woensdag 24 september 2025

Natascha van Weezel. 'In één woord: mesjogge' 3

In tegenstelling tot wijlen Max van Weezel, het ‘icoon’ van de polderpers die meende dat hij politici moest paaien, waarschuwde de beroemde joods-Amerikaanse dissident I.F. Stone met klem dat “Je in Washington echt een kuisheidsgordel [moet] dragen om je journalistieke maagdelijkheid te bewaren. Zodra de minister van Buitenlandse Zaken je uitnodigt voor de lunch en je mening vraagt, ben je verloren.”

Op zijn beurt wees de eveneens befaamde joods-Amerikaanse dissidente journalist Studs Terkel erop dat ‘Wij twee regeringen in Washington [hebben]: één die wordt geleid door gekozen burgers – wat een klein deel uitmaakt – en één die wordt geleid door de financiële belangen, die alles controleren.

Citaat uit Terkel’s boek Hard Times: An Oral History of the Great Depression (1970):

"Na de beurskrach (1929. svh) stelden enkele redacteuren in New York voor om hoorzittingen te houden: wat had de Depressie nu werkelijk veroorzaakt? Die vonden plaats in Washington. Achteraf gezien leveren ze de beste komische lectuur op. De vooraanstaande industriëlen en bankiers getuigden dat ze h geen flauw benul [hadden] van wat er mis was gegaan. U zult vandaag de dag met verbazing een transcriptie lezen van dat verslag: dat ze zo onwetend konden zijn. Dit was hun werk, maar ze begrepen de werking van de economie volstrekt niet."

Beide journalisten hoefden aan het einde van hun bestaan op aarde zich niet, zoals Van Weezel, af te vragen of zij een “verloren leven” hadden geleid. Stone en Terkel  werden ook niet door de macht geprezen, maar juist gevreesd. Daarentegen was het rolmodel van de parlementaire polderpers schaamteloos in zijn opportunisme en conformisme, zoals tevens blijkt uit Van Weezel’s reactie op de constatering van de interviewster Loes Reijmer dat hij ‘een cynisch verhaal over de Haagse wereld’ had verteld, en Max van Weezel daarop antwoordde “Tja. Toch is het een leuke omgeving om je leven te slijten.”

LR: Waarom?

Het is veel minder saai dan mensen denken: lang leve de recepties met glazen rode wijn en schalen bitterballen — vervolgens zit je om drie uur 's nachts in de nachttrein naar huis. Ik voel me wel aangetrokken tot een hedonistisch leven. Het is een soort verlengd studentenbestaan tot je 63ste.

Dit cynisme, waarbij alles een prijs heeft maar niets van waarde is, werd het handelsmerk van het narcistische, zelfbenoemde ‘joodse jongentje,’ wiens werk, volgens eigen zeggen ‘natuurlijk vol[stond]’ met ‘ditjes en datjes,’ die de dag daarop alweer vergeten waren. Het studentikoze bestaan van de bewonderde mainstream-journalist bestond uit de trivialisering en daarmee dépolitisering van de politiek. 

Al in 1922 stelde de meest invloedrijke joods-Amerikaanse media-ideoloog, Walter Lippmann, in zijn standaardwerk Public Opinion dat “Publieke meningen moeten georganiseerd worden voor de pers, niet door de pers, om gezond te zijn... Zonder enige vorm van censuur is propaganda in de strikte zin van het woord onmogelijk. Om propaganda te kunnen voeren, moet er een barrière zijn tussen het publiek en de gebeurtenis. De toegang tot de werkelijke omgeving moet beperkt worden, om te voorkomen dat iemand een pseudo-omgeving kan creëren die hij verstandig of wenselijk acht.

Lippmann’s zienswijze is duidelijk merkbaar in het werk van Max van Weezel die de wandelgangen en Nieuwspoort doorkruiste om van de ‘persvoorlichters’ van de politieke partijen te vernemen wat voor hen het ‘nieuws' was, dat wil zeggen welke ‘publieke opinies' voor de pers van belang waren. Op die manier te kon de macht voorkomen dat de 'vrije pers' zelf zou bepalen wat politiek relevant was voor het grote publiek, en vooral ook wat niet. Dus niet het “icoon” van de polderpers bepaalde de eigen agenda, maar degenen van wie hij afhankelijk was en die Max had moeten controleren, al was het maar omdat overal en altijd 'power corrupts.' Dankzij Van Weezel's 'ditjes en datjes' kon worden verhinderd dat het publiek de bredere context zag, waarbinnen de westerse neoliberale politiek van permanent geweld tegen mens en natuur zich voltrekt. De Amerikaanse hoogleraar Stuart Ewen, gespecialiseerd in Media Studies, schreef in zijn boek PR! A Social History of Spin (1996) dat in Public Opinion Lippmann stelde dat mensen over het algemeen niet in staat zijn om rationeel te reageren op de wereld om hen heen. Voor de ware macht geldt voortdurend, zeker in een democratisch systeem, dat de pleitbezorgers van de gevestigde orde “de spanning moeten wegnemen die van nature bestaat tussen de “kritische rede en de publieke discussie.” De 'vrije pers' dient de status quo te handhaven door “het smeden van mentale overeenstemming onder mensen die — indien zij een kritische dialoog zouden aangaan — het waarschijnlijk oneens zouden zijn.”

Met zijn journalistiek van 'ditjes en datjes' wist Max van Weezel decennialang de aandacht af te leiden van de bredere context van de bedreigingen waarmee de mensheid in toenemende mate wordt geconfronteerd, zoals de baanloze groei, de milieuvernietiging, de gevolgen van de klimaatverandering, de massale verdwijning van vast werk, de permanente oorlogsvoering, de groeiende kloof tussen arm en rijk, de bevolkingsexplosie, de stijgende sociale onrust onder een aanzienlijk deel van de wereldbevolking dat in abjecte armoede probeert te overleven, en natuurlijk de dreiging van de nieuwe kernwapens. Ondertussen stak de borrelend “held” van de parlementaire polderpers nog eens een sigaartje op. Had Van Weezel zich daarentegen verdiept in de geschiedenis dan zou hij hebben geweten dat over de rol van de mainstream-pers gedocumenteerde kritische studies waren verschenen, waarbij een expert als de prominente Amerikaanse media-hoogleraar Stuart Ewen op het volgende wees:

“Lippmann voegde eraan toe dat een serieuze publieke discussie over kwesties slechts een 'vage en verwarrende mengelmoes' zou opleveren, een disharmonie die de besluitvorming door de uitvoerende macht zou bemoeilijken. ‘Er kan geen actie worden ondernomen totdat deze meningen zijn teruggebracht, gekanaliseerd, samengeperst en uniform gemaakt.’ […] Met het onverzettelijke argument dat mensen in wezen irrationeel zijn, had de sociale psychologie Lippmann – en vele anderen – een handige reden gegeven voor een kleine, intellectuele elite om over de samenleving te heersen. Toch suggereert een nauwkeurige lezing van Lippmann’s argument dat hij zich minder zorgen maakte over de irrationele kern van menselijk gedrag dan over het probleem hoe hij het bestuur door elites in een democratisch tijdperk gemakkelijker kon maken.”

Met de komst van de massamaatschappij, de massaproductie en massaconsumptie, werd begin twintigste eeuw de beheersing van de massa een steeds grotere prioriteit voor de elite, een probleem waarvan nationaal-socialisten als ook communisten en liberalen zich uiterst bewust werden, een feit dat vanzelfsprekend nog steeds actueel is. Hoe houdt men de massa in bedwang? Vandaar het doorslaggevende belang van de economische en financiële macht om te kunnen beschikken over “betrouwbare” woordvoerders van de “vrije pers,” die een voor de elite zo gunstig mogelijk beeld scheppen. Max van Weezel liet zich gebruiken door de politieke journalistiek te reduceren tot simplistische propaganda, de wereld van 'ditjes en datjes,’ zoals hijzelf zo treffend formuleerde, gekeutel in de marge, zoals hij tegen het einde van zijn leven begon te realiseren. De journalistiek van de trivialiteiten heeft inmiddels serieuze journalistiek in de mainstream media onmogelijk gemaakt, constateerde hij destijds zelf. Den Haag is een klein wereldje vol grote ego’s, getuige ondermeer Max van Weezel’s beschrijving: 

“Het geeft toch een kick als Mark Rutte je op de schouders slaat en zegt dat hij je artikel heeft gelezen. Dat werkt verslavend — de drive van mensen als Frits Wester en Ferry Mingelen zal zo te verklaren zijn. Ik merkte het afgelopen week weer: met journalistenvakbond NVJ waren we in Den Haag op bezoek bij burgemeester Jozias van Aartsen. Iedereen kreeg een handje, maar bij mij was het meteen: 'Hé Max, wat leuk dat je bent gekomen.' Je telt toch mee, zij het op Madurodam-niveau.”

Meetellen, erbij horen, schouderklopjes ontvangen, het zijn kicks voor journalisten die hun eigenwaarde ontlenen aan de gespeelde aandacht die zij van autoriteiten op ‘Madurodam-niveau’ krijgen. Iemand die bij gebrek aan een doorleefde identiteit zich maximaal inspande om de aandacht op zich te vestigen, riep uiteindelijk een gevoel van medelijden op. Daar komt bij dat Nederlanders idolaat zijn van slachtoffers. Die geven hen het gevoel van superioriteit. Met een zeker pervers genoegen lazen ze over Max van Weezel’s ellende, over zijn “getraumatiseerde moeder, familie in Australië die nooit meer naar Europa durft uit angst voor de nazi's: als je niet depressief wilt raken of maatschappelijk wilt mislukken, moet je niet met de oorlog bezig zijn. Ik denk dat ik, om er niet aan onderdoor te gaan, de identiteit heb gekozen van de geslaagde Haagse verslaggever voor Vrij Nederland.”

Toen hij opmerkte ‘anoniem’ te hebben ‘meegewerkt aan een boekje, met een eerlijk verhaal over hoe het is om op te groeien tussen Holocaust-overlevenden. Daar wilde ik mijn naam absoluut niet bij hebben,’ en de interviewster vroeg: ‘Waarom niet?’ was het antwoord: 'Ik wilde niet zielig worden gevonden, geen mislukkeling zijn,’ waaraan Van Weezel toevoegde: “Ik heb me decennialang verscholen achter de façade van de geslaagde journalist. In Den Haag stonden de Mark Ruttes en Alexander Pechtolds van deze wereld me op de schouders te slaan, 'dag Max.’ Daar was ik iemand.” Met andere woorden: van zichzelf was hij niemand, pas als autoriteiten hem een valse identiteit gaven werd hij iemand, althans zo meende hij.

Zijn hele werkzame leven lang streefde hij  ernaar iemand te worden, en daarvoor gebruikte hij de parlementaire politiek, om tegen het einde van zijn leven te beseffen dat hij al die tijd eigenlijk iemand anders was geweest. Zieliger is nauwelijks denkbaar. Het intens vergeefse van zijn optreden sprak ook uit de volgende opmerking, tien maanden voor zijn dood: 

“Ergens denk ik: je had ook wel met een kalasjnikov op een heuveltop mogen staan om ons de vijand van het lijf te houden. Er zit toch ook een Leon-de-Winterachtige Max in me, zo van: timmer erop los als ze met hun poten aan ons lijf of goed komen.” 

Het zijn de woorden van een man die over zichzelf zei: “Ik probeerde mijn existentiële onzekerheid te compenseren door op alles ja te zeggen,” en die er nooit in slaagde precies te bepalen waar zijn loyaliteit lag. Was het de democratische rechtstaat Nederland, of de racistische Apartheidsstaat Israel? Tegen het eind van zijn leven droomde hij ervan op een heuveltop in de bezette Westbank “de vijand van het lijf” te houden “met een kalasjnikov.” Dat die “vijand” de legitieme bewoners waren van de door de bellicose Joodse zionisten bezette en belegerde Palestijnse gebieden, maakte de diep gefrustreerde Max niet uit. In het kader van de zionistische behoefte aan Lebensraum moest nog meer land etnisch gezuiverd worden. En “[a]ls ze met hun poten aan ons lijf en goed komen” dan “timmer” je als “joodse jongetje dat er van Adolf Hitler eigenlijk niet had mogen zijn,” er gewoon “op los,” en vermoord je met een Kalasjnikov-aanvalsgeweer iedere Palestijn die voor zijn of haar rechten opkomt, net zoals de nazi’s destijds deden tegen de verzetstrijders in het bezette Europa. Nog steeds wordt deze ziekelijke, agressieve mentaliteit in Nederland geaccepteerd, en zelfs bewonderd, zoals bleek toen Tweede Kamerleden de dood van de in hun ogen ‘meesterjournalist en markante persoonlijkheid’ herdachten. In werkelijkheid was voor hen Max van Weezel een representant van het jodendom tegenover wie zij een schuld hadden in te lossen, vanwege de massale collaboratie van Nederlanders met de nazi-bezetters, waardoor het aantal vermoorde joden uit Nederland procentueel twee keer zo hoog was als uit België en drie keer hoger dan uit Frankrijk. 

Zelf zei de ‘Haagse vedette’ zomer 2015 in een gesprek met Alexander Klöpping, oprichter van de commerciële krantensite Blendle: “Ik denk wel dat ik te lang gefocust was om bij de toptien van de Haagse journalistiek te horen… Wat je echt belangrijk vindt, is of de minister-president je serieus neemt. Dat Jeroen Dijsselbloem tegen jóú zegt: dit vertel ik natuurlijk exclusief aan jou, want jij begrijpt het echt.”

Klöpping: 'Het gaat dus vooral om de strijd tussen journalisten?'

Van Weezel: 'Ja.'

Klöpping: 'Kun je dat relativeren?'

Van Weezel: “Nee, dat kon ik niet. Nog steeds niet, nee. Ik ben al geruime tijd aan het afkicken. Al tien jaar.” 

Klöpping en Van Weezel komen terug van een rondje door het bos met de fotograaf. Alexander Klöpping plaatst een foto van Max van Weezel op een boomstam op zijn Instagram met 10.000 volgers en op z’n Twitter met 256.000 volgers. Van Weezel trekt meteen zijn telefoon. Daar kijkt hij tijdens het gesprek sowieso al om de tien minuten op, naar Facebook, Twitter, Whatsapp, mail. We vertellen het hem.

Van Weezel: “Oh, Jezus, doe ik dat? Wat onbeschoft.”

Van Weezel houdt nauwlettend in de gaten hoeveel hartjes de Instagramfoto van de volgers krijgt. Tegen Klöpping, met z’n ogen op het scherm: “Ben je nou bezig met de macht die je langzamerhand hebt met Blendle?”

Klöpping: 'Macht?'

Van Weezel: “Heel veel journalisten zitten inmiddels te sidderen of ze geliked worden…Toen ik bij Vrij Nederland kwam, zag je een grote, mooie foto door de dag heen steeds kleiner worden, omdat het stuk langer moest van de auteur. Maar het had ook wel iets moois, journalistiek in die tijd. Er zat heel veel engagement in… journalisten hadden toen echt een boodschap voor de wereld. We moesten de lezer verheffen, opvoeden. Het was heel betuttelend, maar dit waren de onderzoeksjournalisten van wie iedereen nu zegt: hadden we die nog maar.”

http://www.nrc.nl/next/2015/08/01/gast-wake-up-1519361   

Het bovenstaande verraadt waar het in de Nederlandse mainstream-journalistiek om gaat: behagen om “geliked” te worden. Van Weezel: “Ja, ja, ik vond het belangrijk om te zien dat het portret van Mark Rutte van mij en Thijs Broer op Blendle heel veel hartjes kreeg,” terwijl hij tegelijkertijd wist dat “Je dicht op elkaar [zit] en dat is niet bevorderlijk voor een gezonde afstand tussen politici, voorlichters en journalisten,” waardoor, in de woorden van onze collega Geert Mak, de “chroniqueurs van het heden en verleden,” hun “taak,” het “uitbannen van onwaarheid,” niet “serieus genoeg” nemen, ondanks het feit dat momenteel “op Europees en mondiaal niveau een misvorming van de werkelijkheid plaats die grote consequenties heeft.” Maar omdat de meeste Nederlandse journalisten de goedkeuring van hun peergroup belangrijker achten dan de werkelijkheid, durven zij de kleinburgerlijke consensus niet te doorbreken en blijven ze de officieel gesanctioneerde versie van de werkelijkheid verspreiden.

“Ergens denk ik: je had ook wel met een kalasjnikov op een heuveltop mogen staan om ons de vijand van het lijf te houden. Er zit toch ook een Leon-de-Winterachtige Max in me, zo van: timmer erop los als ze met hun poten aan ons lijf of goed komen.” 



Geen opmerkingen: