Ton Lankreijer
Bijlagen
10:26 (3 uur geleden)
aan Ais
Strak in het zwarte pak stapte Ais vanochtend-vroeg op z’n dunne racefietsje
– want die is makkelijker in-en-uit de trein naar Barneveld te dragen.
De afgelopen twee dagen schreef hij aan een In Memoriam voor zijn moeder,
die hij op dìt moment in de Molukse kerk voordraagt (niet meer dan dertig mensen toegestaan).
Graag wil ik in een uitgebreid memoriam mama’s leven schetsen.
Ook al was ze zelf niet zo’n verteller,
toch wil ik proberen háár verhaal neer te zetten.
Voor ons - als familie Loupatty-Lopalissa - was zij
de laatste van ’n generatie;
de laatste van de éérste generatie in Nederland.
Maar ooit zal zij ook te boek staan
als de bròn van al ons nageslacht hier te lande,
als de oermoeder die van ver naar hier kwam.
Haar verhaal mag er zíjn.
Haar verhaal mòet er zijn.
In Memoriam Cornelia Loupatty-Lopulissa
Mama/oma/ojang wordt in 1927 geboren
in negeri Tuhaha –– op het Molukse eiland Saparua.
Haar vader Laurens Lopulissa kennen wij als Tete Entjo,
haar moeder Martina Wakano als Nene Tina.
Het gezin telt vier dochters en één zoon.
Helaas, vader Entjo sterft jong.
Moeder Tina komt er met vijf kleintjes alleen voor te staan.
De kinderen August en Mina brengt ze onder
bij de broer van haar man in Makassar op Celebes.
De overige kinderen waaronder mama,
blijven achter op Saparua,
in een eenvoudig huisje met atap-bladeren als dak,
langs een zandpad naar de baai van Tuhaha.
Op een dag zijn de zussen Atu en Mama
– eigenlijk twee jonge meisjes nog –
op weg naar de grote pasar van Saparua.
Plotseling komen er Japanse gevechtsvliegtuigen over
om het eiland te bombarderen.
Zus Atu raakt ernstig gewond.
Mama verscheurt haar sarong en maakt er ’n soort draagbaar van.
Om met hulp van omstanders
haar bloedende zus naar ’t hospitaal te kunnen vervoeren.
Op de drempel van het ziekenhuis
laat zus Atu echter het leven.
.-.-.-.-.-.
Na de oorlog, in 1948, komt Knil-soldaat Josias Loupatty
met groot verlof van Bali naar huis in Tuhaha.
Na de plotse dood van zijn vrouw Johanna Louhenapessy,
blijft hij in Den Pasar achter met twee kleine kinderen:
Francien is nauwelijks 6 en Johnny nog een baby.
Tijdens het grootverlof naar huis leert hij mama kennen.
Op 20 juli 1948 trouwen ze -
op het Knil-kantoor in Ambon Stad.
Zodra het verlof eròp zit en de dienstplicht roept,
luidt de militaire regel:
‘dienen vrouw en kinderen de soldaat te volgen naar zijn tangsi.’
In hun geval naar Singaradja op Bali.
Niet lang erna beveelt het Knil papa naar Sumatra te vertrekken.
Met zijn twee kinderen blijft mama achter op Bali.
Dat mòet ze omdat ze inmiddels hoogzwanger is van Otto,
oftewel van: Oktovianus Laurens –– vernoemd naar beide opa’s.
Na de geboorte stapt ze een fotostudio binnen
om een gezinsportret te laten maken
en naar papa op Sumatra te sturen.
Om hem hun nieuwe aanwinst te laten zien.
Niet lang na de bevalling wordt ook zij
met de kinderen naar Sumatra ingescheept.
Vrijwel direct na aankomst sterft haar eerste kind, haar eersteling. Het komt hard aan, haar verdriet is intens.
Het mòeten verzorgen van de twee andere kleintjes
maken het nog schrijnender voor haar.
Papa besluit voortaan nooit meer een kind te vernòemen
naar een overleden familielid.
De portretfoto van het jonge gezin uit Bali
reist door de jaren mee van kazerne naar kamp,
met oorlogsboot of luxe passagiersschip ––
en hangt nu aan de wand in de Anemoonstraat nr 11.
.-.-.-.-.-.
Een jaar later, in 1950, moet het gezin opnieuw verkassen,
dit keer naar de tangsi in Malang op Java,
waar het tweede kind, August, wordt geboren.
Inmiddels is op Ambon de RMS geproclameerd.
Terug naar een onafhankelijk Ambon is echter
echter geen optie voor de Molukse militairen.
Na veel politiek gekonkel in Den Haag
worden ze – op dienstbevel – naar Nederland verordineerd.
En tòch twijfelt papa aan boord te gaan.
Hij is diep teleurgesteld in de Hollanders,
te vele gedane beloftes bleken achteraf loos!
Maar mama denkt, ach, laten we maar gaan,
katong pi lihat lihat sadikit, even kijken toh?
’t Is maar voor een half jaartje…
Op 7 april 1950 vertrekt het jonge gezin met drie kinderen
vanuit Surabaya naar Nederland —
op een voormalig cruiseschip, de New Australia.
Tijdens de reis is papa vaak zeeziek.
Dat zou je niet verwachten van een jongeman,
geboren en getogen op Saparua, met alleen maar zee om zich heen. Mama daarentegen blijft fier overeind.
De zeereis duurt drie weken.
Op 29 april leggen ze aan in Amsterdam,
ergens achter het Centraal Station.
.-.-.-.-.-.
Even tussendoor een klein, maar allesbepalend detail in hun leven:
tijdens de overtocht worden de Molukse militairen
volkomen verrast en overrompeld
door hun plotse ontslag uit het leger.
.-.-.-.-.-.
Uiteindelijk komen mama en papa terecht in Graetheide,
een barakkenkamp bij Geleen in Limburg.
Daar wordt Rudy geboren –- onze Udi.
Werken mag niet, ze krijgen wat zakgeld.
Koken mag niet, het eten komt
kant en klaar en doorgekookt uit de gaarkeuken.
Verveeld – en laten we zeggen ‘onwennig' met het eten –
gaat mama met andere vrouwen op onderzoek uit.
Wat groeit er zoal tussen de gewassen op al die weilanden?
En wat aan groente en kruiden langs die vele slootjes?
Soms ruilde ze bij de boer wat van de grote hoeveelheden Molenaars Kindermeel tegen een eitje.
Of in het dorp tegen een visje – dat ze dan terug naar binnen smokkelde en bakte op de achterkant van het strijkijzer.
Bij vertrek uit Ambon had mama aan haar moeder beloofd
om uit te kijken naar haar broer August,
’t kind dat jaren eerder werd weggegeven aan familie in Makassar.
Het enige dat ze over hem weet is dat ook hij in het Knil is gegaan
en mogelijk ook naar Nederland werd overgeplaatst.
Eenmaal in Limburg probeert papa met enkele vrienden
een bandje te vormen en in andere kampen op te treden.
Hun instrumentarium bestaat uit een gitaar, wat trommels
en een één-snarige bas gemaakt van een theekist.
Mettertijd hoort mama dat broer August in kamp Vught zit.
Ze besluit hem op te zoeken.
De ontmoeting wordt een hechte band –
en een van de redenen waarom wij, haar nageslacht,
hier in Nederland wonen en niet in de Verenigde Staten.
Maar ik loop op de zaken vooruit.
.-.-.-.-.-.
Het ‘tijdelijk verblijf’ van ’n half jaar in Nederland
loopt uit en uit en uit.
De voormalige soldaten mòeten nu in fabrieken aan het werk;
als dàt geen voorteken is dat terugkeer geen optie meer is.
‘Dan maar op eigen houtje terug naar de Republiek Indonesia,’ denkt papa — niet àl te hardop.
Maar zijn zus op Java is werkzaam bij de lokale telefoondienst
in een tijd dat bellen met Indonesia
meer dan een tientje per minuut kost — voor anderen dan.
Ze raadt het hem, keer op keer, ten zéérste af.
.-.-.-.-.-.
In 1953 wordt het gezin van overheidswege verplaatst
naar Barneveld, naar de kampen De Schaffelaar en De Biezen.
Deze voormalige concentratiekampen voor Joden tijdens de oorlog
werden opgetrokken uit dunne houten latten ––
het is er tochtig en koud.
En toch komen Ronny, Tjo, Ais, Willy en Gustav er ter wereld.
Om bij te verdienen gaat ook mama –
naast de zorg voor negen kinderen –
werken in fabrieken.
In het kamp horen papa en mama dat je kunt intekenen
voor ‘Emigratie naar Amerika!’.
Kerkelijke gemeenschappen in de VS mogen graag
hun ledenaantallen vergroten en zorgen daarom
voor de heenreis, een huis, school èn vaste baan.
Papa heeft er wel oren naar, met zo weìnig vooruitzichten
hoeft hij niet zo nodig in Nederland te blijven.
Een paar vrienden zijn hem al voorgegaan.
Maar mama wil niet, ze heeft immers familie hier: oom August!
.-.-.-.-.-.
In kamp de Biezen wordt Ronny, haar vierde kind, ziek.
Zijn arm wordt geamputeerd. Hij wordt zieker en zieker.
Ze bezoekt haar zorgenkindje maandenlang in het ziekenhuis
in het dorp Bennekom, een uur verderop met de bus.
Op 7 mei 1966 sterft hij, elf jaar oud.
Ook de dood van dit tweede kind hakt er diep bij haar in.
Nog geen jaar later sterft ook Francien – op 25 jarige leeftijd.
Het zijn voor mama heftige tijden, de zestiger jaren.
Toch pakt ze de draad steeds weer op.
Ze gaat aan de slag bij de koekjesfabriek Nobo —
waar wij allemaal nog lekkere herinneringen aan hebben.
En ondanks alle beslommeringen blijft ze zingen in het kerkkoor.
Ze hòudt van zingen – het houdt haar overeind.
Zingen voor God maar ook voor de koningin tijdens een Molukse herdenking in de Ridderzaal — met papa als koordirigent.
En later tijdens de Dodenherdenking in de Nieuwe Kerk in Amsterdam – dit keer met haar zoon August als dirigent.
Het geloof is haar houvast, zonder meer.
Ze ziet het als een ouderlijke plìcht
dat haar kinderen worden gedoopt en geloofsbelijdenis doen.
.-.-.-.-.-.
Uiteindelijk ging haar grootste wens toch nog in vervulling.
Na acht jongens kreeg ze – eindelijk, eindelijk – een meisje.
Beter nog: zelfs twéé meisjes: Mary en Laura.
Ze worden samen haar steun en toeverlaat.
Mama hield veel van papa. Papa had initiatieven.
Daar ging ze graag in mee.
In 1991 viel dat echter weg.
Papa overleed na een langdurig ziekte bed.
Na bijna 45 jaar kwam zij alleen te staan.
Maar weer krabbelde ze overeind.
Met kinderen en kleinkinderen ging ze naar Indonesië.
Maar al te graag vertelde ze hen over haar jeugd, daar in Tuhaha,
in dat huisje met een dak van atap-bladeren,
langs het pad naar de hemelsblauwe baai.
Ook de jarenlange, hechte vriendschap met de twee zussen,
tante Ado Lisapalij en tante Obe Leatemia, hield haar overeind.
Tante Ado was dè deskundige op het gebied van snookeren,
mama dè enige echte voetbalkenner.
Een ware Ajax-fan, dat wel,
maar nationaal of internationaal — ze kende ze àllemaal bij naam.
Tijdens EK en WK toernooien hield ze de uitslagen en standen bij.
‘Waarom staan die en die niet opgesteld...!?!’ riep ze soms aan het begin van een wedstrijd — daar keken wij niet meer van op.
Als Ajax speelde, ging ze tijdens de rust al naar bed.
Ze was ervan overtuigd dat haar club daardoor zou winnen.
Dat was één keer ‘gelukt’, volgens haar, dus dat hield ze vast.
Maar ze was de volgende ochtend nog niet uit bed
of vroeg wie er gewonnen had.
Om dan alsnog in alle rust de hele wedstrijd terug te kijken.
.-.-.-.-.-.
De dood van Tante Ado, ruim een maand geleden, raakte haar diep; ze had haar 100ste verjaardag net niet kunnen vieren.
Door de corona crisis raakte mama in een isolement.
Samen met Laura bracht ze de dagen binnenshuis door.
Geen kinderen en kleinkinderen op bezoek,
geen geknuffel met achterkleinkinderen.
Twee weken geleden voelde ze zich plots niet goed,
ze wilde niet of nauwelijks eten, alleen nog slapen.
Uiteindelijk werd een dubbele longontsteking haar fataal.
Als een ware mater familias kon zij
vanaf het ligbed in de huiskamer
door het raam nog afscheid nemen
van haar geliefde familie in de tuin.
Met Mary en Laura elk aan een hand
blies ze de volgende ochtend vroeg
in vrede haar laatste adem uit.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten