zondag 12 april 2020

Geert Mak's 'Grote verwachtingen' 49


[C]hildren never doubt that the great old trees in whose shade they play will stand
forever, that one day they will grow to be strong like their fathers, fertile like their mothers, that they will live and prosper and raise their own children and grow old in the place where they were born. What has made it impossible for us to live in time like fish in water, like birds in air, like children? It is the fault of Empire! Empire has created the time of history. Empire has located its existence not in the smooth recurrent spinning time of the cycle of the seasons but in the jagged time of rise and fall, of beginning and end, of catastrophe. Empire dooms itself to live in history and plot against history. 
— J.M. Coetzee. Waiting for the Barbarians. 1980
Wanneer Arnon Grunberg in 2015 door De Groene Amsterdammer gevraagd wordt de ‘vijf beste “waanzinnige” romanpersonages’ aan te wijzen, dan stelt Grunberg:

5. De magistraat — J.M. Coetzee, Waiting for the Barbarians (1980)

De naamloze magistraat in Wachten op de barbaren regeert al tientallen jaren een klein dorp aan de grens van het Rijk. Hij doet dit naar ieders tevredenheid, en met groot gevoel voor rechtvaardigheid. Wanneer de regering opdracht geeft om de barbaren in het grensgebied te vervolgen komt de magistraat in conflict met zichzelf en zijn meerderen. Hij is van mening dat de barbaren niemand kwaad doen en dat vreedzaam samenleven mogelijk is.

Nadat hij zich over een barbarenmeisje heeft ontfermd wordt hij als landverrader gekerkerd, gemarteld en vernederd. Toch moet de magistraat op het laatst toegeven dat ook hij, anders dan hij zich had ingebeeld, deel uitmaakte van de leugen van de staat.

‘Het verschil tussen de staat en rechtvaardigheid dringt pas tot hem door als het te laat is,’ zegt Grunberg over de oude man die heen en weer geslingerd wordt tussen medeplichtigheid, verzet en onverschilligheid, ‘hij wordt een gefolterde en zal altijd een gefolterde blijven.’

De magistraat, over wie Grunberg spreekt, is de hoofdpersoon in Waiting for the Barbarians die op zijn oude dag ontdekt dat ‘Empire dooms itself to live in history and plot against history.’ Uitgaande van zijn eerdere uitspraken is dit in zijn ogen een ‘uiterst gevaarlijke samenzweringstheorie,’ van ‘waanzinnigen’ die lijden aan een ‘radicaal wantrouwen,’ en voor wie ‘kritiek op het imperium zo ook een manier [wordt] om de eigen verantwoordelijkheid te ontlopen.’ Dat hij 'de magistraat' als voorbeeld geeft van een 'waanzinnige' bewijst nog eens Grunbergs onwankelbare opvatting dat een complottheorie absurd is, omdat zij 'ervan uit[gaat] dat machtige groeperingen’ waaronder bijvoorbeeld ‘het Amerikaanse establishment de wereld besturen’ en dat de aanhangers van deze theorie menen dat de gewone man voortdurend belazerd wordt door machten die sterker zijn dan hij.’ Tegelijkertijd stelt Grunberg dat Coetszee’s oeuvre een 'breed inzicht’ geeft ‘in het wezen van het mens-zijn’ en dat 'de magistraat op het laatst [toch moet] toegeven dat ook hij, anders dan hij zich had ingebeeld, deel uitmaakte van de leugen van de staat.' Hij en De Groene Amsterdammer beseffen kennelijk niet dat deze twee zienswijzen in strijd zijn met elkaar.

Wat opvalt aan de vijf voorbeelden van Grunbergs ‘beste “waanzinnige” romanpersonages’ is dat het in alle vijf gevallen zogeheten ‘losers’ betreft, en dus niet  ‘onoverwinnelijke’ winnaars, zoals Arnon zichzelf graag ziet, en voor wie, in navolging van de nazi-ideoloog Carl Schmitt, ‘[o]verwinnen, inderdaad, een verrukkelijke sensatie’ is. Kenmerkend aan Grunbergs mens- en wereldbeeld is dat die volkomen statisch is, de mens is bij hem net als bij anderen met een orthodoxe ideologie, gepredestineerd. Dit is te verklaren uit  het feit dat hij als kind werd getraumatiseerd door zijn joodse ouders, met voorop zijn moeder die Auschwitz had overleefd. Bij Arnon moet de hele kosmos lijden omdat hij als kind heeft geleden. Dit is het reflex van een slachtofferist. 



In zijn postuum verschenen essaybundel Power, Politics & People zet de Amerikaanse socioloog C. Wright Mills uiteen:

We cannot today merely assume that in the last resort men must always be governed by their own consent. For among the means of power which now prevail is the power to manage and to manipulate the consent of men. That we do not know the limits of such power, and that we hope it does have limits, does not remove the fact that much power today is successfully employed without the sanction of the reason or the conscience of the obedient. 

Surely nowadays we need not argue that, in the last resort, coercion is the ‘final’ form of power.

Hij wijst er tevens op dat:

Intellectual ‘conviction’ and moral ‘belief’ are not necessary, in either the rulers or the ruled, for a ruling power to persist and even to flourish. So far as the role of ideologies is concerned, their frequent absences and the prevalence of mass indifference are surely two of the major political facts about         the western societies today.

Mills waarschuwt dat:

It is with reference to this epoch that I am contending that if men do not make history, they tend increasingly to become the utensils of history-makers as well as the mere objects of history. 

The history of modern society may readily be understood as the story of the enlargement and the centralization of the means of power — in economic, in political, and in military institutions. The rise of industrial society has involved these developments in the means of economic production. The rise of the nation-state has involved similar developments in the means of violence and in those of political administration. 

Met andere woorden: ontsnappen kan niet meer uit een massacultuur en een massamaatschappij, en daardoor is de buger, die vaak ongewild machteloos is, toch gedwongen zijn verantwoordelijkheid te nemen. Dat begint al met het bekritiseren van opiniemakers van de commerciële massamedia. 

The Great Illusion. A Study Of The Relation of Military Power To National Advantage is de titel van een bestseller dat in 1909 voor het eerst verscheen, geschreven door de Britse ‘lecturer, journalist, author and Member of Parliament for the Labour Party,’ Norman Angell. In dit boek, dat in elf tallen werd uitgegeven, was    

Angell's primary thesis, in the words of historian James Joll, that ‘the economic cost of war was so great that no one could possibly hope to gain by starting a war the consequences of which would be so disastrous.’ For that reason, a general European war was very unlikely to start, and if it did, it would not last long. He argued that war was economically and socially irrational and that war between industrial countries was futile because conquest did not pay. J. D. B. Miller writes: ‘The “Great Illusion” was that nations gained by armed confrontation, militarism, war, or conquest.’

According to Angell, the economic interdependence between industrial countries would be ‘the real guarantor of the good behavior of one state to another,’ as it meant that war would be economically harmful to all the countries involved. Moreover, if a conquering power confiscated property in the territory it seized, ‘the incentive [of the local population] to produce would be sapped and the conquered area be rendered worthless. Thus, the conquering power had to leave property in the hands of the local population while incurring (op de hals halen. svh) the costs of conquest and occupation.’

Further, the nature of modern capitalism was such that nationalist sentiment did not motivate capitalists, because ‘the capitalist has no country, and he knows, if he be of the modern type, that arms and conquests and jugglery with frontiers serve no ends of his, and may very well defeat them.’

Angell said that arms build-up, for example the naval race between England and Germany that was happening as he wrote the book in the 1900s, was not going to secure peace. Instead, it would lead to increased insecurity and thus ratchet up the likelihood of war. The only viable route to peace would be respect for international law, implemented in a world court, in which issues would be dealt with rationally and peacefully.

De uiterst gewelddadige twintigste eeuw bewees het gelijk van Norman Angell, die in 1933 — het jaar dat Hitler democratisch aan de macht was gekomen — voor zijn werk de Nobelprijs voor de Vrede had ontvangen. Het massale geweld leidde na de Eerste Wereldoorlog tot de val van het Oostenrijks-Hongaarse Rijk en het Ottomaanse Rijk, en na de Tweede Wereldoorlog tot het einde van het Britse Rijk en de afschaffing van het obsolete Europese kolonialisme. Angell’s centrale stelling dat in de moderne tijd de ‘economische kosten van oorlog zo hoog waren opgelopen dat werkelijk niemand kon hopen iets te winnen door een oorlog te beginnen aangezien de consequenties ervan dermate desastreus zouden zijn,’ was juist, maar dit weerhield de immer irrationele macht niet om toch gewapende conflicten te beginnen of uit te lokken. ‘Der Wille zur Macht’ had Friedrich Nietzsche de drijvende kracht achter al het levende genoemd. ‘De psychoanalyse kwam met het lustprincipe,’ het neo-darwinisme met de ‘survival of the fittest,’ het utilitarisme typeerde het als het streven naar geluk, ‘en het marxisme kwam met de klassenstrijd. Al deze wetenschappen of filosofieën bouwden een verklaring van het menselijk gedrag op deze basisprincipes.’ Al deze leerstellingen zijn gebaseerd op de overtuiging dat het driftleven van de mens rationele overwegingen overstijgen. Wikipedia:

Een van de meest vooraanstaande voorbeelden voor Nietzsche, de Duitse filosoof Arthur Schopenhauer, poneerde het idee van een ‘wil tot leven’ als de drijvende kracht achter alle levende wezens. Dit benaderde het idee van de natuurlijke selectie dat in de tweede helft van de 19de eeuw steeds meer ingang kreeg. Volgens deze theorieën was macht eenvoudig een middel om te overleven. Nietzsche meende dat macht het doeleinde van alle inspanning was. Dit wordt verklaard door gedrag dat overlevingsinstincten tegenspreekt. Veel organismen, met name mensen, riskeren zelfs de dood om te bloeien.

Tot nu toe, april 2020, hebben de onbeheersbare driften van de mens nog niet geleid tot een alles verwoestende Derde Wereldoorlog, hoewel in 1962, tijdens de ‘Cuba Crisis,’ de toenmalige Amerikaanse minister van Defensie Robert McNamara ‘wondered aloud whether he “would live to see another Saturday night,” and later recognized that “we lucked out” – barely.’  Mede daarom drong tot de macht in Washington en Moskou door dat het ‘vriend-vijand’ denken met zijn nucleaire doctrine van ‘wederzijds verzekerde vernietiging’ niet langer houdbaar was en vervangen moest worden door een beleid van ‘vreedzame coëxistentie,’ hetgeen Angell’s stelling opnieuw onderstreepte. Desondanks bespelen op dit moment Nederlandse mainstream-opiniemakers als Geert Mak, Bas Heijne, Arnon Grunberg, en de door de Nederlandse staat gesubsidieerde Hubert Smeets de ressentimenten tegen de Russische Federatie. Niet alleen zijn alle vier heren oudere, kinderloze, mannen, maar zij zijn ook nog eens ‘attention addicts,’ die niet beseffen hoe zij als schaamteloos de geschiedenis in zullen gaan. Hun ‘vriend-vijand’ dualisme is onderdeel van de neoliberale ideologie, en zoals de Chileense anarchist Jesús Sepúlveda  heeft duidelijk gemaakt crystallizeert:

Ideology itself like a map in memory. It legitimizes itself by propagating the false idea that the world in which we live is the best possible world, or the system is the best system, regardless of its shortcomings. For this reason, it is common to hear that socialism is better than capitalism, the free market is better than the proletarian state, democracy better than fascism, military dictatorship better than communism, republic better than monarchy, feudal bondage better than slavery, city better than country, etcetera. However many of these arguments are launched, they all are ultimately absurd because they tend to justify repression at the altar of a supposed necessary order.

Bovendien verraadt de houding van mainstream-opiniemakers een pathetisch aspect, namelijk een verregaand egocentrisme. De hele wereld draait om hen. Hun hele biografie slepen zij met zich mee. Zo kon begin 2020 het lezerspubliek van Het Parool het volgende vernemen over Arnon Grunberg:

Het woord moeder is gevallen. Aanleiding voor dit gesprek is Grunbergs nieuwe roman Bezette gebieden, opvolger van de moederroman Moedervlekken (2016). Beide boeken draaien om psychiater Otto Kadoke (spreek uit Kadoké), gescheiden en kinderloos.

In Moedervlekken is Kadoke bij zijn oude moeder ingetrokken, hij slaapt weer in zijn kinderkamer en zorgt voor haar. Dan besluit hij een patiënte met zelfmoordneigingen mee naar huis te nemen met de bedoeling haar te redden. Praktisch is het ook: zij kan intussen voor moeder zorgen. Maar maakt Kadoke niet een enorme misstap als psychiater? En wie redt uiteindelijk wie?

In Bezette gebieden komt Kadoke ten val als een romanschrijver Kadokes verhaal verdraaid optekent. Dan vertrekt hij, vleugellam, maar verliefd, naar een nederzetting in Israël.

Het schrijven van Moedervlekken was emotioneel, zei u in een eerder interview. Uw moeder was net overleden. Hoe ging dat bij Bezette gebieden?

‘Bezette gebieden komt dicht bij mezelf. Ik heb gelachen, maar ik heb ook erg moeten huilen. Het afgelopen jaar heb ik sowieso veel gehuild, en ik ben niet zo’n enorme huiler. Bij het teruglezen greep het me weer aan.’

In Bezette gebieden verdwijnt Kadokes vader gaandeweg naar de achtergrond. Hij kan hem loslaten?

Loslaten is moeilijk. Ik vind het in elk geval heel moeilijk. Ik heb de neiging te veel te willen vasthouden. Tussen ouder en kind is dat moeilijk, maar ook tussen geliefden en vrienden. Doordat ik een sterke beroepsethiek heb, laat ik noodgedwongen vaak los. Ik heb altijd een excuus om weg te gaan, ik moet werken. Maar steeds als ik zeg: ‘Ik moet weg,’ stel ik iemand teleur. Daar worstel ik mee. Het geeft me een schuldgevoel en vervolgens compenseer ik dat. Ik meen mijn vertrek te moeten goedmaken. Kadoke zegt tegen zijn nieuwe geliefde: ‘Ik wilde je te veel, ik wilde je niet genoeg.’ De vraag is: moet je naar je schuldgevoel luisteren?’
Het is bij Grunberg wederom één grote, geborneerde egotrip. ‘Loslaten is moeilijk,’ ‘Ik moet weg,’ ‘ik moet werken,’ ‘daar worstel ik mee,’ etcetera, 432 pagina’s lang. Zijn fans smullen van het boek Bezette gebieden dat door de uitgeverij als volgt wordt aangeprezen:

Otto Kadoke, de grensoverschrijdende psychiater uit Moedervlekken, is terug. Nadat het verhaal van zijn alternatieve therapie door een bekende auteur te boek is gesteld en een bestseller is geworden, raakt hij verstrikt in een web van halve waarheden, interpretaties en leugens dat hem zijn baan kost — en zijn reputatie vernietigt. Maar niet alleen dat: zijn moeder is inmiddels weer vader geworden en de verzorgster van vader ontpopt zich tot een onvermoeibare aanhangster van Christenen voor Israël.
Op een dag, als alles verloren lijkt, staat een ver familielid voor de deur: in haar ziet Kadoke zijn kans om te ontsnappen. Ze voert hem — en zijn vader — naar de bezette gebieden, waar hij tegen zijn zin in als verlosser wordt onthaald. 
Bezette gebieden is een hartverscheurende, maar ook zeer komische roman over het verleden dat toekomst en heden overwoekert, over schuldige affaires op onschuldige plekken, en onschuldige affaires op schuldige plekken.
Alles is mogelijk bij ‘Otto Kadoke, de grensoverschrijdende psychiater.’ En het is bovendien allemaal hartverscheurend, maar ook zeer komisch.’ Of het feit dat ‘zijn moeder inmiddels weer vader [is] geworden,’ waardoor ‘Moeder een piemel [heeft],’ als werkelijk ‘komisch’ moet worden opgevat, lijkt mij twijfelachtig, aangezien de Volkskrant-recensent Onno Bloem schreef dat dit voor hem als ‘lezer een schrik’ was. Bloem wijst er op dat:

Grunberg in interviews [vertelde] dat schrijven over Kadoke veel weg had gehad van een zelfonderzoek. Zijn alter ego lag hem zo na aan het hart dat hij hem nog niet kon laten vallen. Hij was nog niet met hem klaar.

Ik vrees dat de trauma’s die Grunbergs moeder wist door te geven aan haar zoon nooit helemaal verwerkt zullen zijn, en — mede vanwege het commerciële succes — nog lang door hem en zijn uitgeverij geëxploiteerd zullen worden. Er bestaan nog ontelbare mogelijkheden. Mij lijkt het interessant als hij zijn moeder laat transformeren in een Russische generaal die hem nog meer bedreigt dan zijn moeder dat al deed. Twee vliegen in één klap, als u begrijpt wat ik bedoel. Misschien komt hij tot de ontdekking dat het ‘vriend-vijand’ denken berust op een waanidee, dat onvermijdelijk tot de totale genocide leidt, de massale dood van alle joden en gojim. Misschien ontdekt Grunberg, net als de Zweedse auteur Sven Lindqvist in zijn weergaloze boek Exterminate all the Brutes. One Man's Odyssey Into The Heart Of Darkness And The Origins Of European Genocide (1992) dat:
Auschwitz de moderne industriële toepassing [was] van een uitroeiingspolitiek waarop de Europese overheersing van de wereld […] lang heeft gesteund,
en dat de:
Europese vernietiging van de 'inferieure rassen' van vier continenten de grond voorbereidde voor Hitlers vernietiging van zes miljoen joden in Europa,
en dat het:
Europees expansionisme, vergezeld als het was door een schaamteloze verdediging van het uitroeien, manieren van denken en politieke precedenten [schiep] die de weg baanden voor nieuwe wandaden, die uiteindelijk culmineerden in’ de ‘Holocaust.’ 
En tenslotte dat:
toen hetgeen was gebeurd in het hart der duisternis werd herhaald in het hart van Europa, niemand het [herkende]. Niemand wilde toegeven wat iedereen wist. Overal in de wereld waar kennis wordt onderdrukt, kennis die als ze bekend zou worden gemaakt ons beeld van de wereld aan gruzelementen zou slaan en ons zou dwingen onszelf ter discussie te stellen — daar wordt overal het Hart der Duisternis opgevoerd. U weet dat al. Net als ik. Het is geen kennis die ons ontbreekt. Wat gemist wordt is de moed om te begrijpen wat we weten en daaruit conclusies te trekken.
Met andere woorden: het ‘vriend-vijand’ denken, dat Grunberg geleend heeft van de nazi-ideoloog Carl Schmitt bewijst Lindqvist’s stelling dat het ‘geen kennis [is] die ons ontbreekt,’ maar ‘de moed om te begrijpen wat we weten en daaruit conclusies te trekken.’ Grunberg mag dan wel ‘erg moeten huilen’ om zijn eigen lot, terwijl hij toch ‘niet zo’n enorme huiler’ is, en hij mag ook erg geroerd zijn door zijn eigen getraumatiseerde  ervaringen, maar waarom interesseert hem dan niet het lot van miljarden wereldbewoners wanneer die het slachtoffer worden van een Derde Wereldoorlog, waarvan de voorbereidingen mede bestaan uit de hetze van westerse opiniemakers van de ‘corporate press’ zoals Grunberg zelf? Zijn onvolwassen egocentrisme is een kenmerk van de huidige consumptiecultuur. Het voedt de westerse doodsdrift. In dit proces speelt ook een ander aspect een wezenlijke rol. In zijn alom geprezen boek Respect in a World of Inequality (2003) betoogt de vooraanstaande Amerikaanse socioloog en hoogleraar Richard Sennett:
In The Wealth of Nations, Smith wrote of the ‘overweening (egocentrische. svh) conceit which the greater part of men have of their abilities’ and asserted, ‘The chance of gain is by every man more or less overvalued, and the chance of loss is by most men undervalued.’ Competitive struggle in the marketplace would expose the cruel illusion of this ‘overweening conceit.’ Yet from envy the masses would persist, trying to emulate the risk-taking only the truly wealthy could afford. They would be seduced by possibility even though they had little chance of success. 
The market economy also seemed to darken the word ‘open’ in the call to arms ‘careers open to talent.’ The talented would form a self-righteous elect, invalidating the passports of the masses, a condition summoned to mind today by the phrase ‘the liberal elite.’ This is what worried, early on, the Scottish Enlightenment philosopher Adam Ferguson, who wrote in An Essay on the History of Civil Society: 
‘The separation of the professions, while it seems to promise improvement of skill... serves in some measure to break the bonds of society, to substitute mere forms and rules of art in place of ingenuity…
Rousseau understood the other side of elitism: the fear of being identified with the mass. The superior’s amour-propre (respect dat allereerst is gebaseerd op de goedkeuring van anderen. svh) depends on never being taken to be ordinary. While the liberal elite may indeed identify with extremes of poverty or pain, the ordinary person — the ‘loser,’ in American slang — arouses anxiety. That anxiety takes on a peculiar twist in the modern emphasis on potential ability; this is an educational and labor regime in which it becomes hard to develop something like amour de soi (eigenliefde die natuurlijk is. svh), a realistic assessment and engagement of one’s own capacities. So fantasy (de egocentrische eigenwaan. svh), of the sort Smith also feared, is unleashed.
Against the seduction of envy, Rousseau argued for the virtue of amour de soi, of craft, of the self-respect which consists in doing something well for its own sake. His essay concludes on a note of pessimism, however, just because he feared the dynamics of seduction to be more powerful than those of self-respect. Other people have been taken too seriously, oneself not enough. 
   
Dit is de context waarbinnen Arnon Grunberg en zijn publiek leven. Als joodse zoon van ‘zwaar getraumatiseerde ouders,’ ziet hij zich gedwongen om te voorkomen dat hij, zoals zijn ouders, in de positie van ‘loser’ wordt gemanoeuvreerd. Hij kan niet anders dan ‘amour propre’ afdwingen, een ‘respect, gebaseerd op de goedkeuring van anderen.’ Op die manier kan hij overleven, en om -- zo nodig -- wraak te kunnen nemen voor zijn ouders, die zo intens vernederd werden door de wereld van de gojim. In de inleiding van zijn bespreking in de Volkskrant meldt recensent Onno Bloem:  
‘Nu moet ik mijn eigen moeder worden,’ schreef Arnon Grunberg op de late avond van 9 februari 2015, bijna vijf jaar geleden, in zijn weblog. Eerder op de avond was zijn moeder, Hannelore Grünberg-Klein, in het ziekenhuis overleden...
Et voilà, vier jaar later keert Kadoke terug in Grunbergs nieuwste roman Bezette gebieden. In de beginzin, die zich over bijna drie pagina’s uitstrekt, vaart Michette tegen Kadoke uit. De patiënt verwijt de psychiater zijn therapie. Ze vindt dat hij haar heeft misbruikt en vertelt hem dat zij verliefd is geworden op een beroemde schrijver. ‘Hij heeft alles opgeschreven. Ook over jou.’
Door de publicatie van de roman Walvisch en de therapie komt Kadoke in ernstige problemen. De beroemde schrijver, die naamloos blijft, maar wiens opvattingen en verschijning verdacht veel lijken op die van Grunberg zelf, is met het verhaal van de grensoverschrijdende psychiater aan de haal gegaan.
‘Ik ben nooit verliefd op je geweest,’ zegt Kadoke.
‘Jawel, dat staat in het boek,’ antwoordt Michette.
Kadoke voelt zich het slachtoffer van fictie. De roman wordt een bestseller, de verbeelding voor waar aangenomen. Kadoke wordt voor zijn grensoverschrijdende therapie uit het register van psychiaters geschrapt. Hij mag zijn vak niet meer uitoefenen. Op straat wordt hij bespuugd. Zijn val is een feit.
Samen met zijn moeder duikt hij onder in het ouderlijk huis. Daar transformeert moeder weer terug in de vader die hij oorspronkelijk was, al behoudt hij haar dwarse karakter. ‘Ik ben geen moeder met een piemel.’
In Amsterdam-Zuid wordt aangebeld door een orthodox Joods meisje, Anat, dat claimt verre familie te zijn. De val heeft een dringende behoefte aan liefde in Kadoke wakker gemaakt. Hij wordt verliefd op Anat en besluit haar te volgen naar Israël, naar een Joodse nederzetting in de bezette gebieden. Ook al deelt hij Anats geloof niet en beschouwt hij de bezetting als misdadig. Zijn oude vader sleept hij mee, tegen diens wil. Die bleek alleen ‘in theorie zionist.’
In de bezette gebieden wordt Kadoke tot zijn verbijstering gezien als een messias, een verlosser die Anat kinderen kan geven — en de kleine Joodse gemeenschap een toekomst. De moeder van Anat, een gruwelijke feeks, wil dat haar dochter met Kadoke trouwt, maar pas nadat ze met eigen ogen heeft gezien of hij niet ‘weer een impotente Jood’ is.
De moeder van Anat is erbij als de gevallen psychiater in een smerige, bloedhete caravan in de woestijn haar dochter bestijgt. Maar Kadoke krijgt ’m onder de blikken van de moeder niet omhoog, waarna de oude bes haar breiwerk aan de kant gooit, zijn geslacht in de mond neemt en eraan likt of het een ijsje is. ‘Soms leidt messianisme tot volkerenmoord, daarbij vergeleken is orale seks met je schoonzoon een klein vergrijp.’
Op dit punt bereikt de roman een hilarisch hoogtepunt, absurd en schaamtevol. Vintage Grunberg. Kadoke, de ongelovige, trouwt met een orthodoxe Jodin. Zijn vrouw blijkt toch tot begeerte in staat, maar pas als hij een SS-pet draagt en zich voordoet als Obersturmbannführer. ‘Jij geeft me een beetje van jouw pijn, ik geef je een beetje van mijn pijn, en die transactie noemen we liefde.’
De roman voert nog veel verder en stevent af op een ouderwetse climax. Hoe pijnlijk het ook wordt, je blijft Kadoke volgen op zijn barre tocht door de woestijn. ‘Mij lijkt dat elke literaire onderneming,’ stelt Grunberg in Bij ons in Auschwitz, ‘bestaat bij de gratie van de reële verwachting, zowel van de schrijver als van de lezer, dat de schrijver de lezer iets kan laten meemaken wat hij niet heeft meegemaakt, wat de schrijver in het geval van fictie misschien zelf niet eens heeft meegemaakt.’

Wat Bloem, en ongetwijfeld andere jongere Volkskrant-lezers, voor ‘een hilarisch hoogtepunt’ verslijten, is opmerkelijk. De vraag is: waarom is het ‘dolkomisch’ dat een ‘oude bes’ in ‘een smerige, bloedhete caravan’ haar schoonzoon pijpt? Voor mij is dit niet het hoogtepunt van een klucht, maar juist het ultieme voorbeeld van een ontluisterende tragedie. Ziehier de schlemielige nazaten van ‘het uitverkoren volk’ die elkaar in ‘bezette  gebieden’ moeten pijpen om het ‘beloofde land’ te kunnen bevolken. Afgaande op Bloem’s woorden dat de ‘roman nog veel verder’ voert en afstevent ‘op een ouderwetse climax,’ krijg ik de indruk dat hier een gluurder van een exhibitionistische act aan het woord is, zeker wanneer de Volkskrant-recensent ook nog stelt dat ‘[h]oe pijnlijk het ook wordt, je blijft Kadoke volgen op zijn barre tocht door de woestijn,’ daarmee tevens suggererend dat dit voor elke lezer geldt. Toch voelt Bloem zich op dit punt aangekomen geroepen om een verklaring te geven. Hij tracht dit door de auteur als volgt te citeren:

‘Mij lijkt dat elke literaire onderneming,’ stelt Grunberg in Bij ons in Auschwitz, ‘bestaat bij de gratie van de reële verwachting, zowel van de schrijver als van de lezer, dat de schrijver de lezer iets kan laten meemaken wat hij niet heeft meegemaakt, wat de schrijver in het geval van fictie misschien zelf niet eens heeft meegemaakt.’   
Vandaar een pijpende ‘oude bes’ in ‘een smerige, bloedhete caravan’ in bezet gebied waar de Palestijnse bevolking al sinds 1967 even respectloos en genadeloos worden mishandeld en vermoord als de joden ten tijde van de nazi-bezetting. In het geval van Grunberg is dit kennelijk allemaal bedoeld om de lezer thuis in alle rust en vrede een kick te bezorgen. En waarom ook niet? ‘Alleen pijn en geweld zijn echt. Wreedheid is de waarheid,’  zo vatte Wilfred Takken in NRC Handelsblad het werk van Grunberg samen. Zijn collega Thomas de Veen schreef in dezelfde krant:
Het verhaal van psychiater Oscar Kadoke uit Moedervlekken (2016) wordt in de nieuwe roman voortgezet.
Verrassend? Nou, iets nieuws hoeven we niet meer te verwachten van Grunberg, was de ontnuchterende conclusie van hoogleraar Yra van Dijk, in Afgrond zonder vangnet (2018), een omvattende en onderhoudende studie naar Grunbergs werk. Die uitkomst was geen negatief oordeel: de herhaling, die critici de schrijver nog wel eens kwalijk nemen, was volgens Van Dijk juist een kwaliteit van het oeuvre. Herhaling is een fundament ervan: Van Dijk ziet de wortels van Grunbergs literaire werk in de vernietiging van Joden tijdens de Tweede Wereldoorlog. Die bepaalde het leven van Grunbergs moeder, als overlevende van Auschwitz. Dat bepaalde de rest van haar leven, van zijn jeugd, van zijn leven en werk. Telkens kwam het trauma van de Shoah terug — ook als er in een roman geen Jood voorkwam.

‘Grunbergs verhalen beschrijven een poging het trauma te „liquideren,” een soeverein en intact subject te worden, door een wedergeboorte,’ vatte Van Dijk het samen — en in die verhalen komt de wedergeboorte, de genezing, er telkens niet. Het eindigt met dood en destructie. Niettemin telt de poging, zoals het ook telt dat iedere roman weer een poging waagt. Zonder pogingen is er geen leven, zonder nieuwe variatie op hetzelfde trauma-thema geen schrijverschap. Dat zegt ook iets wezenlijks over trauma, aldus Van Dijk: ‘Het is die herhaling van steeds dezelfde traumatische structuur die toont dat genezing, zowel individueel als maatschappelijk, onbereikbaar is.’
Het is Grunbergs grote mazzel dat zeker in Nederland er een haast perverse belangstelling voor trauma’s en het gecultiveerde slachtofferschap bestaat, dat wil zeggen, niet voor die van ‘vijanden,’ maar voor de trauma’s en het slachtofferisme van ‘vrienden,’ tot wie de joden sinds de jaren zestig van de vorige eeuw behoren, toen er langzaam maar zeker interesse ontstond voor het lot van joodse Nederlanders, van wie tijdens de oorlog driekwart was vermoord, mede door de collaboratie van hun uitgekookte gojim landgenoten. Van latent antisemiet werd de doorsnee Nederlander een fanatieke filosemiet, van een onverschillige een betrokkene bij het leed van de joden. De enige constante in de houding van de poldermens is zijn conformisme en opportunisme, waardoor hij moeiteloos het ene moment de rol van koopman kan spelen en het volgende moment die van dominee. Maar zoals altijd in een consumptiemaatschappij doet ook in het geval van Grunberg na verloop van tijd de verveling haar intrede. Zo merkte Thomas de Veen in NRC Handelsblad van 6 september 2018 op:
     
In Goede mannen herken je de sterke kanten van Arnon Grunbergs schrijverschap. Maar waarom blijf je dan verlangen naar een betere of zelfs heel andere Grunberg?
Vandaar dat deze auteur steeds extremere taferelen moet opvoeren om de aandacht van het publiek vast te houden, een pijpende bes, een sado-masochistische relatie met God, een hoofdpersoon die ‘de grenzen van zijn rectale incasseringsvermogen’ af tast. Net als met porno lijken weliswaar de mogelijkheden oneindig, maar blijken in de praktijk toch beperkt te zijn, de mens heeft geen oneindig aantal gaten waarin de partner zijn ‘piemel’ kan stoppen. Desondanks zijn er in het Nederlands taalgebied toch nog voldoende lezers die er geen genoeg van kunnen krijgen om bijvoorbeeld de anale experimenten van Grunbergs hoofdpersoon te blijven volgen. Ook de Vlamingen zijn dol enthousiast, als ik tenminste afga op de kwalificatie van het tijdschrift Humo: 'Goede mannen is het 43ste (!) boek van Arnon Grunberg in 24 jaar tijd, en het is alweer een uitstekend, eloquent, kurkdroog argument voor bandwerk.’ Welk ‘bandwerk’ hier wordt bedoeld is onduidelijk, maar misschien doelt de Vlaamse recensent op het lopende-bandwerk van Grunberg. Hoe dan ook: de superlatieven doen vermoeden dat hier opnieuw een absoluut meesterwerk van wereldniveau is afgeleverd. Op het gevaar af voor gek te worden versleten, wil ik toch de vraag opwerpen: waarom is Grunbergs publiek tevreden met het uiterst beperkte thema waarop de auteur telkens weer terugvalt, te weten: ‘winnaars en verliezers,’ dan wel ‘vrienden en vijanden,’ en niet te vergeten, de holocaust? Blijft het postmoderne lezerspubliek zo narcistisch dat het alleen geïnteresseerd is in zijn eigen sores en het lijden van Arnon. Dezelfde Thomas de Veen die na het verschijnen van Goede mannen bleef ‘verlangen naar een betere of zelfs heel andere Grunberg?’ schrijft 15 maanden later met evenveel stelligheid dat Grunberg ‘zich’ in Bezette gebieden ‘op de toppen van zijn kunnen [toont],’ de NRC- recensent constateert: 

Verrassend? Nou, iets nieuws hoeven we niet meer te verwachten van Grunberg, was de ontnuchterende conclusie van hoogleraar Yra van Dijk, in Afgrond zonder vangnet (2018), een omvattende en onderhoudende studie naar Grunbergs werk…
Van Dijk ziet de wortels van Grunbergs literaire werk in de vernietiging van Joden tijdens de Tweede Wereldoorlog. Die bepaalde het leven van Grunbergs moeder, als overlevende van Auschwitz. Dat bepaalde de rest van haar leven, van zijn jeugd, van zijn leven en werk. Telkens kwam het trauma van de Shoah terug — ook als er in een roman geen Jood voorkwam.
‘Grunbergs verhalen beschrijven een poging het trauma te „liquideren,” een soeverein en intact subject te worden, door een wedergeboorte,’ vatte Van Dijk het samen — en in die verhalen komt de wedergeboorte, de genezing, er telkens niet. Het eindigt met dood en destructie. Niettemin telt de poging, zoals het ook telt dat iedere roman weer een poging waagt. Zonder pogingen is er geen leven, zonder nieuwe variatie op hetzelfde trauma-thema geen schrijverschap. Dat zegt ook iets wezenlijks over trauma, aldus Van Dijk: ‘Het is die herhaling van steeds dezelfde traumatische structuur die toont dat genezing, zowel individueel als maatschappelijk, onbereikbaar is.’

De ‘herhaling’ als ‘poging.’ Een poging om hetzelfde te beweren, namelijk ‘dat genezing, zowel individueel als maatschappelijk, onbereikbaar is.’ Een herhaling dus van Grunbergs joodse ‘traumatische' erfenis, die zo opvallend naadloos past in de streng calvinistische overtuiging dat de mens verdoemd is. Dit pathologische geloof heeft eeuwenlang in Nederland de boventoon gevoerd zodra de koopman even moest wijken voor de dominee, maar kennelijk is deze leer nog steeds niet volledig uitgewoed. De Indiaans-Amerikaanse milieu-activiste Charlotte Black Elk, 'the great-granddaughter of the holy man Nicholas Black Elk,' wees in dit verband eens op het volgende:

Look at the origin legends of the judeo-christian people. You have an origin legend that says that Adam and Eve were banished onto earth and earth is an enemy. And you have native people, and Lakota people in particular, who say the earth is my mother and we all have to live together as a family. Those are very, very opposed viewpoints from one who says: this is my mother and the other who says: this is a place of banishment and you don’t really have to care for it because someday you are going back to paradise when you complete your banishment. And I think those attitudes are what came into play when you had western encroachment and the wars of the 1800s, the whole uprooting of native people.
Het is dan ook niet vreemd dat onder joden en christenen de boodschap van het verbannen zijn telkens weer in een nieuwe vorm terugkeert, en dat Grunberg tot nu toe succes heeft gehad met het erop in hameren dat de mens als het ware vervloekt blijft, oftewel ‘dat genezing, zowel individueel als maatschappelijk, onbereikbaar is.’ Sander Becker, redacteur literatuur van het voormalig protestants-christelijke dagblad Trouw vatte in 2018 zijn enthousiasme voor Grunbergs roman Goede mannen als volgt samen:

het is een typische Grunberg met veel wrange humor en bizarre seks. Het tragische en het komische gaan nu eenmaal hand in hand…
De hoofdpersoon probeert zijn inwendige lijden te verdringen met fysieke pijn door de grenzen van zijn rectale incasseringsvermogen af te tasten. Hij zoekt ook troost in een klooster, waar hij een sm-achtige relatie met God aangaat…
Sander Becker: is het niet lastig om de rouw van uw hoofdpersoon los te zien van uw eigen rouw? Ongemerkt put u waarschijnlijk toch uit uw eigen ervaring.

‘Ten dele is dat natuurlijk wel zo. Sinds mijn moeders dood is haar huis bijvoorbeeld onaangeroerd gebleven. Ik was heel blij dat ik haar spullen niet hoefde weg te ruimen. Ik kon me daardoor heel goed voorstellen dat de ouders in het boek niet in de jongenskamer naar binnen willen. Ze durven de confrontatie met het verlies niet aan. Ze blijven het uitstellen, die kamer wordt een soort museum. Het zijn rationele mensen, maar ze geven zich over aan een soort magisch denken, alsof de jongen voortleeft in de geuren die nog in de kamer hangen.’ […]
‘In mijn boek leidt dat tot een soort sm-relatie tussen een sterveling en God. Ik heb geprobeerd dit niet af te doen als waanzin.’
Sander Becker: In tal van scènes vermengt u religie en seks. Bijvoorbeeld wanneer de brandweerman tijdens het beffen ineens begint te bidden. Is dat spotternij?
‘Nee, dat bedoel ik absoluut niet badinerend. Seks kan een existentiële ervaring zijn. En voor de hoofdpersoon vallen het bidden en beffen ook echt samen. Sinds de dood van zijn zoon is hij het verlangen naar seks met zijn vrouw kwijt, maar hij voelt zich er nog wel toe verplicht. Daarom smeekt hij God om geilheid. Ik kon me goed voorstellen dat hij dat in zijn wanhoop doet…’ 
Lachwekkend genoeg luidt de kop boven Becker’s interview met Grunberg:
Arnon Grunberg: 'Met zelfmedelijden schiet je niets op’

Maar ik vrees dat de modale Grunberg-fan hier de humor niet van inziet, gezien zijn verlangen naar nog meer Grunberg ‘wanhoop.’ Dat verlangen geeft zijn bestaan klaarblijkelijk nog enige kleur. Daarover later meer. 




1 opmerking:

Mvk zei

grunberg naar ik meen voelde dat ie leefde omdat hij dacht dat de taliban op hem schoot, hij dacht dat de taliban hem dood wilde maken, maar als ik het boek van nikko norte lees waren het niet de gevreesde taliban strijders die de nederlanders beschoten, en degenen die schoten deden dat niet op basis van een of andere strategie of ideologie, het waren hoogstens opgeschoten jeugdigen die net zo stoer als hun vaders wilden zijn toen die tegen de russen vochten. grunberg maakt het allemaal groter dan dat het is, misschien moet grunberg eens dat boek van die norte lezen,
overigens, entertainment, media en invloed van inlichtingendienst in deze docu, o.a. ook entertainment liaison office van de cia, https://www.youtube.com/watch?v=MY8Nfzcn1qQ&feature=emb_title