donderdag 25 november 2010

Barend Elburg van Maror 2


Beste Barend Elburg,

Waar ik aan refereer wanneer ik schrijf over de morele verantwoordelijkheid van joden met betrekking tot de decennialange terreur tegen de Palestijnen wordt goed uitgelegd door Eitan Bronstein, in een hoofdstuk van mijn boek De oneindige oorlog. Lees maar:



Eitan Bronstein:
‘Wij Joden in Israël leven hier niet echt, we zijn niet geworteld in dit land.

Gesprek met Eitan Bronstein, de joodse directeur van Zochrot, een in 2002 opgerichte Israëlische organisatie die de joods-Israëlische bevolking bewust wil maken van de Palestijnse ‘Nakba, de Palestijnse catastrofe van 1948… door die te herdenken, erover te getuigen, te erkennen en te helen.’

Bronstein vertelt ons dat de meeste Joden in Israël onwetend zijn over de Nakba. Bovendien ontkennen ze die catastrofe. ‘De verschrikkingen zijn uit het collectieve bewustzijn gewist, ondanks het feit dat er natuurlijk wel vele duizenden Joden in Israël leven die meegedaan hebben aan het massaal verdrijven van de Palestijnen.’ Zochrot heeft als leidraad de uitspraak van Walter Benjamin dat een historicus ‘het als zijn taak beschouwt om tegen de draad in te gaan’. Benjamin, een joodse intellectueel die op de vlucht voor de nazi’s tenslotte zelfmoord pleegde was ‘er diep van overtuigd dat zelfs de doden niet veilig zijn voor de vijand als die wint’. Over de context van het werk van Zochrot staat in hun kleine brochure: ‘De zionistische collectieve herinnering bestaat zowel in ons culturele als fysieke landschap, maar de zware prijs die de Palestijnen betaalden – in levens, in de vernietiging van honderden dorpen, en in de voortdurende hopeloze situatie van de Palestijnse vluchtelingen – krijgt weinig publieke erkenning. De Nakba is afwezig in het onderwijsprogramma, in de meeste geschiedenis- en geografieboeken, en zelfs op de kaart van het land, aangezien Palestijnse plaatsen verwijderd zijn en een ander naam hebben gekregen. Zelfs vandaag de dag bestaat er geen officiële Israëlische erkenning of herdenking van de Nakba. Zochrot spant zich in om de geschiedenis van de Nakba toegankelijk te maken voor het Israëlische publiek, om zodoende Joden en Palestijnen te laten deelnemen aan een open en uitvoerige beschrijving van onze pijnlijke gemeenschappelijke geschiedenis.’ Zochrot hoopt daarmee ‘een kwalitatieve verandering aan te brengen in de politieke dialoog van deze regio. Erkenning van het verleden is de eerste stap in het verantwoording nemen voor zijn gevolgen. Erkenning moet gelijke rechten opleveren voor alle volkeren van dit land, met inbegrip van het recht van de Palestijnen om naar hun huizen terug te keren.’ Eitan Bronstein voegt daaraan toe: ‘Het oprichten van herdenkingstekens op de ruïnes van Palestijnse dorpen is een wezenlijk onderdeel van het cultiveren van civiele en nationale gelijkheid, en is een uitdaging aan de geschreven geschiedenis die in het landschap is gegraveerd. Het zichtbaar maken van de vernietigde dorpen is een uitdrukking van menselijkheid, het schept openheid en betekent het nemen van verantwoordelijkheid, en het begint het proces van catharsis binnen de Joodse gemeenschap.’

Norma Musih, een Joodse onderwijzeres uit Jaffa die betrokken is bij het werk van Zochrot schrijft: ‘Reizend door Israël kan men wegwijzers zien, markeringen en herdenkingstekens die het joods-Israëlische verhaal creëren en ondersteunen. Joods-Israëlische gebeurtenissen die meer dan 2000 jaar geleden plaatsvonden worden door deze herdenkingstekens gehuldigd, terwijl nergens Palestijnse herdenkingstekens te zien zijn. Bovendien wordt getracht deze herinnering weg te vagen uit het collectieve bewustzijn en uit het landschap. Wij, de Israëli’s, leren op onze scholen dat de Joden naar Israël kwamen om de woestijn te veranderen in een bloeiend vaderland, omdat wij een “volk zonder een land” waren die terugkeerden naar een “land zonder volk”.’ Norma Musih legt uit dat de organisatie de Nakba een plaats wil geven in het joods-Israëlische bewustzijn ‘om een alternatieve herinnering te promoten tegenover de hegemonistische zionistische herinnering. De Nakba is de ramp van het Palestijnse volk: de verwoesting van de dorpen en steden, het moorden, de verdrijving, de vernietiging van de Palestijnse cultuur. Maar ik geloof dat de Nakba ook ons verhaal is, het verhaal van de Joden die in Israël leven, die profiteren van de privileges van de “winnaars” [...] Een van de elementaire uitgangspunten van ons werk is dat de Nakba de “ground zero” is van het Israëlisch-Palestijnse conflict. Bewustwording en erkenning van de Nakba door het joods-Israëlische volk, en het nemen van verantwoordelijkheid voor deze tragedie, zijn essentieel om de strijd te eindigen en om een verzoeningsproces te beginnen tussen de twee volkeren van Palestina-Israël… Wat bedoel ik met het nemen van verantwoordelijkheid? Ik bedoel daarmee de erkenning en diep begrip van de tragedie die plaatsvond, en het verantwoording nemen voor ons deel van deze tragedie. Erkenning van het individuele en collectieve recht op terugkeer voor elke vluchteling die verdreven werd, en de hoop op de implementering van dit recht, of door het teruggeven van het in beslag genomen land, het betalen van compensatie of de terugkeer daadwerkelijk toe te laten. Kennis van de Nakba is een essentiële stap tot verzoening… Het toestaan van het recht op terugkeer zal de demografische balans in Israël veranderen en de Israëlische staat zou in zijn huidige vorm niet langer meer bestaan. Ik ben van mening dat het leven in deze nieuwe staat beter zou zijn voor zowel Palestijnen als Israëli’s die in dit land leven.’ Dit is in een notendop de kern van het verhaal.

Eitan Bronstein: ‘In Tel Aviv zijn nog restanten van een Palestijns dorp, ze liggen niet zo ver van ons kantoor. Als je daar de Joodse bewoners vraagt waar ze precies leven, weten ze nog wel dat ze in het voormalige dorp Summeil wonen. Maar verder weten ze niets over de voormalige bewoners, over wat er met hen is gebeurd, over waar ze nu zijn of over wat ze deden voor hun levensonderhoud. Niets weten ze erover. Zelfs niet wanneer ze in de huizen leven van de verdreven Palestijnen. Ook al wonen ze te midden van herinneringen toch zullen de joods-Israëli’s niets doen om dat verleden te achterhalen.’ In augustus 2005 kwam Summeil in het nieuws nadat Joodse en Palestijnse Israëli’s hadden geprotesteerd tegen het feit dat de gemeente Tel Aviv de oude Palestijnse huizen wilde laten slopen om ruimte te maken voor woon- en kantoortorens. Onder andere Michael Jacobson en Sima Tzafoni van de Faculteit Architectuur van de Bezalel Academie waren fel tegen de plannen. ‘Terwijl veel goedwillende mensen, onder wie ik, opgevoed zijn met de opvatting dat Tel Aviv een stad was, ontstaan op zand, is het verbazingwekkend om te ontdekken dat de stad een aantal plaatsen kent die tot het uitbreken van de Onafhankelijkheidsoorlog de locatie waren van Arabische dorpen… Tel Aviv was niet op zand geboren, was niet “uit de zee ontstaan” en “liep“ zeker niet door ”de velden”. Tel Aviv is niet alleen Herzl, Jabotinsky, Arlosorov, en Ben Goerion, het is ook de verlaten Arabische dorpen - Sheikh Muwannis, Jammusin, Salame en Summeil. En Nurit Moskovitch van de Faculteit Architectuur van de Universiteit van Tel Aviv verklaarde in 2005: ‘De universiteit staat op het punt haar… grond op het vernietigde Palestijnse dorp Sheikh Muwannis uit te breiden. Met grote ironie is ze van plan daar een nieuw gebouw neer te zetten voor de Faculteit Archeologie.’ Met de hulp van Zochrot schreef Moskovitch een voorstel om in de uitbreiding van de campus het dorp te herdenken door middel van ‘leegte gebieden’ greppels van drie meter diep die de leegte zouden creëren, die het verdwenen dorp heeft opgeroepen. De Universiteit van Tel Aviv was mordicus tegen. In het verleden heeft het universiteitsbestuur zelfs geweigerd om een bord te laten plaatsen waarop vermeld werd dat de campus ‘grotendeels was gebouwd op het land van het Palestijnse dorp Sheikh Muwannis’. Tijdens een conferentie over dit onderwerp, georganiseerd door Zochrot, steunde professor Moshe Zuckerman het verzoek om het dorp te herdenken: ‘Als we niet symbolisch rekenschap geven van het feit dat wij wetenschap en cultuur en onderwijs bedrijven zonder het besef dat wij een cultuur vernietigden, leven vernietigden, onderwijs vernietigden, en dat vernietigden wat er stond – dan worden onze cultuur en onze wetenschap voornamelijk iets ideologisch. De herinnering is niet slechts een zaak van morele reiniging, maar van een principe dat, als het niet wordt toegepast, van ons allen barbaren maakt, en degenen die geen barbaren willen worden kunnen beter beginnen met zich te herinneren,’ aldus Zuckermann, die tevens het hoofd is van het Instituut voor Duitse Geschiedenis van de Universiteit van Tel Aviv.

Eitan: ‘Wij Joden in Israël leven hier niet echt, we zijn niet geworteld in dit land. De grondleggers kwamen uit Europa en daar wilden we op lijken. De regio waarin we leven interesseert ons niet. Wanneer wij naar het buitenland gaan, gaan we naar het Westen of naar India, nooit naar Jordanië of Egypte. De band met Israël is een ideologische, metafysische band, is gebaseerd op geloof of een bepaalde politieke visie op de geschiedenis. Ik denk daarom dat de sleutel voor de oplossing het recht op terugkeer is. Zodra we dit recht voor de Palestijnen zullen erkennen, erkennen we tegelijk dat wij een onderdeel zijn van deze regio en dat we hier in vrede met onze buren willen leven en met de cultuur en de geschiedenis van het Midden-Oosten. Het gaat dus niet alleen om hun recht, maar ook om onze mogelijkheid hier geworteld te raken, vrede te sluiten met het land zelf, met de grond waarop we leven en daarom vooral ook met onszelf. We laten dan weten dat we werkelijk hier, op deze plaats willen leven, en niet op een stuk grond dat een vooruitgeschoven post van de westerse wereld is. Het zal ons mogelijk maken onszelf te accepteren als inwoners van deze regio. Daarom zullen we onze verantwoordelijkheid voor de Nakba moeten erkennen. Maar we staan pas aan het begin van dat proces. Een paar weken geleden was er ineens een fel debat in Israël over het feit dat voor het eerst in een Israëlisch lesboek van het ministerie van Onderwijs, geschreven voor Arabische lagere scholen, enkele regels over de Nakba stond. Het was alleen nog maar in het Arabisch. Desondanks ontstond er een enorme commotie onder de Joden in Israël, terwijl er alleen maar heel feitelijk stond dat de Palestijnen waren gevlucht in 1948 en dat deze gebeurtenis voor hen bekendstaat als de Nakba. Verder niets. De meeste reacties waren in de trant van: als we dit erkennen geven we ze een wapen in handen, ze hebben dan argumenten om geen gehoorzame burgers van Israël meer te zijn en bovendien kunnen de Palestijnse vluchtelingen dit gebruiken om aanvallen op ons te legitimeren.’

Duidelijk is dat een aanzienlijk aantal joods-Israëli’s wel degelijk weet dat er grootschalige misdaden zijn gepleegd. Dat wordt ook niet betwist. Het gaat er niet om dat ze toen gebeurd zijn, maar om de consequenties ervan heden ten dage. Men weet van de terreur, maar dat weten zit op een laag niveau. Het is verdrongen kennis. Of op zijn minst weet men dat er iets is dat een kwaad geweten kan oproepen. Eitan Bronstein: ‘Er zijn genoeg mensen die ervan afweten. Niet alleen van plan D, het draaiboek van de etnische zuivering, maar ook van de talloze slachtpartijen die werden aangericht. Er komt nu steeds meer boven water, door bijvoorbeeld getuigenverklaringen. Zo verscheen er in 2006 een uitstekende filmdocumentaire met als titel De Dagboeken van Yossef Nachmani.’

Nachmani was een zionist die in Galilea land aankocht voor het Joods Nationaal Fonds. Van 1935 tot 1965 hield hij een dagboek bij, waarin hij melding maakte van Joodse wreedheden. Nachmani was een gematigd man, die Arabisch sprak en zijn Palestijnse buren respecteerde, iemand die van mening was dat beide volkeren samen konden leven. De documentaire behandelt de wreedheden die de Hagana, de zionistische milities, en later de IDF, de officiële Israëlische strijdkrachten, rond 1948 begingen, inclusief de bloedbaden, de gewelddadige verdrijving van de Palestijnen en de daaropvolgende verwoesting van hun huizen om te voorkomen dat de vluchtelingen zouden terugkeren. De documentaire richt zich op de gebeurtenissen in Tiberias, de plaats waar Nachmani woonde, de eerste gemeenschap waar Palestijnen en Joden harmonieus samenleefden. Hoewel de Palestijnen in Tiberias het Verdelingsplan van de Verenigde Naties hadden geaccepteerd, waren zij toch de eersten die - nog voor de oprichting van de staat - uit hun huizen werden verdreven. Dit werd de start van de wijdverspreide etnische zuivering van het land. Nachmani was een man vol tegenstrijdigheden. Hij wees de terreur tegen de Palestijnen af, maar bleef toch als overtuigd zionist de Joodse staat steunen.

Bronstein: ‘Nachmani was een gecompliceerd mens, hij kocht land voor het Joods Nationaal Fonds en verdreef zo de boeren die er de grond bewerkten van rijke landeigenaren, die in veel gevallen hier niet eens woonden. Maar hoewel hij de boeren van hun land afzette, had hij gelijkertijd medelijden met hen. Hij zag hoe op een bepaald moment Joden de Palestijnen provoceerden om gevechten tussen de plaatselijke bevolking uit te lokken. Ten slotte slaagden deze provocateurs erin de Palestijnse inwoners te verdrijven. Dat geweld was hartverscheurend. Hij schreef over de talloze bloedbaden die onder de Palestijnen werden aangericht, bijna in elk dorp dat de Joden binnendrongen werden misdaden gepleegd tegen de Palestijnse burgerbevolking. En daar gaat deze documentaire van Delia Karpel over. Dus de kennis is er wel, ze bestaat ergens en als je zoekt vind je de informatie ook, maar je moet er moeite voor doen.’

Een redacteur van Haaretz schreef over deze documentaire: ‘Fascinerend! Een subtiele balans tussen feiten en ideologie, die het verleden belicht door het prisma van het heden.’ Eitan Bronstein: ‘De documentaire werd op kanaal 1 hier getoond, het belangrijkste kanaal van de publieke omroep.’ Ook dit toont de schizofrenie van de Israëlische samenleving aan. Een documentaire over de etnische zuivering wordt getoond en geprezen, maar de samenleving kan er niet over praten en al helemaal geen consequenties uit trekken. Zochrot probeert nu op verschillende manieren joods Israëli’s te confronteren met dit verleden. De organisatie heeft een goed gedocumenteerde website, de vrijwilligers organiseren workshops, lezingen en ontmoetingen tussen Palestijnse vluchtelingen en joodse-Israëli’s die op hun land wonen, tochten naar dorpen die met de grond zijn gelijkgemaakt. Daarnaast worden boekjes gepubliceerd met verhalen, foto’s, documenten over het onzichtbare verleden, in het Hebreeuws, Arabisch en sommige gedeelten in het Engels. Bronstein laat ons een brief zien van het hoofd van een Israëlische bibliotheek die schrijft dat hij de boekjes van Zochrot niet wenst te ontvangen en de al opgestuurde boekjes heeft weggegooid. Hij wil weten wat de mensen die dit materiaal hebben samengesteld, bezielt om ‘zulke giftige woorden te schrijven’ over de oorlog van 1948, die ‘ons opgedrongen werd’. Hij beschuldigt de Joodse organisatie van antisemitisme. Eitan Bronstein moet er hartelijk om lachen. ‘Het bekende argument antisemitisme komt weer om de hoek kijken. En het slachtofferisme. Wij Joden zijn niet de daders, maar de slachtoffers. Het wezenlijke probleem van het slachtofferisme is dat het een dader de confrontatie belet met zijn diep verborgen schaamte over het onrecht dat hij anderen aandoet. Het gevolg is dat de Israëli’s niet toekomen aan het noodzakelijke proces van erkenning.’

De psychotherapeuten Martine Groen en Justine van Lawick schrijven in hun studie Intieme Oorlog dat een chronisch conflict alleen dan opgelost kan worden als er een ontwikkeling doorlopen wordt ‘van schaamte naar schuld, naar bekennen en vervolgens naar boete, vergelding, vergeving en eventueel verzoening. De eerste stap is het benoemen van de vernederingen en de kwetsuren en de schaamte die daarmee gepaard gaat [...] Als dit is uitgesproken, helpt een schuldbekentenis om de schaamte te verminderen.’ Groen en Van Lawick constateren: ‘De mishandelaar – meestal de man -- schaamt zich voor zijn daden, de mishandelde – veelal de vrouw -- schaamt zich voor wat haar overkomt […] Schaamte dient […] uitdrukkelijk aan de orde te komen om de spiraal van geweld te kunnen doorbreken […] Bij geweld in de relatie is er sprake van een voortdurende grensoverschrijding […] waarbij de mishandeling gepaard gaat met dreiging, intimidatie, vernederen, treiteren en ander emotioneel gedrag. Het geweld is ingebed in een patroon van machtsuitoefening waarin vaak een afwisseling te zien is tussen gewelddadig en relatief rustig gedrag […] In de pauze na de uitbarsting van geweld ervaren beide partners de schaamte.’ En die schaamte manifesteert zich weer in woede en agressie, in een onvermijdelijke spiraal naar beneden tot in het uiterste geval de dood erop volgt. De dader wordt als het ware gegijzeld door zijn eigen onvermogen de schaamte onder ogen te zien. Op die manier komt de dader ook niet aan de schuldvraag toe en dat is met name zo problematisch omdat ‘schuld is goed te maken’, maar ‘bij schaamte is dat veel moeilijker. Bij deze emotie is sprake van een fundamenteel tekortschieten, en dat geeft een gevoel van falen, van niet toereikend zijn […] Het zelfbeeld wordt geschonden. Bij schaamte staat het zelf centraal dat veroordeeld wordt, bij schuld is het niet het zelf maar een daad die negatief beoordeeld wordt.’ En dat laatste is veel makkelijker te accepteren. Hoewel deze psychotherapeuten huiselijk geweld beschrijven, is hun analyse ook direct van toepassing op het Israëlisch-Palestijnse conflict, waarbij de oppermachtige Israëli’s de rol van de agressieve man spelen en de bezette Palestijnen die van de onderdrukte vrouw, die moet buigen voor het excessieve geweld van de sterkere partij. Dit fenomeen is ook uitgebreid geanalyseerd door de Indiase socioloog Ashis Nandy in The Intimate Enemy. Loss and Recovery of Self Under Colonialism. Hij schrijft: ‘Sinds ongeveer de 17e eeuw, hebben de hypermannelijke en overgesocialiseerde aspecten van de Europese persoonlijkheid stap voor stap de culturele eigenschappen verdrongen die werden vereenzelvigd met vrouwelijkheid, kinderjaren, en naderhand met “primitivisme”. Als onderdelen van een natuurfilosofie van boeren waren deze karaktereigenschappen gewaardeerde aspecten geweest van een cultuur die niet gekoppeld was aan prestatie en productiviteit. Van toen af aan werden ze afgewezen als strijdig met de heersende stroming van de Europese beschaving en toegeschreven aan de “lage culturen” van Europa en de nieuwe culturen waarmee de Europese beschaving geconfronteerd werd. Het was onderdeel van dit proces dat de koloniën geleidelijk aan gezien werden als de leefomgeving van volkeren die enerzijds kinderlijk en onschuldig waren, en anderzijds sluw, verwijfd en passief-agressief.’ Het gevolg van dit westerse wereldbeeld is allereerst dat ‘de kolonisator, die om zijn geweten te sussen de gewoonte heeft de andere mens als een beest te zien, zichzelf eraan went om hem als een beest te behandelen, en de neiging heeft om zichzelf in een beest te veranderen […] Ze dachten dat ze alleen maar indianen, of Hindoes, of bewoners van Zuidzee eilanden of Afrikanen aan het afslachten waren. Maar in feite hebben ze een voor een de verdedigingswallen vernietigd waarachter de Europese beschaving vrij had kunnen ontwikkelen,’ aldus de Franse intellectueel Aimé Césaire. De Zweedse hoogleraar en auteur Sven Lindqvist onderstreept dit proces nog eens aan het eind van zijn boek Exterminate all the Brutes, wanneer hij concludeert dat ‘Auschwitz de moderne industriële toepassing [was] van een uitroeiingspolitiek waarop de Europese overheersing van de wereld […] lang heeft gesteund.’ De titel van zijn boek verwijst naar de zin uit Joseph Conrads Hart der Duisternis, ‘verdelg al het gespuis’. Lindqvist vraagt zich af waarom de westerse protagonist ‘Kurtz zijn rapport over de beschavingstaak van de blanke man in Afrika met deze woorden eindigt?’ Hij schrijft dan: ‘Ik las Conrad als een profetische auteur die alle gruwelijkheden die in het verschiet lagen, voorzien had. Hannah Arendt wist beter. Zij zag dat Conrad over de genocides van zijn eigen tijd schreef. In haar eigen boek The Origens of Totalitarianism (1951), toonde ze hoe imperialisme racisme noodzakelijk maakte als het enig mogelijke excuus voor zijn daden… Haar these dat nazisme en communisme van dezelfde stam komen is algemeen bekend. Maar velen vergeten dat zij ook de “verschrikkelijke slachtpartijen” en het “barbaarse moorden” van Europese imperialisten verantwoordelijk hield voor “de zegevierende introductie van dergelijke pacificatiemiddelen in de alledaagse, respectabele buitenlandse politiek”, daarmee totalitarisme en zijn genocides producerend.’ Lindqvist ontdekt gaandeweg dat de ‘Europese vernietiging van de “inferieure rassen” van vier continenten de grond voorbereidde voor Hitlers vernietiging van zes miljoen joden in Europa… Het Europese expansionisme, vergezeld als het was door een schaamteloze verdediging van het uitroeien, schiep manieren van denken en politieke precedenten die de weg baanden voor nieuwe wandaden, die uiteindelijk culmineerden in de gruwelijkste van alle: de Holocaust… En toen hetgeen was gebeurd in het hart der duisternis werd herhaald in het hart van Europa, herkende niemand het. Niemand wilde toegeven wat iedereen wist. Overal in de wereld waar kennis wordt onderdrukt, kennis die als ze bekend zou worden gemaakt ons beeld van de wereld aan gruzelementen zou slaan en ons zou dwingen om onszelf ter discussie te stellen – daar wordt overal het Hart der Duisternis opgevoerd. U weet dat al. Net als ik. Het is geen kennis die ons ontbreekt. Wat gemist wordt is de moed om te begrijpen wat we weten en daaruit conclusies te trekken.’ In zijn A History of Bombing beantwoordt Sven Lindqvist de volgende vraag kort maar krachtig: ‘Wat is toegestaan in oorlogen tegen wilden en barbaren? Antwoord: alles.’ Ook in laatstgenoemde boek toont hij aan dat de barbarij eerst op gekleurde volkeren werd uitgeprobeerd voordat de westerlingen het op hun eigen blanke bevolkingen gingen toepassen. Het eerste bombardement op een ongewapende burgerbevolking vond ook niet plaats in 1937 op het Spaanse Guernica, maar 12 jaar eerder op de Marokkaanse stad Chechaouen, niet door Duitse nazipiloten, maar door Amerikaanse democratische piloten, die in dienst van de Fransen deze onverdedigde stad vernietigden, waarbij volgens Walter Harris, toenmalige correspondent van de Londense Times ‘weerloze vrouwen en kinderen afgeslacht werden en vele anderen verminkt en blind raakten’.

Geen enkel volk, geen enkele ideologie, geen van de drie monotheïstische godsdiensten is immuun voor deze barbarij. Mei 1996 verscheen de toenmalige Amerikaanse ambassadrice bij de Verenigde Naties, Madeleine Albright, in het befaamde CBS tv-programma 60 Minutes. Haar werd een reactie gevraagd op een VN-rapport waarin melding werd gemaakt van het feit dat als gevolg van de sancties en de Amerikaanse en Britse bombardementen die de Irakese infrastructuur volledig hadden verwoest, meer dan een half miljoen Irakese kinderen onder de vijf jaar om het leven was gekomen. De programmamaakster voegde eraan toe: 'Dat zijn meer kinderen dan in Hiroshima stierven… Is het de prijs waard?' Albright antwoordde: 'Wij denken dat het de prijs waard is.' Toen de verbijsterde programmamaakster Lesley Stahl nog eens aandrong en de ambassadrice vroeg of de Amerikaanse regering 'zelfs met de hongerdood' van kleuters akkoord ging, rechtvaardigde Albright deze genocidale politiek met de opmerking: 'Weet je Lesley… het is moeilijk voor mij om dit te zeggen, want ik ben een humaan mens, maar mijn eerste verantwoordelijkheid is om ervoor te zorgen dat Amerikaanse troepen niet weer opnieuw de Golfoorlog hoeven uit te vechten.' Nog geen zes maanden na haar uitspraak werd Madeleine Albright bevorderd tot minister van Buitenlandse Zaken, een benoeming die door de Israëlische media werd toegejuicht met de vermelding dat Albright ‘één van ons is,’ daarmee verwijzend naar haar joodse afkomst. Vier jaar later confronteerde de Australische journalist John Pilger de Amerikaanse onderminister van Buitenlandse Zaken, James Rubin, met haar uitspraak. Zijn reactie kwam erop neer dat Pilger te 'idealistisch' was. 'Bij het uitvoeren van politiek beleid moet men een keuze maken tussen twee kwaden… en helaas zijn de gevolgen van de sancties groter dan we gehoopt hadden,' aldus Rubin. Hij adviseerde Pilger niet zo naïef te zijn, want er bestaat nu eenmaal een 'echte wereld waar werkelijke keuzes gemaakt moeten worden'. Op hetzelfde had ruim een halve eeuw eerder beleidsbepaler George Kennan gewezen, toen deze architect van de naoorlogse Amerikaanse buitenlandse politiek in een intern beleidsstuk schreef: 'Wij hebben ongeveer 50 procent van de rijkdommen in de wereld, maar slechts 6,3 procent van haar bevolking […] In deze omstandigheden, zullen we niet in staat zijn te voorkomen dat wij het voorwerp worden van jaloezie en haat. Onze werkelijke taak in het komende tijdperk is om een netwerk van betrekkingen op te bouwen die ons in staat stelt deze positie van ongelijkheid te handhaven […] Om dat te doen, zullen we alle sentimentaliteit en dagdromen opzij moeten zetten; en moet onze aandacht overal geconcentreerd zijn op onze directe nationale doelstellingen […] We moeten ophouden te spreken over vage en… imaginaire doelstellingen als mensenrechten, het verhogen van de levensstandaard, en democratisering. De dag is niet veraf dat we in pure machtsconcepten moeten handelen. Hoe minder we daarbij gehinderd worden door idealistische slogans, des te beter het is.' Dit advies van de geestelijke vader van de containment-politiek werd niet alleen in het buitenland in de praktijk gebracht, maar ook in de Verenigde Staten zelf. Op dit moment bezit 1 procent van de Amerikanen meer dan 40 procent van ’s lands rijkdommen, terwijl meer dan 45 miljoen Amerikanen zich geen ziektekostenverzekering kunnen permitteren, en er miljoenen daklozen zijn. Deze onderkaste is net zo bewust gecreëerd als voorheen de koloniën door het Westen gecreëerd zijn.

Het geweld tegen de buitenstaander slaat op den duur onvermijdelijk naar binnen. Frantz Fanon, de psychiater/schrijver die net als Aimé Césaire in het overzeese Franse departement Martinique is geboren, beschreef hoe een politiefunctionaris die vrijheidsstrijders van Algerije martelde, vervolgens gewelddadig werd tegen zijn eigen vrouw en kinderen. En ook in Israël neemt het huiselijk geweld toe. Volgens het Israëlisch Vrouwen Netwerk worden elk jaar naar schatting 200.000 Israëlische vrouwen mishandeld, van wie ongeveer een vijfde naderhand op een eerstehulpafdeling behandeld moet worden. Jaarlijks blijft het aantal aangiften van huiselijk geweld toenemen. Dit geweld wordt versterkt door het overspannen beeld van kracht, dat door het zionisme wordt aangeprezen. De vooraanstaande joods Israëlische journalist Tom Segev schreef hierover: ‘Vele Israëli’s verachtten de zwakheid van de slachtoffers (in dit geval van de Holocaust, SvH) en vroegen waarom de joden zichzelf niet verdedigden. Een groot deel van hen, die claimden een nieuw soort Jood te vertegenwoordigen, de “nieuwe mens” gepropageerd in de zionistische mythologie, keek neer op de overlevenden. Anderen voelden zich schuldig en beschaamd over hun eigen zwakheid, omdat ze niet in staat waren geweest om joden te redden.’ Het is het beeld dat terugkeert in Hannah Arendts beschrijving van de Europese joden die zich zonder verzet de dood in lieten drijven. Dat zou niet weer gebeuren. Segev: ‘We dachten dat we betere mensen waren: wij zijn Bijbelse helden; wij zijn geen onderdeel van de diaspora. De term die in de begindagen werd gebruikt was “een nieuwe mens”, een concept afkomstig uit de Sovjet-Unie, de Weimarrepubliek, fascistisch Italië, een soort combinatie daarvan. Wij zouden de “nieuwe mens” zijn. Men kent dat wel: wij zijn recht door zee en sterk en patriottisch; wij hebben een land te verdedigen; wij bezitten eer; wij doen niet in zaken, kleine zaken zoals de joden van de diaspora.’ Deze ‘nieuwe Joden’ zouden zich nooit meer slachtoffer laten maken. Zich beroepend op hun eeuwenlange slachtofferschap maakten ze de Palestijnen tot slachtoffer van hetzelfde westerse mens- en wereldbeeld dat hen eerder zelf tot slachtoffer had gemaakt. De zionistische ideologie is scherp geanalyseerd door de joods-Israëlische docent Media Studies aan de Universiteit van Tel Aviv, Daniel Dor. In zijn boek The Suppression of Guilt. The Israëli Media & the Reoccupation of the West Bank schrijft hij dat de behandeling van de Israëlische Muur op de West Bank door het Internationaal Gerechtshof in Den Haag ‘door de meeste joods-Israëli’s alleen maar werd beschouwd als opnieuw een voorbeeld van de inherente vijandigheid van de wereldgemeenschap tegenover Israël, een vijandigheid geworteld in antisemitisme.’ Hij verklaart deze houding uit ‘de wanhopige noodzaak om de schuld te onderdrukken, te verwerpen, af te weren… De onderdrukking van schuld is een veel meer omvattend verschijnsel dan alleen maar de onderdrukking van informatie, die in aanleg schuld impliceert. De onderdrukking van dergelijke informatie is natuurlijk één manier om schuld te onderdrukken, maar de voorbeelden waarnaar we gekeken hebben tonen sommige andere aan: bijvoorbeeld het accentueren van het slachtofferschap en het retorische gebruik van sarcasme… Deze constante strijd tegen schuld gaat hand in hand met een bredere wereldbeschouwing, één die schuld afweert door het blameren van de andere partij. Deze wereldbeschouwing houdt vol dat Israël in de huidige crisis geen eigen agenda erop na houdt, dat het land tegen zijn zin bij de crisis betrokken is geraakt door het Palestijnse terrorisme, en dat de bezetting en het optreden van de Israëlische strijdkrachten geen rol spelen in het doorgaan van terreur. Meer dan iets anders, weerspiegelt het de diepgewortelde overtuiging dat een diplomatieke oplossing op dit moment niet levensvatbaar is, aangezien Israël al alles heeft gedaan om vrede te bereiken, en dus geen actieve rol speelde in de tragische verslechtering van de regio in wat een onoplosbaar conflict lijkt… het gevoel Israëli te zijn is voornamelijk het gevoel beschuldigd te worden door de hele wereld, en soms door andere Israëli’s, beschuldigd van iets waaraan je onschuldig bent… Geobsedeerd als ze zijn door het schuldverhaal, voorkomen de Israëlische media op een doeltreffende manier dat de Israëlische samenleving een discours over verantwoordelijkheid ontwikkelt, een dialoog die, nog afgezien van de strijd over de “oorsprong van het conflict”, begrijpt dat Israël en de Israëli’s verantwoordelijkheid moeten nemen voor de oplossing van het conflict, omdat vandaag de dag in werkelijkheid de Palestijnen onder een Israëlische bezetting leven en niet andersom.’ Op die manier ‘leveren de Israëlische media een bijdrage aan de voortzetting van het geweld,’ constateert Daniel Dor. De uiterst gekleurde berichtgeving leidt niet tot inzicht, maar tot nog meer angst en haat, en een vals bewustzijn. ‘De essentie van vooringenomenheid heeft niet te maken met kennis versus onwetendheid, waarheid tegen leugen, of publicatie versus censuur, maar met het voorzien van stukjes informatie van verschillende typen betekenis – en niet alleen in termen van hun betekenis als nieuws, maar ook en belangrijker nog, in termen van hun betekenis voor het scheppen van een maatschappelijke identiteit.’

Het is juist deze identiteit, gevormd door en voor bepaalde politieke belangen, waartegen Zochrot zich verzet. Het joods-Israëlische zelfbeeld maakt vrede onmogelijk. Het dwingt de Palestijnen tot het spelen van de rol van slachtoffer, dezelfde rol die de Europese joden eeuwenlang moesten spelen. Nu de jonge generaties Palestijnen, net als de zionisten, weigeren dit nog langer te doen blijft er voor hen niets anders over dan ‘de regels te breken, of ten onder te gaan’, de twee enige alternatieven voor ‘de zwakken in een wereld die beheerst worden door de sterken’, zoals George Orwell het eens formuleerde. Zolang de joods-Israëli’s weigeren er de beklemmende ironie van in te zien dat mensen die zichzelf beschouwen als alleen maar slachtoffer op hun beurt anderen tot slachtoffer maken, is volgens Bronstein vrede niet mogelijk: ‘Wij richten ons op de vraag van de eigen verantwoordelijkheid. Op die wijze kun je iets doen met het schuldgevoel. Wij zetten de volgende stap: wij zijn schuldig en wat kunnen we daaraan doen? Allereerst doet Zochrot dit door de joods-Israëli’s te confronteren met de feiten, niet op een abstract niveau, maar door hen te laten luisteren naar het schokkende relaas van vluchtelingen. Hun verhalen zijn zo aangrijpend omdat ze niet politiek zijn, maar voorbeelden uit de alledaagse werkelijkheid, het zijn onvoorstelbare tragedies, waarmee ieder mens zich onmiddellijk kan identificeren.’ Hij laat twee foto’s zien van ruïnes van het Palestijnse dorp Miske, een kilometer of twaalf van de kustplaats Netanya. De foto’s zijn van een verwoest Palestijns dorp, waarop men bomen heeft geplant, zogenaamd ‘in het kader van “het laten bloeien van de woestijn”,’ laat Eitan ironisch weten. Op de ene foto staat de kapotte moskee, op de andere het inmiddels verwenen schoolgebouw. Op een geel bord staat: ‘Hier stond het schoolgebouw van het dorp Miske. Het dorp werd in 1948 bezet en in 1952 verwoest. Het schoolgebouw werd in juli 2006 vernietigd.’ Bronstein: ‘Nadat wij dit dorp regelmatig met groepen hadden bezocht om te herdenken dat hier een gemeenschap woonde en om de Nakba te laten zien, hebben de autoriteiten het schoolgebouw helemaal met de grond gelijkgemaakt en er jonge boompjes geplant om het verleden onzichtbaar te maken. De moskee heeft men laten staan, want het is in Israël verboden om religieuze gebouwen te vernietigen. Toen wij aan de overheid vroegen waarom ze de school hadden verwoest, antwoordde een functionaris van het Israëlisch Land Beheer: “Er was sprake van illegaal binnendringen, een criminele handeling en daarom hebben wij het gebouw gesloopt.” Dit is natuurlijk een smoes, want toen we er waren, hadden ze ons kunnen vragen wat we daar deden. Dat wisten ze trouwens, want we hadden er borden geplaatst die verwezen naar de oorspronkelijke bewoners. Hoe dan ook, op een keer namen we leerlingen van twee scholen mee naar Miske, scholieren van rond de vijftien jaar van een Joodse en een Arabische school. Eerst bezochten we een kibboets in de omgeving, die werden vaak gevestigd op land van verdreven dorpelingen, en de inwoners van de kibboets vertelden dat ze in 1948 in totaal zestien soldaten hadden verloren bij gevechtshandelingen, en dat ze ook tijdens andere oorlogen mensen hadden verloren. Bovendien hadden er overlevenden gewoond van de Holocaust. Ze bezaten zelfs een klein museum met informatie over hun verleden. Vervolgens namen we de scholieren mee naar Miske, waar ze werden opgewacht door enkele Palestijnse vluchtelingen. Wijzelf gaven geen enkel commentaar. Aan het einde van de dag vroeg een Russische nieuwkomer, een jongen die niet door de Israëlische propagandamolen was gegaan, wie nu eigenlijk fout was geweest en wie niet. Toen we de vraag terugkaatsten, antwoordde hij: ‘‘Natuurlijk hebben de Palestijnen gelijk.’’ Zijn antwoord is wat simplistisch, maar ik merk wel dat de joods-Israëlis, die níét de kant van de Palestijnen kiezen, zich vreselijk beschaamd voelen. Men kan de feiten niet zomaar terzijde schuiven, eroverheen stappen alsof ze niet bestaan, men moet serieus nadenken over de juistheid van de Israëlische versie van de geschiedenis. We worden gedwongen er iets mee te doen, om te erkennen en verantwoording te nemen. En daar gaat het om. Op dit moment werken we met een groep bevriende leraren aan het schrijven en samenstellen van een onderwijsproject over de Nakba, documenten, mappen, audiovisueel materiaal. Weliswaar zijn er niet heel veel leraren die hierover willen onderwijzen, maar toch zijn er genoeg die dat wel willen en hun probleem is dat er geen studiemateriaal voor het middelbaar onderwijs voorhanden is. Bovendien hebben we hier een galerie waar we tentoonstellingen organiseren en we bezitten een uitgebreide Nakba-bibliotheek voor studenten. Zodra voldoende informatie makkelijk toegankelijk is kunnen de joods-Israëli’s serieus gaan nadenken over onze identiteit. Israël barst namelijk van de paradoxen. De zionisten van het eerste uur bijvoorbeeld, die door en door geseculariseerd waren, gebruikten de religieuze mythologie om joden te mobiliseren, en maakten van een geloof een politiek. Het probleem is echter niet het judaïsme, maar de zionistische overtuiging dat Israël een exclusief Joodse staat moet zijn. Omdat men een Joodse natie mogelijk wilde maken, moest men alle niet-Joden verdrijven. Een etnische zuivering was onvermijdelijk om de zionistische droom te verwezenlijken. En omdat de zionisten de oorspronkelijke bewoners hebben verdreven en weigeren hen te laten terugkeren, is vrede niet mogelijk. Daar komt nog bij dat de zionisten doorgaan met het in beslag nemen van nog meer Palestijns land. Dat is in feite het hele probleem. Het verziekt alle verhoudingen, ik bedoel, hier in Tel Aviv merk je het niet zo erg, dit is een open stad, maar zodra je in Jeruzalem bent voel je racisme op straat. Een zionist kan niet anders dan een racist zijn. Je ziet ook op de tentoonstellingen van de soldaten van Breaking the Silence, die zich tegen de terreur van de bezetting keren, dat het verwezenlijken van het zionisme jongeren ontmenselijkt. Al meer dan tachtig jaar geleden schreef een van de grondleggers van de Joodse staat, Zeev Jabotinsky, dat de Palestijnen nooit een exclusief Joodse staat zouden accepteren omdat dit onmiddellijk hun eigen ondergang zou betekenen. Hij pleitte daarom voor een “ijzeren muur, dat wil zeggen de vestiging in Palestina van een macht die op geen enkele manier zal worden beïnvloed door Arabische druk’’. En zo is het ook gebeurd, we hebben nu de muur van de Israëlische strijdkrachten en ook nog eens de betonnen muur, die ons fysiek scheidt van onze omgeving. Nogmaals, het is duidelijk dat een Joodse staat én vrede een onoverbrugbare tegenstelling vormen. Ik ben het volledig eens met de Israëlische historicus Benny Morris, die in een interview verklaarde dat het zionisme geen vrede kan brengen. En al die zogenaamde linkse politici die beweren dat dit wel kan, bedriegen de bevolking.’

De vooraanstaande joods Israëlische columnist B. Michael schreef in het dagblad Yediot Ahararonot: ‘Het lijdt geen twijfel dat het historische pad van het Joodse volk in de zestig jaar die 1942 scheidt van 2002 kan dienen als materiaal voor aangrijpende historische en sociologische onderzoeken. In zestig korte jaren, van degenen die opgesloten werden in getto’s tot degenen die anderen opsluiten. In zestig korte jaren, van degenen die gebrandmerkt en genummerd werden tot degenen die brandmerken en nummeren. In zestig jaren, van degenen die in rijen met de handen in de lucht achter elkaar lopen tot degenen die anderen in rijen met de handen in de lucht laten lopen… Eindelijk! We zijn niet langer een ander en bizar volk met een lichte huidskleur en een wijze blik, maar wrede soldaten zoals iedereen. Eindelijk zijn we gelijk aan alle andere naties.’

Eitan Bronstein: ‘Europeanen zouden hun verantwoordelijkheid moeten nemen voor hun eigen geschiedenis. Dat verleden kunnen ze niet afkopen door Israël blind te blijven steunen en het sturen van geld naar de Palestijnen in bezet of belegerd gebied. Het is natuurlijk altijd goed om mensen in nood te helpen, maar tegelijkertijd kunnen ze het politieke vraagstuk van de bezetting en inbeslagname van land niet langer meer negeren.’ Hij benadrukt dat Europa al genoeg boter op zijn hoofd heeft. ‘Het VN-Verdelingsplan was tevens het product van antisemitische motieven, de gedachte van: we geven ze een stuk land waar de overlevenden van de Holocaust naar toe kunnen en dan zijn we van het hele probleem af. Vervolgens greep Europa niet in toen onder de ogen van de hele wereld Palestina etnisch gezuiverd werd. En hoewel dat onrecht zestig jaar later nog steeds bestaat, weigert Europa net als de rest van het Westen Israël te dwingen zich aan het internationaal recht te houden. De houding van de Europese Unie is er een van: jammer voor de Palestijnen, maar het is nu eenmaal zo. Pech gehad en het recht speelt in de praktijk geen feitelijke rol meer.’ Over het verdrongen schuldgevoel in Israël zegt hij: ‘Dat zit diep in onze identiteit verborgen. Luister, als iemand weet dat hij woont op een plaats waar iemand anders heeft geleefd en die persoon maakt zichzelf wijs dat hij al het recht ter wereld bezit om daar te leven, dan is er geen groot probleem. Maar tegelijkertijd is het erkennen dat je een ander vreselijk onrecht hebt aangedaan bijzonder moeilijk psychisch te verwerken. Die erkenning is een traumatische ervaring en ze veroorzaakt een dramatische verandering in je persoonlijkheid, in de manier waarop je naar jezelf kijkt. Als er zicht zou zijn op vrede, of zelfs op een of andere overeenkomst die tot een positief resultaat leidt, dan kan men iets doen met dat schuldbesef, maar zolang dit uiterst gewelddadige conflict doorgaat, komt men er niet toe dat schuldgevoel onder ogen te zien. Wij proberen het wel, maar we merken dat het buitengewoon moeilijk is, met als gevolg dat dit conflict ook in onszelf almaar doorgaat.’

Bronstein illustreert de hypocrisie en schizofrenie van de joods Israëli’s met een verhaal over Ein Hod, Hebreeuws voor De Bron van Glorie, een voorheen Palestijnse plaats die in het Arabisch Ayn Hawd heette, wat letterlijk vertaald De Bron van de Drinkbak betekent. Op 14 mei 1948 kregen soldaten van de Alexandroni Brigade van hun hoofdkwartier opdracht om onder andere Ayn Hawd ‘aan te vallen en te zuiveren’, aldus het betreffende dossier in de archieven van de Israëlische strijdkrachten. Volgens de joods-Israëlische historicus Ilan Pappe in zijn boek De Etnische Zuivering van Palestina werd ‘de belangrijkste clan in het dorp, de Abou al-Hija, speciale helende krachten toegeschreven en daarom bezochten veel mensen het dorp. Om het oord te bereiken moest men over een slingerende weg omhoog van de kust naar de Carmelbergen, vijftien kilometer ten zuiden van Haifa. Het dorp ligt gedeeltelijk verborgen in een van de vele rivierdalen die van de bergen naar de zee in het westen lopen. Deze bijzonder mooi gelegen plaats werd intact gelaten door enkele bohemienachtige soldaten van de militaire eenheid die het bezette. Ze zagen meteen de potentie van het dorp en besloten het te laten zoals ze het aantroffen zodat ze er later konden terugkomen om er neer te strijken en het in een kunstenaarskolonie te veranderen. Al jarenlang biedt het onderdak aan enkele van Israëls bekendste beeldend kunstenaars, musici en schrijvers, vaak gelieerd aan het “vredeskamp”.’ Nadat de oorspronkelijke bewoners waren verdreven, besloot de Commissie voor Het Geven van Namen, een regeringsinstantie die verantwoordelijk was voor het vervangen van Palestijnse namen door Hebreeuwse, het dorp Ein Hod te noemen. Een van de vijf families van de Abou al-Hija clan vluchtte naar een stuk land ten oosten van hun dorp en vestigde zich daar. ‘Koppig en dapper weigerde ze te vertrekken, en stichtte geleidelijk aan een nieuw dorp onder de oude naam Ayn Hawd,’ aldus Ilan Pappe, die hieraan toevoegt: ‘Het succes van deze tak van de Abou al-Hija clan is absoluut opmerkelijk. Zij zochten hun toevlucht eerst in het nabijgeleden dorp Tirat Haifa, om alleen maar te ontdekken dat dit dorp de dag tevoren was bezet. Ze werden het ravijn ingedreven vlak bij hun eigen dorp maar slaagden erin om daar te overleven. De Israëlische commandant meldde dat “de operaties om de verzetshaarden van de vluchtelingen in de Wadi ten oosten van het dorp te zuiveren, doorgaan’’, maar hun pogingen om deze familie te verdrijven mislukten. De rest van de inwoners van Ayn Hawd raakte verspreid, sommigen zo ver als Irak… In de jaren vijftig bouwden de Abou al-Hija nieuwe huizen van steen in het bos dat nu hun dorp omgeeft. De Israëlische regering weigerde hun dorp te erkennen als een legale nederzetting en de dreiging van uitzetting zweefde constant boven hun hoofden. In 1986 wilde de regering het nieuwe dorp slopen, maar dapper en tegen alle verwachtingen in, slaagden de Abou al-Hija erin de pogingen te stoppen om hen te verbannen. Uiteindelijk verleende een betrekkelijk liberale minister van Binnenlandse Zaken het dorp een gedeeltelijke erkenning. De Joodse kunstenaarsgemeenschap daarentegen is in verval geraakt en lijkt minder “aantrekkelijk” in de 21e eeuw dan ze was in haar hoogtijdagen. De koffiebar Bonanza van de kolonie, gevestigd in de oorspronkelijke moskee van het dorp, is vandaag de dag doorgaans leeg. Marcel Janco, de kunstenaar en stichter van het Joodse Ein Hod wilde de plaats het centrum maken van het dadaïsme, de tegen de gevestigde orde gerichte kunststroming die in de Eerste Wereldoorlog in Zürich ontstond en het “primitieve” waardeerde als een tegenwicht voor de klassieke Grieks-Romeinse traditie. Gedreven door een verlangen om de “primitieve” essentie van kunst te bewaren, wilde Janco graag een deel van Ayn Hawd’s originele natuurstenen huizen redden van een grove renovatie. Maar al snel werden de oorspronkelijke woningen van Ayn Hawd omgebouwd tot moderne verblijven voor Europese Joodse kunstenaars, en het prachtige oude schoolgebouw van het dorp werd de plaats voor kunsttentoonstellingen, festivals en andere toeristische attracties. Janco’s eigen werken vertegenwoordigen naadloos het racisme van hedendaagse links in Israël in zijn benadering van de Arabische cultuur in het algemeen en van die van de Palestijnen in het bijzonder, een verhuld en soms zelfs genuanceerd, maar niettemin alomvattend, racisme in hun geschriften, kunstzinnige werken en politieke activiteiten. Janco’s schilderijen bijvoorbeeld beelden Arabische figuren uit, maar altijd vaag op de achtergrond van het bezette Ayn Hawd. Op die manier zijn Janco’s werken voorlopers van de schilderingen die men vandaag de dag kan aantreffen op de apartheidsmuur die Israël tot ver in de West Bank heeft neergezet. Waar de Muur langs Israëlische snelwegen loopt, wordt Israëlische kunstenaars gevraagd om gedeelten van dit negen meter hoge betonnen monster te versieren met panorama’s van het pittoreske landschap dat achter de Muur ligt, waarbij er telkens voor gezorgd wordt dat de Palestijnse dorpen die aan de andere kant liggen en de mensen die erin wonen niet afgebeeld worden.’

De Joodse kunstenaarskolonie van het meer dan zeven eeuwen oude Ein Hod bezit een eigen website, HYPERLINK "http://ein-hod.info/%20" http://ein-hod.info/, waar allerlei kunstnijverheid en kitsch aangeboden wordt tegen ‘10 procent korting voor overzeese toeristen’. Een van hen, Arnon Milchan uit Zuid-Afrika, hield er zelfs een speciale vermelding op de website aan over omdat hij daar ‘op een royale manier kunst aankocht’. Wat verzwegen wordt, is het feit dat het dorp in 1948 met geweld etnisch gezuiverd werd. Wel vermelden de Joodse kunstenaars dat het plaatsje ‘wordt begrensd door een oeroude olijfboomgaard’, maar niet dat die geroofd is van de Palestijnse vluchtelingen. Volgens de huidige bewoners ‘herbouwde in 1953 een groep progressieve kunstenaars onder leiding van Marcel Janco het dorp op eeuwenoude ruines’. De beheerder van de website nodigt de bezoeker uit: ‘Kom en ervaar de fascinerende geschiedenis van het dorp’, maar over die geschiedenis zwijgt hij vervolgens in alle talen. Iedereen is er welkom, behalve natuurlijk de verdreven Palestijnse bewoners. De oorspronkelijke bewoners, die weigerden het gebied te verlaten, mochten er wel aan de slag als hovenier, bouwvakker of klusjesman. Maar nu Zuidoost-Aziaten als gastarbeider nog goedkoper blijken te zijn, is ook die route afgesloten. Daarover zwijggen ‘de progressieve kunstenaars’. Hoewel ze vanaf hun balkon de oorspronkelijke bewoners van Ein Hod kunnen zien, wordt op hun website met geen woord geschreven over het bestaan van de vluchtelingen en zijn de Palestijnen in werkelijkheid voor hen volstrekt onzichtbaar.

Wie wel aandacht besteedde aan het verleden van de verdreven Palestijnen was Rachel Leah Jones, geboren in Californie en opgegroeid in Israël. In 2002 was haar filmdocumentaire 500 Dunam on the Moon. The Story of Three Villages in One. Ain Hawd, Ein Hod, and Ain Hawd al-Jadida voor het eerst te zien. Op de website van de documentaire, HYPERLINK "http://www.500dunam.com/" http://www.500dunam.com/, kan de geïnteresseerde onder andere het volgende lezen: ‘Terwijl in 1953 zo’n 418 Palestijnse dorpen, die ontvolkt waren door Israëlische troepen, met de grond gelijk gemaakt, werd Ayn Hawd aangewezen om te worden behouden als een kunstenaarskolonie… De moskee van het dorp werd veranderd in een restaurant/bar, gemodelleerd naar het Cabaret Voltaire in Zürich, waar Dada werd gevormd. Ondertussen vestigden zich in de heuvels boven Ein Hod, enkelen van Aynd Hawds ‘Aanwezige Afwezigen’, zoals de officiële Israëlische benaming is van verdreven Palestijnen, wier bezit in 1950 werd geconfisqueerd, maar die binnen de grenzen van de nieuwe staat leefden en niet naar hun oorspronkelijke woonplaats terug mogen. Deze groep inwoners van Ayn Hawd stichtte een gehucht in een gebied dat voorheen gebruikt werd als weidegrond. Het is nu een bos van het Joods Nationaal Fonds, dat in 1964 geplant werd en in handen is van de staat Israël. ‘Ayn Hawd al-Jadida: “het nieuwe Ayn Hawd”, is volgens het Israëlische recht een niet erkend dorp, en alle 35 huizen worden als illegaal beschouwd, en staan op de nominatie om te worden gesloopt. Als niet-erkend dorp krijgt het geen overheidsvoorzieningen als water, elektriciteit en riolering, een gezondheidskliniek, een toegangsweg, of een openbare school. Ondanks het feit dat Ayn Hawd al-Jadida in 1994 voor het eerst een officiële erkenning kreeg van het Israëlische ministerie van Binnenlandse Zaken is er de afgelopen acht jaar niets veranderd in de tijdelijke noodoplossing van het dorp. De inwoners meten het verstrijken van de tijd aan de hand van verschillende mijlpalen die hun bewustzijn dan wel hun doorleefde werkelijkheid hebben gevormd, “het eerste sloopbevel”, “het tweede sloopbevel”, “de eerste erkenning”, “de tweede erkenning”, enzovoorts.’ De documentairemaakster wijst op het wrange ironische feit dat de voormalige bewoners van Ein Hod nu ingehuurd worden om de authenticiteit van hun voormalige bezit in stand te houden. Maar die dadaïstische absurditeit ontgaat de Joodse kunstenaars van Ein Hod kennelijk. Op hun website staat: ‘De dadabeweging, een leidraad voor de kunstenaars van Ein Hod, riep op om de taalkundige en schilderkundige conventies van de bourgeoisie te loochenen en om terug te keren tot een algemene, inheemse, primitieve kunst, met een nadruk op het paradoxale in de vorm van een nihilistische satire. Voor deze kunstenaars is Ein Hod een objet trouvé. Zijn pracht: de esthetiek van de ruïne (dat in sterk contrast staat met de geconstateerde gekunsteldheid van de moderne Israëlische architectuur).’ In oktober 1988 woedde een gigantische brand in de bossen op de heuvels van Carmel, waarbij verschillende Joodse nederzettingen schade opliepen, waaronder Nir Etzion en Ein Hod. Volgens Zochrot ‘bereikte het vuur ook de huizen van Ayn Hawd al-Jadida, dat afgebrand zou zijn ware het niet dat de inwoners met hun handen het vuur op een afstand wisten te houden. De voorlopige watertoevoer naar het dorp vanuit Nir Etzion werd afgesloten, en alle Israëlische hulp was gericht op het evacueren van de Joodse ingezetenen en het blussen van het vuur bij hun nederzettingen. Ayn Hawd al-Jadida, het niet-erkende dorp dat in het hart van het door het Joods Nationaal Fonds geplante bos lag, was vergeten. De Israëlische tv werd overspoeld met uitzendingen over de kunstenaars van Ein Hod, die treurden over het plotselinge verlies van hun woningen, terwijl de Israëlische nieuwsmedia publieke hysterie opwekten door te insinueren dat het vuur het resultaat was van brandstichting door “vijandige elementen”. Vervolgens, en ondanks het feit dat de politie bevestigde dat er werkelijk geen enkel bewijs bestond om een dergelijke bewering te staven, werd een inwoner van Ayn Hawd al-Jadida gearresteerd voor het in brand steken van het bos.’

Maart 2005 stond in de eerste Nieuwsbrief van Een Ander Joods Geluid over het voormalige Ein Hod dat ‘de 900 Palestijnse inwoners werden verjaagd en de meesten van hen kwamen terecht in Jenin Vluchtelingenkamp. Slechts één familie, die van Mohammed Abou al-Hija, vluchtte naar hun familiegrond aan de andere kant van de berg… In 1968 plaatsten de Joodse nieuwkomers prikkeldraad om Ein Hod en de voormalige Palestijnse bewoners konden als zij geluk hadden in dienst komen van Joodse landeigenaren… De situatie van… Ein Hod staat symbool voor de Israëlische politiek. Waar in 1968 prikkeldraad werd geplaatst om de Palestijnse burgers buiten de deur te houden, is nu sprake van een afscheidingsmuur om Palestijnen buiten de deur te houden. Het gevolg is echter niet alleen dat ze buiten de deur worden gehouden, maar ook dat ze van elkaar en van hun land worden gescheiden. Tegenwoordig zijn er nog 40 niet-erkende Palestijnse dorpen binnen Israël, waarin ongeveer 100.000 Palestijnse internally displaced persons (IDP’s) wonen. Deze ontheemden leven zonder basisvoorzieningen als water en elektriciteit en bovendien in constante onzekerheid over hun toekomst. Het voorbeeld van het dorp Ein Hod is het bewijs dat er voorheen wel degelijk mensen leefden in de huidige Israëlische dorpen. De uitspraak “een land zonder volk voor een volk zonder land” berust op een mythe. De eeuwenoude olijfboomgaarden bewijzen dat.’ Overigens betalen deze internally displaced persons wel belasting.

De historicus Ilan Pappe vertelde de Britse journalist Greg Dropkin over een bezoek aan Ein Hod: ‘Ik ben er met een groep naartoe gegaan om de inwoners van beide gemeenschappen ervan te overtuigen dat ik als opvoedkundige met de kinderen van beide gemeenschappen wilde werken. “Waarom wil je de doos van Pandora openen?” vroegen de bewoners van Ein Hod mij. “Onze kinderen hoeven dit verhaal niet te kennen.” Ik vroeg: “Maar wat zeggen jullie dan tegen hen wanneer jullie door de vallei gaan en die mensen zien?” Het antwoord was: “Wij zeggen tegen hen dat zij bedoeïenen zijn, die zich hier in de jaren zestig en zeventig hebben gevestigd en dat zij met onze geschiedenis niets van doen hebben.”’

Het is deze leugen waartegen Eitan Bronstein strijdt. Hij wijst erop dat de joodse inwoners van Ein Hod, ‘die claimen hun bestaan aan de waarheid van de kunst te hebben gewijd, in een groteske leugen leven, te midden van de gerestaureerde authentieke woningen van de Palestijnen en feestend in een moskee die in een replica van Cabaret Voltaire is veranderd. Hoeveel dadaïstische absurditeit kan de werkelijkheid verdragen?’ Op de website van Ein Hod in de rubriek ‘Foto’s uit het Begin’ zijn geen afbeeldingen te zien van het oorspronkelijke Palestijnse dorp, wel foto’s van Eleanor Roosevelt ‘out from shopping’ en twee Marx Brothers die volgens het bijschrift ‘had a ball’, maar geen enkele afdruk van een Palestijn. De geschiedenis van Ein Hod begint voor de kunstenaars in 1953 met de komst van de dadaïst Marcel Janco, die volgens de website van zijn museum de kolonie ‘stichtte op de ruïnes van het Arabische dorp’, maar volgens de website van de huidige inwoners is de kolonie gebouwd op ‘ruïnes uit de oudheid.’ HYPERLINK "http://ein-hod.info/intro.htm%20" http://ein-hod.info/intro.htm De bezoekers wordt verteld dat ‘de dadasoirees gekenmerkt werden door spectaculaire shows, en simultane poëzie, avant-gardemuziek en dansers die maskers droegen. Onderdeel van de shows was het provoceren en tot razernij brengen van het publiek, waarmee vorm werd gegeven aan het dadaïstische verzet tegen alle waarden van de westerse cultuur en kunst, die zij als overleefd beschouwden gezien de vernietiging en slachting van de Eerste Wereldoorlog.’ Volgens Eitan wordt ook hier Europa nagespeeld en nageaapt, waardoor er een kunstmatig wereldje is ontstaan dat zich niets aantrekt van de werkelijkheid van het Midden-Oosten. Voor de kunstenaars bestaat die werkelijkheid nauwelijks, hooguit alleen in de marge van hun bewustzijn. Dit wordt nog eens goed geïllustreerd in een filmpje op hun website dat afkomstig is uit de Steven Spielberg Jewish Film Archive. Te zien zijn beelden uit de begintijd, terwijl verteld wordt dat Ein Hod ‘tijdens de onafhankelijkheidsoorlog verlaten’ werd, en dat ‘hier niets was overgebleven dan wat ruïnes verlaten door de Arabieren’. Toch ziet de kijker in een flits beneden in een dal Palestijnen voorbijtrekken. ‘Arabieren die geen afstand hebben willen doen van hun huizen,’ zegt een stem in het Frans, maar verder niets. De vraag waarom de Palestijnen hun huizen moesten verlaten blijft onbeantwoord, terwijl het toch een voor de hand liggende vraag is. Het enige duidelijke is dat ze in de marge leefden, aan de rand van een Joods bestaan. De beelden laten even zien dat de Palestijnen onderdeel van het landschap zijn, dat ze er als het ware organisch in opgaan. Ze zijn er niet en toch zijn ze er de hele tijd. Het is juist dit waarom Rachel Leah Jones zich bij het maken van haar documentaire liet inspireren door het befaamde korte verhaal Facing the Forests van de Israëlische auteur A.B. Yehoshua. Het is een beklemmend verhaal over een jonge Israëlische brandwacht, die moet waken over een aangeplant pijnboombos. Op een dag komt een groep wandelaars voorbij, die met een kaart in de hand vragen waar het Palestijnse dorp precies ligt. ‘Een dorp?’ vraagt de brandwacht. Hoewel hij er al een tijd zit, weet hij niets van het bestaan van een dorp: ‘De kaart moet verkeerd zijn, de hand van de landmeter moet gebeefd hebben.’ Maar een oude Palestijn die niet praten kan omdat zijn tong is afgesneden, gebaart hen naar de restanten van het dorp. Deze verborgen kennis obsedeert de brandwacht, ze brandt in zijn gedachten. Uiteindelijk steekt de oude Palestijn met goedkeuren van de brandwacht het bos in brand en doemen uit de rook en de waas de ruïnes van het verwoeste dorp op ‘in zijn elementaire contouren als een abstracte tekening, net als alle andere dingen die tot het verleden behoren en begraven zijn’. Door het plegen van een misdaad wordt een nog veel grotere misdaad zichtbaar. En het verbergen van een misdaad was ook het motief om het bos aan te planten. Bovendien laat Yehoshua zien dat zodra woorden betekenisloos worden, wanneer ze alleen maar dienen om een leugen in stand te houden, de mens uiteindelijk zijn toevlucht neemt tot geweld. De geschreven wet stelt niets meer voor als het rechtsgevoel permanent wordt geschonden. Daarnaast zit in het verhaal nog een laag: de Palestijn is geworteld in het land, het land is zijn bestaan, hij is er onderdeel van, maar de joods Israëlische brandwacht komt van buiten, van de stad, hij is iemand zonder identiteit, voor wie de taal geen betekenis meer heeft, die zichzelf ontvlucht, die ontworteld is geraakt. Niet voor niets is Facing the Forests het beroemdste verhaal uit de Israëlische literatuur, het appelleert aan een diepe onzekerheid, zelfs aan een gemis bij de joods Israëli’s. Yehoshua zelf spreekt van het ‘afbrokkelen van het centrum’, de verdwijning van de oude zionistische/arbeideristische ideologie die de identiteit van de eerste generaties zionistische kolonisten bepaalde. De Amerikaanse hoogleraar Gila Ramras-Rauch schrijft in The Arab in Israëli Literature dat de Joodse brandwacht ‘eigenlijk heeft verkregen wat de Arabier had: herinnering, wortels in een land dat doorgaans alles dat nieuw is en wat pijnlijk voor het land is, verwerpt, zelfs als vuur de fatale realiteit is. In zijn groei en vernietiging is het land een ontmoetingsplaats voor al zijn historische verhalen; zijn ware eigenaren zijn degenen die het opbouwen en vernietigen.’ Eindelijk bezit de brandwacht een geschiedenis. Het is het thema dat meer Israëlische auteurs hebben behandeld: de Palestijn als de ‘ware autochtoon’ die de Israëli graag zou willen zijn. Maar er is volgens Ramsas-Rauch nog een ander thema in het werk van deze schrijver: ‘Daarnaast ziet Yehoshua de huidige situatie van de Israëlische samenleving als symbolisch voor een complexere stand van zaken waarmee de mens in het laatste deel van de 20e eeuw bestookt wordt. Belegering, conflict, en oorlog worden daarom geenszins gezien als locale omstandigheden maar als onderdeel van een bredere 20e eeuwse neurose. De mythe dat de menselijke natuur te perfectioneren is, wordt ronduit in twijfel getrokken door de geschiedenis van onze tijd. En Yehoshua is beïnvloed door Dostojevski, en latere existentialistische auteurs, hij stelt de gedachte ter discussie dat de mens van nature het goede en het geluk zoekt.’ Auschwitz en Hiroshima tekenen elke moderne intellectueel. Beide zijn fenomenen van het verlichte Westen, van rationaliteit zonder rede.

De laatste zin in Facing the Forests is: ‘Wat nu?’, waarmee Yehoshua aangeeft dat na het geweld van het vuur beide partijen weer aangewezen zijn op woorden en op een dialoog. Er zit niets anders op dan het verleden zichtbaar te maken. Het kan niet langer genegeerd blijven. Het zal benoemd moeten worden. Precies zoals Eitan Bronstein stelt, kan alleen een erkenning van de schuld leiden tot vrede. Maar hij beseft tegelijkertijd hoe problematisch en ingrijpend zo’n erkenning zal zijn. Het zal de kern van het zionistische bestaan aantasten, het leven van iedere joods-Israëli. De joods Amerikaanse schrijver Philip Roth laat in Operatie Shylock een van zijn karakters over de joods Israëli’s uitschreeuwen: ‘Die zegevierende joden zijn verschrikkelijke mensen. Ik bedoel niet alleen de Kahanes en de Sharons. Ik heb het over iedereen, de Yehoshua’s en de Oz’s incluis. De goeden, die tegen de bezetting van de westelijke Jordaanoever zijn maar natuurlijk niet tegen de bezetting van het huis van mijn vader, de “edele Israëli’s”, die hun zionistische dieverij willen en toch een rein geweten. Ze zijn niet minder hooghartig dan de rest – de edele Israëli’s zijn nóg hooghartiger. Wat weten zij van “joods”, die “gezonde, zelfverzekerde”Joden die neerkijken op jullie, die “neurotici” in de diaspora? Is dat gezondheid? Is dat zelfverzekerdheid? Dat is arrogantie. Joden, die brute militairen van hun zonen maken – en wat voelen ze zich superieur aan jullie, joden die niets van vuurwapens weten! Joden die knuppels gebruiken om de handen van Arabische kinderen te breken – en wat voelen ze zich superieur aan jullie, joden die niet in staat zijn tot dat geweld… Wie denken ze eigenlijk wel dat ze zijn, die provinciale onbenullen! Cipiers! Dat is de grote verworvenheid van de Joden – dat ze joden hebben veranderd in cipiers en piloten van straalbommenwerpers! En stel dat het ze lukt, stel dat ze winnen en hun zin krijgen en dat alle Arabieren in Nabloes en alle Arabieren in Hebron en alle Arabieren in Galilea en in Gaza, dat alle Arabieren van de hele wereld dankzij de Joodse kernbom zouden verdwijnen, wat zouden ze dan over vijftig jaar hebben? Een luidruchtig staatje zonder enige betekenis. Daar zal de vervolging en de uitroeiing van de Palestijnen goed voor zijn geweest – voor de verwezenlijking van een joods België, zonder zelfs maar een Brussel aan de pluskant. Dat zullen die “authentieke” Joden hebben bijgedragen aan de beschaving – een land dat alle kwaliteiten ontbeert die de joden zo veel aanzien hebben gegeven! [...] Het ergste van de gettojood gecombineerd met het slechtste van de strijdlustige, agressieve goj en dat noemen deze mensen “authentiek”.’

Eitan Bronstein benadrukt tijdens het gesprek keer op keer hoe de erkenning van de etnische zuivering de kern van de Israëlische identiteit raakt. Vooral bij ‘de goeden, die tegen de bezetting van de westelijke Jordaanoever zijn maar natuurlijk niet tegen de bezetting van het huis van mijn vader, de “edele Israëli’s”, die hun zionistische dieverij willen en toch een rein geweten’. Hij zegt: ‘Het zit zo ontzettend diep in onze psyche. Neem nu de mensen in Ein Hod, Joodse kunstenaars in een authentiek Arabisch dorp. Zij staan bekend als links en zijn aanhangers van Peace Now, vrienden van de Arabieren, ze ondertekenen alle petities over bijvoorbeeld een tweestatenoplossing. Maar ze zullen nooit hun woning aan de verdreven Palestijnen teruggeven, ze weigeren zelfs toe te geven dat er sprake was van een etnische zuivering. Je zult geen woord daarover aantreffen op hun website, terwijl ze nota bene vluchtelingen in dienst nemen en met ze spreken. Dit zijn progressieve Joden, je zou dus anders verwachten. Maar opmerkelijk genoeg is voor hen het nóg moeilijker dan voor anderen om de Nakba te erkennen. Deze liberale Asjkenazische joden zijn namelijk altijd de leiders geweest en ze hebben een zeer hoge dunk van zichzelf. Ze zien zichzelf als humanisten, beschaafd, westers, democratisch en nog meer blabla. Het is voor hen bijzonder moeilijk om hun eigendunk door te prikken. De minder geprivilegieerde Joden in Israël zijn weliswaar even racistisch maar die zijn in elk geval minder gehersenspoeld door het zionisme. Vergeet ook niet dat zij vaak onder zware druk van de zionisten hiernaartoe zijn gebracht. Er bestaan talloze grote onderhuidse spanningen in onze maatschappij, de gedachte is ook niet vreemd dat als de vijand ophoudt te bestaan, en daardoor de druk van buitenaf zal verdwijnen, de Joden onderling een strijd zullen uitvechten over de vraag hoe een Joodse staat eruit moet zien. Intern zit er zo veel fout. Maar dat is weer een ander verhaal.’

Wat Bronstein en andere dissidente joods-Israëli’s eigenlijk laten zien is dat de Muur een metafoor is voor het hele bestaan in Israël. De joods-Israëli’s leven achter een ideologische muur, in een ideologisch getto. Ze zitten opgesloten in een verwrongen werkelijkheid. Achter zowel een betonnen als een onzichtbare muur leven ze in een leugen, en het gruwelijke is dat ze dit ook weten. Hoe dieper ze de waarheid van alledag proberen te verbergen des te zichtbaarder die wordt. In hun wanhopige streven om de Palestijnen onzichtbaar te maken hebben ze een negen meter hoge betonnen muur gebouwd, die de Palestijnen juist zichtbaarder heeft gemaakt. Door de Muur zijn de joods-Israëli’s zich voortdurend bewust van de Palestijnen. Zodra ze de lelijke, opzichtige Muur zien, die het landschap verscheurt, weten ze dat daarachter Palestijnen leven, net zoals ze weten dat ook zíj nu achter een Muur leven. En zo heeft de geschiedenis zich herhaald, aan het begin van de 21e eeuw zitten ze nu vrijwillig in het Midden-Oosten in een Europees getto. Om dat te kunnen bereiken moesten ze ook de Palestijnen in getto’s opsluiten. Het diep tragische is dat de joodse zionisten geslaagd zijn in wat de christelijke Europese antisemieten nooit helemaal lukte, het isoleren van de joden van hun directe leefomgeving, het creëren van een afgesloten wereld waar er nauwlettend op wordt toegezien dat er geen vermenging plaatsvindt. Tegelijkertijd beseft men ergens diep in zichzelf dat de Palestijnen nooit zullen verdwijnen, zelfs niet als die naar de randen van de bewoonde wereld worden verdreven, of worden uitgeroeid. Altijd zullen ze er zijn, net onder het alledaagse bewustzijn blijft hun aanwezigheid als een kwaadaardig gezwel voortwoekeren. Af en toe, op een onbewaakt moment, zal iets de Palestijnen weer zichtbaar maken en zal de pijn van het schuldgevoel terugkeren. Zonder boetedoening komt de dader niet los van zijn misdaad. Opmerkelijk genoeg staat dit besef centraal in het judaïsme. Het is het thema van Yom Kippoer, de heiligste van alle heilige dagen in het joodse geloof. Op het moment dat de zonde wordt erkend, wordt de relatie met God hersteld. Zo niet, dan raakt alles op aarde ernstig verstoord. Het is als het ware een natuurwet, die ook van kracht is in de onderlinge verhoudingen tussen mensen. Dit is geen goedkoop gepsychologiseer, maar een concrete les die iedere volwassene van het leven leert. Het is een wijsheid die het leven leert. In 1854 waarschuwde het indiaanse opperhoofd Seattle de blanke kolonisten met de volgende woorden: ‘Wanneer de laatste Rode Man zal zijn omgekomen, en de herinnering aan mijn stam voor de Witte Man een mythe zal zijn geworden, zullen deze kusten wemelen van de onzichtbare doden van mijn stam, en wanneer de kinderen van uw kinderen denken alleen te zijn in het veld, het pakhuis, de winkel, op de grote weg, of in de stilte van het ongebaande bos, zullen ze niet alleen zijn. Op de hele aarde bestaat er geen plaats, die gewijd is aan de eenzaamheid. Wanneer ’s nachts de straten van uw steden en dorpen stil zijn en u denkt verlaten, dan zullen ze bevolkt zijn met de terugkerende menigten die ze eens vulden en nog steeds van dit prachtige land houden. De Witte Man zal nooit alleen zijn. Laat hem rechtvaardig en goedaardig zijn voor mijn mensen, want de doden zijn niet machteloos. Doden, zei ik? De dood bestaat niet, alleen een verandering van werelden.’ Wie door de bezette gebieden rijdt, ziet hoe de zionisten in hun poging de grond in beslag te nemen het landschap hebben verkracht, de ruimte is veranderd in een schuldig landschap. Het is niet alleen de Muur of het elektronisch beveiligde hek, omzoomd door een onbetreedbare zone, het zijn ook de lukraak aangelegde doorgangswegen, de nederzettingen die als witte middeleeuwse burchten boven op de heuvels in het zonlicht te schel afsteken tegen de blauwe lucht. Het is het puin, het stof, het platgebulldozerde land, de overal verpulverde rotsen, het beton dat alles egaliseert, de naar schatting 100.000 olijfbomen die met grof geweld zijn ontworteld. Om het Palestijnse land in bezit te nemen hebben de joods-Israëli’s hun heilige land ontheiligd, werkelijk niets is er organisch tot stand gekomen, alles is er neergeplempt door een oppermachtige ijzeren vuist die met brute kracht zijn wil aan het landschap heeft opgelegd, zonder enige rekening te houden met het stille verlangen van de heuvels, de dalen en de valleien. Israël: zo ziet verkrachting eruit. John Berger, wiens joodse voorouders uit Polen, Galicië en het Oostenrijks-Hongaarse Rijk kwamen, schreef: ‘En hier identificeer ik mijzelf zonder te aarzelen met de rechtvaardige zaak en de pijn van degenen die de staat Israël (en neven van mij) veroorzaken in een mate die tragisch totalitair is.’ De Britse schrijver laat weten dat hij als kosmopoliet en humanist afstand doet van zijn ‘Recht op Terugkeer’, dat het elementaire recht van de Palestijnen onvermijdelijk heeft vernietigd. En diep in zichzelf knaagt de angst dat ‘het einde van de zionistische onderneming al voor de deur staat’. Aldus Avraham Burg, de voormalige voorzitter van de Knesset, die ten slotte de diaspora verkoos boven het leven in Israël, omdat een ‘een joodse staat gevaarlijk is. Het is dynamiet… De staat Israël definieren als een Joodse staat is de sleutel tot zijn ondergang.’ Burg verklaarde dat ‘er weliswaar toch nog een Joodse staat hier mag ontstaan, maar het zal van een ander slag zijn, vreemd en lelijk… Wij leven in een verpletterend mislukte werkelijkheid. Jazeker, we hebben de Hebreeuwse taal nieuw leven ingeblazen, een prachtige theatercultuur geschapen en een sterke munteenheid. Onze Joodse hersenen zijn zo scherp als altijd. We handelen aan de Nasdaq. Maar zijn dit de redenen waarom we een staat creëerden? […] De 2000 jaar oude joodse strijd om te overleven is geëindigd in een nederzettingenstaat, georganiseerd door een amorele kliek van corrupte overtreders van de wet die doof zijn voor zowel hun eigen burgers als hun vijanden. Een staat die geen rechtvaardigheid bezit, kan niet overleven. Meer en meer Israëli’s beginnen dit te begrijpen wanneer zij hun kinderen de vraag stellen waar ze denken dat ze over 25 jaar leven. Kinderen die eerlijk zijn geven toe, tot hun ouders schok, dat ze het niet weten. Het aftellen van het einde van de Israëlische samenleving is begonnen.’

Het leven in een leugen verontmenselijkt niet alleen, het maakt de mens ten slotte sprakeloos. Op de website van de kunstenaarskolonie Ein Hod staat in het Engels onder andere de volgende uitnodiging: ‘kom en ervaar de fascinerende geschiedenis van het dorp’. De wereld is uitgenodigd, behalve dan de voormalige Palestijnse inwoners uit het dorp, die naar het buitenland zijn gevlucht. Toen ik Dan Ben-Arye, de maker van Ein Hods website, per e-mail vroeg waarom er geen woord wordt gewijd aan het feit dat er Palestijnen woonden, kreeg ik als antwoord: ‘Ein Hod werd gebouwd door christelijke kruisvaarders. Toen de Turken het gebied veroverden (ongeveer vierhonderd jaar geleden) lieten ze zich bij de gevechten bijstaan door Turkse stammen. Het was gebruik om deze stammen de veroverde dorpen te geven. Het prachtige christelijke dorp Ein Hod werd gegeven aan een Túrkse stam genaamd Abu-Lega… Toen Israël zijn onafhankelijkheid uitriep was het dorp verlaten. Waar heb jij jouw geschiedenis geleerd?’ Turkse was vetgedrukt. In de ogen van Ben-Arye, die als beeldend kunstenaar ‘Bijbelse figuren’ maakt, hebben we hier niet met Palestijnen te maken maar met Turken. Bovendien zouden die ineens in het niets zijn verdwenen toen de staat Israël werd gesticht. Ik mailde de kunstenaar enkele vragen: waarom had hij de Palestijnen ‘Turken’ genoemd, ze woonden immers in Palestina? Noemt hij joden die uit Ethiopië komen nu Afrikanen of Israëli’s? Bovendien herhaalde ik mijn vraag waarom er niets over die geschiedenis op hun website staat, zodat lezers konden vernemen welke ‘fascinerende geschiedenis van het dorp’ hen te wachten stond. Zijn antwoord was dat Ein Hod al ‘80.000 jaar’ bewoond wordt en dat de website alleen de Joodse kunstenaarskolonie promoot. En wat betreft de Turken: Hoe noem jij de golf moslimimmigranten die Europa overvalt? Ik antwoordde dat ik nooit in deze termen dacht over moslimimmigranten en ik ook het voor hem kennelijk beladen begrip Turken niet zou gebruiken als ik het over islamitische landgenoten zou hebben, zeker niet als hun families al 400 jaar in Nederland zouden hebben gewoond. Daarnaast wees ik Dan Ben-Arye op het feit dat de kracht van kunst is dat het een diepere waarheid onthult, en niet een of andere politieke leugen verbergt. ‘Leugens in de politiek worden propaganda genoemd, leugens in de kunst heten kitsch.’ Kan een gevoelige kunstenaar elke dag weer negeren dat hij letterlijk boven op en in een verborgen misdaad leeft? Hoe kan het dat zelfs zogeheten progressieve Israëlische kunstenaars een schizofrene reactie vertonen zodra het hun eigen verleden betreft? Kunst is het ontsluieren van een fragiele en subtiele werkelijkheid, geen herhaling van een botte ideologische leugen. Ik mailde hem het citaat van Salman Rushdie waarmee de beschrijving van de documentaire van Rachel Leah Jones begint: ‘Indien een onzichtbare werkelijkheid zich als een fantoom bewoog onder een zichtbaar verzinsel, al haar betekenis ondermijnend… hoe kan dan iemand van ons aan die dodelijke laag ontsnappen? Hoe zouden we dan een authentiek leven kunnen leiden? Hoe zouden we anders kunnen zijn dan grotesk.’ Die vraag legde ik Ben-Arye voor. Ondanks herhaald verzoek kwam er geen antwoord. Leugens maken niet alleen de taal betekenisloos, maar ook het leven zelf. Het is een oude waarheid dat ontheemde zielen geen rust in hun omgeving vinden. Immers, niets spreekt in hun eigen taal met hen, om de simpele reden dat zij de taal van de omgeving niet spreken. Niets wat ze doen is in harmonie, hun handelingen vervloeken de omgeving, waardoor op haar beurt de omgeving hen vervloekt. Hun bestaan is niet doorleefd, maar kitsch, ze imiteren het leven, zonder het ooit echt te leven. In de documentaire van Leah Jones zegt een joods Israëli die in Ein Hod met oude materialen een Palestijns huis probeert na te maken over zijn poging: ‘Eigenlijk noem ik het een neo authentiek uiterlijk. Bij ons is het allemaal gekunsteld. Wij proberen te reproduceren, om te zijn zoals zij. Maar bij hen is het natuurlijk. Iemand zei eens dat zelfs hun kitsch aparter is dan onze kitsch, omdat het natuurlijk is bij hen, terwijl wij er zo hard voor moeten werken om het te bereiken.’ Het is als een vloek. Het opperhoofd Seattle had gelijk toen hij de blanke kolonisten waarschuwde zijn volk niet te vernietigen, want ‘alle dingen zijn met elkaar verbonden. Alles wat er met de aarde gebeurt, gebeurt met de kinderen van de aarde…. En zelfs de stof waarop u nu staat reageert liefdevoller op onze voetstappen dan op de uwe, want het is rijk aan het bloed van onze voorouders en onze blote voeten zijn bewust van de welwillende aanraking van de aarde.’

Na met zijn scherpe oude ogen in bezet Palestijns gebied te hebben rondgekeken, merkte John Berger op: ‘Toch wordt deze macht van de machtigen vergezeld door een furieuze frustratie: de ontdekking dat, ondanks al hun wapens, hun macht een onverklaarbare limiet kent.’

‘What you white men need will be the memory of

how to tame the horse of madness,

hearts polished by pumice in a flurry of violins.

All this you will need,

as well as a hesitant gun…

So take your time

as you dismember God.’

Toespraak van de Rode indiaan,

Mahmoud Darwish

Geen opmerkingen:

The Synagogue of Satan