Stan, is Willem van Genugten bekeerd?
Corrie
Nee, Corrie, de leden van de adviesraad hebben het
werk gedaan.
stan
ADVIESRAAD INTERNATIONALE
VRAAGSTUKKEN
De Adviesraad Internationale
Vraagstukken is
een adviesorgaan van de regering. Hij
brengt adviezen uit aan de minister
van Buitenlandse Zaken, de minister van Defensie en
de minister voor Buitenlandse Handel
en Ontwikkelingssamenwerking.
De Adviesraad kent vier permanente
commissies voor de advisering op de beleidsterreinen
van mensenrechten, vrede en
veiligheid, ontwikkelingssamenwerking en Europese integratie.
No. 83, maart 2013
TUSSEN WOORD EN DAAD
PERSPECTIEVEN OP DUURZAME VREDE
IN HET MIDDEN-OOSTEN
Leden Adviesraad Internationale
Vraagstukken
Voorzitter Mr. F. Korthals Altes
Vicevoorzitter Prof.dr. W.J.M. van Genugten
Leden Mw. prof.dr. J. Gupta
Mw. dr. P.C. Plooij-van Gorsel
Prof.dr. A. van Staden
LGen b.d. M.L.M. Urlings
Mw. mr. H.M. Verrijn Stuart
Prof.dr.ir. J.J.C. Voorhoeve
Secretaris Drs. T.D.J. Oostenbrink
Samenvatting en aanbevelingen
In overeenstemming met de strekking
van de aanvraag van de Eerste Kamer, gaat de AIV
in dit advies primair in op de vraag
hoe het vredesproces in het Midden-Oosten weer op
gang kan worden gebracht. De urgentie
van beëindiging van het conflict tussen Israël en
de Palestijnen is groter dan ooit.
Enerzijds worden de kansen op de uitvoering van een
tweestatenoplossing ernstig bedreigd
door de voortdurende uitbreiding van Israëlische
nederzettingen in de buurt van
Oost-Jeruzalem en elders op de Westelijke Jordaanoever;
dit naast de vele andere illegale
Israëlische nederzettingen die er al vele jaren zijn.
Anderzijds is de situatie in de
directe omgeving van Israël bijzonder instabiel en de
kans groot dat de Palestijnen (opnieuw)
hun toevlucht zullen nemen tot geweld, met alle
schadelijke gevolgen van dien.
De AIV is van mening dat een
tweestatenoplossing nog steeds de beste basis biedt voor
een vredesregeling tussen beide
partijen. De optie van een binationale staat is vanuit
humanitair-idealistisch oogpunt
wellicht aantrekkelijk, maar stuit op onoverkomelijke
principiële en praktische bezwaren.
Het alternatief van een blijvende Israëlische bezetting
van de Palestijnse gebieden, gepaard
gaande met repressie, beperkte bewegingsvrijheid
van de plaatselijke bevolking en
ongelijke verdeling van de watervoorraad, zal nieuw geweld
aan Palestijnse kant uitlokken – de
vraag is alleen wanneer. Bovendien houdt een dergelijk
scenario, met een welhaast
onvermijdelijke (verdere) aantasting van de burgerrechten
van Palestijnen maar ook van
dissidente Israëliërs, een gevaar in voor de democratische
rechtsorde in Israël zelf. Wel moet
een tweestatenoplossing worden ingebed in afspraken
over gebiedsruil, de rechtmatige
terugkeer van Palestijnen, voor zover zij dit wensen, naar
hun oorspronkelijke woonplaatsen in
Israël en veiligheidswaarborgen.
Ofschoon de AIV beseft dat het
verloop van het Israëlisch-Palestijnse conflict in
belangrijke mate wordt bepaald door
politieke factoren (krachtsverhoudingen, politiek
leiderschap, definitie van nationale
belangen alsmede de dynamiek van de binnenlandse
politiek in wisselwerking met externe
interventies), is het belangrijk dat dit conflict wordt
getoetst aan het algemeen aanvaarde
juridische kader en binnen dat kader tot een
goed einde wordt gebracht. Vandaar
dat in het advies ruime aandacht is besteed aan
relevante internationaalrechtelijke
aspecten, die onder meer voortvloeien uit het recht op
zelfbeschikking van volkeren, de
rechten en plichten van een bezettende mogendheid en
de proportionaliteitsregel inzake het
gebruik van geweld.
Referentiepunt voor de AIV in dit
verband is de Advisory Opinion van
het Internationaal
Gerechtshof (IGH) uit 2004. Weliswaar
is de aanleiding van het advies in eerste aanleg
de vraag naar de rechtmatigheid van
de bouw door Israël van de scheidingsmuur (voor
een groot deel op Palestijns gebied),
maar het oordeel van het IGH strekt zich uit tot
nagenoeg de gehele juridische stand
van zaken met betrekking tot het conflict. Het Hof
betrekt onder andere ook de
Israëlische nederzettingen op de Westelijke Jordaanoever in
zijn oordeelsvorming. Het komt tot de
conclusie dat Israël zich met zijn bezettingspolitiek
schuldig maakt aan schendingen van
het internationale recht. Deze betreffen onder
meer het recht op zelfbeschikking van
het Palestijnse volk, de bewegingsvrijheid van
alle inwoners in de bezette gebieden,
het recht op werk, gezondheidszorg en onderwijs.
Verder leveren, naar de mening van
het IGH, de muur en de nederzettingen schendingen
op van de Vierde Geneefse Conventie
(inzake de bescherming van burgers in oorlogstijd)
en van desbetreffende resoluties van
de Veiligheidsraad, omdat zij bijdragen aan het
veranderen van de demografische
samenstelling van de bezette gebieden. Er kan geen
49
twijfel bestaan over de
toepasselijkheid van de bewuste Conventie op deze gebieden.
Aangezien de AIV – zoals hieronder
wordt aangegeven – een actieve opstelling van de EU
in het conflict van wezenlijke
betekenis vindt, wijst hij ook op het belang van de bepaling in
de Associatieovereenkomsten (artikel
2), met zowel Israël als de Palestijnen, waarin wordt
gesproken over ‘het respect voor de
mensenrechten en democratische beginselen’.
De AIV heeft zich ook gebogen over de
gevolgen voor de vredeskansen van de hervormings-
bewegingen en omwentelingen die grote
delen van de Arabische wereld al meer dan twee
jaar op haar grondvesten hebben doen
schudden. Daarbij is hij tot de conclusie gekomen
dat de regionale ontwikkelingen, die
complexe dwarsverbanden laten zien, tot nu toe
geen wezenlijke invloed hebben gehad
op het Israëlisch-Palestijnse conflict, in positieve
noch in negatieve zin. Wel maken deze
ontwikkelingen de urgentie van het vinden van
een oplossing nog groter gelet op de
overheersende instabiliteit in de regio. Ook moet
er rekening mee worden gehouden dat
in de toekomst de toegenomen invloed van de
Islamitische partijen zich zal
vertalen in een meer uitgesproken steun voor de Palestijnse
zaak dan waarvan in het verleden
sprake was. Dit zou de Palestijnen ertoe kunnen
aanzetten hun strijd voor een
onafhankelijke staat met nog meer volharding voort te zetten
dan waarvan in het verleden al sprake
was. Dit zou ook ten koste kunnen gaan van hun
bereidheid tot het sluiten van een
compromis met Israël, indien niet op korte termijn
vredesinitiatieven worden genomen die
voldoende inspelen op de Palestijnse aspiraties.
Aangezien de beide partijen om
allerlei redenen waarschijnlijk moeilijk uit zichzelf de gang
naar de onderhandelingstafel kunnen
maken, is actieve internationale bemiddeling en
uitoefening van druk van buiten
hoogstwaarschijnlijk onontbeerlijk. In het recente verleden
was vooral de hoop op het Kwartet
gevestigd om het vredesproces weer een kans van
slagen te geven. De AIV is echter van
mening dat het Kwartet de oorspronkelijk gewekte
verwachtingen en ambities niet heeft
kunnen waarmaken. De formele medebetrokkenheid
van de VN, EU en Rusland bij deze
gelegenheidscombinatie, kon niet verhullen dat
elke bemiddelingspoging afhankelijk
was van de inzet van de VS, die daarmee een
sleutelpositie innam.
Ondanks de relatieve vermindering van
de Amerikaanse macht en de gepolariseerde
verhouding tussen Democraten en
Republikeinen blijft de VS potentieel in de beste positie
om de relatie tussen Israël en de
Palestijnen effectief te beïnvloeden. Of president Obama
in zijn tweede ambtstermijn bereid
zal zijn het nog steeds aanzienlijke Amerikaanse
gewicht in de schaal te werpen en zo
nodig mogelijke obstructie van de kant van Israël het
hoofd te bieden, is echter onzeker.
Er zijn overwegingen die grond kunnen geven aan de
verwachting dat de VS zich actief met
het conflict gaat bemoeien, zoals de Amerikaanse
geloofwaardigheid en reputatie in de
islamitische wereld en het politieke krediet dat
president Obama kan verwerven met een
geslaagde demonstratie van internationaal
staatsmanschap. Er zijn evenwel ook
overwegingen die voedsel geven aan de gedachte
dat de VS op afstand van het conflict
zal blijven, gezien de ernst van de Amerikaanse
begrotingssituatie, de kracht van de
pro-Israëllobby en de prioriteiten van de VS elders in
de wereld.
De onzekerheid over de inzet van de
VS in de komende tijd maakt het extra belangrijk
te kijken naar de mogelijke rol van
de EU. De AIV meent dat de mogelijkheden van de
EU om het vredesproces weer nieuw
leven in te blazen potentieel groter zijn dan vaak
wordt aangenomen. De Unie onderhoudt
nauwe economische en andere banden met
Israël, terwijl de Palestijnen in financieel
opzicht sterk van haar afhankelijk zijn. Zo
mogelijk moet de EU in haar ijveren
naar vrede in het Midden-Oosten aansluiten bij
eventuele Amerikaanse inspanningen.
Dat biedt de beste waarborgen voor hervatting
50
van de onderhandelingen. Maar blijven
toereikende Amerikaanse inspanningen
uit (of dreigen ze een verkeerde kant
op te gaan doordat onredelijke Israëlische
posities teveel worden ontzien), dan
moet de EU er niet voor terugdeinzen haar eigen
verantwoordelijkheid als bemiddelaar
te nemen. In deze rol moet zij, gezien haar ambitie
of pretentie een ‘normatieve macht’
te zijn, zoveel mogelijk varen op het kompas van
algemeen aanvaarde beginselen van
internationaal recht (waaronder het humanitair
recht en de mensenrechtenverdragen).
Voor een brede legitimering van internationale
vredesvoorstellen is het verder
belangrijk dat ook landen uit de Arabische regio, zoals
Egypte en Jordanië, of Qatar, bij het
bemiddelingsproces worden betrokken.
Het spreekt vanzelf dat de
vredeskansen in het Midden-Oosten vooral worden bepaald
door de bereidheid van beide partijen
de onderhandelingen te goeder trouw te hervatten.
Hiervan zal alleen sprake zijn indien
Israëliërs en Palestijnen in meerderheid de overtuiging
hebben dat een vredesregeling op
basis van een tweestatenformule uiteindelijk in het
belang van beide partijen is. Aan
Palestijnse kant moet worden erkend dat de bezorgdheid
in Israël over de verzekering van
zijn veiligheid, nu en in de toekomst, legitiem is. Van de
Palestijnen mag ruime medewerking
worden verlangd om die bezorgdheid zoveel mogelijk
weg te nemen. Die medewerking kan
onder andere bestaan uit doeltreffend optreden
tegen radicale Palestijnse
groeperingen die op gewelddadige wijze strijden tegen de
aanwezigheid van Israël als staat van
het Joodse volk in de Arabische wereld. Uiteraard
doet zich hier vooral een probleem
voor met betrekking tot strijdgroepen in Gaza, welk
gebied buiten de feitelijke controle
valt van de Palestijnse Autoriteit. Een verzoening
tussen Fatah en Hamas is daarom zeer
gewenst. Contacten met Hamas mogen niet uit de
weg worden gegaan. Van Israëlische
kant moet op korte termijn een radicale ommekeer
in het nederzettingenbeleid worden
geëist. De praktijk van de vestiging van Israëlische
nederzettingen ver op Palestijns
grondgebied staat immers op gespannen voet met de
ruimte die er nog is om een
levensvatbare Palestijnse staat te stichten. Met het negeren
van herhaalde oproepen en
waarschuwingen van de internationale gemeenschap om te
stoppen met de uitbreiding van de
nederzettingen, roept de Israëlische regering sterke
twijfel op aan de ernst van haar
verklaarde vredesintenties.
Indien Israël onverhoopt niet bereid
blijkt een einde te maken aan de groeiende
kolonisering van de bezette gebieden,
ontkomen verantwoordelijke actoren binnen de
internationale gemeenschap er niet
aan op woorden van protest ook daden te laten
volgen. Met andere woorden, aan
aanhoudende schendingen van het internationale
recht en bindende uitspraken van de
Veiligheidsraad moeten in de geschetste situatie
consequenties worden verbonden. Voor
de Europese Unie zou dat een beperking of
bevriezing van haar betrekkingen met
Israël kunnen betekenen (in elk geval geen
opwaardering van de
samenwerkingsrelatie) en, als uitvloeisel van internationale
juridische verplichtingen, het
afkondigen van een verbod op importen van producten uit de
Israëlische nederzettingen in de
bezette gebieden.
Tot slot legt de AIV een aantal
aanbevelingen voor die betrekking hebben op de mogelijke
bijdragen die Nederland, direct of
indirect, kan leveren tot oplossing van het Israëlisch-
Palestijnse conflict c.q. verbetering
van het politieke klimaat tussen beide partijen:
1. Nederland moet zich inspannen om
de EU-lidstaten te doordringen van de noodzaak
om op korte termijn een gezamenlijk
initiatief te nemen om de tweestatenoplossing
naderbij te brengen. Om een maximaal
effect te bereiken dient dit initiatief zo mogelijk
tezamen met de VS te worden genomen.
Zo nodig moet de EU echter haar eigen
verantwoordelijkheid nemen en
zelfstandig proberen partijen bij elkaar te brengen.
Nederland moet aanvaarden dat ter
wille van een zo groot mogelijke effectiviteit van het
51
Europese optreden het Verenigd
Koninkrijk, Frankrijk en Duitsland, als grotere Europese
landen, daarbij een voortrekkersrol
vervullen.
2. Bij de concretisering van een Europees initiatief kan
Nederland zich sterk maken voor
het voorstel tot het beleggen van een
nieuwe (goed voorbereide) Midden-Oosten-
conferentie. Aan deze conferentie
zouden logischerwijs niet alleen delegaties van
Israël en de Palestijnen dienen deel
te nemen, maar ook vertegenwoordigers van
geïnteresseerde landen uit de regio.
Doel van deze conferentie zou zijn het bereiken
van overeenstemming over de
parameters (eindtermen) van een vredesregeling. Een
alternatief voor een conferentie zou
een speciale zitting van de Veiligheidsraad kunnen
zijn die op verzoek van het VK en
Frankrijk en met deelname van de conflictpartijen,
bijeen wordt geroepen. Beide Europese
landen zouden namens de EU een
ontwerpresolutie kunnen indienen
waarin de eindtermen zijn vervat.
3. Indien bedoeld initiatief onvoldoende steun zou verwerven,
kan Nederland overwegen
om naar het voorbeeld van Noorwegen
in de eerste helft van de jaren negentig (vorige
eeuw) het voortouw te nemen, door
zijn goede diensten aan te bieden om met als
uitgangspunt de internationale
rechtsorde – al dan niet achter de schermen – partijen
in ons land weer aan tafel te
brengen. Al naar gelang de behoeften en wensen van
partijen kan de Nederlandse rol zich
hierbij beperken tot facilitator dan wel meer
gewicht krijgen in de richting van
bemiddelaar.
4. Nederland zou zich hoe dan ook
nuttig kunnen maken door vormen van second-track
diplomacy actief te bevorderen. Naast
uitwisselingen tussen opinieleiders uit Israël en
de Palestijnse gebieden moet vooral
een dialoog worden geïnstitutionaliseerd waarbij
vertegenwoordigers van (gematigde)
maatschappelijke organisaties van beide partijen
kwesties van wederzijds belang
bespreken in het perspectief van het zoeken naar
gezamenlijke oplossingen.
5. Naar de mening van de AIV moet de
EU er veel strikter dan thans het geval is op
toezien dat Israël voor producten
gemaakt in de nederzettingen geen voordeel behaalt
op basis van het Associatieverdrag
tussen de EU en Israël. Daarnaast bepleit de AIV
dat Nederland zich ervoor inzet dat
Nederlandse en Europese bedrijven actief worden
ontmoedigd om zaken te doen met
Israëlische bedrijven die zijn gevestigd in de
nederzettingen.
6. In het kader van de gewenste
capaciteitsontwikkeling en rechtsvorming in een nieuwe
staat Palestina moet Nederland zijn
inspanningen opvoeren op het terrein van de
opleiding van politiepersoneel,
rechters en bestuursambtenaren.
7. Evenzeer past bij Nederland een
actievere rol op het gebied van ‘waterdiplomatie’.
In het licht van technische
doorbraken die zijn bereikt met ontziltingstechnieken kan
Nederland met zijn ruime kennis van
en ervaring met water ertoe bijdragen dat de
mogelijkheden van een groter
wateraanbod (ook) ten goede komen aan de Palestijnen.
8. Tot slot moet Nederland er in
algemene zin met gelijkgezinde landen op toezien dat
beide partijen hun verplichtingen op
grond van het internationale recht nakomen en
dit zo nodig helpen effectueren. De
historische banden en verbondenheid met Israël
mogen geen reden zijn Israël te
ontzien op het punt van het schenden van rechtsregels.
4 opmerkingen:
Dank voor de info.
Er is iets wat ik niet begrijp.
Aan de ene kant stelt de tekst dat een oplossing moet passen binnen "het algemeen aanvaarde juridische kader". Aan de andere kant wordt er "gebiedsruil" voorgesteld. Betekent dit dat de Palestijnen een deel van bezet gebied kunnen krijgen als ze een ander deel afstaan? Hoe kan dit passen binnen "algemeen aanvaard juridisch kader"?
Ik denk dat voorstel betekent dat er onderhandeld moet worden hoever er van het internationaal recht zal worden afgeweken.
Fennie Stavast, Groningen
als de palestijnen akkoord gaan met gebiedsruil kan dat binnen een algemeen aanvaard juridisch kader.
Dag Stan,
Ik ben een activist, geen jurist. Maar ik heb wel een aantal inleidingen over internationaal recht gevolgd. Ik heb het zo opgevat, dat een afwijking van internationaal recht ongeldig is, als de ene verdragspartij bezet is door een andere verdragspartij. Dus zelfs als "de" Palestijnen akkoord gaan, dan is het nog een afwijking van internationaal recht die "de internationale gemeenschap" (immers niet lijdend onder bezetting) niet zou moeten tolereren.
Zo heb ik het begrepen.
Ik snap ook wel dat macht regeert en niet het internationaal recht, maar ik wil graag precies weten wanneer internationaal recht geschonden wordt.
Fennie
dat is een heel ingewikkelde zaak, waarvan ik het fijne niet weet. ik ga het verder uitzoeken.
groet
stan
Een reactie posten