dinsdag 16 juni 2020

Het Corrupte Poldermodel in Amsterdam West 2

It is only in folk tales, children's stories, and the journals of intellectual opinion that power is used wisely and well to destroy evil. The real world teaches very different lessons, and it takes willful and dedicated ignorance to fail to perceive them.
Noam Chomsky

De hele tijd door wordt in de westerse democratieën overal om ons heen door de mainstream media gewerkt aan onze instemming met de politiek van de heersende macht. Met als gevolg dat hierdoor de lethargie onder grote delen van de bevolking almaar toeneemt. 

27 maart 2019 verscheen op de website Geen Stijl het volgende bericht:

Straatnaambord: 'Colijn was ook geen lieverdje'

Gaat u maar rustig slapen...


Foto uit de mail. Tekst ook: 

"Na het gesodemieter met de straatnamen voor een nieuwe wijk op IJburg, waarbij de strenge doch rechtvaardige burgemeesteres Halsema haar opvattingen over inclusiviteit er doorheen dramde, nu een nieuw staaltje van 'historische feitjes cherry picking.’ Opgezet door een links bestuur in stadsdeel Nieuw West en bedoeld om de staatsman Hendrik Colijn met terugwerkende kracht even in de hoek te zetten. 

De feiten an sich zijn niet onwaar maar overwegend negatief. En wel zo negatief dat mensen die de historische context niet kennen zich af zullen vragen waarom er een straat naar deze houwdegen is genoemd. En wie kent er tegenwoordig nog enige context? Het is één groot feitenvrij en waardeoordelenrijk meningencircus. En dat is precies waar een partij als GL op uit is.

Veel negatieve onderbordjes bij personen die GL beschuldigd van het hebben van een grauw verleden. Dan komen de protesten van bewoners vanzelf en heeft GL argumenten om de straatnaam te veranderen. Dit staat namelijk gewoon in het partijprogramma van GL Amsterdam. Het doet mij denken aan Stalin die oude foto's liet retoucheren door mensen te laten verdwijnen van die foto's. Hiermee herschreef hij eigenhandig de geschiedenis. GL heeft het goed af gekeken van hun oude idool."

Geen Stijl, die zich in zijn 'artikelen kenmerkt door ondermeer sarcasme,' en het bewust 'afzien van politieke correctheid, journalistieke principes en nuance,’ en wordt gezien als 'vertegenwoordiger van onderbuikgevoelens,' was niet het enige medium dat aan dit onderwerp aandacht besteedde. Ook De Telegraaf, waaruit Geen Stijl voortkomt, vond een Amsterdammer die zich stoorde aan de begeleidende tekst op Colijn's straatnaambord, aangezien volgens de klager deze oorlogsmisdadiger ook goede dingen voor de mensheid had gedaan. Dat wil zeggen: het witte deel ervan. Maar ook die bewering is onjuist, want Colijn is de geschiedenis ingegaan als de man die Nederland langer in de economische crisis van de jaren dertig hield dan nodig was geweest. Bekend is dat: 

Hendrikus Colijn misschien wel de meest verguisde Nederlandse minister-president is geweest. Hoewel hij tijdens zijn regeerperiode zeer populair was, is hij achteraf zwaar bekritiseerd. Zijn economische beleid zou niet deugen en zijn verkeerde inschatting van de dreiging van Nazi Duitsland is hem zeer kwalijk genomen. Het beeld dat nu van Colijn bestaat is er een van keihard optreden, betuttelende toespraken en struisvogel politiek: ‘Gaat u maar rustig slapen.’ Toen in 1998 deel één van de biografie van Herman Langeveld uitkwam, barstte er nog meer verontwaardiging los over Colijn’s acties in Nederlandsch Indië. 

In 1909 keren ze (hij en zijn echtgenote. svh) terug naar Nederland en Colijn wordt lid van de Tweede kamer. De relatief passieve rol van kamerlid past niet zo goed bij Colijn en al in 1911 accepteert hij zijn eerste ministerpost, hij wordt minister van Oorlog. 

In 1914 neemt hij afscheid van de politiek, en wordt directeur van de Bataafsche Petroleum Maatschappij, dat een onderdeel van Shell is. Hij verdient hier het, zeker voor die tijd astronomische bedrag van negen ton per jaar. Dit salaris stelt hem in staat de financiële onafhankelijkheid te verwerven die hij nodig heeft om ‘onbezorgd zijnde voor vrouw en kinderen’ weer in de politiek te kunnen terugkeren. Dit doet hij in 1922. In totaal is Colijn vijf keer minister president, zij het maar zes jaar.

De Gouden Standaard

In 1933 wordt Colijn voor de tweede maal minister-president. Colijn probeert de economische malaise te boven te komen door de begroting sluitend te houden. Er wordt gekort op de werkelozensteun, wat in 1934 resulteert in het Jordaanoproer, en onderwijs. Het geld wat hierop bezuinigd wordt, gaat echter op aan subsidies aan de boeren (ook toen al. svh) en de toestand van de Nederlandse economie verslechtert. De werkeloosheid blijft stijgen, en dit terwijl er in de andere West Europese landen sprake is van licht herstel. In 1935 is 15 procent van de niet zelfstandige beroepsbevolking werkeloos. 

Colijn is er fel op tegen om de gouden standaard los te laten, dat wil zeggen, de gulden van het goud los te koppelen. Hij ziet het als diefstal (van allereerst zijn eigen miljoenen. svh). Het spaargeld van mensen zou veel minder waard worden. Dat het vasthouden aan de gouden standaard de arme mensen nog zwaarder benadeelt, lijkt hij niet te beseffen. In de crisisjaren gaat het ene na het andere land van het goud blok voor het blok. Devaluatie wordt gezien als een lapmiddel voor economie. Het zou de export stimuleren en zo de economie. Colijn laat uiteindelijk de gouden standaard pas los als Nederland een dag lang het enige overgebleven goudland is. Het heeft een onmiddellijk gunstig effect op de economie. Het lijkt niet alsof mensen het Colijn kwalijk nemen dat hij zo lang gewacht heeft met het loslaten van de gouden standaard. In populariteitspolls na de devaluatie komt hij goed uit de bus (Ziehier: het poldermodel avant la lettre. svh). In een radiotoespraak vertelt hij het Nederlandse volk dat de beslissing hem ‘onnoemelijk zwaar’ gevallen is. 

Een politiek spel

Het vasthouden aan de gouden standaard levert hem een aantal politieke vijanden op. Een van hen blijkt zich niet te beperken tot politieke middelen om Colijn tot het loslaten van de gouden standaard te bewegen. Eind maart 1936 krijgt de Amsterdamse officier van justitie Van Thiel bezoek van jhr. Robert Groeninx van Zoelen.

Deze telg van een adellijk Nederlands geslacht was van ‘april 1934 tot 1935 leider van De Vuurslag, een afsplitsing van de Algemeene Nederlandsche Fascisten Bond. In de jaren 1940 en 1941 betoonde hij zich actief in de Nederlandsche Unie,’ een beweging ‘opgericht door een driemanschap bestaande uit Louis Einthoven (hoofdcommissaris van politie in Rotterdam), Johannes Linthorst Homan (commissaris der provincie van Groningen) en Jan de Quay (regeringscommissaris van de arbeid).’ Opvallend was tevens dat een ‘verzoek van het driemanschap aan mr. L. E. Visser van de Joodse Coördinatie Commissie (JCC) om Joden te adviseren zich uit de Nederlandsche Unie terug te trekken, legde deze naast zich neer.’ Joodse Nederlanders waren niet welkom omdat in verband met ‘de nieuwe orde’ de Nederlandsche Unie samenwerking met het nazi-regime voorstonden. Over de erudiete mr. Visser valt het volgende te vertellen, in 1915: 

trad hij als raadsheer toe tot de Hoge Raad. In 1933 werd hij vicepresident en in 1939 president van de Hoge Raad. Al snel na het begin van de bezetting, op 21 november 1940, werd hij door de Duitse bezetter geschorst en per 1 maart 1941 ontslagen, als onderdeel van het ontslag van alle joodse ambtenaren. Geen van de raadsheren van de Hoge Raad tekende protest aan naar aanleiding van zijn schorsing en ontslag.

Met andere woorden: nadat de nazi-bezetters de Nederlandse Grondwet buiten spel hadden gezet, bleven tevens de hoogste Nederlandse rechters gewoon door functioneren alsof er niets aan de hand was, en alsof de de democratische rechten van de  Nederlandse president van het hoogste rechtscollege, mr. Visser, niet ernstig geschonden waren, louter en alleen omdat hij een jood was. Ook dit laatste is exemplarisch voor het corrupte poldermodel, dat nauwe samenwerking met de ‘powers that be’ absoluut voorop stelt, hoe misdadig die macht zich manifesteert. Ander voorbeeld:

De Heeren Zeventien, met daarin De Quay, Einthoven en Schermerhorn, drukten na de oorlog hun stempel op de ontwikkeling van de machtsstructuur van het land. De Quay en Einthoven werkten binnen Defensie voor de oorlog en in de terugkeerperiode van oorlog naar vrede met prins Bernhard samen. Hoewel in de terugkeerperiode Wilhelmina met nadruk De Quay wilde benoemen tot de naoorlogse minister-president, werd hij uiteindelijk minister van Oorlog. Louis Einthoven kreeg na de oorlog de leiding over het Bureau Nationale Veiligheid, dat in 1946 de naam Binnenlandse Veiligheidsdienst kreeg. Kort na de bevrijding bestond onvrede onder de bevolking over de opstelling van de Unie in de jaren 1940 en 1941. In het zicht van de eerste naoorlogse verkiezingen van 16 mei 1946 nam de onrust toe, toen De Quay kenbaar maakte commissaris van de Koningin van Noord-Brabant te willen worden. Minister-president Schermerhorn stelde een geschiedkundig onderzoek in, waarna de naam van De Quay werd gezuiverd. Na de bevrijding oordeelde de regering dat Linthorst Homan niet in zijn functie van commissaris van de Koningin kon terugkeren. Nadat een regeringsonderzoek naar de Unie in 1947 was afgerond, werd aan Homan met terugwerkende kracht eervol ontslag verleend.

En Jan de Quay, de hoogleraar die na de nazi-inval via de radio Nederlandse werklozen opriep om in Duitsland te gaan werken aangezien daar de arbeiders als soldaten naar het front waren gestuurd, deze Jan werd als collaborateur na de oorlog door de Nederlandse elite vanwege zijn onschatbare waarde voor volk en vaderland meermaals beloond met hoge onderscheidingen, waaronder de benoeming tot ‘Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw,’ het hoogst verleende eerbewijs dat slechts weinigen ontvangen omdat daarvoor alleen ‘personen in aanmerking [komen] die zich voor de samenleving bijzonder verdienstelijk hebben gemaakt.’ Uiteindelijk wist de rooms-katholieke Jan de Quay, dankzij de juiste contacten én zijn inzet voor de economische en financiële elite in 1959 minister-president van Nederland te worden. Zijn loopbaan geeft een helder beeld van hoe de corruptie van het poldermodel werkt. Al aan:

het eind van de jaren 30 deed De Quay van zich spreken door zijn pleidooien voor de verplichte arbeidsdienst voor jeugdigen. In een lezing voor de Maatschappij voor Handel en Nijverheid onderschreef hij de conclusie van een conferentie van het Duitse Arbeidsfront, 'dat arbeidsdienst ook als sociaal-paedagogisch instituut van waarde was bij de niet-aanwezigheid van werkloosheid.’ Tijdens de mobilisatie (1939-1940) was hij in militaire dienst als reserve luitenant. Direct na de capitulatie van 14 mei 1940 werd De Quay door generaal Henri Winkelman benoemd tot Regeringscommissaris van de Arbeid. Hij kwam in aanmerking, omdat Winkelman en Hans Max Hirschfeld hem veel flexibeler in de omgang met de Duitsers achtten dan de zittende secretaris-generaal van Sociale Zaken, A.L. Scholtens. Als regeringscommissaris noemde De Quay in een radiotoespraak het werken in Duitsland 'een vaderlandse plicht.’

De Quay bleef echter niet lang in deze functie, omdat het politieke werk hem opeiste. In juli 1940 vormde hij samen met mr. Louis Einthoven en mr. Johannes Linthorst Homan het driemanschap van de omstreden Nederlandsche Unie. In de zomer van 1940 voerde het driemanschap besprekingen met de Mussolini-fascist Arnold Meijer om te komen tot een fusie tussen de Nederlandsche Unie en het Nationaal Front, dat kort daarvoor nog Zwart Front heette. Uit de notulen van die besprekingen blijkt dat De Quay zich volkomen eens verklaarde met de opvattingen van Arnold Meijer. Bij die besprekingen verklaarde De Quay zichzelf een tegenstander van de democratie…


Over een ander lid van het omstreden ‘driemanschap van de Nederlandsche Unie,’ te weten: mr. Louis Einthoven valt ook het nodige op te merken. De bekende joods-Nederlandse historicus Lou de Jong had in zijn magnum opus Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog ‘geen goed woord over voor het driemanschap, dat hij van collaboratie beschuldigde.' Een terechte beschuldiging want ‘nieuw archiefonderzoek van historicus en emeritus-hoogleraar G. van Roon van de Vrije Universiteit’ bracht ook nog eens 'aan het licht dat Louis Einthoven samen met andere hoge en lagere Nederlandse ambtenaren begin jaren dertig al contacten had met de Gestapo. Deze vorm van proto-collaboratie had ten doel de gezamenlijke bestrijding van 'kommunistischer und marxistischer Umtriebe.' De Nederlandse justitie speelde zo in de jaren dertig informatie aan de nazi's door, waarmee direct na de bezetting in mei 1940 tweehonderdvijftig naar Nederland gevluchte Duitse “illegalen” door de Sicherheits Polizei werden opgepakt.’


Gezien het corrupte poldermodel zal het de lezer niet echt kunnen verbazen dat ook de collaborateur Einthoven na de Tweede Wereldoorlog ‘de leiding [kreeg] over het Bureau Nationale Veiligheid, dat in 1946 werd omgedoopt tot Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD),’ zodat gevoelige dossiers over vooraanstaande Nederlanders die tijdens de oorlog met de nazi’s hadden samengewerkt in de juiste la konden verdwijnen. Zolang deze politieke informatie gebruikt kon worden, wist alleen een kleine elite wat de werkelijkheid was. Maar ging één van de heren die een omstreden rol tijdens de oorlog had gespeeld, in de nieuwe naoorlogse orde uit de pas lopen dan kwam het dossier ineens te voorschijn om de betreffende dwarsligger te chanteren of politiek kalt te stellen, zoals met de CDA-politicus Willem Aantjes (ARP) gebeurde. Diens:

reputatie werd onherstelbaar beschadigd toen het Nieuwsblad van het Noorden op 6 november 1978 berichtte dat Aantjes lid was geweest van de SS. De historicus Loe de Jong van het RIOD verklaarde die avond tijdens een rechtstreeks door de twee Nederlandse televisiezenders uitgezonden persconferentie dat Aantjes… bij de Waffen-SS in vreemde krijgsdienst was geweest. Als gevolg hiervan trad Aantjes op 7 november af als fractieleider van het CDA. 

De reden dat Aantjes politiek buitenspel werd gezet, was het feit dat hij 

tijdens het eerste CDA-congres… uiteen [zette] hoe het evangelie, geïnspireerd op Matteüs 25, het richtsnoer van een politieke beweging zou kunnen zijn. Deze rede kwam bekend te staan als zijn Bergrede.

Toen bleek dat dit betekende dat hij als CDA-voorman kritisch stond tegenover de NAVO-doctrine van Mutual Assured Destruction met kernwapens was zijn lot bezegeld.

De zogeheten ‘zuivering' na de Tweede Wereldoorlog was vanzelfsprekend in een klein land, waar een ieder die enigszins meetelt alle anderen kent, niets meer dan een wassen neus. Na 1945 moesten collaborateur en verzetsheld door dezelfde deur, waarbij geldt: wat niet weet wat niet deert, terwijl wat men wel weet altijd als chantagemiddel te gebruiken is. Zo werkt de elite nu eenmaal overal en altijd. 

Deze omweg had ik nodig om terug te komen op de affaire van het ‘omstreden’ straatnaambord in de Dr. H. Colijnstraat in Amsterdam Nieuw-West. ’Omstreden,’ omdat het poldermodel onmogelijk de waarheid kan dulden. Dus na mijn actie om op dat bord te vermelden wat dr. H. Colijn zelf aan zijn vrouw had geschreven met betrekking tot zijn oorlogsmisdaden, is er vanuit de poldermodel-ideologie bezwaar hiertegen ontstaan. De feiten:

Lombok Expeditie, 1894

Colijn nam in 1894 deel aan de Expeditie naar Lombok waarbij veel burgerslachtoffers vielen. Zelf was hij als officier bij de gepleegde wreedheden betrokken. Dat blijkt onder meer uit een lang na zijn dood gepubliceerde brief over de aanval in Tjakra Negara, waar, naar Balinees gebruik, ook de vrouwen in de verdediging meevochten, soms met hun kind op de arm:

‘Ik heb er een vrouw gezien die, met een kind van ongeveer 1/2 jaar op den linkerarm, en een lange lans in de rechterhand op ons aanstormde. Een kogel van ons doodde moeder en kind. We mochten toen geen genade meer geven. Ik heb 9 vrouwen en 3 kinderen, die genade vroegen, op een hoop moeten zetten, en zo dood laten schieten. Het was onaangenaam werk, maar 't kon niet anders. De soldaten regen ze met genot aan hun bajonetten. 't Was een verschrikkelijk werk. Ik zal er maar over eindigen.’

Voor zijn optreden ontving hij in augustus 1895 de Militaire Willems-Orde.


In een stad als Amsterdam, waar bovendien meer dan de helft van de inwoners van allochtone afkomst is, weet slechts een heel klein percentage wie Hendrikus Colijn was, en welke oorlogsmisdaden deze vooraanstaande christelijke politicus gepleegd heeft, en waarom het linkse stadsbestuur van de hoofdstad desalniettemin een straat naar hem vernoemd heeft in een poging hem daarmee te eren. Hoe krampachtig hypocriet de Nederlandse samenleving is, en kennelijk blijft, blijkt mede uit het volgende relaas over de protestants-christelijke Colijn. Het televisieprogramma Andere Tijden meldde het volgende:

Eind maart 1936 krijgt de Amsterdamse officier van justitie Van Thiel bezoek van jhr. Robert Groeninx van Zoelen. Hij vertelt hem dat Colijn een intieme relatie heeft met een vrouw van slechte reputatie. Hij weet allerlei bijzonderheden te vertellen, zo zou Colijn met haar in Nice hebben geluncht en in Londen in hetzelfde hotel gelogeerd hebben. De vrouw is een ongehuwde Duitse vrouw die gedwongen was haar vaderland te verlaten. Ze is daarop naar Parijs uitgeweken, maar wordt door de Sûreté verdacht een spion te zijn. Ze zou een minnaar hebben, ene Lehnen. Verder zou ze tot de financiële onderwereld behoren. Groeninx van Zoelen hoopt de affaire van Colijn te kunnen gebruiken om Colijn tot aftreden te dwingen en zo het loslaten van de gouden standaard te bewerkstelligen. Verder hoopt hij de naturalisatie van de joodse bankier Mannheimer tegen te houden. Mannheimer, van oorsprong Duits, heeft het Nederlands staatsburgerschap aangevraagd. Veel mensen zijn ertegen, Mannheimer heeft enorme invloed op de president van de Nederlandse bank Trip en Colijn, daarnaast wordt hij ervan beschuldigd zijn geld te hebben verdiend met speculaties tegen de gulden. Groeninx van Zoelen wil dit bereiken door de positie van Colijn achter de schermen te ondermijnen, of als dat niet wil lukken, de affaire op een gunstig moment naar buiten te brengen. 

Alhoewel Groeninx van Zoelen oorspronkelijk een bewonderaar van Colijn is, heeft hij zijn vertrouwen in Colijn verloren. Eerder dat jaar schrijft hij een pamflet met de titel ‘Opzegging van vertrouwen. Analyse der onafwendbare mislukking van het crisisbeleid’. Bovendien gaan zijn fascistische denkbeelden steeds meer de boventoon voeren. Zo is hij bestuurslid van de Algemene Fascistenbond en onderhoudt nauw contact met leiders van verschillende fascistische organisaties, zoals Verdinaso (Verbond van Dietsch Nationaal Solidaristen) en Zwart Front. 
Opvallend is dat Van Thiel zijn baas, de minister van Justitie van Schaik, aanvankelijk niet op de hoogte stelt, maar eerst naar Colijn gaat. Colijn stelt zich aanvankelijk heel autoritair en afwijzend op, maar nadat van Thiel hem allerlei bijzonderheden kan geven, wordt hij stil. Ook schrijft hij de naam van de minnaar op. 

Een week later meldt Groeninx van Zoelen aan van Thiel dat Colijn per brief de verhouding met de vrouw, Hella Schultz genaamd, verbroken heeft. Als reden geeft hij dat hij negatieve zaken over haar gehoord heeft.

Een maand later stelt van Thiel van Schaik op de hoogte van de affaire van Colijn. Deze kan zich niet voorstellen dat Colijn onjuist gehandeld zou hebben. Van Schaik vraagt van Thiel om zelf geen contact met Groeninx van Zoelen op te nemen, maar hem wel te ontvangen als hij zich meldt. Justitie moet niet de indruk wekken geïnteresseerd te zijn in de affaire.

Op 14 mei 1936 heeft van Schaik een gesprek met Colijn naar aanleiding van de recente ontwikkelingen. Colijn verklaart dat hij het verzoek van een kennis had gekregen om een Duitser en zijn familie die naar Nederland was gekomen, te helpen. Later komt ook de zus van deze man naar Colijn met het verzoek haar te helpen aan journalistiek werk in Engeland. Dit heeft hij gedaan. Op haar verzoek heeft hij zich een interview laten afnemen voor een Engels blad, dat volgens Colijn op zijn departement en door hem gelezen wordt. 

Ook geeft Colijn toe dat zij wel eens geld van hem gekregen had, maar hij wist niet dat zij een slechte reputatie had, achteraf gezien geeft hij toe dat hij zich beter over haar had kunnen informeren. Wel ontkent hij haar in Nice of Londen ontmoet te hebben, en zegt dat de gegevens van de Surete daarover niet klopten. Hij heeft haar eenmaal in Brussel ontmoet, en een paar keer op zijn departement ontvangen. Wat Colijn van Schaik niet vertelt, is dat hij Hella Schultz enkele dagen eerder een borgstelling van 2000 pond, zo’n fl15.000,- gegeven heeft. Een enorm bedrag in die tijd, en opvallend omdat Colijn wel veel aan liefdadigheid doet, maar meestal niet meer gaf dan fl. 100,-. Het bedrag dat Hella van Colijn krijgt was een oprotpremie: Hella Schultz zou naar Argentinië vertrekken en dus niet meer bereikbaar zijn voor vervelende vragen. In Argentinië zou ze een branche openen van British Continental Press, een onwaarschijnlijk verhaal: British Continental Press is een zeer obscure uitgeverij, een branche in Argentinië lijkt erg onwaarschijnlijk.

Op 28 mei wordt er door het kabinet vergaderd over de affaire. Van Schaik eist nu het aftreden van Colijn en hoewel sommigen hem steunen, wordt uiteindelijk het advies van minister van buitenlandse zaken De Graeff overgenomen. Aftreden zou morele schuldbekenning zijn. Bovendien is een kabinet Colijn zonder Colijn niet denkbaar, het zou de val van het hele kabinet betekenen. Op 3 juni gaat Colijn naar de koningin met een verklaring. De verklaring lijkt op wat Colijn aan Van Schaik vertelde, maar nu gaat het om een heel gezin, de moeder waar hij de huur voor betaalt, een zoon die hij via de Amsterdamse burgemeester Van Vlught aan een baan bij Fokker helpt en een dochter. Nadat Colijn op de hoogte werd gebracht van haar slechte reputatie heeft hij haar verzocht geen contact meer met hem op te nemen. Dit heeft ze echter toch gedaan en daarna heeft hij haar nog eenmaal geholpen met een borgstelling waardoor ze een fatsoenlijke baan in Argentinië zou kunnen krijgen. Het ging om een privé aangelegenheid, de suggestie van een intieme affaire is volstrekt ondenkbaar voor mensen die hem persoonlijk kennen.

De media scharen zich achter Colijn.

De dag na het bezoek aan de koningin is er op nieuw overleg met het kabinet, en er wordt besloten af te wachten hoe de storm zou los breken. Ze zijn er zich van bewust dat Colijns fascistische tegenstanders een perscampagne voorbereiden, en schrijven een verklaring die ze naar buiten kunnen brengen zodra de zaak in de publiciteit zou komen. Groeninx van Zoelen probeert ondertussen te voorkomen dat de affaire op een ontijdig moment naar buiten zou worden gebracht door fascistische blaadjes als Zwart Front van Arnold Meijer. Een paar dagen later gebeurt waar hij bang voor was: Verdinaso brengt de affaire naar buiten in een van hun pamfletten. Verdinaso Nederland was een klein fascistisch clubje met 500 leden wiens leider Ernst Voorhoeve in contact stond met Groeninx van Zoelen. Het betreffende pamflet is wel beledigend voor Colijn, maar is vooral gericht tegen wie zij als de tegenstanders van Colijn zagen: Mannheimer en de RKSP. Op 20 juni volgt Zwart Front met een extra editie met koppen als ‘Colijn gecompromitteerd. Wij eischen het aftreden van Colijn.’

Op 18 juni 1936 is er in verband met het Verdinaso pamflet een extra ministerraad bijeengeroepen, en er wordt een verklaring namens Colijn vastgelegd, die de volgende morgen in de ochtendkranten verschijnt. De meeste kranten nemen deze verklaring letterlijk over, niet alleen de kranten uit de eigen zuil, maar ook niet zuil gebonden kranten. De katholieke Groningse krant Ons Noorden is eigenlijk de enige die aandringt op opheldering. Immers als Colijn niets te verbergen heeft, is ook hij gebaat bij duidelijkheid. Kritiek op Colijn wordt door de andere kranten als onvaderlandslievend gezien, en uiteindelijk verstomt ook Ons Noorden. Zelfs een krant als de Telegraaf, die meestal toch niet vies was van een schandaal met een politicus, steunt Colijn. Volgens Langeveld waren de journalisten van mening dat Nederland Colijn als ‘sterke man’ nodig had. Het landsbelang ging voor een sensationeel verhaal. 

De affaire verschijnt ook in de Engelse krant de ‘Daily Express’ hier wel met een schreeuwende kop: ‘Dutch premier in scandal over a girl. Money gifts may end his government.’ De correspondent wordt daarop bij Colijn thuis uitgenodigd waar hij een persoonlijke verklaring van Colijn krijgt. De kop in de Daily Express van de dag daarop was: ‘Dutch Premier defends honor.’ Al een hele andere toon. Ook internationaal blijft de schade beperkt.

Hoe waarschijnlijk is het nu eigenlijk dat de relatie tussen Hella Schultz en Hendrikus Colijn ongeoorloofd was. Langeveld acht het waarschijnlijk. ‘Het alternatief is onwaarschijnlijker.’ Ook de reactie van Colijn tijdens het gesprek met Van Thiel wijst erop dat de relatie intiemer was dan uit zijn verklaring op te maken valt. Het feit dat hij de naam van de minnaar van Hella opschreef is merkwaardig als er niets tussen Hella en Colijn was. Volgens Langeveld was Colijn ook wel gefascineerd door vrouwen van de wereld, zo anders dan zijn eigen vrouw.


Hella Schultz. Een 'vrijgevige' dame

Wie was de mysterieuze dame in kwestie nu eigenlijk? Wat we van haar weten is voornamelijk uit verhalen van anderen, en uit de tweede hand. Hella Schultz is in 1988 overleden in Argentinië. Behalve in de levensherinneringen van haar stiefzoon Curt Lehnen duikt ze ook op in de biografie van zowel Hollywood regisseur Billy Wilder als Harry Dressel, een Nederlandse volkszanger die haar in 1948 in Argentinië ontmoette. Het beeld dat we daarin van Hella krijgen is dat van een levendige, charmante en zeer gehaaide dame, die altijd op zoek was naar meer. Volgens Curt Lehnen en Harry Dressel heeft ze tenminste een keer in de gevangenis gezeten voor oplichting. Colijn was dus niet haar enige slachtoffer.

Hella Schultz wordt op 21 april 1900 als dochter van Erna Gratopp en een onbekende vader geboren. Wanneer haar moeder trouwt met ene Ludwig Schultz krijgt Hella zijn naam. Uit dit huwelijk wordt een zoon geboren, Hella’s halfbroer Willy. Erna en Ludwig zijn in 1926 gescheiden, waarna Erna in Berlijn een pension begint waar ze kamers verhuurt aan kunstenaars en journalisten, waaronder ook ene Billy (toen nog Samuel) Wilder, die later een belangrijke regisseur in Hollywood zou worden. In zijn biografie weet Billy Wilder zich Hella nog goed te herinneren, hoewel niet bij naam. De reden waarom hij haar zich nog herinnert was door een bepaald incident met Hella waardoor hij zijn eerste stappen in de Duitse filmwereld kan zetten: Hella is verloofd, maar heeft daarnaast nog een man. Hella’s kamer is vlak naast die van Billy Wilder en hij kan alles horen wat Hella in haar kamer doet. Hierdoor heeft hij menig slapeloze nacht. Als hij op een nacht hierdoor weer eens niet kan slapen, wordt er op de deur gebonsd door Hella’s verloofde. Terwijl Hella de voordeur open gaat doen, komt de man Wilder’s kamer binnen in zijn ondergoed om zich te verstoppen voor Hella’s verloofde. Wanneer de man zich voorstelt blijkt hij voor Maxim film studio’s te werken. Wilder mag hem zijn werk laten zien en maakt een afspraak om de komende week bij de Studio’s langs te komen. Jaren later ontvangt hij in Amerika nog een brief van haar uit Zuid-Amerika.

In 1932 op het Presse Bal in Berlijn ontmoet Hella Vincenz Lehnen. Vincenz verlaat voor haar zijn vrouw en vijfjarig zoontje. Vincenz vertrekt samen met Hella uit Duitsland als Hitler aan de macht komt. Waarom precies is niet duidelijk. Waarschijnlijk zijn ze eerst naar Parijs gegaan en daarna naar Nederland, volgens stiefzoon Curt Lehnen speciaal om Colijn geld af te troggelen.

Waar Hella en Colijn elkaar hebben ontmoet, is niet duidelijk. Waarschijnlijk in Berlijn, voor 1933. Het is zeker dat Colijn nadat Hitler aan de macht kwam nog maar een keer in Berlijn geweest is, en dat was in 1933. Hella zou volgens Curt Lehnen Colijn via een van haar minnaars, een rijke bonthandelaar, hebben leren kennen. Lehnen is er van overtuigd dat de relatie tussen Colijn en Hella ongepast was. Waarschijnlijk hebben Hella en Colijn elkaar maar een paar keer ontmoet in Berlijn voor Hella naar Nederland kwam. Een document van de Sicherheitsdienst uit 1941 over Colijn vermeldt dat Colijn in de jaren dertig een ‘Dirne in Berlin aushielt’, die hem chanteerde.


Hella Schultz duikt ook op in de biografie van Harry Dresselhuis, artiestennaam Harry Dressel. Hij vertelde dat hij in 1949 het echtpaar Lehnen in Argentinië ontmoette en vriendschap sloot. Vooral met Hella kon hij het goed vinden, en hij had een kortstondige maar heftige liefdesaffaire met haar. Hij beschreef Hella als zijn ideaal: moederlijk met een grote boezem, en één van de acht vrouwen in zijn leven die hem echt raakten en bij zijn gebleven. Hella heeft hem verteld over Colijn, en hij beweert dat zij nog de juwelen droeg die ze van Colijn had gekregen. Of dit waar is, is niet meer te achterhalen.

In publicaties van Zwart Front en Verdinaso wordt Hella met de joodse, van oorsprong Duitse bankier Mannheimer in verband gebracht. Of Hella en Mannheimer elkaar inderdaad gekend hebben, is niet duidelijk. Hella verklaart in 1935 wanneer ze betrokken is bij een oplichtingzaak onder ede dat ze Mannheimer kent: ‘Ik ken Dr. Mannheimer zeer goed, ik weet ook dat hij rijk is en dat hij mij zeker aan een bepaald bedrag zou hebben geholpen, indien ik hem dit gevraagd had.’ Mannheimer geeft echter zijn erewoord dat hij Hella Schultz niet kent.

Met het geld dat Hella van Colijn krijgt, beginnen Vincenz en Hella een zeer luxe wekelijks tijdschrift. Curt Lehnen herinnert het zich nog: ‘Het had een fijn papiertje tussen elke pagina zodat ze niet aan elkaar zouden plakken. Niemand had interesse voor een tijdschrift dat zo duur was. Ze zochten altijd grote zaken in plaats van iets kleins en duurzaams dat zij met doorzettingsvermogen zouden kunnen uitbreiden.’ Ze verliezen het geld weer net zo snel als Hella het gekregen had. Curt zegt verder over zijn stiefmoeder dat ze altijd op zoek was naar vrienden die ze kon gebruiken. Of het haar ook echt gelukkig heeft gemaakt is maar de vraag. Haar avonturen liepen altijd verkeerd af, en ze stierf uiteindelijk onder armoedige omstandigheden.

Ziehier, een seksdrama op polderniveau dat desondanks door Andere Tijden uitgeplozen werd. Het enige werkelijke relevante aan dit verhaal is de benepenheid van de Nederlandse samenleving, waar ook toen al de ‘media [zich]’ collectief ‘scharen achter Colijn,’ zoals de mainstream-media ten tijde van de Lockheed-Affaire zich in eerste instantie onmiddellijk achter de corrupte prins Bernhard opstelden, en de polderpers zich recentelijk niet geroepen voelde om het Nederlandse parlement te dwingen het huidige kabinet naar huis te sturen vanwege steun aan terroristen in Syrië. Meer over de corruptie van het poldermodel later. 


Dit alles voert me weer terug naar het feit medio december 2019 het volgende bekend werd:

Even geruisloos als het was verschenen, is het ook weer verdwenen: het naambord van de Dr. H. Colijnstraat in Geuzenveld. Op het onlangs verwijderde bord werd Hendrikus Colijn niet alleen omschreven als politicus en staatsman, maar ook als deelnemer aan gewelddadige militaire expedities in voormalig Nederlands-Indië. Een kwestie van voortschrijdend inzicht, schrijft het dagelijks bestuur van Nieuw-West in een brief aan de stadsdeelcommissie. De kwestie was aangekaart door een bewoner van het stadsdeel, die zich ergerde aan de selectieve verontwaardiging. Colijn is de enige naamgever in het stadsdeel met een dergelijke bijsluiter. 

Dat het dagelijks bestuur van Nieuw West de werkelijkheid censureert is opmerkelijk gezien het hoge percentage zogeheten 'allochtonen' in Amsterdam West. Meer de volgende keer.




Geen opmerkingen: