maandag 19 april 2021

De Schaamteloosheid van Max en Natascha van Weezel

In haar Parool-column van maandag 12 april 2021 schreef Natascha van Weezel, zoals wel vaker, over zichzelf en haar vader. Zij wordt op 13 april 2019 gebeld:

Ik hoorde een vriendelijke stem. Het was de voorzitter van de Tweede Kamer: Khadija Arib. Ze had het idee opgevat om een herdenkingsdienst te organiseren voor mijn vader, tijdens de eerst volgende plenaire bijeenkomst van de Kamer. Ze wilde weten of mijn moeder en ik dat zagen zitten. Ik dacht even na. Dat zou betekenen dat ik mijn bed moest uitkomen en me zou moeten aankleden. En dat ik naar Den Haag zou moeten afreizen. Een wandelingtje naar het toilet voelde op dat moment al als een marathon, dus hoe moest ik dat in godsnaam doen? Tegelijkertijd wist ik dat mijn vader het fantastisch zou hebben gevonden, een herdenking speciaal voor hem op de plaats waar hij het allerliefste kwam, dus zei ik volmondig: 'Ja.'

Deze beschrijving toont opnieuw een treffend voorbeeld van hoe in een klein land kleine kongsi's elkaar de bal toespelen en, erger nog, zonder enige gêne hierover berichten. Schaamteloos vertelt Van Weezel junior dat wijlen Van Weezel senior, die de macht had moeten controleren, het 'fantastisch' had gevonden dat alle volksvertegenwoordigers hem hadden willen herdenken voor zijn, in hun ogen, bewonderenswaardige werk. 

Hoe voortreffelijk was Max van Weezel's journalistieke werk geweest om door het parlement te worden gehuldigd? Laat ik de zionist daarover zelf aan het woord laten. Dinsdag 9 september 2014 kon de Volkskrant-lezer één van de meest ontluisterende interviews lezen die in een Nederlandse mainstream-krant zijn gepubliceerd. Onder de kop:

Het tijdperk Van Weezel is voorbij. Journalist Max van Weezel blikt terug op bijna veertig jaar Den Haag,

luidde de inleiding: 

Parlementair journalist Max van Weezel deed veertig jaar lang verslag van de vierkante centimeters op het Binnenhof. Nu dat tijdperk ten einde is, beschouwt hij opnieuw de journalistiek,

waarna de zelf-ontmaskering van Van Weezel onmiddellijk begon met de volgende anecdote:

Voor het radioprogramma Argos interviewde Max van Weezel onlangs Rob Wijnberg, hoofdredacteur van De Correspondent. Het gesprek ging over mediahypes, hijgerige journalistiek en beeldvorming. 'Dat interview was wel een eyeopener,' zegt Van Weezel (63). 'Ik was van plan hem heel kritisch te ondervragen, maar hij blies me omver met zijn visie op de journalistiek. Ik vond het een inspirerend verhaal.'  

Verderop in het interview zette het ‘icoon’ van de parlementaire polderpers uiteen waarom hij dit zo’n ‘inspirerend verhaal’ vond: 

Alles wat hij (Wijnberg. svh) vertelde tijdens dat interview was kritiek op wat ik mijn hele leven heb gedaan. Hij vindt het hyperig, nepnieuws, te veel gericht op de poppetjes. Joris Luyendijk heeft de parlementaire pers in 2010 dezelfde spiegel voorgehouden.

Ja, dat komt best hard aan. Er zit namelijk wel wat in. Ik heb me decennialang bezig gehouden met de dingen die op dat moment, op de vierkante meters van het Binnenhof, belangrijk werden gevonden.

Op de vraag of hij voorafgaand aan de kritiek van de journalisten Luyendijk en Wijnberg daar nooit aan gedacht had, antwoordde Van Weezel met een exemplarische onnozelheid:

Nee. Toen Luyendijk met zijn boek ‘Je hebt het niet van mij, maar…' kwam, dacht ik eerst: waar heeft hij het over? Maar ja. Nu zie ik wel dat zij de Haagse journalistiek terecht een spiegel voorhouden en zeggen: waren dat nou wel zo'n heldendaden?


Niet ondanks, maar juist dankzij zijn onvermogen om daadwerkelijk de doortrapte werking van de Haagse politiek in een bredere context bloot te leggen, herdacht de voltallige Tweede Kamer de parlementair journalist Max van Weezel. Het Algemeen Dagblad berichtte:

Met zijn overlijden heeft Nederland een ‘meesterjournalist en markante persoonlijkheid’ verloren, zei Kamervoorzitter Khadija Arib, 

terwijl enige dagen eerder al premier Mark Rutte vol lof had gesproken over Van Weezel, en hun Max karakteriseerde ‘als journalist gevreesd, maar als mens geliefd.’ Rutte beschouwde hem al: 

decennialang als één van de toonaangevende stemmen in de Nederlandse parlementaire journalistiek.

De premier roemde Van Weezel als scherp analyticus, altijd goed ingevoerd, en bovenal een meesterinterviewer met humor. ‘Max was een Haagse vedette zonder sterallures. Over de jaren heen hebben we een wederzijdse band van respect en persoonlijke waardering opgebouwd,’ aldus de minister-president verder in zijn boodschap.

Dat de heer Rutte het niet zo nauw neemt met de waarheid blijkt tevens uit zijn bewering dat Van Weezel senior als 'journalist gevreesd' werd door al die politici rond dat pleintje in Den Haag. Laat ik daarom even stil staan bij de werkelijkheid. Max van Weezel zelf gaf in september 2014 als antwoord op de vraag van Volkskrant-interviewster Loes Reijmer wat hij al die decennia had gedaan ‘als u in Den Haag was’:

Vooral gezellige dingen. Boekpresentaties met een borrel na, symposia met een borrel na, conferenties met een borrel na — alles in Den Haag heeft een borrel na. Het draait om socializen: niet de hele dag op de perstribune zitten.

LR: ‘Op safari’ noemen sommige Haagse journalisten dat.

Inderdaad. Of even langs 'de bontkragen': de voorlichters, de bontkraag om politici heen. Die vraag je of er nog nieuws is. Politici en voorlichters proberen ook weer via journalisten informatie over andere partijen te weten te komen. 'Zullen we even een kopje koffie drinken, Max?,’ luidt het verzoek dan — vaak wordt er bier bedoeld. 'Wij hebben het gevoel dat Diederik (Samsom, red.) niet zo goed ligt bij zijn fractie, denk jij dat ook?,’ zegt iemand van D66 vervolgens.

LR: Wat zijn ze dan aan het doen?

Bedrijfsspionage, via jou. En daar doe je als Haags journalist weleens aan mee in de hoop er iets voor terug te krijgen. Een exclusief interview met Pechtold, bijvoorbeeld. Je moet investeren in je contacten en daarbij hoort dat journalisten ook veel vertellen.

In Den Haag zijn de rollen langzamerhand omgedraaid, merk ik. Vroeger liepen journalisten achter politici aan, nu lopen zij achter jou aan. Journalisten hebben een beter netwerk, die trekken de hele dag door de wandelgangen.

LR: Is het niet te knus?

Jazeker, het is heel knus.

Loes Reijmer: In 1993 zei u tegen dagblad Trouw dat verdere symbiose van voorlichters en journalisten een halt moest worden toegeroepen.

Nou, dan heb ik de oorlog verloren. In de jaren negentig was de schok groot. Plotseling stond rond Wim Kok een haag van ambitieuze jongetjes die de boel overnamen, dat had de PvdA weer afgekeken van de Amerikaanse en Britse politiek. Voor die tijd belden journalisten van NRC, de Volkskrant of Vrij Nederland een minister gewoon op en stelden eisen: 'We willen een interview. Drie ronden van elk drie uur. Niet op kantoor, we doen het alleen als het bij jou thuis kan.' Een gesprek met een voorlichter erbij was niet doorgegaan, no way.

Er zijn er nu veel meer voorlichters dan toen en journalisten zijn ook veel meer aan hen gewend. Het lijkt alsof zij ook in hun relatie met politici de regie naar zich hebben toegetrokken. Bij interviews krijg ik soms het idee dat een politicus nog wel even wil doorpraten, maar dan zegt de voorlichter: 'Helaas, het is tijd.'

Je zit dicht op elkaar en dat is niet bevorderlijk voor een gezonde afstand tussen politici, voorlichters en journalisten… Veel loopt via voorlichters die dingen zeggen als: je moet mijn minister eens ontmoeten, hij is veel aardiger dan je denkt. Die gesprekken gaan zelden over de inhoud van het beleid. De parlementaire journalistiek is een veredelde vorm van sportjournalistiek geworden: wie is de winnaar van de dag? Wie is de verliezer? Zo gaan die interviews ook: 'U heeft verloren, hè? Wat ging er door u heen?’

Zonder enige schroom vertelde Max van Weezel bij zijn afscheid als parlementair verslaggever hoe journalistiek corrupt ook hij als ‘icoon’ van de ‘vrije pers’ was geworden. Toen de interviewster opmerkte dat de nauwe banden tussen pers en autoriteit gunstig zijn voor de voorlichters beaamde hij dit onmiddellijk, en voegde hieraan toe:

Ze zijn ook goed in het insteken van onderwerpen. Als voorlichters weten dat het ene dagblad met een negatief verhaal over de partij bezig is, proberen ze een ander dagblad op het idee te brengen een negatief verhaal over een andere partij te schrijven. Je wéét dat het afleidingsmanoeuvres zijn, maar als journalist ben je blij met de gouden tip. Je wilt je plek in de pikorde behouden.

Kortom, om zijn ‘plek in de pikorde’ te ‘behouden’ was de bij politici zo populaire Max van Weezel, volgens eigen zeggen, bereid om ‘bedrijfsspionage’ te verrichten, af te zien van ‘een gezonde afstand tussen politici, voorlichters en journalisten,’ en zich als parlementair verslaggever te laten gebruiken door politici die hij had moeten controleren. Hij was dermate populair bij het establishment dat minister president Rutte hem een ‘instituut’ noemde, ‘en een man van groot gezag; dit gaan we nog lang voelen.’ Overigens betreft het hier dezelfde premier onder wiens gezag twee opeenvolgende Nederlandse kabinetten fundamentalistische terroristen in Syrië steunden, zonder dat het ‘instituut’ Van Weezel iets doorhad. Dat is niet zo vreemd, want zijn devies was ‘vooral gezellige dingen’ doen, te ‘socializen’ in plaats van afstand te houden door onder andere  ‘op de perstribune’ de beleidsbepalers in de gaten te houden. Het is ook geenszins verwonderlijk dat de Tweede Kamer Van Weezel’s heengaan herdacht. Hij was voor een parlement, dat door het corrupte poldermodel de uitvoerende macht niet serieus controleert, een uiterst bruikbare pion. Max van Weezel was in alles het tegenovergestelde van legendarische joods-Amerikaanse journalisten als I. F. Stone en Studs Terkel, die in de woorden van eerstgenoemde ervan uitgingen dat ‘Every government is run by liars. Nothing they say should be believed.’ 

Stone waarschuwde bovendien met klem dat:

You've really got to wear a chastity belt in Washington to preserve your journalistic virginity. Once the secretary of state invites you to lunch and asks your opinion, you're sunk.

Op zijn beurt wees Studs Terkel erop dat:

We have two Governments in Washington: one run by the elected people — which is a minor part — and one run by the moneyed interests, which control everything.


Citaat uit Terkel’s boek Hard Times: An Oral History of the Great Depression (1970):

After the stock market crash, some New York editors suggested that hearings be held: what had really caused the Depression? They were held in Washington. In retrospect, they make the finest comic reading. The leading industrialists and bankers testified. They hadn’t the foggiest notion what had gone bad. You read a transcript of that record today with amazement: that they could be so unaware. This was their business, yet they didn’t understand the operation of the economy.

Beide journalisten hoefden aan het eind van hun leven zich niet, zoals Van Weezel, af te vragen of zij een ‘verloren leven’ hadden geleid. Stone en Terkel  werden ook niet door de macht geprezen, maar gewantrouwd. Daarentegen was het ‘icoon’ van de parlementaire polderpers schaamteloos in zijn opportunisme en conformisme, zoals tevens blijkt uit Van Weezel’s reactie op de constatering van de interviewster Loes Reijmer dat hij ‘een cynisch verhaal over de Haagse wereld’ had verteld en hij daarop antwoordde:

Tja. Toch is het een leuke omgeving om je leven te slijten.

LR: Waarom?

Het is veel minder saai dan mensen denken: lang leve de recepties met glazen rode wijn en schalen bitterballen — vervolgens zit je om drie uur 's nachts in de nachttrein naar huis. Ik voel me wel aangetrokken tot een hedonistisch leven. Het is een soort verlengd studentenbestaan tot je 63ste.

Dit cynisme, waarbij alles een prijs heeft maar niets een waarde, werd het handelsmerk van het narcistische, zelfbenoemde ‘joodse jongentje,’ wiens column, volgens eigen zeggen ‘natuurlijk vol[stond]’ met ‘ditjes en datjes,’ die de dag daarop alweer vergeten waren. Het studentikoze bestaan van de mainstream-journalist bestaat uit de trivialisering en daarmee de dépolitisering van de politiek. Al in 1922 stelde de vooraanstaande Amerikaanse media-ideoloog Walter Lippmann, in zijn standaardwerk Public Opinion dat

public opinions must be organized for the press if they are to be sound, not by the press... Without some form of censorship, propaganda in the strict sense of the word is impossible. In order to conduct propaganda there must be some barrier between the public and the event. Access to the real environment must be limited, before anyone can create a pseudo-environment that he thinks is wise or desirable.

Lippmann’s zienswijze is duidelijk merkbaar in het werk van Max van Weezel die de wandelgangen en Nieuwpoort doorkruiste om van de 'voorlichters' van de politieke partijen te vernemen wat voor hen het ‘nieuws' was, dat wil zeggen welke 'public opinions' zij 'for the press' hadden georganiseerd om op die manier te voorkomen dat de 'vrije pers' zelf zou bepalen wat politiek relevant was voor het grote publiek. Niet het icoon van de polderpers bepaalde zijn eigen agenda, maar degenen van wie hij afhankelijk was en die Max had moeten controleren, al was het maar omdat 'power corrupts.' Dankzij Van Weezel's 'ditjes en datjes' kon worden verhinderd dat het publiek de context zag, waarbinnen de westerse neoliberale politiek van permanent geweld tegen mens en natuur zich voltrok. De Amerikaanse hoogleraar Stuart Ewen, gespecialiseerd in Media Studies, schreef in zijn boek PR! A Social History of Spin (1996):

Throughout the pages of Public Opinion, Lippmann had asserted that human beings were, for the most part, inherently incapable of responding rationally to their world... 

Voor de ware macht geldt altijd en overal dat de pleitbezorgers van de gevestigde orde de spanning moeten wegnemen die van nature bestaat tussen 'critical reason and public discussion.’ De 'vrije pers' dient de status quo te handhaven door:

forging mental agreement among people who — if engaged in critical dialogue — would probably disagree. 

Met zijn journalistiek van 'ditjes en datjes' wist Max van Weezel decennialang de aandacht af te leiden van de bredere context van de bedreigingen waarmee nu de hele mensheid wordt geconfronteerd, zoals de baanloze groei, de milieuvernietiging, de gevolgen van de klimaatverandering, de massale verdwijning van vast werk, de permanente oorlogsvoering, de groeiende kloof tussen arm en rijk, de bevolkingsexplosie, de toenemende sociale onrust onder een aanzienlijk deel van de wereldbevolking dat in abjecte armoede probeert te overleven. En ondertussen stak het borrelend 'icoon' van de parlementaire polderpers nog eens een sigaartje op. Had Van Weezel zich daarentegen verdiept in de geschiedenis dan zou hij hebben geweten dat over de rol van de mainstream-pers gedocumenteerde kritische studies waren verschenen, waarbij een expert als professor Ewen op het volgende wees:

Lippmann added that serious public discussion of issues would only yield a 'vague and confusing medley,' a discord that would make executive decision making difficult. 'Action cannot be taken until these opinions have been factored down, canalized, compressed and made uniform.' […] In its adamant argument that human beings are essentially irrational, social psychology had provided Lippmann — and many others — with a handy rationale for a small, intellectual elite to rule over society. Yet a close reading of Lippmann's argument suggests that he was concerned less with the irrational core of human behavior than he was with the problem of making rule by elites, in a democratic age, less difficult. 

Met de komst van de massamaatschappij, de massaproductie en massaconsumptie werd begin twintigste eeuw de beheersing van de massa een steeds grotere prioriteit voor de elite, een probleem waarvan nationaal-socialisten als ook communisten en liberalen zich uiterst bewust waren, en vanzelfsprekend nog steeds zijn. Hoe houdt men de massa in bedwang? Vandaar het doorslaggevende belang van de economische en financiële macht om te kunnen beschikken over 'betrouwbare' woordvoerders van de ‘vrije pers,’ die een voor de elite zo gunstig mogelijk beeld scheppen. Op die manier liet Max van Weezel zich gebruiken door de politieke journalistiek te reduceren tot simplistische propaganda, de wereld van 'ditjes en datjes,’ zoals hijzelf zo treffend formuleerde, gekeutel in de marge, zoals hij tegen het einde van zijn leven begon te realiseren. De journalistiek van de trivialiteiten heeft inmiddels serieuze journalistiek in de mainstream media onmogelijk gemaakt, constateerde hij toen zelf. Den Haag is een klein wereldje vol grote ego’s, getuige ondermeer Max van Weezel’s beschrijving: 

Het geeft toch een kick als Mark Rutte je op de schouders slaat en zegt dat hij je artikel heeft gelezen. Dat werkt verslavend — de drive van mensen als Frits Wester en Ferry Mingelen zal zo te verklaren zijn. Ik merkte het afgelopen week weer: met journalistenvakbond NVJ waren we in Den Haag op bezoek bij burgemeester Jozias van Aartsen. Iedereen kreeg een handje, maar bij mij was het meteen: 'Hé Max, wat leuk dat je bent gekomen.' Je telt toch mee, zij het op Madurodam-niveau.

Meetellen, erbij horen, schouderklopjes ontvangen, het zijn kicks voor journalisten die hun eigenwaarde ontlenen aan de gespeelde aandacht die zij van autoriteiten op ‘Madurodam-niveau’ krijgen. Iemand die bij gebrek aan een doorleefde identiteit zich zo inspande louter en alleen om de aandacht op zich te vestigen, roept uiteindelijk een gevoel van medelijden op. Daar komt bij dat Nederlanders idolaat zijn van slachtoffers. Die geven hen het gevoel van superioriteit. Met een zeker pervers genoegen lazen ze over Max van Weezel’s ellende, over zijn  

getraumatiseerde moeder, familie in Australië die nooit meer naar Europa durft uit angst voor de nazi's: als je niet depressief wilt raken of maatschappelijk wilt mislukken, moet je niet met de oorlog bezig zijn. Ik denk dat ik, om er niet aan onderdoor te gaan, de identiteit heb gekozen van de geslaagde Haagse verslaggever voor Vrij Nederland.

Toen hij opmerkte ‘anoniem’ te hebben ‘meegewerkt aan een boekje, met een eerlijk verhaal over hoe het is om op te groeien tussen Holocaust-overlevenden. Daar wilde ik mijn naam absoluut niet bij hebben,’ en de interviewster vroeg: ‘Waarom niet?’ was het antwoord: 'Ik wilde niet zielig worden gevonden, geen mislukkeling zijn,’ waaraan Van Weezel toevoegde: 

Ik heb me decennialang verscholen achter de façade van de geslaagde journalist. In Den Haag stonden de Mark Ruttes en Alexander Pechtolds van deze wereld me op de schouders te slaan, 'dag Max'. Daar was ik iemand.

Zijn hele werkzame leven lang streefde hij  ernaar ‘iemand’ te worden, en daarvoor gebruikte hij de parlementaire politiek, om tegen het einde van zijn leven te beseffen dat hij al die tijd eigenlijk iemand anders was geweest. Zieliger is nauwelijks denkbaar. Het intens vergeefse van zijn optreden sprak ook uit de volgende opmerking, tien maanden voor zijn dood: 

Ergens denk ik: je had ook wel met een kalasjnikov op een heuveltop mogen staan om ons de vijand van het lijf te houden. Er zit toch ook een Leon-de-Winterachtige Max in me, zo van: timmer erop los als ze met hun poten aan ons lijf of goed komen.  

Het zijn de woorden van een man die over zichzelf zei: 'Ik probeerde mijn existentiële onzekerheid te compenseren door op alles ja te zeggen,' en die er nooit in slaagde precies te bepalen waar zijn loyaliteit lag. Was het de democratische rechtstaat Nederland, of de racistische apartheidsstaat Israel? Tegen het eind van zijn leven droomde hij ervan op een heuveltop in de bezette Westbank ‘de vijand van het lijf’ te houden ‘met een kalasjnikov.’ Dat die ‘vijand’ de legitieme bewoners waren van de door de bellicose Joodse zionisten bezette en belegerde Palestijnse gebieden, maakte de diep gefrustreerde Max niet uit. In het kader van de zionistische behoefte aan Lebensraum moest nog meer land etnisch gezuiverd worden. En ‘[a]ls ze met hun poten aan ons lijf en goed komen’ dan ‘timmer’je als ‘joodse jongetje dat er van Adolf Hitler eigenlijk niet had mogen zijn,’ er gewoon ‘op los,’ en vermoord je met een Kalasjnikov-aanvalsgeweer iedere Palestijn die voor zijn of haar rechten opkomt, net zoals de nazi’s destijds deden tegen de verzetstrijders in het bezette Europa. Nog steeds wordt deze ziekelijke, agressieve mentaliteit in Nederland geaccepteerd, en zelfs bewonderd, zoals bleek toen Tweede Kamerleden de dood van de in hun ogen ‘meesterjournalist en markante persoonlijkheid’ herdachten. 
Israeli forces detain 16-year-old Fawzi al-Juneidi during confrontations between Palestinians and the army in the West Bank city of Hebron that followed protests against Trump’s recognition of Jerusalem as the capital of Israel, 7 December. The boy, who was beaten by soldiers during his arrest, was released on bail 20 days later. Wisam Hashlamoun APA images

Zelf zei de ‘Haagse vedette’ zomer 2015 in een gesprek met Alexander Klöpping, oprichter van de commerciële krantensite Blendle

Ik denk wel dat ik te lang gefocust was om bij de toptien van de Haagse journalistiek te horen… Wat je echt belangrijk vindt, is of de minister-president je serieus neemt. Dat Jeroen Dijsselbloem tegen jóú zegt: dit vertel ik natuurlijk exclusief aan jou, want jij begrijpt het echt.

Klöpping: 'Het gaat dus vooral om de strijd tussen journalisten?'

Van Weezel: 'Ja.'

Klöpping: 'Kun je dat relativeren?'

Van Weezel: 'Nee, dat kon ik niet. Nog steeds niet, nee. Ik ben al geruime tijd aan het afkicken. Al tien jaar.'  […]

Klöpping en Van Weezel komen terug van een rondje door het bos met de fotograaf. Alexander Klöpping plaatst een foto van Max van Weezel op een boomstam op zijn Instagram met 10.000 volgers en op z’n Twitter met 256.000 volgers. Van Weezel trekt meteen zijn telefoon. Daar kijkt hij tijdens het gesprek sowieso al om de tien minuten op, naar Facebook, Twitter, Whatsapp, mail. We vertellen het hem.

Van Weezel: 'Oh, Jezus, doe ik dat? Wat onbeschoft.' […]

Van Weezel houdt nauwlettend in de gaten hoeveel hartjes de Instagramfoto van de volgers krijgt. Tegen Klöpping, met z’n ogen op het scherm: 'Ben je nou bezig met de macht die je langzamerhand hebt met Blendle?'

Klöpping: 'Macht?'

Van Weezel: 'Heel veel journalisten zitten inmiddels te sidderen of ze geliked worden. […] 

Toen ik bij Vrij Nederland kwam, zag je een grote, mooie foto door de dag heen steeds kleiner worden, omdat het stuk langer moest van de auteur. Maar…'

‘Maar wat?’

Van Weezel: 'Maar het had ook wel iets moois, journalistiek in die tijd. Er zat heel veel engagement in.'

Klöpping: 'Ja, ik had die tijd graag meegemaakt. Net zoals ik de dotcombubble graag zou hebben meegemaakt. Iedereen was gek geworden.’

Van Weezel: 'Jaaaa, maar journalisten hadden toen echt een boodschap voor de wereld. We moesten de lezer verheffen, opvoeden. Het was heel betuttelend, maar dit waren de onderzoeksjournalisten van wie iedereen nu zegt: hadden we die nog maar.'

Het bovenstaande geeft aan waar het in de Nederlandse mainstream-journalistiek om gaat: behagen om 'geliked' te worden. Van Weezel: ‘Ja, ja, ik vond het belangrijk om te zien dat het portret van Mark Rutte van mij en Thijs Broer op Blendle heel veel hartjes kreeg,' terwijl hij tegelijkertijd wist dat 'Je dicht op elkaar [zit] en dat is niet bevorderlijk voor een gezonde afstand tussen politici, voorlichters en journalisten,' waardoor, in de woorden van Geert Mak, de 'chroniqueurs van het heden en verleden,' hun 'taak,' het ‘uitbannen van onwaarheid,' niet 'serieus genoeg' nemen, ondanks het feit dat momenteel 'op Europees en mondiaal niveau een misvorming van de werkelijkheid plaats die grote consequenties heeft.' Maar omdat de meeste Nederlandse journalisten de goedkeuring van hun peergroup belangrijker achten dan de werkelijkheid, durven zij de kleinburgerlijke consensus niet te doorbreken en blijven hij en zij de officieel gesanctioneerde versie van de werkelijkheid verspreiden.
Kamer herdenkt journalist Max van Weezel. Onder: Lodewijk Asscher (PVDA) condoleert Van Weezels vrouw Anet Bleich. Ons kent Ons. Samen voor ons eigen.
Max van Weezel’s ontluisterend zelfbeeld is al deprimerend genoeg, maar nog erger is het feit dat zijn werk in het polderland zo wordt bewonderd door de gevestigde orde. Om als identiteitsloze werkelijk gezien te kunnen worden, speelde Van Weezel een spelletje dat geen spelletje is, elke dag weer, en de arrogantie van de macht deed de rest. Het zijn met name journalisten als Max van Weezel die ertoe hebben bijgedragen dat de laatste kwarteeuw de geloofwaardigheid van zowel de politiek als de journalistiek drastisch is afgenomen; men kan niet van het publiek verwachten dat het blijft geloven in het werk van journalisten voor wie hun plaats in 'de pikorde' de belangrijkste drijfveer is. Wanneer ik Max van Weezel in actie zag, moest ik paradoxaal genoeg, telkens weer denken aan de protagonist van Alberto Moravia’s roman De Conformist (1951), een man die 'tot elke prijs' streefde 'naar normaliteit; een wil tot aanpassing aan een algemeen aanvaarde norm, een verlangen om gelijk te zijn aan alle anderen, omdat anders-zijn hetzelfde was als schuldig zijn.' Zijn vurig verlangen veroorzaakte 'een zucht tot behagen die aan slaafsheid of aan koketterie grensde,' en resulteerde in collaboratie met het fascisme, een doctrine waarin de conformist niet gelooft, maar die hem wel een baan geeft, een functie, en zodoende een valse identiteit. 

Max van Weezel was een diep gekrenkte man met een chip on his shoulder, die uiteindelijk met zichzelf werd geconfronteerd. De Volkskrant-interviewster, Loes Reijmer, boog zich met de compassie van een vrouw, aan het einde van het interview als het ware troostend over Max heen door hem de geruststellend woorden toe te fluisteren: 'Het is niet te laat, toch?' waarop hij antwoordde: 'Ik ben te terughoudend geweest. Maar nee, het is inderdaad nog niet te laat.' 

In die woorden weerklinkt de kern van zijn tragedie. Nog steeds zag hij zichzelf als  slachtoffer. Maar van wie? In wezen nog steeds het slachtoffer van het trauma van zijn moeder, van haar slachtofferschap die te groot was om te kunnen dragen. Zij had haar zoon onbewust gedwongen een bepaalde rol te spelen, en stuurde hem zodoende met een geleende identiteit de wereld in. Van Weezel was een man met de identiteit van een ander, de schijn-identiteit van de ‘meesterjournalist,’ die diep van binnen fundamenteel ‘onzeker’ bleef, en daardoor uiterst ‘kwetsbaar’ was, zoals alle bange mensen.

Net als zijn moeder is hij nooit bij machte geweest het verleden te verwerken. Zijn formulering van het eigen vluchtgedrag was tekenend. 'Ik ben te terughoudend geweest.' Terughoudend betekent in deze context: 'bescheidengereserveerdgesloten,' maar de reden waarom hij koos voor de 'identiteit' van 'de geslaagde Haagse verslaggever,' zoals hij zichzelf kwalificeerde, was zeker geen bescheidenheid, gereserveerdheid en geslotenheid. Integendeel, hij wilde in de schijnwerpers staan, aanschuiven aan de tafel van de macht, hij verlangde naar schouderklopjes, was gevleid door de aandacht die hij kreeg van degenen van wie hij meende dat ze macht bezaten, maar die al snel weer onzichtbaar werden zodra ze van het politieke toneel waren verdwenen. Dit ging net zolang door tot hij de kritiek op zijn conformisme en opportunisme niet langer meer kon negeren en hem een 'spiegel' werd 'voorgehouden.' Dat beweer ik niet, dat zei hijzelf, niet in dezelfde bewoordingen, maar wel met dezelfde strekking. Op zijn 63ste moest hij een nieuwe identiteit opbouwen, een nieuwe rol instuderen. De Volkskrant:

Begin juli (2014. svh) zat Van Weezel bij de redactievergadering van Vrij Nederland. Hij was nog zoekende naar zijn nieuwe rol en sowieso niet met Den Haag bezig. Israel was net een offensief tegen Hamas begonnen op de Gazastrook, dáár lag hij wakker van. 'Ik kan mijn hoofd niet bij Den Haag houden,' zei hij tegen de andere redacteuren, 'ik zit met mijn gedachten bij Gaza.' 


Voor Van Weezel gold wat de Joods-Israelische hoogleraar psychologie aan de Universiteit van Haifa, Benjamin Beit-Hallahmi, in zijn boek Original Sins. Reflections on the History of Zionism and Israël (1998) schreef over joods-Amerikanen:

In ruil voor de onbeperkte politieke steun aan Israël hebben de Amerikaanse joden gekregen waaraan het ze het meest ontbreekt: een ideologische inhoud om de leegte van hun identiteit te vullen.

Toen ik professor Beit-Hallahmi maart 2008 interviewde, vertelde hij dat hetzelfde geldt voor joodse westerlingen in het algemeen. Als academicus die in de VS, Engeland en Frankrijk doceerde, en auteur is van talloze boeken, stelt hij ondermeer het volgende:

Het lijden van de joden door de eeuwen heen, en speciaal tijdens de Holocaust, is gebruikt om het ontzeggen van Palestijnse rechten te rationaliseren en te rechtvaardigen. Dit is zo doeltreffend gebeurd dat de Palestijnen beschouwd worden als de agressors in het Israëlisch-Palestijnse conflict, dat gezien wordt als een simpele voortzetting van de eeuwenlange joodse vervolging.

En: 

Diep (of niet zo diep) is iedere zionist zich bewust van de fundamentele immoraliteit van de manier waarop het zionisme de oorspronkelijke bewoners heeft behandeld.

Ik vrees dat ook voor Max van Weezel de zionistische staat hem datgene gaf waaraan het hem 'het meest’ ontbrak, te weten, een ‘identiteit.’ En dus fantaseerde hij uiteindelijk een ‘Sabra’ te kunnen zijn geweest, een man die met zijn aanvalsgeweer zich boven de menselijkheid waant. De:

term alludes to a tenacious, thorny desert plant, known in English as prickly pear, with a thick skin that conceals a sweet, softer interior. The cactus is compared to Israeli Jews, who are supposedly tough on the outside, but delicate and sweet on the inside.

Alleen nog in deze fantasie kon Van Weezel zich voorstellen alsnog revanche te nemen op de gojim die zijn moeder zoveel leed hadden aangedaan. Hoe machtelozer hij zich op zijn oude dag voelde, en hoe vaker zijn lange-termijn-herinnering opspeelde, des te meer Max de Palestijnen begon te haten, de ‘Arabieren’ die net als de nazi’s ‘met hun poten aan ons lijf of goed komen.’ Zo fantaseerde Van Weezel onbewust dat hij alsnog de oorlog zou kunnen winnen, en op die manier de wereld zou tonen dat ook hij als ‘joodse jongetje’ meetelde. In feite bleef zijn bestaan in Nederland een soort vlucht uit de werkelijkheid. Dat was ook onvermijdelijk. Over de corrumpering van het journalistieke werk in Nederland zei hij in 2009: ‘Ik doe er zelf ook aan mee’:

In dertig jaar tijd is het aantal journalisten op en rond het Binnenhof vervijfvoudigd: van 50 naar 250. De verslaggevers zijn ‘tot de tanden bewapend’ voor het geval er iets gebeurt. Dat heeft geleid tot meer aandacht voor incidenten en personen dan voor politiek-inhoudelijke vraagstukken. Max van Weezel, sinds 1976 parlementair journalist en voorzitter van perscentrum Nieuwspoort, signaleert een geestelijk vacuüm in zijn vak…

‘Haagse voorlichters maken gebruik van het geestelijk vacuüm dat in de journalistiek is ontstaan. Ze “steken iets in,” zoals dat in jargon heet. Politici roepen daarmee — via hun voorlichters — die aandacht voor incidenten ook over zich af. Niet alleen het aantal journalisten op het Binnenhof is toegenomen. Er zijn ook 500 of 600 persvoorlichters, woordvoerders, PA-consultants, of hoe ze zich ook noemen. Er is een handel ontstaan in primeurs, in voorkennis van beleidsnotities. Er wordt je een idee aangereikt en als je belooft dat je het plaatst, krijg je het exclusief. Als journalist hoef je niet meer zelf op een nieuwsfeit te komen door te netwerken en rond te vragen. Die handel is deel gaan uitmaken van ons metier, het is een vervalsing van het vak. Eigenlijk begrijp ik niet dat journalisten erin meegaan, maar ik doe het zelf ook. Nog een stapje verder kom je uit bij de popularisering waaraan de spindoctors sterk hebben bijgedragen. Het is een soort preventieve voorlichting, die allengs persoonlijker is geworden. Het beeld dat politici en Haagse journalisten onder één deken liggen klopt, het is de werkelijkheid.’


Na zijn afscheid als parlementair verslaggever lukte het Max van Weezel niet langer meer om de identiteit van een succesvolle journalist aan te nemen, en viel hij terug op een vermeend 'Joodse' identiteit, zonder zich te realiseren wat dit nu eigenlijk betekende. De Israelische hoogleraar Shlomo Sand wijst in zijn uitgebreide essay How I Stopped Being A Jew (2014) erop dat de:

'Sabras' expressed a firm and vigorous rejection of Yiddish culture, an attitude which they strongly encouraged by the leaders of the immigrant community. David Ben-Gurion had banned the use of the language of the Eastern European Jews in the congresses of his socialist party.

Professor Sand toont tevens aan dat er onderling gediscrimineerd wordt tussen de Joden in Israel zelf. Bovendien kijken de zionisten in Israel op de diaspora-joden neer, omdat die rekening houden met de goyim, en daarom een ondergeschikte rol spelen.  Wat voor 'Jood' zou Max van Weezel in Israel hebben willen spelen? De rol van de Joodse machthebbers, of die van de gemarginaliseerde Joden? Nog afgezien hiervan laat de herdenking in de Tweede Kamer zien hoe ondergeschikt de rol van Max van Weezel altijd is geweest. In plaats van werkelijk 'gevreesd' te zijn door de politieke macht, werd de kleine Max collectief omarmd door de tot corruptie neigende politici. Waarom? Omdat  hij als één van hen werd beschouwd. En zo gedroeg de journalistiek corrupte Max van Weezel zich ook. Such is life.







Geen opmerkingen: