De vraag was dus: welke professionaliteit hebben we het over? Hoe professioneel zijn de westerse journalisten? Ook de westerse media doen aan zelfcensuur, ook hier is de context waaruit bericht kan worden beperkt door ideologische en commerciele drijfveren. Degenen die deze grenzen overschreiden worden gemarginaliseerd. Daarover is in de angelsaksische landen uitgebreid gepubliceerd. Met andere woorden, en dat was stelling 3: 'Journalistic training is a waste of money and manpower if it is not followed by intensive debate and dialogue on the basic values of journalism.'
Mijn feitelijke constatering schoot in het verkeerde keelgat bij een journaliste van de Volkskrant. Na een tijdje reageerde ze met de opmerking dat mijn opmerking irrelevante nonsens was. Impliciet liet ze weten dat de westerse media wel degelijk een groot voorbeeld zijn voor onze collega's uit de derde wereld. Het was volgens haar allemaal een kwestie van training en professionaliteit. Hoe beter de journalisten in een dictatuur zijn getraind des te beter de journalistiek tegen regimes kan ageren, dat was de gedachte. De betreffende journaliste was Sacha Kester. Ik kende haar niet en dus zocht ik vanochtend op internet naar haar achtergronden en las vervolgens dit:
'Blanke reporter op een drafje door Pakistan en India…
door Wim De Neuter
door Wim De Neuter
Wie in Nederland snel, maar slecht wil eten, haalt zich een kroket uit de muur. Met de stellige zekerheid dat het gegarandeerd rotzooi zal zijn. Dus hoeft niemand achteraf te komen klagen. Hetzelfde geldt de dag van vandaag voor nogal wat Nederlands journalistiek werk, ook als het in boekvorm op de markt wordt gepleurd. Wie eraan begint weet wat hem te wachten staat: fastfoodjournalistiek.De Nederlandse ‘kwaliteitskranten’ maken er stilaan een handelsmerk van. Hun voorbeeld wordt helaas gretig opgevolgd door het Vlaamse krantenbedrijf. De Nederlandse journaliste Sacha Kester (vier jaar correspondente geweest in India, Pakistan en Afghanistan voor de Volkskrant, de Wereldomroep, het NOS Journaal en het weekblad Elsevier) heeft net haar boek ‘Standplaats Islamabad / New Dehli’ uit. En wat blijkt? Het einde van de verloedering en verslonzing van het journalistenvak is voorlopig nog niet in zicht.
Stel even: een Pakistaanse journalist uit Karachi, Lahore of Rawalpindi en/of zijn Indiase collega uit Mumbai, Dehli of Kolkata worden door hun hoofdredacteurs naar Europa gezonden. Veel troeven hebben ze niet in huis. Ze spreken (laat staan begrijpen) nauwelijks één Europese taal. Ze beheersen alleen hun eigen moedertaal. Ze hebben er nauwelijks enig benul van hoeveel Europeanen of hoeveel verschillende Europese talen er zijn. Maar ze worden door hun ‘kwaliteitskrant’ tot correspondent gebombardeerd en moeten verslag uitbrengen over politiek, maatschappij, economie, cultuur en nog een zak vol onderwerpen over landen die ze nauwelijks op een wereldbol terugvinden. Vandaag zitten ze in Londen, morgen in Parijs, overmorgen in Berlijn en even tussendoor naar Madrid, Lissabon, Rome, Athene.
Geen enkele Britse, Franse, Duitse, Nederlandse, Spaanse of Italiaanse collega zou hen au sérieux nemen. Hoongelach zou hun deel zijn. Omgekeerd werkt het echter anders. Britse, Franse, Duitse, Nederlandse, Spaanse of Italiaanse journalisten worden zonder veel bezwaren uitgezonden naar gebieden waarvan ze zo goed als niets weten. Ze brengen verslag uit over hele of halve continenten waar honderden miljoenen mensen leven met eigen talen en culturen, in een vaak zeer complexe maatschappelijke en politieke omgeving. In het geval van de Nederlandse verslaggeefster Sacha Kester ging het - om slechts even de ware proporties van haar correspondententaak te schetsen - over meer dan een miljard inwoners van de megastaat India, 152 miljoen Pakistanen en net geen 30 miljoen Afghanen (want af en toe stond ook Afghanistan op haar job description).
Maar met enige Hollandse assertiviteit is zelfs de onmogelijkste klus te klaren. De Vlaming Geert van Istendael heeft deze zo geroemde Hollandse deugd ooit eens treffend samengevat: een Nederlander beschouwt de wereld als een Hollandse achtertuin en andere landen kunnen maar beter snel op Holland gaan lijken. (1) "Als je maanden achtereen temidden van armoede, geweld en ellende leeft," schrijft Sacha Kester, "is het bijzonder prettig om bij te komen in een omgeving waar je zintuigen even met rust gelaten worden." Islamabad is voor de Nederlandse correspondente een van die zeldzame plekken, waar het leven "niet al te saai" is.
‘Een leven zonder … kaas…’
"Ook winkelen was hier fijn, zeker vergeleken met Dehli waar de supermarkten niet veel voorstelden: dat waren kleine kruideniers met allerlei schimmige producten op stoffige planken. De enige supermarkt die ik in mijn omgeving had gevonden was er zo een waar de zakken met bloem en rijst de gangpaden versperden, maar waar je met geen mogelijkheid een bouillonblokje kon krijgen – laat staan zoiets als pesto of kaas. Voor het vlees ging je naar een man die levende kippen in een kooi had staan en geiten aan een haak had hangen. Varkensvlees was bijna niet te vinden omdat de meeste slagers moslim zijn. En rundvlees was per definitie verboden in het land van de Heilige Koe. Voor groente ging je naar de markt. En, voor melk naar een regeringsstalletje dat twee keer per dag geopend was en waarvoor mensen in de rij stonden om een blikje vol te laten tappen. Het punt was dat de Indiase markt zichzelf nogal beschermde en er dus geen producten geïmporteerd mochten worden. Coca Cola en Pepsi Cola bijvoorbeeld, waren jarenlang niet verkrijgbaar omdat er zoiets was als het Indiase Thums Up, een ongelooflijk smerig brouwsel dat alleen qua kleur iets van cola weg had. Maar in Pakistan was dat niet het geval. Daar lag alles (stevig geprijsd, dat wel) waar ik ruim een jaar alleen van had kunnen dromen, gewoon in de winkel. Toen ik daar voor de eerste keer met mijn Britse huisgenote stond, moeten de andere bezoekers gedacht hebben dat we volledig gestoord waren. We stonden te krijsen van opwinding. ‘Gerookte zalm, Helen, ze hebben GEROOKTE ZALM!’; ‘Sacha? Zie je dat, er is hier HAVERMOUTPAP!!!!’. (…) En ze hadden kaas, en een echte slager met lapjes vlees achter een toonbank. Een bakker met Echt Brood en Gebakjes. En supermarkten waar ze ook cranberrycompote verkochten, of Worcestershiresaus, en verschillende soorten olie en azijn. Ik kon weer echt gaan koken!"
En zo gaat wereldreizigster Kester nog een tijdje door. "Natuurlijk was Islamabad verder saai. Er waren geen cafés want alcohol was bij wet verboden. Voor buitenlanders en christenen werd wel een uitzondering gemaakt, dus die mochten het in beperkte mate thuis consumeren, maar in het openbaar kon zoiets natuurlijk niet. Alleen in de discotheek van het Marriothotel, een droevige kelder met keiharde muziek en hier en daar een verdwaalde zakenman, kon je wijn en bier bestellen. Verder hadden enkele clubs, zoals de VN-club en de French Club (van de Franse ambassade) een vergunning, maar daar mochten geen Pakistanen mee naar binnen. Er waren een paar aardige restaurants in de stad maar op een gegeven moment heb je die wel gezien…"
‘Een mens moet toch wat…’
Als Nederlandse journaliste weet Sacha Kester uiteraard dat er zoiets bestaat als ‘politiek correct’ (alhoewel steeds minder van haar landgenoten – zeker in het journalistenvak – zich daar bovenmatig om bekommeren). "Het zal wel vreselijk oppervlakkig en etnocentrisch van me zijn," vermoedt ze van zichzelf, "maar ik vond het heerlijk om met een tijdschrift in mijn hand een yoghurtshake te kunnen drinken en aan de praat te raken met een groep studenten."
"Pas toen ik meer tijd in Pakistan ging doorbrengen, werd het sociale leven echt schraal. In Dehli had ik binnen een paar weken mensen leren kennen die een paar jaar later waren uitgegroeid tot echte vrienden. Toegegeven, het waren bijna allemaal journalisten, of vrienden van die journalisten, maar je kwam elkaar in elk geval tegen en er waren een paar plekken waar je een borrel met elkaar kon drinken."
Leven tussen een miljard Indiërs en 152 miljoen Pakistanen… het is geen lachertje, als we Kester mogen geloven. "In Pakistan was, op een hele rits dhaba’s na, praktisch écht helemaal niks. In Islamabad had je de enige discotheek van het land, ook hier gezeteld in een vijfsterrenhotel, en dat was bijna altijd leeg. Verder had je een handvol restaurants waar ze allemaal dezelfde kaart hadden, maar daar ga je, zeker als vrouw, ook niet in je uppie zitten. En ja dat was eigenlijk het hele aanbod."
Tot overmaat van ramp blijken er in Pakistan voornamelijk Pakistanen te wonen. En Sacha Kester is er al gauw achter dat dit niet meteen de interessantste mensensoort is. "Natuurlijk kwam ik dankzij mijn werk in aanraking met Pakistaanse vrouwen, maar laten we eerlijk zijn, een vriendschap ontstaat bij de gratie van dingen die je met elkaar gemeen hebt. Hetzelfde gevoel voor humor of een liefde voor dezelfde boeken. Iemand die met dezelfde vragen worstelt en met wie het nog klikt ook. Of iemand bij wie je je direct op je gemak voelt en met wie je schaamteloos kunt hangen en domme films kunt kijken."
Vier jaar om den brode in zo’n achterlijke uithoek als Pakistan of India moeten verblijven, het is een vreselijke kwelling, een echte hondenstiel. Sacha Kester klaagt steen en been: "Ik moest het hebben van de ‘internationale gemeenschap’, waar af en toe een feestje werd gegeven. De Amerikanen hadden één keer in de zoveel tijd een borrel op hun compound. De Britten hadden elke maand ‘open huis’ in hun bar bij de ambassade. De Nederlanders gaven soms een feestje bij hen thuis. Dat was erg gezellig, maar echte vriendschappen ontstonden hier (op die ene uitzondering na) ook niet. Gelukkig waren de dvd’s gemakkelijk verkrijgbaar en erg goedkoop. Hele avonden zat ik achter mijn laptop en bekeek ik de ene na de andere film, van horror tot Disney. Een mens moet toch wat."
Leven onder de inboorlingen…
Ik kan er echt niets aan doen, maar bij mij roept dit soort jeremiaden herinneringen op aan een verloren gewaande tijd. In de jaren vijftig en zestig hoorde ik wel eens verhalen van kolonialen (missionarissen, onderwijzers en andere ambtenaren die om den brode naar de Belgische kolonie Kongo trokken) die ook maar niet uitgepraat raakten over het saaie leven in verre landen, waar niets te beleven viel en waar alleen maar ergerlijke inboorlingen te vinden waren.
En inboorlingen zijn niet te vertrouwen – dat was al zo in de jaren vijftig en zestig van vorige eeuw, vandaag is het niet anders. "Niet alleen de autoriteiten, maar ook gewone mensen kunnen een heel ander deel van De Waarheid opdissen als je ze om een reactie vraagt," weet Sacha Kester. "Een mullah weet dondersgoed dat hij een westerling beter niet kan vertellen dat een deel van zijn studenten staat te popelen om in Afghanistan te vechten. ‘De islam staat voor vrede,’ kauwt hij je dan voor. Maar ook degenen zonder een direct belang laten informatie weg of voegen juist iets toe: mensen vinden het vervelend als een buitenstaander een negatief beeld krijgt van zijn land. Zó erg is het allemaal niet met die armoede, het geweld of het kastenstelsel, zeggen ze dan. ‘Dat wordt overdreven om ons land een slecht imago te geven.’ Kortom: zowel politici, als mullahs als een doorsnee winkelier hebben hun eigen agenda als ze met een buitenlandse journalist praten. En dat geldt ook voor tolken. Je moet je altijd weer afvragen of diegene wel letterlijk vertaalt wat er gezegd wordt, of dat hij een paar schoonheidsfoutjes achterhoudt en er een mooier verhaal van maakt. Het beste is natuurlijk om zonder tolk te werken, maar dat was voor mij bijna onmogelijk. Toen ik naar India ging, sprak ik geen woord Hindi (…) En dan heb je behalve Hindi ook nog Urdu, Punjabi, Kanada, Tamil, Pashto en Sindhi. Om maar een paar talen te noemen."
Journalistiek en money…
Het leven van een Nederlandse correspondente is niet makkelijk. De Volkskrant is nu eenmaal geen Washington Post of New York Times en het NOS-Journaal is CNN of de BBC niet. Voor Sacha Kester is dat een permanente bron van frustratie geweest in India, Pakistan en Afghanistan. Voor een Hollandse journaliste is het behelpen. "Een paar keer per jaar was een ramp die door de persbureaus werd gemeld ernstig genoeg om de aardappelen direct uit mijn handen te laten vallen en naar de luchthaven te rijden," vertelt Kester met oerhollandse nuchterheid. "Een Nepalese kroonprins die zijn familie had uitgemoord – op een enkele oom na. Slachtpartijen in Gujarat. Een aardbeving met tienduizenden doden. En elf september natuurlijk. Meestal kom je dan op een belachelijk tijdstip aan in een stad waar je nooit eerder bent geweest. Dan biedt een ordinaire reisgids uitkomst. Jongens en meisjes van de grote bedrijven, zoals de BBC of The New York Times, rijden vanaf het vliegveld direct door naar het plaatselijke vijfsterrenhotel, maar ik hoefde bij mijn afnemers niet aan te komen met een declaratie van een paar honderd dollar per nacht. En dus blader je door die gids, op zoek naar steekwoorden als ‘telefoon op de kamer’, ‘satelliettelevisie’ en ‘airconditioning’."
"Een andere ergernis was het eeuwige gezeur over verzekeringen," schrijft Kester. "Natuurlijk is het prachtig dat een bedrijf het belangrijk vindt dat je goed verzekerd bent in oorlogsgebied. Maar op een gegeven moment ontstond de situatie dat een verzekeringsmaatschappij onze journalistieke keuzes bepaalde."
Het is een van de zeldzame ogenblikken waarop Sacha Kester ons een echte blik gunt achter de schermen van het krantenbedrijf.
"Zuid-Azië is geen gemakkelijke regio om te wonen," schrijft Kester. Ergens in het midden van het boek waarschuwt ze ons: "Ik doe geen poging om iets te verklaren, ik schets alleen wat ik ben tegengekomen. Wat mensen tegen me hebben gezegd. Wat me het meest heeft geschokt. En al doe ik zo mijn best om dat zo objectief mogelijk weer te geven, ik blijf altijd mijn eigen westerse achtergrond met me meeslepen, waardoor mijn waarneming bij voorbaat al gekleurd is." Alsof ze zelf wist dat ze met ‘Standplaats Islamabad / New Dehli’ een vrij waardeloos boek naar de drukker bracht. Ze had het haar lezers kunnen besparen. Wie iets meer wil weten over India, Pakistan of Afghanistan zal naar een ander boek moeten uitkijken.
(Uitpers, nr 89, 9de jg., september 2007)
Voetnoot:
(1) Geert van Istendael, ‘Mijn Nederland’, Atlas, Amsterdam/Antwerpen, 2005.'
Stel even: een Pakistaanse journalist uit Karachi, Lahore of Rawalpindi en/of zijn Indiase collega uit Mumbai, Dehli of Kolkata worden door hun hoofdredacteurs naar Europa gezonden. Veel troeven hebben ze niet in huis. Ze spreken (laat staan begrijpen) nauwelijks één Europese taal. Ze beheersen alleen hun eigen moedertaal. Ze hebben er nauwelijks enig benul van hoeveel Europeanen of hoeveel verschillende Europese talen er zijn. Maar ze worden door hun ‘kwaliteitskrant’ tot correspondent gebombardeerd en moeten verslag uitbrengen over politiek, maatschappij, economie, cultuur en nog een zak vol onderwerpen over landen die ze nauwelijks op een wereldbol terugvinden. Vandaag zitten ze in Londen, morgen in Parijs, overmorgen in Berlijn en even tussendoor naar Madrid, Lissabon, Rome, Athene.
Geen enkele Britse, Franse, Duitse, Nederlandse, Spaanse of Italiaanse collega zou hen au sérieux nemen. Hoongelach zou hun deel zijn. Omgekeerd werkt het echter anders. Britse, Franse, Duitse, Nederlandse, Spaanse of Italiaanse journalisten worden zonder veel bezwaren uitgezonden naar gebieden waarvan ze zo goed als niets weten. Ze brengen verslag uit over hele of halve continenten waar honderden miljoenen mensen leven met eigen talen en culturen, in een vaak zeer complexe maatschappelijke en politieke omgeving. In het geval van de Nederlandse verslaggeefster Sacha Kester ging het - om slechts even de ware proporties van haar correspondententaak te schetsen - over meer dan een miljard inwoners van de megastaat India, 152 miljoen Pakistanen en net geen 30 miljoen Afghanen (want af en toe stond ook Afghanistan op haar job description).
Maar met enige Hollandse assertiviteit is zelfs de onmogelijkste klus te klaren. De Vlaming Geert van Istendael heeft deze zo geroemde Hollandse deugd ooit eens treffend samengevat: een Nederlander beschouwt de wereld als een Hollandse achtertuin en andere landen kunnen maar beter snel op Holland gaan lijken. (1) "Als je maanden achtereen temidden van armoede, geweld en ellende leeft," schrijft Sacha Kester, "is het bijzonder prettig om bij te komen in een omgeving waar je zintuigen even met rust gelaten worden." Islamabad is voor de Nederlandse correspondente een van die zeldzame plekken, waar het leven "niet al te saai" is.
‘Een leven zonder … kaas…’
"Ook winkelen was hier fijn, zeker vergeleken met Dehli waar de supermarkten niet veel voorstelden: dat waren kleine kruideniers met allerlei schimmige producten op stoffige planken. De enige supermarkt die ik in mijn omgeving had gevonden was er zo een waar de zakken met bloem en rijst de gangpaden versperden, maar waar je met geen mogelijkheid een bouillonblokje kon krijgen – laat staan zoiets als pesto of kaas. Voor het vlees ging je naar een man die levende kippen in een kooi had staan en geiten aan een haak had hangen. Varkensvlees was bijna niet te vinden omdat de meeste slagers moslim zijn. En rundvlees was per definitie verboden in het land van de Heilige Koe. Voor groente ging je naar de markt. En, voor melk naar een regeringsstalletje dat twee keer per dag geopend was en waarvoor mensen in de rij stonden om een blikje vol te laten tappen. Het punt was dat de Indiase markt zichzelf nogal beschermde en er dus geen producten geïmporteerd mochten worden. Coca Cola en Pepsi Cola bijvoorbeeld, waren jarenlang niet verkrijgbaar omdat er zoiets was als het Indiase Thums Up, een ongelooflijk smerig brouwsel dat alleen qua kleur iets van cola weg had. Maar in Pakistan was dat niet het geval. Daar lag alles (stevig geprijsd, dat wel) waar ik ruim een jaar alleen van had kunnen dromen, gewoon in de winkel. Toen ik daar voor de eerste keer met mijn Britse huisgenote stond, moeten de andere bezoekers gedacht hebben dat we volledig gestoord waren. We stonden te krijsen van opwinding. ‘Gerookte zalm, Helen, ze hebben GEROOKTE ZALM!’; ‘Sacha? Zie je dat, er is hier HAVERMOUTPAP!!!!’. (…) En ze hadden kaas, en een echte slager met lapjes vlees achter een toonbank. Een bakker met Echt Brood en Gebakjes. En supermarkten waar ze ook cranberrycompote verkochten, of Worcestershiresaus, en verschillende soorten olie en azijn. Ik kon weer echt gaan koken!"
En zo gaat wereldreizigster Kester nog een tijdje door. "Natuurlijk was Islamabad verder saai. Er waren geen cafés want alcohol was bij wet verboden. Voor buitenlanders en christenen werd wel een uitzondering gemaakt, dus die mochten het in beperkte mate thuis consumeren, maar in het openbaar kon zoiets natuurlijk niet. Alleen in de discotheek van het Marriothotel, een droevige kelder met keiharde muziek en hier en daar een verdwaalde zakenman, kon je wijn en bier bestellen. Verder hadden enkele clubs, zoals de VN-club en de French Club (van de Franse ambassade) een vergunning, maar daar mochten geen Pakistanen mee naar binnen. Er waren een paar aardige restaurants in de stad maar op een gegeven moment heb je die wel gezien…"
‘Een mens moet toch wat…’
Als Nederlandse journaliste weet Sacha Kester uiteraard dat er zoiets bestaat als ‘politiek correct’ (alhoewel steeds minder van haar landgenoten – zeker in het journalistenvak – zich daar bovenmatig om bekommeren). "Het zal wel vreselijk oppervlakkig en etnocentrisch van me zijn," vermoedt ze van zichzelf, "maar ik vond het heerlijk om met een tijdschrift in mijn hand een yoghurtshake te kunnen drinken en aan de praat te raken met een groep studenten."
"Pas toen ik meer tijd in Pakistan ging doorbrengen, werd het sociale leven echt schraal. In Dehli had ik binnen een paar weken mensen leren kennen die een paar jaar later waren uitgegroeid tot echte vrienden. Toegegeven, het waren bijna allemaal journalisten, of vrienden van die journalisten, maar je kwam elkaar in elk geval tegen en er waren een paar plekken waar je een borrel met elkaar kon drinken."
Leven tussen een miljard Indiërs en 152 miljoen Pakistanen… het is geen lachertje, als we Kester mogen geloven. "In Pakistan was, op een hele rits dhaba’s na, praktisch écht helemaal niks. In Islamabad had je de enige discotheek van het land, ook hier gezeteld in een vijfsterrenhotel, en dat was bijna altijd leeg. Verder had je een handvol restaurants waar ze allemaal dezelfde kaart hadden, maar daar ga je, zeker als vrouw, ook niet in je uppie zitten. En ja dat was eigenlijk het hele aanbod."
Tot overmaat van ramp blijken er in Pakistan voornamelijk Pakistanen te wonen. En Sacha Kester is er al gauw achter dat dit niet meteen de interessantste mensensoort is. "Natuurlijk kwam ik dankzij mijn werk in aanraking met Pakistaanse vrouwen, maar laten we eerlijk zijn, een vriendschap ontstaat bij de gratie van dingen die je met elkaar gemeen hebt. Hetzelfde gevoel voor humor of een liefde voor dezelfde boeken. Iemand die met dezelfde vragen worstelt en met wie het nog klikt ook. Of iemand bij wie je je direct op je gemak voelt en met wie je schaamteloos kunt hangen en domme films kunt kijken."
Vier jaar om den brode in zo’n achterlijke uithoek als Pakistan of India moeten verblijven, het is een vreselijke kwelling, een echte hondenstiel. Sacha Kester klaagt steen en been: "Ik moest het hebben van de ‘internationale gemeenschap’, waar af en toe een feestje werd gegeven. De Amerikanen hadden één keer in de zoveel tijd een borrel op hun compound. De Britten hadden elke maand ‘open huis’ in hun bar bij de ambassade. De Nederlanders gaven soms een feestje bij hen thuis. Dat was erg gezellig, maar echte vriendschappen ontstonden hier (op die ene uitzondering na) ook niet. Gelukkig waren de dvd’s gemakkelijk verkrijgbaar en erg goedkoop. Hele avonden zat ik achter mijn laptop en bekeek ik de ene na de andere film, van horror tot Disney. Een mens moet toch wat."
Leven onder de inboorlingen…
Ik kan er echt niets aan doen, maar bij mij roept dit soort jeremiaden herinneringen op aan een verloren gewaande tijd. In de jaren vijftig en zestig hoorde ik wel eens verhalen van kolonialen (missionarissen, onderwijzers en andere ambtenaren die om den brode naar de Belgische kolonie Kongo trokken) die ook maar niet uitgepraat raakten over het saaie leven in verre landen, waar niets te beleven viel en waar alleen maar ergerlijke inboorlingen te vinden waren.
En inboorlingen zijn niet te vertrouwen – dat was al zo in de jaren vijftig en zestig van vorige eeuw, vandaag is het niet anders. "Niet alleen de autoriteiten, maar ook gewone mensen kunnen een heel ander deel van De Waarheid opdissen als je ze om een reactie vraagt," weet Sacha Kester. "Een mullah weet dondersgoed dat hij een westerling beter niet kan vertellen dat een deel van zijn studenten staat te popelen om in Afghanistan te vechten. ‘De islam staat voor vrede,’ kauwt hij je dan voor. Maar ook degenen zonder een direct belang laten informatie weg of voegen juist iets toe: mensen vinden het vervelend als een buitenstaander een negatief beeld krijgt van zijn land. Zó erg is het allemaal niet met die armoede, het geweld of het kastenstelsel, zeggen ze dan. ‘Dat wordt overdreven om ons land een slecht imago te geven.’ Kortom: zowel politici, als mullahs als een doorsnee winkelier hebben hun eigen agenda als ze met een buitenlandse journalist praten. En dat geldt ook voor tolken. Je moet je altijd weer afvragen of diegene wel letterlijk vertaalt wat er gezegd wordt, of dat hij een paar schoonheidsfoutjes achterhoudt en er een mooier verhaal van maakt. Het beste is natuurlijk om zonder tolk te werken, maar dat was voor mij bijna onmogelijk. Toen ik naar India ging, sprak ik geen woord Hindi (…) En dan heb je behalve Hindi ook nog Urdu, Punjabi, Kanada, Tamil, Pashto en Sindhi. Om maar een paar talen te noemen."
Journalistiek en money…
Het leven van een Nederlandse correspondente is niet makkelijk. De Volkskrant is nu eenmaal geen Washington Post of New York Times en het NOS-Journaal is CNN of de BBC niet. Voor Sacha Kester is dat een permanente bron van frustratie geweest in India, Pakistan en Afghanistan. Voor een Hollandse journaliste is het behelpen. "Een paar keer per jaar was een ramp die door de persbureaus werd gemeld ernstig genoeg om de aardappelen direct uit mijn handen te laten vallen en naar de luchthaven te rijden," vertelt Kester met oerhollandse nuchterheid. "Een Nepalese kroonprins die zijn familie had uitgemoord – op een enkele oom na. Slachtpartijen in Gujarat. Een aardbeving met tienduizenden doden. En elf september natuurlijk. Meestal kom je dan op een belachelijk tijdstip aan in een stad waar je nooit eerder bent geweest. Dan biedt een ordinaire reisgids uitkomst. Jongens en meisjes van de grote bedrijven, zoals de BBC of The New York Times, rijden vanaf het vliegveld direct door naar het plaatselijke vijfsterrenhotel, maar ik hoefde bij mijn afnemers niet aan te komen met een declaratie van een paar honderd dollar per nacht. En dus blader je door die gids, op zoek naar steekwoorden als ‘telefoon op de kamer’, ‘satelliettelevisie’ en ‘airconditioning’."
"Een andere ergernis was het eeuwige gezeur over verzekeringen," schrijft Kester. "Natuurlijk is het prachtig dat een bedrijf het belangrijk vindt dat je goed verzekerd bent in oorlogsgebied. Maar op een gegeven moment ontstond de situatie dat een verzekeringsmaatschappij onze journalistieke keuzes bepaalde."
Het is een van de zeldzame ogenblikken waarop Sacha Kester ons een echte blik gunt achter de schermen van het krantenbedrijf.
"Zuid-Azië is geen gemakkelijke regio om te wonen," schrijft Kester. Ergens in het midden van het boek waarschuwt ze ons: "Ik doe geen poging om iets te verklaren, ik schets alleen wat ik ben tegengekomen. Wat mensen tegen me hebben gezegd. Wat me het meest heeft geschokt. En al doe ik zo mijn best om dat zo objectief mogelijk weer te geven, ik blijf altijd mijn eigen westerse achtergrond met me meeslepen, waardoor mijn waarneming bij voorbaat al gekleurd is." Alsof ze zelf wist dat ze met ‘Standplaats Islamabad / New Dehli’ een vrij waardeloos boek naar de drukker bracht. Ze had het haar lezers kunnen besparen. Wie iets meer wil weten over India, Pakistan of Afghanistan zal naar een ander boek moeten uitkijken.
(Uitpers, nr 89, 9de jg., september 2007)
Voetnoot:
(1) Geert van Istendael, ‘Mijn Nederland’, Atlas, Amsterdam/Antwerpen, 2005.'
Lees verder: http://www.uitpers.be/boek_view.php?id=1765
De Nederlandse journalistiek verbijstert me steeds weer. Het niveau van de verslaggeving is beneden peil, maar de pretenties zijn gigantisch. En het allergekste is dat veel van mijn collega's niet doorhebben dat de derde wereld dwars door de westerse pretenties heen kijken.
8 opmerkingen:
Slechts één keer vroeg Sacha Kester zich iets af, tussen de kaas en de borrels door:
"Hoe kan het dat een militaire dictator die weigert zich aan de grondwet te houden, op zoveel steun kan rekenen van de VS, een land waarvan de leiders niet vaak genoeg kunnen zeggen dat ze overal ter wereld democratie willen brengen?"
Ja Sacha, hoe ken dat nou hè...
Goed stuk Stan.
Ik heb me al vaak kapot geërgerd aan dat hypocriete journalistieke kolonialisme.
De marxisische econoom Harry Magdoff schetste eens hoe gemakkelijk het is om aan cola te komen in Pakistan, en hoe moeilijk koemelk er te vinden is - en heiligheid van koeien telt daar niet. Vrijhandel, weetuwel, Markt. Of, zoals Magdoff het noemde: imperialisme.
Kester weet na al die jaren niet hoe je Delhi schrijft, blijkbaar. Dan hoeven we al helemaal niet te verwachten dat ze zelfs maar een van de vele alfabetten van voormalig Brits-Indië beheerst (dat ze de talen niet beheerst weten we al). Zo iemand had tegen zichzelf beschermd moeten worden - of niet?
Stan, dat stuk van Sacha moet wel satire zijn.
Dat kan niets anders.
Ik geloof gewoon niet dat het zo erg is.
Je zou toch denken dat ze goed stel hersens heeft gekregen.
ongelofelijk, ik schoot in de lach tijdens het lezen.
Waarom?
De citaten uit Kesters boek zijn geheel in de trant van Luyendijk maar dan zonder voorbedachte rade. Hoe ze haar immense taak van het doorgronden van landen en culturen die voor haar, zoals van Neuteren terecht opmerkt, volkomen vreemd en ontoegankelijk zijn, laat verpieteren tot kleine dagelijkse overlevingsprobleempjes is inderdaad regelrechte satire. John Pilger schreef onlangs over Times -journalisten die in Afganistan meer te melden hadden over hun heroische strijd tegen de hitte en het klimaat (daarbij levenswaardig geholpen door Westerse militairen!) dan over de Afghaanse doden. O dat narcisme! Het lijkt het wezenskenmerk van Westerse mens in ons tijdperk van consumentisme.
Ik deel de ergernis over de verloederende journalistiek, ook ik schaam me regelmatig dood, er staan geregeld ongefundeerde onzin in onze kwaliteitsdagbladen: in het land der blinden is een-oog koning.
Om toch even de dingen iets te nuanceren, in deze tijd van onvrede, cynisme en elkaar anoniem via internet afblaffen:Wie van bovenstaande journalisten heeft langere tijd in een pittige buitenlandse standplaats doorgebracht? Ligt dit aan haar, of aan de keuze van haar werkgever om haar uit te zenden om een paar miljoen mensen te 'verslaan', ipv meer correspondenten uit te zenden?
Pas als je langere tijd ergens hebt gezeten, kun je over een ander gaan oordelen- dit bovenstaande is grotendeels kritiek op haar persoonlijke dagelijks levensinvulling. Laten we het professioneel houden, en kijken naar de kwaliteit van de rapportages. Veilig en luxueus in Nederland je commentaar op internet zetten kost geen moeite. Ik zeg even niets over de kwaliteit van de rapportages.., maar wel iets over het afzeikgedrag op internet. Hebben jullie haar al persoonlijk opgebeld m te zeggen wat je van haar vindt? Nee, dacht ik al. (ik ken haar helemaal niet, maar ik wil dat gezeur op internet proberen om te keren, waarom zijn we toch allemaal zo boos op elkaar? Ik vind het zo jammer)Hartelijk dank, Karlijn
karlijn
het is duidelijk dat je mij niet kent anders had je geweten dat ik als journalist niet 'veilig en luxueus mijn tijd in nederland' heb doorgebracht. dus verdiep je eerst in de ander voor je met vooroordelen komt. als oudere journalist bekritiseer ik mijn vakgenoten. als je dat niet leuk vindt, dan moet je het niet lezen, maar laat mensen die hun geld verdienen met dit vak elkaar bekritiseren. dat gebeurt in de angelsaksische wereld al jarenlang. het zou ook normaal in nederland moeten zijn. het kan zuiverend werken.
stan
Een reactie posten