vrijdag 22 juni 2007

Carl Linnaeus 4

Teksten van de Linnaeus-tentoonstelling in de Amsterdam Hortus:

‘Erfelijkheid

Het was de monnik Gregor Mendel die op basis van kweekproeven met erwten ontdekte dat sommige eigenschappen van de plant bij kruising dominant werden. Enkele decennia later, rond 1900, herontdekte onder andere Hugo de Vries, hoogleraar in de plantkunde aan de Universiteit van Amsterdam en directeur van deze Hortus Botanicus, het werk van Mendel. Sindsdien wordt Mendel de vader van de erfelijkheidsleer genoemd.

Mutatietheorie
Hugo de Vries was een fervent aanhanger van Darwins evolutietheorie. Hij zelf introduceerde met zijn mutatietheorie de begrippen mutatie en gen. Zijn kweek- en kruisingsexperimenten brachten hem tevens op het spoor van de veranderlijkheid der soorten. Hij werd hiermee een van de grondleggers van de moderne evolutiebiologie.

DNA
Het zou tot midden van de 20e eeuw duren totdat de chemische structuur van het erfelijk molecuul wordt blootgelegd. In 1953 ontdekte Watson en Crick in Cambridge, Engeland, dat het DNA is opgebouwd uit een dubbele spiraal (dubbele helix). Pas toen werd duidelijk dat de erfelijke boodschap in het hart van elke cel geschreven staat.

Moleculaire systematiek en barcoding
Tegenwoordig zijn we in staat om het genetisch materiaal op het niveau van moleculen te analyseren. Elke erfelijke boodschap bestaat uit een sequentie van basenparen. Van veel organismen is de volgorde van de basenparen van onmisbare delen van het DNA inmiddels vastgelegd in zogenaamde barcodes. In de volgorde van alle basen treden voortdurend veranderingen op. Wanneer door genetische mutaties de verschillen tussen individuen uit een soort zo groot worden dat zij zich niet meer met elkaar kunnen voortplanten, ontstaan nieuwe soorten. Het genetisch materiaal lijkt nog veel op elkaar, maar net niet meer genoeg om tevens levensvatbaar nageslacht voort te brengen.
Taxonomen maken gebruik van dit gegeven om verwantschappen tussen organismen te ontrafelen. Door verschillen en overeenkomsten tussen het erfelijk materiaal te vergelijken, neemt de gereconstrueerde levensboom nu dagelijks nieuwe vormen aan. Ook worden er nog steeds nieuwe planten ontdekt. Planten waarvan niet bekend is tot welke soort zij behoren, kunnen op naam gebracht worden door hun DNA te vergelijken met bekende barcodes. En zo werd Genesis, genetica.’

De teksten in de Hortus suggereren een triomf van de wetenschappen, alsof de wetenschap in één rechte lijn voortschrijdt en er sprake is van een continue vooruitgang. Maar door het verzwijgen van een belangrijk deel van de geschiedenis, treedt hier een ernstige vertekening op.
Net zomin als er objectieve journalistiek bestaat, bestaan waardevrije wetenschappen. Wetenschappen functioneren binnen een sociaal, cultureel en ook steeds meer politiek en economisch raamwerk, het een wordt onderzocht, het ander niet en wie zoekt die vindt, maar dan alleen dat wat hij/zij binnen het kader van zijn/haar opdracht onderzoekt. Internet bijvoorbeeld werd ontwikkeld door de oorlogsindustrie, omdat moderne oorlogsvoering internet nodig heeft.

Maar er is nog iets: wat heeft de vooruitgang allemaal vernietigd? En welke pretenties heeft de vooruitgang? En welke terreur heeft de vooruitgang van de wetenschappen geschapen?

Een voorbeeld. En weer is de sleutelfiguur Darwin. In The Origin of Species stelde Darwin impliciet dat ook de mens het product was van natuurlijke selectie. De mens was het hoogtepunt van de schepping, en daarmee de maat aller dingen, dat wil zeggen de blanke mens, die in zijn ogen behoorde tot de ‘geciviliseerde rassen.’ In de hoofdstukken 5 en 6 van The Descent of Man (1871) stelt hij dat de uitroeiing van inheemse volken een natuurlijk evolutionair proces is. 'Overal waar de geciviliseerde naties met barbaren in contact komen zal de strijd van korte duur zijn, behalve daar waar een dodelijk klimaat het inheemse ras bijstaat... In een toekomst, die gerekend in eeuwen niet eens zo erg ver weg is, zullen de geciviliseerde rassen vrijwel zeker overal ter wereld de wilde rassen uitroeien en vervangen,' aldus de wetenschappelijke legitimatie van genocide die Darwin verstrekte in een tijd dat in Afrika, Amerika en Australie de inheemse volkeren door de blanke beschaving van 'de geciviliseerde rassen' werden uitgeroeid.

De Engelse
wetenschapper Francis Galton – een neef van
Darwin – introduceerde in 1883 de term eugenics
(afkomstig van het Griekse eugenïs: van goede
geboorte), waarmee hij de wetenschap van de
biologische verbetering van de menselijke
soort bedoelde. Galton was ervan overtuigd
dat veel eigenschappen van de mens erfelijk
zijn en was ervan overtuigd dat de menselijke
vooruitgang bevorderd kon worden door verbe-
tering van het ras. Sociale maatregelen zouden
op lange termijn alleen effect hebben, wan-
neer een zekere vorm van selectie bij de voort-
planting in acht werd genomen.

Deze door de Hortus onvermelde wetenschappelijke zienswijze had desastreuze gevolgen. Het leidde tot de eugenetica, die de wereld van de Verlichting op rationele, wetenschappelijke gronden, wilde herstructureren. Het was een wetenschappelijke stroming die perfect aansloot bij de wensen van rijke Britse kaste, die een rechtvaardiging zocht om de ‘lesser breeds’, zoals de Britse upper classes hen placht te noemen, te kunnen overheersen. Onrecht moet toch op de een of andere manier gerechtvaardigd worden. Hoe dan ook, de eugenetica bood uitkomst en beinvloedde het mens en wereldbeeld van de westerse politiek.

'In 1919, Churchill called for airborne chemical assaults on "uncooperative Arabs" (actually Kurds and Afghans, but your great men need not make such petty distinctions). "I do not understand the squeamishness about the use of gas," he declared. "I am strongly in favor of using poison gas against uncivilized tribes.." Some years later, a certain A. Hitler would apply this gaseous philosophy to another troublesome "tribe."

The two Teutonically-derived statesmen also shared a loathing for the lesser breeds. As Churchill put it with customary eloquence in 1937: "I do not agree that the dog in a manger has the final right to the manger even though he may have lain there for a very long time. I do not admit that right. I do not admit that a great wrong has been done to the Red Indians of America or the black people of Australia. I do not admit that a wrong has been done to these people by the fact that a stronger race, a higher-grade race, a more worldly wise race, has come in and taken their place." Hear! Hear! cried Hitler, as he sent his "higher-grade" hordes swarming eastward into the vast Slavic manger.
Lees verder: http://www.rense.com/general47/thil.htm

Het wetenschappelijk mens- en wereldbeeld van de eugenetici leidde tot een onvoorstelbaar moreel verval, dat uiteindelijk door westerse al dan niet Verlichte politici handig gebruikt werd.

‘De eugenetische beweging lijkt aan te sluiten bij de cultuurpessimistische en reactionair anti-democratische stroming die in de Westerse Wereld in het begin van de twintigste eeuw opgang maakte. Desalniettemin vonden eugenetische ideeën ook ingang bij intellectuelen aan de gematigde en radicale linkerzijde van de het politieke spectrum. Bij de socialisten appelleerde het aan de voorliefde voor planmatige ontwikkeling en bereidheid een groot deel van de individuele autonomie aan de staat over te dragen. Zowel onder democratische New Deal-politici in de Verenigde Staten als bij socialisten in Duitsland en in Bolsjewistisch Rusland, waren er dan ook voorstanders te vinden van eugenetische maatregelen. De historicus Hobsbawn ziet in de biologistische redeneringen die volgden uit de ontdekkingen van Darwin zelfs een centrale rol in de dominante bourgeois-ideologie van de negentiende eeuw. Hiermee konden racistische opvattingen van een onderbouwing worden voorzien, wat bijvoorbeeld handig was ten behoeve van het imperialisme, en werden maatschappelijke verhoudingen gelegitimeerd: “Biology was essential to a theoretically egalitarian bourgeois ideology, since it passed the blame for visible human inequalities from society to nature. The poor were poor because born inferior."

In het Westen waren het vooral Duitsland, Engeland, de Verenigde Staten en de Scandinavische landen, waar de eugenetica voortvarend ter hand werd genomen. Koploper was de Verenigde Staten, waar tussen 1910 en 1935 meer dan honderdduizend personen als gevolg van lokale en federale wetten werden gesteriliseerd. In Europa waren het aanvankelijk vooral de Scandinavische landen waar gedwongen onvruchtbaarmaking plaats vond, met Zweden als koploper, waar zestigduizend gedwongen sterilisaties werden verricht. De redenen om hiertoe over te gaan waren arbitrair, maar raakten met name de onderklasse. In Noorwegen was drankzucht, ziekte of werkloosheid van de echtgenoot al genoeg om gedwongen te worden gesteriliseerd. In Engeland, de bakermat van de eugenetiek, werd gedwongen negatieve eugenese nooit in wetgeving werd vastgelegd.
De vatbaarheid voor eugenetische denkbeelden werd sterk beïnvloed door religie. Wetgeving met betrekking tot eugenetica kwam vooral tot stand in de geïndustrialiseerde protestantse landen. Daar waar de katholieke kerk veel invloed had, werd eugenetische wetgeving over het algemeen buiten de deur gehouden. Dit zeker nadat de plaatsvervanger van God op aarde, in de persoon van paus Pius XI, negatieve eugenese in 1930 verboden had in de Encycliek die in het Nederlands de naam Over het Christelijk Huwelijk kreeg.

De opkomst van de eugenetische beweging in Duitsland was sterk beïnvloed door de Anglo-Amerikaanse beweging, waarmee ook nauwe banden bestonden. Toen Hitler in 1933 de macht in Duitsland greep, volgde hij het Noord-Amerikaanse voorbeeld nog hetzelfde jaar met het afkondigen van de sterilisatiewetten, waartoe hij op de partijdag in Neuremberg in 1929 al profetisch had opgeroepen met de woorden: "Würde Deutschland jährlich eine Million Kinder bekommen und 7-800000 der Schwächsten beseitigen, dann würde am Ende das Ergebnis vielleicht sogar eine Kraftsteigerung sein". Onder invloed van de Duitse beweging kwamen ook Zweden en Denemarken (1934), Finland (1935) Estland (1936) en Ijsland (1938) hierna tot het legaliseren van onvrijwillige sterilisatie. De eugenetische beweging in Engeland was vooral gericht op de stedelijke arbeidersbevolking, die zich hiertegen echter vanwege haar politieke macht kon verweren. Anders was dit in de Verenigde Staten, Canada en Duitsland, waar niet de arbeiders mikpunt waren, maar waar eugenetiek een sterk racistische inslag had.

In Noord Amerika moesten vooral degenen het ontgelden die in het buitenland geboren waren. Vanwege eugenetische motieven werd hier in 1924 daarnaast ook nog de Immigration Restriction Act aangenomen, die de immigratie vanuit het zuiden en Oosten van Europa moest tegengaan. In Duitsland was vooral de joodse bevolking het slachtoffer. Vanwege de Oost-Europese afkomst die ze vaak hadden, konden ze door de eugenetische wetgeving vaak niet naar de Verenigde Staten vluchten.’

Lees verder: http://www.geschiedenis.nl/index.php?option=com_content&task=view&id=232&Itemid=19&limit=1&limitstart=2

'"Breeding Only the Best"

Black has the right credentials to "tear away the thickets of mystery surrounding the eugenics movement around the world." An experienced Holocaust investigator and journalist, he has written two books on related topics: The Transfer Agreement (1984), which explored the pact between the Third Reich and Jewish Palestine, and IBM and the Holocaust (2001), an exposé of how the corporate pioneer in data processing helped Hitler's Germany run its trains on time. The author brings a critical sensibility to his work, morally anchored in his parents' harrowing escape from the Nazis.
As with his previous books, Black recruited a large team of researchers and consultants, mostly volunteers, who assembled roughly 50,000 documents. "I functioned as a traffic cop, managing editor and travel coordinator," he writes of the logistical complexities of the project. As a result, the book is richly detailed, with examples of eugenic initiatives from all over the United States. Black has surprisingly little to say about California, despite acknowledging that it "led the nation in sterilization and provided the most scientific support for Hitler's regime."
Black imposes a strong point of view on his chronological narrative, which is driven by two major arguments. First, he proposes that eugenics in the United States was a prestigious enterprise—bankrolled by big business, studied in the finest universities and embraced by the professions. He aims his populist fire at the "alliance between biological racism and mighty American power, position and wealth," which he sees as having been united for one purpose: the creation of "a superior Nordic race." This is not an original argument—for example, see Elof Axel Carlson's The Unfit (2001)—but Black provides new kinds of damning evidence about "corporate philanthropy gone wild." He shows how the eugenics movement of the 1920s and '30s actively lobbied for "overseas eugenic screening," anti-miscegenation legislation, and the sterilization of people suffering from a variety of physical disabilities, not all of them heritable, including blindness. Moreover, as Black notes, "the idea of sending the unfit into lethal chambers was regularly bandied about" in American eugenic circles long before the Nazis murdered 100,000 mental patients.
Black's second argument is that "[i]n eugenics, the United States led and Germany followed." We know from previous studies—in particular, Stefan Kühl's The Nazi Connection (1994) and Benno Müller-Hill's Murderous Science (1998)—that there was a great deal of collaboration between Nazi and American "racial scientists." But Black goes further, asserting that the "scientific rationales that drove killer doctors at Auschwitz were first concocted at the Carnegie Institution's eugenic enterprise" at Cold Spring Harbor, Long Island. Eugenics, claims Black, "infected our society and then reached across the world and right into Nazi Germany." Later he backtracks, observing that Hitler did not develop his racist and anti-Semitic views "from anything he read or heard from America."
War Against the Weak also asserts that until the United States entered the war, the Nazi regime's "eugenical courts, mass sterilization mills, concentration camps, and virulent biological anti-Semitism enjoyed the open approval of leading American eugenicists and their institutions." This may have been true, but Black doesn't have the evidence to back up his claim. Moreover, he doesn't need to pile on the hyperbole when he's dug up so many compelling examples of the love affair between American eugenicists and German race scientists: for example, that Corporal Hitler read his favorite American eugenicists while in jail in 1924 and later sent a fan letter to Madison Grant, author of The Passing of the Great Race; or the strange case of Edwin Katzen-Ellenbogen, a Jewish psychiatrist, eugenicist and naturalized American citizen, who was found guilty by the Nuremberg tribunal for committing war crimes in Buchenwald.
Black's relentless focus on the Nazi connection means that he pays little attention to other thorny issues, such as why important segments of the left (Fabian socialists, Progressive reformers and feminist activists, for example) from time to time joined forces with right-wing moralists on matters relating to eugenic reproduction. Witness, for example, the successful courting of Margaret Sanger by leading eugenics groups in the 1930s. Black minimizes the extent to which the battle between leftists, moderates and rightists has often been fought within as well as over eugenics.'
Lees verder: http://www.genetics-and-society.org/resources/items/20030907_latimes_platt.htm l

Maar aan deze geschiedenis schampt de tentoonstelling over Linnaeus niet eens. Deze werkelijkheid wordt angstvallig verzwegen. Genesis werd genetica. Maar tegen welke prijs, wordt niet verteld. De tentoonstelling deed me denken aan reclame voor een medicijn, waarbij alleen de geweldige werking ervan wordt gemeld, maar niet de negatieve bijverschijnselen die bij langer gebruik vernietigend kunnen zijn. De teksten in de Amsterdamse Hortus vermelden ook niet het huidige genetisch manipuleren met alle ongetwijfeld negatieve bijverschijnselen. De keerzijde van de vooruitgang en van onze op wetenschap gebaseerde cultuur wordt buiten beschouwing gelaten. Geen woord daarover, terwijl toch talloze biologen hieraan meewerken en er niet voor niets door machtige concerns miljarden in onderzoek wordt gepompt. Geen woord ook over de mogelijkheid van toekomstige eugenetici. Alleen de triomf van de wetenschap wordt in de Hortus belicht. Genesis werd genetica.

Nogmaals Merleau-Ponty: 'De klassieke wetenschap behield echter nog het besef van de ondoorzichtigheid van de wereld; haar bedoeling was om door haar constructies aansluiting te zoeken bij deze wereld, waardoor ze meende verplicht te zijn voor haar verrichtingen een transcendente of transcendentale grondslag te zoeken.' Met als gevolg dat het denken is vernauwd tot 'uitproberen, uitwerken, omvormen, waarbij als enig voorbehoud een experimentele controle geldt waar slechts uiterst "bewerkte" verschijnselen optreden, en die onze apparatuur eerder produceert dan dat ze hen registreert. Vandaar dat er allerlei pogingen in het wilde weg ontstaan. Nooit is de wetenschap zo gevoelig voor intellectuele modes geweest als tegenwoordig. Wanneer een model op een bepaald gebied van problemen succesvol blijkt, probeert ze het overal uit.' En zo scheppen de wetenschappen hun eigen waarheid, die steeds meer losstaat van de dagelijkse werkelijkheid. Losstaat van een veel grotere werkelijkheid die bijvoorbeeld door kunstenaars wordt waargenomen en waar hun werk naar verwijst. De wetenschappen blijken met hun classificaties en hun beheersingsdrift tegelijkertijd de wereld eerder vernauwd dan vergroot te hebben. Die keerzijde moet ook getoond worden, zodat burgers een democratische keuze kunnen maken die van belang is voor de toekomst. De Hortus zwijgt erover. Dat is een gemiste kans. En dat is jammer, want na 300 jaar classificeren en daarmee kwalificeren is het juist nu het moment om een balans op te maken en kritische vragen te stellen. Het zou het werk van Linnaeus in een bredere context laten zien. Desondanks, een bezoek aan de tentoonstelling is de moeite waard.

Geen opmerkingen: