In zijn 286 pagina’s tellende boek The Fatal Embrace. Jews and the State (1998) waarschuwt de joods- Amerikaanse hoogleraar Benjamin Ginsberg zijn joodse lezers voor het feit dat in Amerika zowel als elders‘Joden buitenstanders’ blijven ‘die vaak succesvoller zijn dan hun gastheren,’ en ‘om de zaak nog erger te maken zichzelf inbeelden moreel en intellectueel superieur te zijn aan hun buren.’ Dat is vragen om moeilijkheden. Niet voor niets prees de Washington Jewish WeekGinsberg’s studie dan ook aan als niet alleen ‘een overtuigende,’ maar ook ‘veelomvattende en scherpzinnige interpretatie van de Joodse lot op drie continenten tijdens de laatste twee eeuwen.’ Het feit dat een opiniemaker van de ‘corporate press’ als Ian Buruma ‘Joden’ met een hoofdletter schrijft betekent dat hij joden die in de VS en in Europa geboren en getogen zijn als ‘outsiders’ ziet, behorend tot het Joodse volk en niet tot het volk van het land waarin zij het levenslicht zagen. En ook het feit dat hij van ‘American Jews’ spreekt en niet ‘jewish Americans,’ demonstreert dat hij het joods-zijn belangrijker acht dan het Amerikaan zijn. Immers, een zelfstandige naamwoord duidt 'een zelfstandigheid’ aan, terwijl een bijvoeglijke naamwoord ‘een eigenschap’ aangeeft van een zelfstandig naamwoord. Kortom, net als vele anderen beschouwt mijn oude vriend joden als behorend tot een ander volk, mensen die onder andere volkeren moeten leven, omdat zij niet in hun geclaimde eigen land willen wonen, te weten ‘Israel,’ de zelfbenoemde ‘Joodse staat.’ Hier is sprake van een opmerkelijk fenomeen. Een ‘Jood,’ kan in Buruma’s voorstelling van zaken, nooit volledig Amerikaan zijn, altijd zal hij zijn afkomst met zich meeslepen, nooit zal hij zich kunnen bevrijden uit een beklemmende gedetermineerdheid. Ook al doen hij of zij afstand van hun joodse achtergrond dan nog blijven zij voor Buruma ‘geassimileerde Joden,’ terwijl toch het werkwoord assimileren:
het socialisatieproces [is] van acculturatie waarbij leden van een niet-dominante groep zich mengen met de dominante groep en daar de cultuur van overnemen, terwijl de eigen cultuur wordt losgelaten en contact met de andere leden van de eigen groep niet wordt nagestreefd op basis van afkomst.
Binnen de joodse gemeenschap zelf bestaat veel verwarring over wie of wat nu precies een jood is. Desondanks wordt ‘van alle Joodse feestdagen Pesach het meest algemeen gevierd. Zelfs door niet behoudende Joden,’ en is het gebruik om ‘ieder jaar op het Pesach, aan de wel gedekte tafels, tegen het einde van de Seider de wens’ uit te spreken:
‘Tot volgend jaar in Jeruzalem,’ of wanneer men al in Jeruzalem woont ‘tot volgend jaar in het herbouwde Jeruzalem.’ Daar wordt een sterke wens, gevoed vanuit een diepe tragedie, gehoord. Dit feest en deze maaltijd drukt mogelijk het best uit wat het diep gevoelde verlangen is bij het volk. Rust, vrede veiligheid, een thuis met kinderen en ouderen samen in harmonie.
De Seider is de herinnering aan Egypte, de weg van slavernij en gebondenheid, die niet alleen in Egypte gevoeld werd, maar de eeuwenlange geschiedenis van dit volk tekent. De Seider is als het ware een microkosmos van heel hun bestaansgeschiedenis. Maar juist die herinnering aan Egypte geeft weer kracht en hoop, dat is uitzicht op de toekomst.
Hoewel het judaïsme — net als elk geloof — gehuld gaat in talloze mythen, en de stichters van de staat Israel veelal atheisten waren, wordt voor elke door Israel erkende jood, een plaats vrijgehouden in de zionistische staat. Vandaar dat rond 1948 tenminste 750.000 Palestijnse burgers door Joodse milities met geweld werden verdreven. Deze etnische zuivering is de oorzaak van het conflict dat nu nog steeds speelt. Geen van de oorspronkelijke bewoners is ooit gecompenseerd voor het verlies van alles dat zij bezaten. Het is dan ook een curies verschijnsel dat joden in de zogenaamde ‘diaspora,’die de almaar voortgaande diefstal van Palestijns land accepteren en de zionistische repressie van de Palestijns bevolking zelfs toejuichen, wel ‘ieder jaar op het Pesach’ tegen ‘het einde van de Seider’ de wens uitspreken: ‘Tot volgend jaar in Jeruzalem,’ maar tegelijkertijd toch liever buiten Israel de positie van ‘outsider’ nastreven. Daardoor is bij hen een loyaliteitsprobleem ontstaan. Over dit onderwerp schreef de naar Israel geëmigreerde Yehudah Mirsky, een interessant essay. Als voormalige ‘functionaris van het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken,' en ‘a Fellow at the Van Leer Institute and Harvard’ wees hij op ‘The Multiple Loyalties of American Jews':
‘Dual loyalty’ is back. Whether Jews are actually disloyal to the United States — in favor of loyalty to Israel — is a matter of debate, but there is no doubting that the pejorative, of ‘dual loyalty’ is in currency and increasingly credible in ways not seen in the last 50 years. This, of course, is a deeply chilling development. But it is also a spur (aansporing. svh) to thinking about the broader issues of Jewish identity in America…
The question of ‘dual loyalty’ is, among other things, an interesting point of entry into several dimensions of American-Jewish identity. But first, let’s put some things on the table.
What does it mean for Jews, some at least, to vote for an American president, first and foremost, based on his policies toward Israel and only secondarily on his views on a range of other issues? What would it mean for an American Jew to advocate a specific policy injurious to the United States but helpful to Israel?
These are not unreasonable questions, and can and ought to be asked of any discrete group, certainly one with strong ties to a foreign country. Indeed, the American idea of citizenship is based on a shared civic identity binding together disparate groups with other sorts of identities…
I think it fair to say that any American citizen who advocates a policy that can in no way reasonably be construed as serving America’s interests is no longer making a good faith policy argument and can only justify themselves, if at all, on humanitarian grounds.
Mirsky werpt daarom de vraag op:
if indeed American Jews have a dual loyalty, to what are they are being dually loyal? And is a dual loyalty by definition a contradictory or false loyalty or one that merely has the potential for falsehood depending on the uses to which it is put?
Zijn antwoord is:
American Jews are, in general, loyal to the survival and security of Israel in more or less its current form. They are driven to this by a deep, even if regularly inchoate (rudimentair. svh), commitment to Israel as the ultimate guarantor of the Jewish people’s survival, and to an idea of Israel as well.
Hier is in feite sprake van een een pathologie, want als Israel inderdaad gezien wordt als de ‘ultieme garantie voor de overleving van het Joodse volk’ dan betekent dit dat joodse-Europeanen en joodse-Amerikanen altijd op hun hoede moeten blijven. Nooit zullen zij westerlingen kunnen vertrouwen, altijd zullen zij de ‘gojim’ blijvenwantrouwen, of zij zullen moeten ‘assimileren.’ Maar zolang zij hun positie als ‘outsider’ niet opgeven zullen zij zich nooit werkelijk onderdeel voelen van het volk met wie zij leven. Niet voor niets schreef Theodor Herzl, ‘the spiritual father of the Jewish State,’ in zijn dagboek dat ‘The anti-Semites will become our most dependable friends, the anti-Semitic countries our allies.’ Zelfs nu nog beschouwen zionistische ideologen het ‘anti-Semitisme’ als een verschijnsel dat hun zaak bevordert. De angst dat het anti-semitisme zich elk moment weer in zijn meest gruwelijke vorm kan manifesteren, leidt tot vervreemding van de omgeving die niet-joods is. En omdat de jood de goj nooit echt helemaal kan vertrouwen, zal hij zich altijd in meerdere of mindere mate een ‘buitenstaander’ voelen. Yehudah Mirsky:
At its best, in defending Israel, American Jews are acting out of a sense of interests and values. This sense derives from the belief that Israel guarantees the survival — both physical and cultural — of both American and Israeli Jews.
Maar meer dan een ‘geloof,’ een veronderstelling, is dit niet, want:
[w]hat marks the present historical moment is that both those sources of support are beginning to give way to other currents. America’s interests were so badly damaged by the catastrophic mishandling of the Iraq war that for arch-Realists like Walt and Mearsheimer (auteurs van ‘The Israel Lobby and U.S. Foreign Policy.’ svh) the only possible explanation can be the malign influence of an ultimately foreign body which does not have those interests at heart.
De belangen van Israel en de VS lopen steeds minder parallel. Sterker nog, de zionistische staat wordt in toenemende mate als een blok aan het been beschouwd, niet alleen door de westerse bevolking, maar nu eveneens door een deel van de intelligentsia, onder wie de vooraanstaande Amerikaanse hoogleraren Stephen Walt en John Mearsheimer, die met hun baanbrekende werk de gevaren van de Israel Lobby gedocumenteerd aantoonden. Ook Mirsky signaleert in zijn essay dat:
[t]aken together, the traditional basis for American support for Israel seems to be eroding, and those who persist in such support are more easily depicted as both unconcerned with American lives and suspiciously immoral.’
Feit is dat:
the ostensible (zichtbare. svh) dilemma of ‘dual loyalty’ is in some ways one of the more wrenching (ontwrichtende. svh) forms of the contemporary identity dilemmas coursing through the world today.
The questions raised, however clumsily, by Walt and Mearsheimer — and Judt (kritische joods-Britse historicus. svh), for that matter — should on the one hand force American Jews to think hard about the very real geopolitical dilemmas facing the United States and Israel.
On the other hand, the questions raised, however disturbingly, should make American Jews think hard about themselves and their lives, about whether their support for Israel goes deeper than the satisfactions of feel-good advocacy as well as the inevitable limitations in their empathy.
This leaves us once again trying to make sense of our dual inheritance as Jews and as Americans — of these two extraordinary and complicated traditions — and trying to figure out how to bring them together in our lives.
De vraag is alleen: zijn de twee ‘tradities,’ waarnaar professor Mirsky verwijst, überhaupt wel verenigbaar? Een deel van de joden buitenIsrael voelt zich als behorend tot ‘God’s uitverkoren’ volk, en eennog groter deel voelt zich ‘buitenstaander,’ terwijl de Amerikaanse gojim zichzelf weliswaar ‘exceptionalistisch’ mogen vinden, maar nog steeds niet God ’s ‘chosen people,’ en zij voelen zich zeker niet‘outsiders’ in hun eigen samenleving. Bovendien, zo schreven de joods-Amerikaanse auteur Todd Gitlin en de Joods-Israelische hoogleraar Liel Leibovitz in hun boek The Chosen Peoples. America, Israel and the Ordeals of Divine Election (2010):
[t]he concept of chosenness leaves many Israelis and Americans baffled and ill at ease. For educated, largely secular Westerners to credit a biblical notion for the birth of nations seems a tall — even archaic — order.
In het geseculariseerde, kosmopolitische Westen zijn de archaische, tribale, joodse mythes in strijd met de Verlichtingsidealen. Het postmoderne universalisme botst hier op een prémoderne ideologie. Gitlin en Liel concluderen dan ook dat:
The subject of chosenness would seem best left to the true believers, the zealous minority who, in both countries, have fashioned theologies of divine election into agendas of narrowness and aggression.
Ook al zou het Joodse volk uitverkoren zijn, dan nog betekent dit niet dat het hieraan rechten kan ontlenen. Het uitverkoren zijn moet, opgevat worden als een roeping, met plichten, en zeker niet als een vrijbrief voor extremisten, zo vertelde mij de dappere joods-Nederlandse fysicus Hajo Meijer, die Auschwitz overleefde. Als mede-oprichter van Een Ander Joods Geluid merkte hij op dat ‘Israël de Holocaust misbruikt als rechtvaardiging voor misdaden van dit land tegen de Palestijnen.’ Enkele jaren vóór zijn dood, vertelde hij mij het volgende:
Ik ben opgegroeid in de traditie van het joods humanisme en heb pas op latere leeftijd geleerd dat er twee totaal verschillende soorten jodendom zijn. Allereerst is er het universele humanitaire jodendom van Leviticus 19 vers 33: ‘Wanneer er vreemdelingen in uw land wonen, mag u die niet slecht behandelen’ en vers 34: 'Vreemdelingen die bij u wonen hebben dezelfde rechten als een geboren Israëliet.' Het staat er expliciet. Heb dus uw naaste lief, hij is net als u, want ook u was eens een vreemdeling en wel in Egypte. Met andere woorden: het lijden dat u heeft ondergaan moet als les dienen om anderen juist bewust geen leed te berokkenen. Dat is het fundament van dit jodendom, dat al in de 1e eeuw voor Christus zo mooi is verwoord door rabbi Hillel met de woorden: 'Wat jij niet wilt dat jou wordt aangedaan, doe dat ook niet een ander aan' — daar komt de hele Thora op neer. Die wijsheid is universeel, vier eeuwen eerder al had Confucius in China hetzelfde gezegd.
Tijdens mijn jeugd in Duitsland werd ons geseculariseerde joden geleerd dat dit de essentie was van het jodendom. En dat heeft een onuitwisbare indruk op me gemaakt. Het is nog steeds een leidraad in mijn leven, zelfs mijn kamptijd heeft dit niet veranderd. Ik heb net een tweede boek geschreven, dat in Duitsland wordt uitgegeven en waarin ik probeer aan te tonen dat de nazi-holocaust een samenloop was van toevallig aanwezige historische krachten en dat we hier dus niet te maken hebben met een absoluut onvermijdelijke gebeurtenis die in de sterren geschreven stond. Daarmee wil ik benadrukken dat de Duitse joden met hun humanistische traditie en hun verlangen te integreren op de goede weg waren. Maar door de gevolgen van de Eerste Wereldoorlog, wat ook al geen onvermijdelijkheid was, is die natuurlijke ontwikkeling gedwarsboomd. Het antwoord op de Holocaust is natuurlijk niet de benepen, slachtofferistische, ultranationalistische, gewelddadige, provinciale politiek van de staat Israël.
Het zionisme gaat van een deterministisch wereldbeeld uit; deze ideologie stelt dat het antisemitisme nooit zal verdwijnen, dat het eigen is aan de mensheid, en dat dus alle joden naar Israël moeten emigreren om zich daar in de eigen groep op te sluiten. Het zionisme kijkt op de joden in de diaspora neer, beschouwt ons als vreemdelingen in ons eigen land, of dat nu Nederland is, of de Verenigde Staten, of welk land dan ook. Ondertussen steelt het ’t grondgebied van de Palestijnen uit naam van alle joden op aarde, ook van degenen die er niet aan denken om naar Israël te emigreren. De zionisten claimen namens ons te spreken, namens ‘het Joodse volk,’ maar er bestaat geen Joods volk, dat is een grote mythe, want voor een volk heeft men één land nodig, één taal, één geschiedenis. Al meer dan tweeduizend jaar wonen wij overal in de wereld, spreken alle talen, en het enige wat we tot op zekere hoogte gemeenschappelijk hebben is een socioculturele erfenis.
Het zionisme zit met zijn permanent geweld en zijn verdeling van de wereld in joden en niet-joden op een volkomen fout spoor, waaraan het kosmopolitische wereldjodendom vandaag de dag dreigt kapot te gaan. En dat terwijl de joden toch ook het zout der aarde zijn, want wij hebben door onze traditionele leergierigheid en ons universalisme een onevenredig groot aandeel gehad in het gedachtegoed van de mensheid en zeker in dat van het Westen. En dit is meteen ook mijn antwoord op dwazen als Leon de Winter die met het verwijt komen dat mensen zoals ik zich wel bezighouden met Palestina, maar niet met Dafur. Ze gaan voorbij aan het feit dat we niet weten wat voor cultuur er in Dafur precies bestaat, en in Israël wel.
De zionisten in Israël zouden het joods humanisme moeten respecteren. Ik word niet goed als ik zelfs erudiete Israëlische hoogleraren met minachting hoor praten over de Palestijnen, die ze Arabieren noemen omdat ze weigeren te erkennen dat deze mensen in Palestina leefden of nog leven. Het is eigenlijk alleen maar vergelijkbaar met het primitieve antisemitisme van iemand als professor dr. Treitschke uit Berlijn, de grote Duitse historicus uit de tweede helft van de 19e eeuw. Een buitengewoon erudiet man met een enorm charisma, maar behept met een superchauvinisme, hij was een heerschap dat niets van het liberalisme moest weten. Voor hem gold alleen Deutschland, Deutschland über alles. Deze ultranationalist heeft een hele generatie Duitse intellectuelen gevormd die later de kant van de nazi’s koos, en hij is als zodanig de geestelijke wegbereider geweest voor veel academisch gevormde aanhangers van het nationaal-socialisme. Met dezelfde haat, minachting en hetzelfde chauvinisme hoor ik nu ontwikkelde joden praten over de Palestijnse bevolking. En dat kan niet, dat mag niet, dat is verwerpelijk, dat is misdadig.
De zionisten in hun zelfgekozen diaspora zouden zich moeten afvragen met wie of wat zij zichzelf vereenzelvigen. Hun haat en minachting zijn symptomen van een pathologie onder joden, die Israel door dik en dun blijven steunen, omdat zij de gojim met wie zij samenleven, wantrouwen. De angst die de ‘outsider’ altijd met zich meedraagt, is omgeslagen in haat, en beide getuigen van een psychische stoornis. De mens kan niet decennialang de zwakkeren laten vervolgen, verminken en vermoorden, en dan verwachten dat hij er mentaal ongeschonden vanaf zal komen. Of zoals de in Israel geboren auteur en saxofonist Gilad Atzmon in zijn boek The Wandering Who? A Study of Jewish Identity Politics (2011) bij zijn Joodse landgenoten vaststelde: ‘they love themselves for who they think they are, but nevertheless hate themselves for what they happen to be.’ Zij vertonen dezelfde mentaliteit als die welke de Duitsers tot nazi’s maakte. Atzmon constateerde dat de kloof:
between the confident Israeli self-image and the total contempt of the other is exactly where the neurosis of… the majority of Israelis came into play.
Two and half years after its military flop in Lebanon, Israel found itself once again in the midst of a second disastrous war that it had launched. This was Operation Cast Lead (2008), a total war against the people of Gaza and their democratically-elected leadership, Hamas. Along the campaign, Israel attempted to implement the lesson of the 2006 war. I think, probably optimistically, that by then, somebody at the state hasbara bureau must nave read Lacan (Franse psycho-analyticus. svh). The Israelis would try to save themselves from fully grasping who they are and what they do by blocking out every possible mirror. Consequently the IDF barred all foreign media from entering Gaza, in order to guarantee a propaganda success. It wasn't just about barring Goyim from entering the battle zone, but about preventing Israelis and Zionist Jews around the world from seeing themselves through the gaze of the Goyim. It was a crude attempt to divert the discourse so that Jewish unconsciousness was kept intact.
As one might expect, this approach was completely counter-effective. While the Western media outlets were happy to obey Israel's demand for media blackout, the Arab and Iranian news networks were committed to the principle of news coverage.
At one point during the war, Al-Jazeera and Iran's Press TV became the only source life feed from the battlefield. In Lacanian terms, not only had the truth of Israeli atrocities become the discourse of the Goyim, but, it was directly fueled and maintained by the ‘ultimate enemy': the Israelis ended up seeing themselves through the gaze of Arabs, Iranians, Muslims. This must have been a painful experience.
Night after night we saw Israeli spokesmen denying the use of weapons of Mass Destruction, while behind their backs every foreign TV network projected live images of white phosphorus bursting over Gaza's neighborhoods. Humiliated and pulverised, Israelis saw their true nature exposed.
Om de publieke kritiek op Joods-Israelische gruweldaden te neutraliseren, trachten zionistische propagandisten de aandacht af te leiden door de beschuldiging van ‘anti-semitisme’ in stelling te brengen. Zij kunnen domweg niet anders. Dit gegeven dwingt vandaag de dag joden in de diaspora stelling te nemen: steunt men de Joodse terreur, of steunt men die niet? Een tussenweg is er niet. In verband daarmee stelde Gilad Atzmon:
The reading of Jewish unconsciousness as the discourse of the Goyim is key to understanding Jewish political activism, Jewish collectivism in general and tribal collective schizophrenia. 'It doesn't matter what the goyim say, but rather what the Jews do,’ is one of Ben-Gurion's famous axioms; in practice, however, as far as the Jewish unconscious is concerned, what really matters is what the Goyim see and think, but are reluctant to say.
The Coen Brothers' 2009 film ‘A Serious Man’ explores this theme in a sharp, profound manner. A cinematic allegory of Jewish cultural detachment, ‘A Serious Man’ is a masterpiece that elaborates on the abnormalities of Jewish tribal existence. It does not explicitly touch upon issues related to Israel, Zionism, the occupation or anything directly linked to the Jewish state. Instead, it reflects on Jewish Diaspora life, Jewish segregation and the misery of operating within the Judeo-centric tribal template. It has much to say about Jewish alienation. At the same time, ‘A Serious Man’ delivers a clear message regarding Israel and Zionism, for Israel is the Jewish state and, despite the Zionist promise to build a civilized nation, it functions as a Jewish ghetto, subject to all the symptoms of abnormality conveyed by the Coens.
Set in Minneapolis in 1967 — without a doubt a very significant year in Jewish history (verovering Westbank en Gaza. svh) — ‘A Serious Man’ tells the story of Larry, a Jewish physics professor and a family man. In just two hours, we watch as Larry's life collapses. His disastrous existence is a glimpse into the tribally segregated society with which he is inherently associated.
Larry's dream-life plays an important role in the film. In a dream, he meets his true nature, his fears, his desires and his unethical self. While in waking life Larry is a castrated, dysfunctional family man, in his dream he somehow overcomes his weaknesses. He makes love to his neighbor, a friendly, stoned woman; he brings his troubled brother to the river and fearlessly sends him to Canada in a canoe, giving him money (a bribe that had been given to Larry earlier) for a fresh start. Yet in the same dream, both he and his brother are punished immediately; his anti-Semitic neighbor hunts Larry with a rifle normally reserved for shooting animals. 'Kill the Jew,' the Goy orders his son. At this point, Larry wakes up.
In the dream, Larry is confronted with his guilt through his Goy neighbor. Rather than the fear of being unethical, it is the fear of being caught out as unethical that torments Larry. It is the discourse of the other' (the gun-toting neighbor) that introduces Larry unconsciously to a sense of guilt. I link this back to he case of Israel: it is not the idea of being unethical that torments Israelis and their supporters, but the idea of being ‘caught out' as such.
‘A Serious Man’ opens with a quote after the medieval French rabbi and Biblical scholar Rashi: ‘Receive with simplicity everything that happens to you.’ Rashi’s eloquent words echo the Book of Job, which is generally considered an attempt to reconcile the existence of God with evil. Such an attempt was very common amongst Jews of all religious degrees after the Holocaust, as they as they repeatedly asked how, if God exists, could he permit Auschwitz to happen. To a certain extent, Larry asks his local rabbis a similar question: 'What is Hashem [God] trying to tell me?' The rabbis cannot offer any answer. Like the Book of Job and Rashi, they have nothing concrete to suggest other than ‘acceptance.' The rabbis are there to spin, to convey a pretence (schijn. svh) of reason. They are there to cover a black hole. They cannot reconcile God with evil in the world, nor can they explain Jewish suffering.
Interestingly, the Coens present an answer of their own, which has nothing to do with Hashem. For them, it is actually the abnormal culture inherent in the 'Jewish ghetto' mindset that is the root cause of Jewish suffering. While, in the film, it is the Goy neighbour who initially leads Larry to face his guilt through contempt, in reality it is the goy spectator who is being exposed to the secret Jewish inner life via Hollywood and the big screen.
Thanks to the Coens, we are confronted with that which the Jews would prefer to disguise; to a certain extent, the filmmakers adopt the whistleblower role. They bring to light a cinematic interpretation of the Lacanian discourse of the other. The Coens' Jewish tribal cinematic reality is the Jewish unconscious, of which Jews are far from being proud. Like Al-Jazeera and Press TV in Gaza, the Coens reveal Jewish ghetto malaise to an audience of millions. But they also tackle the notion of Jewish unconsciousness by the means of mirroring.
Interessant in dit verband is tevens dat alle films van de Coen Brothers verraad als thema hebben, waarbij de ontrouw van de mens aan zichzelf als ultiem verraad geldt. In No Country for Old Men (2007) vraagt een duidelijk psychisch gestoorde huurmoordenaar aan een andere huurmoordenaar, die zijn slachtoffer de kans heeft gegeven een groot geldbedrag terug te geven: ‘if the rule you followed brought you to this, of what use was the rule?’ om hem vervolgens dood te schieten. Deze scene laat het totale cynisme van de macht zien, degene die op een cruciaal moment het meeste geweld kan genereren. Het betreft hier altijd de macht van degene die niet in staat is zelfstandig te leven, maar het leven van anderen nodig heeft om zelf te kunnen bestaan. De macht bezit geen ethiek, het kent alleen ‘Der Wille zur Macht,’ zoals Friedrich Nietzsche aantoonde. Het is juist deze onverhulde doodsdrift, die Nederlandse mainstream-opiniemakers als de liberal Ian Buruma, de joodse zionist Leon de Winter en de al even bejaarde, joodse journalist Max van Weezel, in zijn greep houdt. Laatst genoemde verklaarde zomer 2018 tegenover de Volkskrant:
Ergens denk ik: je had ook wel met een kalasjnikov op een heuveltop mogen staan om ons de vijand van het lijf te houden. Er zit toch ook een Leon-de-Winterachtige Max in me, zo van: timmer erop los als ze met hun poten aan ons lijf of goed komen.
Max van Weezel: 'timmer erop los als ze met hun poten aan ons lijf of goed komen.'
Wie die ‘ons’ zijn, is duidelijk: het Joodse volk in Israel. En zodra het Joden in Israel betreft, of zelfs joden in de diaspora dan vervallen alle rechtsregels zoals blijkt uit Van Weezel's opmerking dat ook hij met — vreemd genoeg — een Russisch geweer had kunnen schieten op Palestijnse mannen, vrouwen en kinderen die de illegale bezetting van hun land door zionistische extremisten proberen te stoppen. Letwel, Van Weezel zei dit in de hoedanigheid van een door het establishment gerespecteerde parlementaire journalist op het moment dat de terreur van de zelfbenoemde ‘Joodse staat’ een nieuw dieptepunt had bereikt, te weten: het stelselmatig doodschieten van wegrennende Palestijnse jongeren. Over deze psychische gespletenheid schreef Gilad Atzmon:
I believe the sudden change in the Israeli collective mood, after the 2006 Lebanon war, was the outcome of an attempt to resolve the schizophrenic state of being tangled up with Zionism. The conflict between the tribal and the universal ripened into a state of colossal phobia. The Israeli leading writers Oz, Yehoshua and Grossman were practically bouncing between these extremes, between the insularity (bekrompenheid. svh) of Jerusalem and the openness of Athens, between the repellent shtetl (joodse dorpen en stadjes in het Europese achterland. svh) and the glamorous metropolis.
The pattern is clear: the more Israelis want to secure themselves by clinging to isolation, the more death they spread around themselves.
Het gevolg is dat ‘[t]he more death the Israelis cause, the less they feel that they resemble the rest of humanity,’ aldus Atzmon. Daarom bepleitte de Joods-Israelische auteur Abraham Jehoshua al in 1983 in zijn essaybundel Naar Een Normaal Joods Bestaan om de hele pretentie ‘een uitverkoren volk’ te zijn onmiddellijk te laten vallen. Hij schreef:
Diep in het wezen van onze identiteit ligt de eis dat wij anders, afwijkend, uniek en bijzonder zullen zijn; dat wij ons van alle andere volkeren moeten onderscheiden… Een volk dat ánders is, héél anders. De idee om 'als andere volkeren' te zijn, klinkt de Jood zonder meer negatief in de oren… En toch, ook al lijkt de wens om uitverkoren te zijn en verschillend van de medemens in het individuele vlak dwaas of zelfs krankzinnig, is het merkwaardig te zien hoe wij in het nationale vlak deze opvatting of roeping als bijna vanzelfsprekend accepteren. Ik schrik vaak wanneer ik orthodoxe joden, maar ook wel niet-gelovigen, hoor zeggen: 'Wij mogen niet als andere volken zijn; als Israël een staat zou worden als alle andere, dan verliest hij zijn recht van bestaan.' Niets schijnt beledigender voor een Jood, en voor sommige Israëli’s, dan een volk te moeten zijn als alle andere… Is het principieel mogelijk anders te zijn, afgezien van de al bestaande verschillen tussen allerlei volken? Het is inderdaad mogelijk om anders te zijn, maar binnen relatieve grenzen – het verschil is nooit absoluut. En in dit relatieve verschil delen alle volken. En toch wordt aan het Joodse volk op ondubbelzinnige wijze de eis gesteld dat het verschillend, ánders zal zijn dan andere volken.
Stapels interpretaties zijn al over dit onderwerp geschreven. Het Joodse volk zuchtte onder de last van deze innerlijke opdracht, die het niet kon vervullen binnen het raam van het normale soevereine bestaan in zijn land, eenvoudig omdat hij onuitvoerbaar was. De enige manier om deze opdracht uit te voeren, was in ballingschap te gaan. Zolang het volk zich in de gola bevindt, onderscheidt het zich inderdaad fundamenteel van de rest van de volken… De gola schept het verschil tussen ons en de andere volken. Aangezien we fundamenteel onmachtig zijn onszelf anders te maken, brengen we een 'technische' scheiding aan, als we een dergelijke uitdrukking in deze context kunnen gebruiken. En deze technische afscheiding schept een essentie die, ook al bevalt ze ons niet en bezorgt ze ons geestelijk en lichamelijk leed, een neurotische oplossing biedt voor een onuitvoerbare opdracht. Zijn eenzame bestaan onder vreemde volken, ook al lijkt de Jood in ieder opzicht op het volk te midden waarvan hij leeft, al spreekt hij zijn taal en deelt hij zijn leven – dit bestaan en het Jood-zijn op zich onderscheiden hem, en geven hem het prettige en bevredigende gevoel ánders te zijn… Een uitverkoren volk, een voorbeeldige maatschappij – het zijn lege frasen.
Tegenover mij zei Jehoshua in 1990:
Dat ánders willen zijn dan alle andere volkeren is op de een of andere manier een noodzakelijke component van onze identiteit. We zijn zo gevormd, zo staat het in de Thora en in alle teksten die voor ons het belangrijkst zijn, die permanent aangehaald worden, die de codes van de joden vormen. Het feit dat men anders moet zijn dan alle andere volkeren is buitengewoon belangrijk voor alle joden, niet alleen de religieuzen. Natuurlijk wil ieder volk wel een beetje anders zijn, maar hier is sprake van een obsessie. En die obsessie is allesomvattend. De joden zijn ervan overtuigd dat als ze niet héél anders zouden zijn dan alle andere volkeren, zij hun identiteit zouden verliezen. En zoals ik geschreven heb is het anders-zijn een onmogelijke opdracht. Dat idee komt voort uit de Bijbel, al in Numeri staat: 'Zie een volk dat alleen woont, en onder de natiën zich niet rekent.' Die opdracht is het logische gevolg van het feit dat het nationaal gevoel onder de joodse stammen in het begin zwak was. De Joden waren al een volk voordat ze een land bezaten, voordat ze een gemeenschappelijke taal hadden, voordat ze een nationale structuur hadden. Dus moesten ze zich op een andere manier onderscheiden van andere volkeren, die wél een grondgebied en een gemeenschappelijke taal en nationale instellingen bezaten.
Als u het Oude Testament niet leest als een openbaring maar als een sociologisch verslag dan ontdekt u dat de Joden een Egyptische stam waren die zich van de rest onderscheidde niet door het hebben van een eigen taal en een eigen land, maar door exclusiviteit te claimen. Op die wijze werd een eigen identiteit gevormd. Het eerste van de tien geboden begint met: ‘Ik ben Jaweh uw God, die u uit Egypte heeft geleid, het slavenhuis.’ Daar begint de scheiding, de gedachte een uitverkoren volk te zijn. Ik bedoel: hoe zou het volk zich op een andere manier hebben kunnen onderscheiden? Hoe zouden deze rondzwervende stammen zonder een gemeenschappelijke taal en zonder een eigen grondgebied een gemeenschappelijke identiteit hebben kunnen ontwikkelen? Alleen door de opdracht om anders te zijn dan alle andere volkeren konden ze een eigen gemeenschappelijke identiteit opbouwen.
De vraag was destijds: hoe overtuig je een groep mensen zonder een gemeenschappelijke taal en een eigen land om alles achter te laten en 40 jaar lang door een woestijn op zoek te gaan naar een of ander beloofd land, als je hen er niet allereerst van overtuigt dat ze allemaal héél bijzonder zijn, volstrekt anders dan al die anderen. En hoe werden ze overtuigd? Door hun profeten, die van God hadden vernomen dat de joden een uitverkoren volk waren met een unieke missie. Een volk dat zelfs van de Allerhoogste het goddelijk recht had gekregen om andere volkeren te doden en te verdrijven uit een gebied dat door hun leiders ‘’het beloofde land” werd genoemd. Kortom, dat anders willen zijn, dat het bestaansrecht van de joden legitimeert, ligt diep verankerd in het joodse bewustzijn. Zelfs het wereldse zionisme gebruikte voortdurend de gedachte van het anders zijn door te stellen dat wij naar Palestina zijn gekomen om “het licht onder de naties” te worden, zoals in het Bijbelboek Jesaja staat en door Theodor Herzl bijna drie millennia later klakkeloos werd overgenomen. En nog steeds hoor je de meest doortrapte, de meest corrupte politici verklaren: Israël kan niet als andere naties zijn. Wij moeten anders zijn, beter zijn en ondertussen sturen ze wapens naar wrede dictators in Midden-Amerika en naar het apartheidsregime in Zuid-Afrika. Het is een hypocrisie die desastreus is voor mijn land, want, zoals ik tien jaar geleden heb benadrukt, op die manier raken we volstrekt geïsoleerd en roepen we onheil over onszelf af. Wij zijn gewend geraakt om een beschuldigende vinger naar de wereld op te heffen en zijn daardoor niet vatbaar voor oprechte kritiek.
Er is in Israël een toenemend gebrek aan realiteitszin: wij hebben altijd gelijk en de rest van de wereld heeft altijd ongelijk en niet anders. Wat er met ons gebeurt, zien we niet als een logisch gevolg van eigen handelen, maar als het resultaat van een blind joods noodlot. Wij zijn slechts het slachtoffer van een werkelijkheid die wij zelf niet maken. Zolang we blijven geloven dat we exclusief zijn, anders dan alle andere volkeren, een uniek slag mensen dat permanent in conflict met de wereld moet leven, heeft Israël geen toekomst. De gedachte dat wij anders zijn dan alle anderen, kenmerkend voor de joden in de diaspora, moet uit de ziel van de Joods-Israëli’s. Hier heeft het een contraproductieve functie. Hier hoeven we niet anders te zijn dan de andere volkeren, als Israëli’s moeten we ons juist gedragen als andere volkeren, moeten we ons houden aan de internationale spelregels en aan het recht. Als Israëli’s zijn wij net als alle andere volkeren, hier kunnen we onszelf zijn, er is geen reden om anders te willen zijn, we zijn al anders, net zoals de Nederlander anders is dan de Belg, we hebben de golamentaliteit niet meer nodig om te zijn wie we zijn, het leidt alleen maar tot zware geestelijke uitputting, die we nu dan ook in Israël zien.
Volgende keer meer over het morele zwarte gat waarin fanatieke zionisten zijn gezogen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten