Omdat mainstream-opiniemaker Arnon Grunberg, zoon van ‘zwaar getraumatiseerde’ joodse oudders, sympathiseert met het ‘vriend-vijand’ denken van de nazi-ideoloog Carl Schmitt is het belangrijk te weten dat:
Three of his big ideas, in particular, shed some light on the way the new authoritarians think about politics.
The ‘sovereign leader’
Schmitt argues that effective states need a truly sovereign leader who is not shackled by constitutions, laws and treaties. A truly sovereign president who will cut through red tape and take whatever action is necessary.
Op zijn beurt schreef de ‘literair chroniqueur’ Carel Peeters in Vrij Nederland van 12 februari 2019 naar aanleiding van Arnon Grunberg’s ‘essay’ betreffende ‘ideeën over vriend en vijand in de politiek’ dat volgens:
de Duitse essayist Walter Benjamin en de eveneens Duitse nazi-jurist en politicoloog Carl Schmitt bestond de geschiedenis uit een reeks catastrofes. In hun voetspoor is Arnon Grunberg het parmantig met hen eens.
Naar aanleiding van Grunberg’s al te stellige beweringen in zijn boek Vriend & Vijand over Decadentie, ondergang en verlossing (januari 2019) merkte Peeters op:
Wanneer het om catastrofes in de vorm van oorlogen gaat, zo moet men van Schmitt en Benjamin denken, dan is dat de échte geschiedenis: van politiek en oorlog, van leven en dood, van vriend en vijand. Ik zal de overheersende betekenis voor de geschiedenis van oorlogen niet betwisten, maar er met een tevreden realisme al te zeer op hameren neigt naar oorlogszucht,
een neiging die ook Grunberg, als gevolg van zijn streng manicheïsme, niet kan onderdrukken aangezien dan zijn moeder’s lijden volstrekt betekenisloos zou worden, en in het verlengde daarvan ook zijn eigen ‘zwaar getraumatiseerde’ jeugd. Zijn lijden en dat van zijn ouders blijven voor hem de enig geldige werkelijkheid. En omdat het zijn werkelijkheid is, moet het de werkelijkheid worden van de hele mensheid, tot het einde der tijden. In een bespreking van ‘de grondige, verrijkende monografie’ van Grunberg’s werk, geschreven door de letterkundige Yra van Dijk, schrijft ‘media reporter’ Wilfred Takken in NRC Handelsblad:
Grunbergs ouders gaven hem het gevoel dat het leven in het kamp het échte leven was. Alles wat de zoon meemaakt is een slappe nepversie van het leven. Je kunt pas echt leven als het leven op het spel staat… Alleen pijn en geweld zijn echt. Wreedheid is de waarheid.
Net als iemand met hevige fysieke klachten niet bij machte is zijn pijn te negeren, zo is de getraumatiseerde Grunberg niet bij machte zijn psychische pijn weg te drukken. Hij is geconditioneerd door zijn onfortuinlijke verleden, en wil daardoor eigenlijk niet veel met mensen te maken hebben. Het feit dat hij niet bezweken is onder zijn last dwingt een zekere mate van respect af. Daar staat tegenover dat hij zijn waarheid, aan de hele mensheid wil opleggen. Wilfred Takken:
Dat veel lezers het leven vermoedelijk zonniger zien, wil hij hen zo snel mogelijk afnemen. Hij wil met zijn boeken ontluisteren, de moraal ontmaskeren als vals, de hoop als gevaarlijk.
Sterker nog, Grunberg’s trauma is tegelijkertijd zijn overlevingsstrategie. Zonder zijn gecultiveerd slachtofferschap zou hij geen identiteit bezitten, en zou hij geen enkele waarheid meer bezitten. Zonder ‘pijn en geweld’ zou het leven van zijn ouders een farce zijn geweest, en zou ook zijn eigen bestaan een schertsvertoning worden. De rechtvaardiging van zijn schrijverschap zou daardoor wegvallen. Zijn productie van meningen, een bron van inkomsten en aanzien, zou stil komen te liggen. Dit alles is de reden waarom hij als opiniemaker een overtuigde nazi als Carl Schmitt gebruikt in zijn eigen strijd om erkenning. Terecht merkt Carel Peeters op dat het:
de bedoeling [was] dat Vriend & vijand over Carl Schmitt (1888-1985) zou gaan, maar dat is maar fragmentarisch het geval. Zelfs een beetje inleiding in het denken van Schmitt is afwezig. Na de passage over het vredesstreven op zijn Montessori School springt Grunberg van de hak op de tak en hij veronderstelt veel bekend. In plaats dat het over Schmitt gaat, heeft hij het over Jacob Taubes en Jacques Derrida die het over Schmitt hebben en vergelijkt hij Walter Benjamin met Schmitt wanneer het over geweld gaat.
Het gaat te weinig over Schmitts denkbeelden. Hij wordt gebruikt om iedereen wat realisme bij te brengen: we moeten meer in vriend en vijand denken. Maar Schmitt was een hele vreemde en apocalyptische denker, iemand die leefde met de gedachte dat elk moment de catastrofe kon uitbreken. Schmitt beleefde de tijd en de geschiedenis als ‘respijt,’ schrijft Jacob Taubes in zijn boek Tegenstrijdige Overeenstemming, ‘als een uitstel van executie.’ Schmitt leefde niet, hij vreesde. Zo was ook de christelijke beleving van de geschiedenis, voegt Taubes eraan toe.
Ik wil nog een stap verder gaan. Arnon Grunberg verwijt de theatermaker George van Houts dat diens ‘samenzweringstheorie over 9/11 en over de bankencrisis’ kortweg ‘uiterst gevaarlijk’ is. Vervolgens stelt hij: ‘Natuurkundigen hebben ook de zwaartekracht niet geheel doorgrond. Is de zwaartekracht volgens jou een “inside job” van de CIA?’ Tenslotte, sleept hij in één zinnetje de grote filosoof Spinoza erbij om Van Houts te kunnen toeblaffen: ‘Verhef je eigen onwetendheid niet tot samenzweringstheorie.’ Dit alles maakt duidelijk dat hij als opiniemaker zich absoluut niet geneert om met lachwekkende ‘argumenten’ te proberen zijn gelijk te halen. Maar belangrijker nog, Grunberg demonstreert waartoe hij bereid is om zijn zwart-wit wereldbeeld over ‘vriend & vijand’ te propageren. Zijn getergdheid over Van Houts’ vermeende ‘uiterst gevaarlijke’ samenzweringstheorieën betreft in beide gevallen de Verenigde Staten, waarvan, aldus Grunberg, ‘het establishment’ volstrekt ten onrechte ervan beschuldigd wordt ‘de wereld’ te ‘besturen.’ Bovendien, beschouwt de opiniemaker van het polder-establishment het domweg verwerpelijk dat ‘aanhangers van deze’ samenzweringstheorieën ‘menen’ dat de:
gewone man voortdurend belazerd wordt door machten die sterker zijn dan hij. Vandaar ook de weerzin onder samenzweringstheoretici tegen traditionele media, want feiten kunnen de samenzweringstheoretici niet overtuigen, ook verifieerbare feiten zijn veelal bedrog. Niets is wat het lijkt.
Volgens Grunberg’s eigen manicheïsch complotdenken is de VS onze ‘vriend’ en Rusland onze ‘vijand,’ en juist daarom is het ‘uiterst gevaarlijk’ andere ‘samenzweringstheorieën’ dan de zijne te verspreiden. Voordat je het weet zit je weer in Auschwitz, zo is kennelijk het criterium in Grunberg’s hermetisch gesloten schepping, waarin ‘wij’ voor onze eigen heil ‘meer in’ het simplistische ‘vriend en vijand’ dualisme van de nazi Carl Schmitt moeten gaan denken. Pas dan, wanneer er weer een ‘vijand’ aan de horizon opdoemt, zodra dus gevaar dreigt, leeft de mens echt. Zijn ouders hebben hem bijgebracht dat ‘[a]lleen pijn en geweld echt’ zijn, de rest is fake. Dit verklaart waarom hij pas in 2006, toen hij in Afghanistan een voorproefje kreeg van wat oorlog kan zijn, onmiddellijk een orgasme kreeg van ‘krankzinnige vreugde, een opwinding zoals ik die nooit tevoren heb beleefd,’ nadat een overvliegende Taliban granaat ‘een bescheiden ontploffing’ elders had veroorzaakt. Ineens bestond hij voor het eerst van zijn leven, want ‘zij,’ de Taliban, ‘wilden me vermoorden.’ Opnieuw is er een parallel te trekken, namelijk deze: zoals zijn moeder in vredestijd niet kon bestaan zonder Auschwitz, zo kan haar zoon vandaag de dag niet leven zonder de oorlogszuchtige werkelijkheid van nazi-ideoloog Carl Schmitt. Daarom volgt als van nature zijn bewering ‘dat er geen rechtvaardigheid kan bestaan als het geweld wordt afgezworen.’ Geweld als het enige ware in een beschaving.
Intussen moet hij -- nu hij de leeftijd van de penopauze heeft bereikt -- genoegen nemen met een slap aftreksel van het enige ware. In De Groene Amsterdammer van 3 april 2019 schreef hij met niet geringe bravoure:
De licht verslavende sensatie van onoverwinnelijkheid kon alleen bestaan in vergelijking met anderen, die níet onoverwinnelijk waren, een beetje zoals de meester een knecht nodig heeft om zich meester te kunnen voelen. Om te weten wat een overwinning is, heb je een vijand nodig van wie je kunt winnen, een vijand die moet verliezen om jou te laten winnen. Onze agressieve reflexen, die nauw samenhangen met sensaties van onoverwinnelijkheid — als het niet om je eigen agressieve reflexen gaat dan toch wel om die van de vijand — blijven zeker niet beperkt tot de liefde. Bataille schrijft dat oorlog niets anders is dan ‘het collectief organiseren van agressiviteitsimpulsen.’ En ook: ‘Diep weggeborgen in onszelf ligt een hang naar gewelddadigheid.’
Het is allemaal overbekende Freudiaanse kost, die — in Grunberg’s verhaal — al snel kitscherig overkomt. Het is allemaal net niet echt, zijn vrijblijvende retoriek blijft voor hemzelf consequentieloos. De onoverwinnelijke held blijkt een anti-held, een schlemiel met een minderwaardigheidscomplex. Zo schrijft hij:
De derde sensatie van onoverwinnelijkheid vond deze winter plaats in Taormina, Sicilië. Ik was daarheen gegaan met mijn vriendin en een man die ik gemakshalve haar minnaar zal noemen. Het voert te ver precies uit te leggen waarom wij daar waren beland, voor nu moet het feit volstaan dat we daar met z’n drieën waren.
Op een zaterdagmiddag zat ik in mijn hotelkamer te werken, mijn vriendin en haar minnaar lagen een meter of anderhalf van mij verwijderd op bed en begonnen te vrijen. Voor de goede orde, dit was geheel volgens afspraak, de liefde mag een wespennest zijn en de driehoeksrelatie het grotere wespennest, ik had mezelf in dit wespennest gemanoeuvreerd. Het had allemaal ook bij onschuldig overspel kunnen blijven.
Het theoretische wespennest bleek toch iets anders dan het reële nest dat vlak naast je steunt, zucht, hijgt en klaarkomt. Na de vrijpartij bleef mijn vriendin even liggen, ze ging naar de badkamer, kwam vervolgens naar me toe, streek me liefdevol door mijn haar, maar ik sloeg haar hand weg en zei: ‘Het is over, ik ben klaar met je.’ Geheel onredelijk, niet conform de afspraken die we hadden gemaakt.
Ik pakte mijn laptop en ging beneden in de lobby zitten; de agressie die zich van me meester had gemaakt en die ook seksuele energie was, voelde bedreigend en heerlijk tegelijk. Zij, de vrouw voor wie ik jarenlang liefde had gevoeld en dat vermoedelijk nog steeds voelde, anders zou ik niet zo reageren, was verworden tot vijand. Niet de man die daar op bed lag, hij kon me niets schelen, op een bepaalde manier had ik zelfs sympathie voor hem.
Na een minuut of vijf kwam ze naar beneden. Ik herhaalde wat ik daarboven had gezegd, dat het voorbij was, dat ze weg moest gaan, ik zei dingen die ik niet had moeten zeggen en toen ze niet wegging, sleurde ik haar aan haar haren door de lobby naar de lift. De lobby zat vol met mensen; iedereen keek, niemand deed iets.
Normaal is schaamte mijn eerste reflex, maar hier was, hoe kortstondig ook, de schaamte zelf overwonnen. Het kon me niets schelen wat ze van me dachten, sterker nog, als het moest had ik al die mensen in de lobby aan hun haren naar de lift gesleurd. Ik voelde me onoverwinnelijk. Even had ik de sensatie in dat keurige hotel Altro Paradiso dat ik weer terug was op Kandahar Air Field. Dezelfde intensiteit, dezelfde bewustzijnsvernauwing, het besef dat de dood net zo nabij is als alles overheersende geilheid.
Je moet mensen niet mishandelen, ook niet in naam van de liefde, vermoedelijk is weinig zo erg als mishandeling die zich voordoet als liefde, vermoedelijk is er weinig zo giftig als het verwarren van liefde met vijandschap, en toch is dat gif bijna overal te vinden waar de liefde bloeit.
Ik weet dat ik me moet schamen voor mijn gedrag die zaterdagmiddag in Taormina, ik was een mishandelaar en dat wil ik niet zijn, en dat ben ik ook niet echt, hoop ik. Het ongehoorde was er echter ook. Ik had mezelf wel eens een ‘lief roofdier’ genoemd, maar nu was ik alleen nog een roofdier dat in zijn onoverwinnelijkheid geloofde als in een afgod, al was het maar omdat hij meende niets en niemand nodig te hebben, omdat hij dacht zelf, geheel op eigen kracht, door deze verlaten wereld te kunnen struinen. Ja, dát was het ongehoorde, dat mijn kracht, die misschien niets dan slordig overwonnen onmacht was, mij subliem voorkwam.
Soms is de sensatie van geluk zo ongehoord dat je haar beter kunt verzwijgen en toch meen ik dat wij juist over het ongehoorde, voor zover wij dat kunnen, moeten spreken.
Diep gegriefd dat hij niet de hoofdaap was die alle meisjes mag neuken, laat hij haar weten: ‘Het is over, ik ben klaar met je.’ Ook Grunberg weet het: ‘Geheel onredelijk, niet conform de afspraken die we hadden gemaakt,’ maar toch, zijn rol was uitgespeeld, het spel was uit, de facade was omgevallen, zij had Arnon zijn masker afgetrokken, en niets is voor een poseur erger dan ongemaskerd door het leven te moeten. Door haar verraad werd hij naakt en weerloos. Hij had het altijd al geweten. ‘Alleen pijn en geweld zijn echt. Wreedheid is de waarheid.’ De liefde van Roos van Ees was flinterdun gebleken; toen haar driftleven opspeelde, bleek zij even oppervlakkig en verraderlijk te zijn als de rest van de mensheid. Zijn ouders hadden hem zijn hele jeugd door hiervoor gewaarschuwd. Dat was nu eenmaal de waarheid en 'toen ze niet wegging,' bleef hem alleen over 'haar aan haar haren door de lobby' te sleuren 'naar de lift. Nu was ik alleen nog een roofdier dat in zijn onoverwinnelijkheid geloofde als in een afgod. De agressie die zich van me meester had gemaakt en die ook seksuele energie was, voelde bedreigend en heerlijk tegelijk.'
Dit bezorgde hem dezelfde 'krankzinnige vreugde,' als die hij had beleefd na de 'bescheiden ontploffing' van een overvliegende Taliban-granaat. Dankzij het feit dat de Taliban hem wilde vermoorden, kreeg hij het gevoel te bestaan, net zoals het orgasme, dat de vriend van Roos van Ees haar bezorgde, Grunberg's het gevoel gaf dat zij zijn illusie had vermoord. 'Ja, dát was het ongehoorde, dat mijn kracht mij subliem voorkwam.' Hij was in haar val getrapt door in de begoocheling van de belangeloze liefde te geloven. Hij kon daarom niet anders dan haar toe te schreeuwen: ‘Het is over, ik ben klaar met je, en 'toen ze niet wegging, sleurde ik haar aan haar haren door de lobby naar de lift. De lobby zat vol met mensen; iedereen keek, niemand deed iets. Het kon me niets schelen wat ze van me dachten, sterker nog, als het moest had ik al die mensen in de lobby aan hun haren naar de lift gesleurd. Ik voelde me onoverwinnelijk. Even had ik de sensatie in dat keurige hotel Altro Paradiso dat ik weer terug was op Kandahar Air Field. Dezelfde intensiteit, dezelfde bewustzijnsvernauwing, het besef dat de dood net zo nabij is als alles overheersende geilheid.'
Arnon Grunberg voelde de 'horror' van het verraad zo intens dat de daardoor opgeroepen ‘kracht’ hem als ‘subliem voorkwam.’ Hij was 'onoverwinnelijk' geworden. Maar hier doet zich een probleem voor, want achter het woord ‘subliem’ schuilt een complex begrip, waarvan bekend is dat:
In aesthetics, the sublime (from the Latin sublīmis) is the quality of greatness, whether physical, moral, intellectual, metaphysical, aesthetic, spiritual, or artistic. The term especially refers to a greatness beyond all possibility of calculation, measurement, or imitation.
Volgens mijn oude vriend, de filosoof Fons Elders kan:
zonder het Sublieme slechts middelmatige, conventionele kunst bestaan, kunst die ons in slaap sust, doordat kunst, zonder contact met het Sublieme, de naakte werkelijkheid met te veel sluiers bedekt.
In een interview voor de VPRO-Radio, in januari 2002, zei Elders tegenover mij:
het Sublieme heeft betrekking op datgene wat alle, voor het menselijk begrip, normale grenzen doorbreekt. Het breekt door vormen heen, het tast het gangbare bewustzijn aan. Als Medea door haar man Jason verstoten wordt ten gunste van een andere vrouw en zij door jaloezie en verdriet verteerd wordt, om uiteindelijk te besluiten haar kinderen te doden, de kinderen van Jason, wetende dat zij daarmee haar ex-man dieper treft dan wat dan ook, dan breekt zij door alle grenzen heen, in zichzelf en uiteraard ook bij het publiek. Het is een voorbeeld waarbij de auteur George Steiner in zijn boek ‘The Death of Tragedy’ (1961. svh) zich afvraagt wat voor fenomeen dit is. Hij merkt dan op dat het tragische bekend is bij alle mensen en culturen. Zij allen gaan van tijd tot tijd collectief en individueel door ongelooflijke ervaringen heen. De Holocaust behoort hiertoe. Het vormt een onderdeel van een proces in het westerse bewustzijn waarbij het doorbreken van alle grenzen van onze ethiek en esthetiek tot onderwerp van onze beschouwing maakt. Ik denk dat het sublieme ten diepste gekoppeld moet worden aan de doodsdrift, het Griekse Thanatos, en dat het schoonheidsbeginsel gekoppeld moet worden aan Eros, de levensdrift. Die twee principes zijn gelijktijdig in ons aanwezig.
Steiner schrijft in verband hiermee dat de Franse auteur Victor Hugo naar aanleiding van zijn confrontatie met het sublieme in de kunst met veel ‘bombast’ had verklaard: ‘I felt that I was alive and must rouse myself and march forward.’ Hetzelfde orgastische gevoel overkwam Grunberg in 2006 door een ‘modest explosion’ van een Taliban-granaat. Naderhand noteerde hij in een even gezwollen taal:
Listening to the air-raid siren I'm overcome by a mad joy, an excitement the likes of which I have never felt before.
They want to kill me, therefore I am.
Niet Eros, maar Thanatos gaf hem daar, embedded in een Nederlands legerkamp, een orgasme van ‘onoverwinnelijkheid,’ exact hetzelfde gevoel dat hem beving nadat hij was verstoten door zijn geliefde en ‘haar aan haar haren door de lobby naar de lift [sleurde].’ Het was ‘[d]ezelfde intensiteit, dezelfde bewustzijnsvernauwing, het besef dat de dood net zo nabij is als alles overheersende geilheid.’ Eros en Thanatos, dat waren zijn gevoelens na ‘het aan haar haren’ sleuren van een geliefde. Zijn ‘ongehoorde sensatie van geluk’ was zo ‘subliem’ dat — let op — niet hij, maar ‘wij’ met z’n allen ‘juist over het ongehoorde, voor zover wij dat kunnen, moeten spreken.’ Maar wat valt er te zeggen over een 49-jarige, zich verstoten voelende, man die zich het ene moment gedraagt als een bange schlemiel en het volgende moment als een brute beul zijn geliefde en plein publique ‘aan haar haren’ door een lobby sleurt, om zich vervolgens ‘onoverwinnelijk’ te voelen? Een lafbek? Een door en door gekrenkte joodse slachtofferist met een minderwaardigheidscomplex? Een ‘subliem’ wezen? Een gefrustreerde jongen die even meende een alfa-male te zijn? Of is het allemaal ordinaire kitsch van een minor poet, uit een piepklein land, die gehoord en gezien wil worden, omdat hij anders niet bestaat? Carel Peeters herinnert het Vrij Nederland-publiek eraan dat ‘[s]inds de aanslag op de Twin Towers in New York op 11 september 2001 het woord “vijand” niet van de lucht’ is geweest. 'Toen werd de oorlog tegen het terrorisme uitgeroepen en was de islam officieel de vijand. In de voetsporen daarvan is het denken in termen van vriend en vijand ontstaan, en niet helemaal zonder reden, gegeven het terrorisme van Al Qaida tot Islamitische Staat. Arnon Grunberg herinnert zich dat op zijn Montessori School in Amsterdam de ruzies met woorden werden opgelost en dat van fysiek geweld geen sprake kon zijn.
Grunberg maakt er pesterig van dat de school zich voor de mensheid hield die werkte aan de komst van de eeuwige vrede. Hij schrijft niet dat er alle reden was om toen even minder in vriend en vijand te denken omdat de Koude Oorlog op zijn eind liep en de oorlog in Vietnam al te beschamend was geworden. Hij wil de ‘eventuele naïviteit’ van toen niet minachten, maar onnozel was die vredelievendheid met de kennis van nu voor hem wel.
Grunberg plaatst tegenover de vreedzame coëxistentie het simplistische alternatief van de nazi-ideoloog Carl Schmitt. Ter verduidelijking, de Britse redacteur Paul Keaveny schreef op de website van The Conversation van 25 mei 2016:
Schmitt argues that effective states need a truly sovereign leader who is not shackled by constitutions, laws and treaties. A truly sovereign president who will cut through red tape and take whatever action is necessary… The rule of law is an obstacle to be overcome — not a principle to be embraced. And many voters agree: they want political leaders who are getting results, not talking to lawyers.
But the price for this Schmittian sovereignty is high: it needs the executive to control the legislature, the courts and often the media.
Bovendien was:
Schmitt’s second big idea that politics is fundamentally about the distinction between friends and enemies. Liberal democracies are hypocritical, says Schmitt. They have constitutions and laws that pretend to treat everybody equally, but this is a sham. All states are based on a distinction between ‘them’ and ‘us,’ between ‘friend’ and ‘enemy.’ A nation needs to constantly remind itself of its enemies to ensure its own survival.
The new authoritarians embrace Schmitt’s friend/enemy distinction with gusto,
Maar, zo waarschuwde Keaveny met nadruk:
as Schmitt’s experience of Nazi Germany proved only too well — a nation defined in terms of external enemies quickly finds internal foes too.
Het is dan ook geenszins onverklaarbaar dat Grunberg inmiddels theatermaker George van Houts tot één van zijn ‘binnenlandse vijanden’ heeft gebombardeerd. Diens ‘samenzweringstheorie over 9/11 en over de bankencrisis’ wordt door Grunberg ‘voor uiterst gevaarlijk’ gehouden, aangezien die theorie afbreuk doet aan de officiële samenzweringstheorie van negentien Arabieren. Keaveny heeft gelijk, de spreekbuizen van ‘de nieuwe autoritaire’ elite ‘omarmen Schmitt’s vriend/vijand onderscheid met enthousiasme.’ In deze doctrine gelden Rusland en China als de grote bedreiging van de neoliberale, zogeheten ‘vrije wereld,’ die erin geslaagd is 26 individuen zo rijk te maken dat zij, volgens Oxfam, nu evenveel bezitten als de helft van de hele mensheid tezamen. Als opiniemaker was Grunberg er als de kippen bij om op 19 februari 2018 in zijn ‘voetnoot’ op de voorpagina van de Volkskrant te verkondigen:
Dat ook extreem-rechtse krachten in Europa Poetin gelukkig maken moge duidelijk zijn.
Zeker, democratie kan met democratische middelen worden afgeschaft, maar soms is een extra zetje nodig, een Russisch zetje bijvoorbeeld.
Het Amerikaanse ministerie van Justitie heeft dertien Russen en drie bedrijven aangeklaagd vanwege het ondermijnen van de presidentiële verkiezingen in de VS in 2016 en het ondersteunen van Trump.
Zonder dat ook maar één van de ‘aangeklaagden’ was veroordeeld had Grunberg al een veroordeling uitgesproken en voerde hij daarvoor het politieke ‘argument’ aan:
Plaatsvervangend minister van Justitie Rosenstein verklaarde dat de Russen tweestrijd in Amerika wensten te promoten en het vertrouwen in democratische instituten hoopten te ondermijnen. In de praktijk kwam dat neer op het ondermijnen van Hillary's campagne, en door Trump, maar ook Bernie Sanders en Jill Stein, presidentskandidaat voor de Groene Partij, te ondersteunen.
Kortom, opiniemaker Arnon wilde het Volkskrant-publiek laten geloven dat een groepje van 13 Russen met slechts één miljoen dollar erin was geslaagd om Trump tot president te maken, ten koste van Hillary Clinton, die door:
her super-PACs raised a total of $1.2 billion, less than President Barack Obama raised in 2012. Her sophisticated fundraising operation included a small army of wealthy donors who wrote seven-figure checks, hundreds of bundlers who raised $100,000 or more from their own networks, and a small-dollar donor operation modeled on the one used by Obama in 2012. She spent heavily on television advertising and her get-out-the-vote operation, but in the end, her fundraising edge wasn't enough to overcome Trump's ability to dominate headlines and the airwaves.
Maar omdat Grunberg betaald wordt om meningen te produceren en niet om feiten boven tafel te halen, wierp hij niet de vraag hoe het te verklaren was dat Clinton met 1200 keer meer in haar verkiezingskas toch de verkiezingen verloor van de Russen met hun armzalige één miljoen. Veelzeggend was eveneens dat Grunberg zweeg over het feit dat de Russische trollen:
spent just 0.05 percent as much on Facebook ads as Hillary Clinton and Donald Trump’s campaigns combined in the run-up to the 2016 U.S. presidential election,
oftewel:
Without counting PACs, the top campaigns spent 1,760X more on election ads than one group of Russian meddlers puts the situation into context… But Facebook, Twitter and Google all confirmed that their investigations have found no evidence that the Russians uploaded voter registration contact info in order to individually target voters with ads.
Facebook had previously announced that $100,000 was spent on Facebook ads from June 2015 to May 2017 by Russian-linked disinformation sources, while an additional $50,000 was spent by Russians that signals indicate weren’t or were only weakly connected to an organized disinformation campaign.
Hoe is dan toch het vermeende overweldigende succes van de Russische campagne te verklaren? Dat moet toch de centrale vraag zijn van alle westerse politici, hun spinmeisters, de westerse inlichtingendiensten, met voorop de CIA, de mainstream media, en elk zichzelf respecterend reclamebureau. Maar nee dus, en wel omdat elke serieuze deskundige weet dat de ‘Russen’ geen rol van betekenis speelden in de Amerikaanse presidentsverkiezing van 2016. Ook voor de volgende informatie, gepubliceerd in The Guardian van 5 januari 2017, had Grunberg naderhand, in zijn rol als propagandist, geen enkele belangstelling:
the US is a world leader in the field of intervening in the internal affairs of other countries. The alleged interference is far more extensive than hacking into emails belonging to unfavoured political parties. According to research by political scientist Dov Levin, the US and the USSR/Russia together intervened no less than 117 times in foreign elections between 1946 and 2000, or ‘one out of every nine competitive, national-level executive elections.’
Indeed, one cannot understand US-Russian relations today without acknowledging America’s role in the internal affairs of its defeated cold war foe. As Stephen Cohen puts it, after the collapse of the Soviet Union, the approach of US advisers ‘was nothing less than missionary — a virtual crusade to transform post-communist Russia into some facsimile of the American democratic and capitalist system.’
As soon as Bill Clinton assumed the White House in 1993, his experts discussed ‘formulating a policy of American tutelage,’ including unabashed partisan support for President Boris Yeltsin. ‘Political missionaries and evangelists, usually called “advisers,” spread across Russia in the early and mid-1990s,’ notes Cohen: many were funded by the US government. Zbigniew Brzezinski, the former national security adviser, talked of Russia ‘increasingly passing into de facto western receivership.’
The results were, to put it mildly, disastrous. Between 1990 and 1994, life expectancy for Russian men and women fell from 64 and 74 years respectively to 58 and 71 years. The surge in mortality was ‘beyond the peacetime experience of industrialised countries.’ While it was boom time for the new oligarchs, poverty and unemployment surged; prices were hiked dramatically; communities were devastated by deindustrialisation; and social protections were stripped away.
To the horror of the west, Yeltsin’s popularity nosedived to the point where a communist triumph in the 1996 presidential elections could not be ruled out. Yeltsin turned to the oligarchs, using their vast resources to run an unscrupulous campaign. As Leonid Bershidsky puts it, it was ‘a momentous event that undermined a fragile democracy and led to the emergence of Vladimir Putin’s dictatorial regime.’ It is even alleged that, in 2011, Putin’s key ally — then-president Dmitry Medvedev — privately suggested the election was rigged. In the run-up to the election, Russia was granted a huge US-backed IMF loan that — as the New York Times noted at the time — was ‘expected to be helpful to President Boris N Yeltsin in the presidential election.’
Yeltsin relied on US political strategists – including a former aide to Bill Clinton – who had a direct line back to the White House. When Yeltsin eventually won, the cover of Time magazine was ‘Yanks to the rescue: The secret story of how American advisers helped Yeltsin win.’
Without the chaos and deprivations of the US-backed Yeltsin era, Putinism would surely not have established itself. But it’s not just Russia by any means, for the record of US intervention in the internal affairs of foreign democracies is extensive.
Take Italy in 1948: as the cold war unfolded, the US feared that a socialist-communist coalition would triumph in Italian elections. It barred Italians who ‘did not believe in the ideology of the United States’ from even entering the country; funded opposing parties via the CIA; orchestrated a massive propaganda campaign, including millions of letters from Americans of Italian origin; and made it quite clear, via the State Department, that there was ‘no further question of assistance from the United States’ if the wrong people won. Its efforts were a success. This was the first of many Italian elections featuring US interference.
Take the CIA’s self-professed involvement in the military coup that overthrew democratically elected secular Iranian president Mohammad Mosaddeq in 1953: it was ‘carried out under CIA direction as an act of US foreign policy, conceived and approved at the highest levels of government,’ as the agency later confessed. The nature of the 1979 Iranian revolution cannot be understood without it. Or what of CIA backing for Augusto Pinochet’s murderous overthrow of Salvador Allende in Chile in 1973?
There are more recent examples too. Take the military overthrow of Honduras’ Manuel Zelaya in 2009. The then secretary of state — a certain Hillary Clinton — refused to describe the toppling of Zelaya as a “military coup”, which would have required the suspension of US aid, including to the armed forces. Rather than call for Zelaya’s reinstatement, Clinton called for new elections. US assistance — including military aid — continued as dissidents were treated brutally; as death squads re-emerged; as violence against LGBT people surged; and as widely boycotted unfair elections took place.
Allegations of Russian interference in the US elections are undoubtedly alarming, but there’s a double standard at play. Meddling in foreign democracies only becomes a problem when the US is on the receiving end. The US has interfered with impunity in the internal affairs of so many other countries. The day that all such interference is seen for what it is — a democratic outrage, unworthy of any great nation — will be a great day indeed.
Niets van al deze feiten was terug te vinden in Grunberg’s betoog dat ‘[p]laatsvervangend minister van Justitie Rosenstein’ had verklaard ‘dat de Russen tweestrijd in Amerika wensten te promoten en het vertrouwen in democratische instituten hoopten te ondermijnen.’ Sterker nog, Grunberg wijdde geen woord aan het feit dat dezelfde Rod Rosenstein een maand eerder had verklaard dat:
I want to caution you that everyone charged with a crime is presumed innocent unless and until proven guilty in court. At trial, prosecutors must introduce credible evidence that is sufficient to prove each defendant guilty beyond any reasonable doubt to a unanimous jury. The special counsel's investigation is ongoing. There will be no comments from the special counsel at this time,
en dat Rosenstein, op grond van zijn ervaringen, tevens had benadrukt dat: ‘In politics — as in journalism — the rules of evidence do not apply.’ Zo mogelijk nog relevanter is het feit dat twee dagen voordat Grunberg suggereerde dat de Russen hadden getracht de Amerikaanse democratie ‘af te schaffen’ het Amerikaanse ministerie van Justitie officieel had laten weten dat:
There is no allegation in the indictment that the charged conduct altered the outcome of the 2016 election.
Daarnaast berichtte The New York Times op maandag 16 maart 2020 dat:
The companies, Concord Management and Concord Consulting, were charged in 2018 in an indictment secured by the special counsel, Robert S. Mueller III, along with 13 Russians and another company, the Internet Research Agency. Prosecutors said they operated a sophisticated scheme to use social media to spread disinformation, exploit American social divisions and try to subvert the 2016 election.
Unlike the others under indictment, Concord fought the charges in court.
https://www.nytimes.com/2020/03/16/us/politics/concord-case-russian-interference.html
Vanzelfsprekend passen deze feiten niet in Grunberg’s propaganda. Het is daarom noodzakelijk om te onderzoeken tot hoever Schmitt’s nazi-ideologie het mens- en wereldbeeld van mainstream-opiniemaker Grunberg vervormt. Meer de volgende keer.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten