werden gesteld of "hij het echt allemaal heeft meegemaakt". In die troebele vijver van nepliteratuurbeschouwing kunnen Klop en Monique de Wael gedijen. De gekte van dit feitelijke slachten van de roman, de legende, de mythe en wat dan ook - ik kan er zelf een boek over schrijven. Waar gebeurd, haha.
5 opmerkingen:
Auteur verzonnen herinneringen moet miljoenen ophoesten
13/05/2014
De auteur van een bestseller waarin ze het verzonnen verhaal over haar jeugd tijdens de Tweede Wereldoorlog brengt, de Belgische Misha Defonseca, moet haar uitgever 22,5 miljoen dollar terugbetalen. Dat heeft een Amerikaanse rechtbank beslist.
Misha Defonseca raakte bekend door "Overleven met de wolven", dat in 1997 uitkwam. Het is het levensverhaal van een joods meisje dat haar ouders ziet verdwijnen naar de concentratiekampen, maar zelf kan ontsnappen aan de nazi's en aan een levensgevaarlijke tocht door Europa begint. Ze overleeft alleen maar omdat ze opgenomen wordt in een roedel wolven.
Na een procedureslag van vijftien jaar besliste het hof van beroep van Massachusetts, waar de schrijfster woont, een eerder vonnis te schrappen waarin haar Amerikaanse uitgeverij werd veroordeeld tot het betalen van 22,5 miljoen dollar.
Op het moment van de publicatie ging de uitgeverij ervan uit dat het verhaal klopte. Pas na de veroordeling trok ze op onderzoek uit en achterhaalde ze dat de schrijfster, wier echte naam Monique de Wael is, niet joods is maar katholiek.
Het boek werd door een ghostwriter geschreven. De oorspronkelijke titel luidde "Misha: A Memoire of the Holocaust years". Nadien werd het in achttien talen vertaald. In 2007 volgde een verfilming van het verhaal. Een jaar later erkende Defonseca dat het verhaal verzonnen was.
http://www.deredactie.be/cm/vrtnieuws/cultuur%2Ben%2Bmedia/kunsten/belga_20140513_verzonnen
Het is jammer dat Carl Friedman nooit meer iets gepubliceerd heeft na deze onthullingen. Mij interesseert het niet waar ze haar identiteit vandaan heeft. Wat maakt het uit. Ze schrijft schitterend. Alles is altijd te herlezen . Heetverveeld nooit. En daar gaat het om.
dat kan allemaal waar zijn, maar dit artikel ging over een geleende identiteit, en de gevaren die daaraan verbonden zijn. zich uitgeven voor joods en daarmee een claim doen op authenticiteit terwijl dit een leugen is, kan nooit goed zijn in het maatschappelijke leven, hoe fraai de leugenaar zijn/haar woorden ook heeft mogen verpakken.
goh, wat een verhaal, oi, oi....
Jaren later inmiddels. Zag de film Left Luggage en ja, ik denk er anders over nu. Stom om die geleende identiteit vol te houden. Blijf er bij dat ze goed schrijft.
Een reactie posten