As long as the American president is commander and chief of the biggest war machine in human history with bases on every continent we are going to get into trouble. Our enemy is the growing militarization of American life. Our enemy is American imperialism.
— I.F. Stone. 1907-1989.
Frans Kellendonk tijdens de Brandende Kwestie-lezing, De Balie, Amsterdam 1986.
Tijdens een lezing in de reeks ‘De Brandende Kwestie,’ uitgesproken op dinsdag 18 februari 1986, stelde de auteur Frans Kellendonk het volgende aan de orde: ‘in plaats van te zeggen: ‘We weten waar we het over hebben,’ zegt de ironie: ‘We doen net alsof we weten waar we het over hebben, en we vergeten geen moment dat we maar doen alsof.’ Hij betitelde deze houding ‘oprecht veinzen.’ In het westerse bewustzijn dat alles heeft ontheiligd waardoor niets meer in zijn eigen taal tot ons spreekt, en er tegelijkertijd geen alom geldende waarheid meer bestaat, kan de mens op niets terugvallen behalve dan het 'oprecht... doen alsof.’ Alleen op die manier kan de burger aan het alom heersende cynisme en nihilisme ontsnappen. Het ‘oprecht veinzen’ aldus Kellendonk, 'erkent het mysterie, en dus ook haar eigen voorlopigheid. Ze kan zichzelf ieder gewenst ogenblik corrigeren, maar ze ondermijnt zichzelf niet bij voorbaat.’ Juist daarom, zo verklaarde hij, ‘moeten onze beelden [van ironie] doordesemd zijn. De lucht van het voorbehoud moet er overal in zitten,’ en daarom moet zeker de
[k]unst nadrukkelijk onecht zijn. Ze mag niet meer geloof eisen dan ze voor zichzelf nodig heeft. Ze mag zich nooit beroepen op ‘het leven,’ anders ontstaat er een gesloten systeem, een vicieuze draaikolk die host opslokt. Als het goed is probeert het kunstwerk de geheimzinnige werkelijkheid te gehoorzamen, maar dat gebeurt in een sfeer die zelf niet de werkelijkheid is. Die sfeer dient even streng van de buitenwereld te worden afgeschermd als een biotechnisch laboratorium. Idolen die uit het laboratorium ontsnappen vormen alles om naar eigen beeld en gelijkenis, zodat het verschil tussen kunst en leven verdwijnt en er uiteindelijk kunst noch leven meer bestaan zal.
Door de aldus telkens weer opnieuw gecreëerde vrijheid weet de kunstenaar te ontsnappen aan het totalitaire karakter van de technocratische cultuur, waarin nut en efficiency de enige waarde-loze ‘waarden’ zijn. Vandaar dat Kellendonk de vrijheid van de kunst opeiste als toevluchtsoord voor individualisten, die bijvoorbeeld de nucleaire waanzin onmogelijk kunnen accepteren. Ook de joods-Hongaarse, Imre Kertész, overlevende van ondermeer Auschwitz en Buchenwald, wees er tijdens zijn Nobelprijs-lezing in 2002 op dat
[w]e must create our values ourselves, day by day, with that persistent though invisible ethical work that will give them life, and perhaps turn them into the foundation of a new European culture.
Vanuit die optiek bezien zijn de woorden waarmee Bas Heijne’s het pamflet Onbehagen. Nieuw Licht op de beschaafde mens (2016) besluit uiterst banaal. Hij adviseert anno 2016:
Hoed je voor de overmoed van de rede, het idee dat de wereld zich een kant op laat sturen, dat beschaving een blijvende garantie is tegen menselijke agressie en vernietigingsdrang. Beschaving en verlichting roepen het onheil over zichzelf af zodra ze blind worden voor tegenkrachten — van buitenaf maar ook van binnenuit.
Dit wist ik al in mijn pubertijd, na het lezen van de grote filosofen en schrijvers, en door het observeren van de wereld rondom mij. Niet alleen ik, maar ook mijn vrienden wisten het, het was juist dit besef dat ons tot vrienden maakte. Heijne doet het voorkomen alsof zijn advies een openbaring is, alsof dit niet altijd de kern is geweest van het denken sinds de tragedie-schrijvers uit de oudheid tot nu toe. Alleen in Nederland komt een 'intellectueel' met een dergelijk advies probleemloos weg. Hier heerst een verstikkend provinciaal bewustzijn. Heijne demonstreert publiekelijk dat hij intellectueel met lege handen staat, nu hij zijn verlichtingsgeloof noodgedwongen definitief heeft opgegeven na de aanslagen in Parijs op 7 januari 2015. Dit autisme in de lage landen wordt gevoed door een gebrek aan wat Huizinga het ‘heroïsche’ noemde. ‘Hoe kan het anders?’ schreef Nederlands enige historicus van wereldnaam, in ‘[e]en staat, opgebouwd uit welvarende burgerijen van matig grote steden en uit tamelijk tevreden boerengemeenten' bestaat daarvoor ‘geen kweekbodem.’ Hier schrijft bijna elke intellectueel alleen voor zijn ‘peergroup,’ de wat Henk Hofland met niet geringe pedanterie de ‘politiek-literaire elite’ noemde, een club sycofanten die regelmatig optreedt in onder andere het populistische VARA-televisieprogramma De Wereld Draait Door. Geen van deze ijdeltuiten die voor intellectueel doorgaan, is bij machte een gespreksonderwerp op niveau te behandelen. Geen van hen is in staat een beschrijving te geven van de postmoderne tijd, zoals Kertész dit kan wanneer hij uiteenzet dat:
Nu de vruchten van veertig jaar strijd zijn gerijpt en ook het tweede totalitaire rijk is gevallen (de Sovjet Unie svh), domineert een algemeen gevoel van ineenstorting, wrevel en machteloosheid. Alsof een katterige sfeer door Europa waart, alsof het op een grijze ochtend bij het wakker worden gemerkt heeft dat het in plaats van twee mogelijke werelden nog maar één werkelijke wereld over heeft, de triomferende wereld van het economisme, het kapitalisme, het ideaalloze pragmatisme, zonder transcendentie en zonder alternatief, waaruit geen doorgang mogelijk is naar de vervloekte of het beloofde land -- naar keuze... dat geluidloze ineenzakken (dat ook de fluwelen revolutie wordt genoemd) lijkt iets in de mensen kapotgemaakt te hebben, onduidelijk wat: de ethiek van het verzet, die een bepaalde stevigheid gaf in een bestaansvorm, of een soort van hoop, die misschien nooit echte hoop is geweest, maar ongetwijfeld eveneens houvast bood -- in ieder geval heeft het een einde gemaakt aan de relativiteit van de vergelijking. En hier staan we nu als overwinnaars, leeg, moe en ontgoocheld.
Bas Heijne in het populistische televisieprogramma De Wereld Draait Door.
Toen ik drie decennia geleden aan de huidige presentator van het actualiteitenprogramma Nieuwsuur, Twan Huijs -- die toen net als ik bij STAD/Radio Amsterdam werkte -- probeerde uit te leggen wat Kellendonk bedoelde met zijn ‘oprecht veinzen,’ keek hij mij verbijsterd aan, alsof hij het in Keulen hoorde donderen. Hij vond dat Kellendonk te lang aan het woord was geweest, terwijl toch deze levenshouding al geruime tijd een belangrijk thema was in het werk van de Europese en Angelsaksische intelligentsia. Zo heeft bijvoorbeeld ook de Duitse filosoof Peter Sloterdijk met zijn devies ‘Fingo Ergo Sum’ — ‘ik creëer en daarom besta ik’ — het ‘doen alsof’ als filosofisch uitgangspunt gekozen om in een feitelijk zinloos bestaan moreel te kunnen overleven. Dit alles ontgaat de Nederlandse ‘politiek-literaire elite.’ Zij is daarvoor te druk bezig haar plaats in de pikorde te bepalen of te handhaven. De naïviteit die oppermachtig heerst in de Nederlandse massamedia is schrikbarend. Zo stelt Bas Heijne dat:
Nieuwe technologie [ons] confronteert met nieuwe ethische vraagstukken, over hoever we de technologie willen laten doordringen in ons bestaan — zoals in het geval van robotisering, maar ook op het gebied van genetische manipulatie, de zogeheten ‘mensverbetering.’
Kennelijk is de NRC-opiniemaker niet op de hoogte van het werk van bijvoorbeeld de Franse socioloog, wijlen Jacques Ellul, die in zijn baanbrekende studie The Technological Society (1964), duidelijk maakt dat 'our technical civilization' een 'standardized culture' afdwingt en zo 'the future of man’ bepaalt. Hij zette uiteen dat:
Techniek voorspelbaarheid [vereist] en evenzeer precisie in de voorspellingen. Het is dus noodzakelijk dat de techniek prevaleert over het menselijk wezen. Voor de techniek is dit een zaak van leven of dood. De techniek moet de mens reduceren tot een technisch dier, de koning van de slaven er techniek. Voor deze noodzaak moet de menselijke grilligheid vermorzeld worden; de technische autonomie gedoogt geen menselijke autonomie. Het individu moet worden gekneed door technieken, hetzij negatief (door de technieken om de mens te kunnen begrijpen) of positief (door de aanpassing van de mens aan het technisch kader), om de schoonheidsfouten die zijn persoonlijke wil veroorzaakt in het perfecte patroon van de organisatie te kunnen wegvagen.
In zijn even invloedrijke boek Propaganda. The Formation of Men’s Attitudes (1964) wees Ellul op twee verschillende vormen van propaganda, te weten de ‘agitation propaganda’ en de meer subtiele ‘integration propaganda,’ waarbij ‘propaganda is needed especially for the technological society to flourish, and its technological means — mass media among them — in turn make such integration propaganda possible,’ zoals de Duits-Amerikaanse politieke wetenschapper Konrad Kellen terecht beschreef in een introductie van de Engels vertaling van Ellul's boek. Kellen wist waarover hij het had, aangezien deze prominente geleerde in 1933 als joodse Duitser naar de VS moest uitwijken en tijdens de Tweede Wereldoorlog deel uitmaakte van een ‘U.S. Army intelligence unit in Europe, working in psychological warfare, and being awarded the Legion of Merit.’ Ellul zelf benadrukte dat
The force of propaganda is a direct attack against man… The strength of propaganda reveals, of course, one of the most dangerous flaws of democracy. But that has nothing to do with my own opinions. As I am in favor of democracy, I can only regret that propaganda renders the true exercise of it almost impossible. But I think it would be even worse to entertain any illusions about a co-existence of true democracy and propaganda. Nothing is worse in times of danger than to live in a dream world. To warn a political system of the menace hanging over it does not imply an attack against it, but is the greatest service one can render a system,
en dat:
In reality propaganda cannot exist without using the mass media. If, by chance, propaganda is addressed to an organized group, it can have practically no effect on individuals before that group has been fragmented.
Het gevolg is dat de dagelijkse propaganda, noodzakelijk voor het zo soepel mogelijk laten functioneren van de technologische maatschappij,
must be total. The propagandist must utilize all of the technical means at his disposal — the press, radio, TV, movies, posters, meetings… Propaganda tries to surround man by all possible routes, in the realm of feelings as well as ideas, by playing on his will or on his needs, through his conscious and his unconscious, assailing him in both his private and his public life. It furnishes him with a complete system for explaining the world, and provides immediate incentives to action. We are here in the presence of an organized myth that tries to take hold of the entire person.
Through the myth it creates, propaganda imposes a complete range of intuitive knowledge, susceptible of only one interpretation, unique and one-sided, and precluding any divergence. This myth becomes so powerful that it invades every area of consciousness, leaving no faculty or motivation intact. It stimulates in the individual a feeling of exclusiveness, and produces a biased attitude. The myth has such motive force that, once accepted, it controls the whole of the individual, who becomes immune to any other influence. This explains the totalitarian attitude that the individual adopts — wherever a myth has been successfully created — and simply reflects the totalitarian action of propaganda on him.
Not only does propaganda seek to invade the whole man, to lead him to adopt a mystical attitude and reach him through all possible psychological channels, but, more, it speaks to all men. Propaganda cannot be satisfied with partial successes, for it does not tolerate discussion; by its very nature, it excludes contradiction and discussion. As long as a noticeable or expressed tension or a conflict of action remains, propaganda cannot be said to have accomplished its aim. It must produce quasi-unanimity, and the opposing faction must become negligible, or in any case cease to be vocal.
In een dergelijk technocratisch systeem bestaat nog maar één waarheid, namelijk de waarheid van de gezichtsloze technocratische elite, aangestuurd door de financiële elite, en bijgestaan door de 'politieke-' en ‘politiek-literaire elite’ waar, zoals Henk Hofland opmerkte, geen enkele ‘natie zonder’ kan, maar die in wezen even machteloos staat tegenover de imperatieven van de techniek als alle anderen. Niemand kan meer aan de technocratische moloch ontsnappen. Ondertussen geldt overal, in zowel zogeheten democratieën als in dictaturen, dat:
the Party did not seek power for its own ends, but only for the good of the majority. That it sought power because men in the mass were frail, cowardly, creatures who could not endure liberty or face the truth… That the choice for mankind lay between freedom and happiness, and that, for the great bulk of mankind, happiness was better. That the Party was the eternal guardian of the weak, a dedicated sect doing evil that good might come, sacrificing its own happiness to that of others,
aldus George Orwell. Natuurlijk zullen er altijd dissidenten blijven, die weigeren de 'waarheid' van de technocratie te accepteren, omdat ze maar al te goed weten, uit ervaring of instinctmatig, dat ‘[t]he object of persecution is persecution. The object of torture is torture. The object of power is power,’ en dat tegelijkertijd ‘Power is in inflicting pain and humiliation. Power is in tearing human minds to pieces and putting them together again in new shapes of your choosing.’ Hoewel de burger via de massamedia, hier zowel als elders, wordt gedisciplineerd, blijft de lethargische massa opmerkelijk genoeg, alles behalve volledig loyaal is aan de macht. Niemand kan namelijk werkelijk loyaal zijn aan de anonieme macht van een bureaucratisch systeem. Maar dit is ook onbelangrijk geworden, zoals George Orwell laat zien. De 'proles,' zo stelt hij,
were governed by private loyalties which they did not question. What mattered were individual relationships, and a completely helpless gesture, an embrace, a tear, a word spoken to a dying man, could have value in itself. The proles… were not loyal to a party or a country or an idea, they were loyal to one another.
In dit laatste opzicht verschilt de mainstream intelligentsia, die door hun scholing het langdurigst gehersenspoeld zijn, van de rest. Zoals Bas Heijne uit eigen ervaring zo helder beschrijft in zijn pamflet Onbehagen bleef hij nog ruim twee decennia geloven in de vooruitgangsideologie van de Verlichting en wel omdat ‘[w]at je met de paplepel ingegoten hebt gekregen, zich niet zomaar ongeldig [laat] verklaren.’ Noam Chomsky constateerde in verband hiermee dat
the more significant function of the intelligentsia is ideological control. They are, in Gramsci's phrase, ‘experts in legitimation.’ They must ensure that beliefs are properly inculcated (ingeprent. svh), beliefs that serve the interests of those with objective power, based ultimately on control of capital in the state capitalist societies. The well-bred intelligentsia operate the pump handle, conducting mass mobilization in a way that is, as Lasswell (zeer invloedrijke Amerikaanse socioloog. svh) observed, cheaper than violence or bribery and much better suited to the image of democracy.
Zelfs nadat Heijne ging beseffen dat het ‘oprecht optimisme’ van de Verlichting niet kon samengaan met het ‘door pessimisme gekleurd wereldbeeld’ van de door hem bewonderde schrijvers ‘bleef' zijn 'ambivalentie lang onopgehelderd,’ aldus de pamflettist zelf, daarmee demonstrerend hoe succesvol de NRC-opiniemaker was geïndoctrineerd. En nog steeds klampt hij zich vast aan de mythe van de beschaafde westerse intelligentsia, die nu door 'het populisme' en 'het terrorisme' geconfronteerd wordt met barbaarse ‘bloederige aanslagen,’ in ondermeer Parijs, waardoor hij zijn niet ‘diep doorvoelde heilsverwachting’ definitief in rook zag opgaan. Ook zijn veronderstelling dat ‘we’ kunnen bepalen wat de antwoorden dienen te zijn op ‘nieuwe ethische vraagstukken,’ en allereerst over de vraag ‘hoever we de technologie willen laten doordringen in ons bestaan,’ getuigt van een huiveringwekkend simplisme in een uiterst complexe cultuur die onderworpen is aan de dictaten van een technocratie. Het was de Duitse filosoof Heidegger die al in de jaren vijftig erop wees dat
de mens steeds meer, op alle gebieden van het bestaan, door de krachten van technische apparatuur en automaten worden ingesloten. De machten die de mens overal en op ieder ogenblik, onder een of andere vorm van technische installatie opeisen, vasthouden, meesleuren en in het nauw brengen – die machten zijn reeds lang menselijke wil en beslissingskracht over het hoofd gegroeid, want zij zijn niet door de mens gemaakt…
Geen enkel individu, geen enkele groep van mensen, geen enkele commissie van nog zo vooraanstaande staatslieden, onderzoekers en technici, geen enkele conferentie van leidinggevende personen uit het bedrijfsleven en de industrie vermag het historisch verloop van het atoomtijdperk te remmen of in een bepaalde richting te leiden. Geen enkele louter menselijke organisatie is in staat, de heerschappij over dit tijdperk te verweren.
Maar geïndoctrineerd door de mythe van de democratie beseft Heijne nog steeds niet dat de dynamiek van het huidige technologische bestel zo krachtig is dat niemand meer — ook de elite niet — die kan beheersen. De derde generatie computers bepaalt uiteindelijk hoe de vierde generatie zal functioneren, en niet de technicus, laat staan één of andere politicus of mainstream-opiniemaker. Maar zelfs al zouden ‘we’ een stapje terug doen, dan nog blijft het volgende van bracht:
[i]n de technocratie is niets meer klein of eenvoudig of overzichtelijk voor de niet-technicus. In plaats daarvan gaat de omvang en de complexiteit van alle menselijke activiteiten — politiek, economisch, cultureel — de competentie van de amateur-burger te boven en vergt onmiddellijk de aandacht van speciaal opgeleide deskundigen. Rond deze centrale kern van experts die zich bezighouden met de grote publieke zaken van algemeen belang groeit een kring van subsidiaire experts die, gedijend op het algemene sociale aanzien van technische bekwaamheid in de technocratie, zich een invloedrijk gezag aanmatigen over de schijnbaar meest persoonlijke levensfacetten: seksueel gedrag, de opvoeding van kinderen, geestelijke gezondheid, recreatie, enz. In de technocratie streeft alles ernaar puur technisch te worden, het voorwerp van beroepsmatige aandacht. Daarom is de technocratie het bewind van deskundigen — of van degenen die de deskundigen in dienst kunnen nemen,
zo schreef de Amerikaanse historicus, wijlen Theodore Roszak -- die ondermeer aan de prestigieuze Stanford University doceerde -- in zijn wereldwijde bestseller Opkomst van een tegencultuur (1971). Met andere woorden, zelfs dan blijft Heijne’s ‘verleiding om die krachten een-twee-drie ongeldig te verklaren, het realiteitsprincipe overboord te gooien en zich uit te leven in een fantasie van herwonnen autonomie en beheersing,’ als ik zo vrij mag zijn om zijn beschuldiging aan adres van het populisme op hemzelf toe te passen. De ‘politiek-literaire elite’ in de polder is dermate gehersenspoeld dat het niet wil beseffen dat haar verloren ‘autonomie en beheersing’ nooit in een neoliberale werkelijkheid ‘herwonnen’ kan worden. Zij is slechts een dienstbaar schakeltje in een totalitair functionerend systeem, waarmee de Nederlandse ‘politiek-literaire elite’ nog steeds solidair is omdat zij de vooruitgangsmythe ‘met de paplepel ingegoten’ heeft ‘gekregen.’ Zij is al helemaal niet in staat om serieus na te denken ‘over hoever we de technologie willen laten doordringen in ons bestaan,’ laat staan dat zij die ‘vooruitgang’ weet te stoppen. Wederom, het ontbreekt de Nederlandse intelligentsia of beter gesteld, degenen die daarvoor doorgaan, aan zowel een bredere kennis als aan het vermogen te twijfelen. De polder-intelligentsia bezit niet de intellectuele moed om een dissidente opvatting publieke te verdedigen. Het komt niet eens in haar op, in het academische wereldje en in de commerciële media heerst een kadaverdiscipline. Bas Heijne nadert de uiterste grenzen van het heersende consensus-denken wanneer hij in zijn pamflet Onbehagen. Nieuw Licht op de beschaafde mens schrijft:
Terecht merkte de beroemde bioloog Edward O. Wilson onlangs op dat de humaniora nieuwe wetenschappelijke kennis onmogelijk kunnen negeren, maar dat de exacte wetenschap de humaniora meer nodig heeft dan ooit.
Ook dit truïsme van Heijne getuigt van een zekere oppervlakkigheid. In tegenstelling tot de pretentie lost het bovendien niets op zolang de humaniora net als exacte wetenschappen in dienst blijven staan van de elite-belangen in een soevereine neoliberale technocratie. Zo toont de Amerikaanse auteur Wendell Berry in zijn boek Life Is A Miracle. An Essay Against Modern Superstition (2001) haarscherp aan dat in de praktijk van alledag professor E.O. Wilson’s zo geprezen academische benadering:
enforces obedience, not to the academic ideal of learning and teaching what is true, as a community of teachers and scholars passing on to the young the knowledge of the old, but obedience rather to the industrial economic ideals of high productivity and constant innovation... Mr. Wilson in his counsel to the young is, in fact, helping to perpetuate a system of education that conforms exactly to the demands of the economic system the effects of which, as a conservationist, he so much regrets. The 'cutting edge' of science (de voorhoede, aldus Wilson. svh) is not critical or radical or intellectually adventurous. The 'cutting edge' of science is now fundamentally the same as the cutting edge of product development. The university emphasis upon productivity and innovation is inherently conventional and self-protective. It is part and parcel of the status quo. The goal is innovation but not difference. The system excises to prevent 'academic freedom' from causing unhappy surprises to corporations, governments, or university administrators.
The present conformity between science and the industrial economy is virtually required by the costliness of the favored kinds of scientific research and the consequent dependence of scientists on patronage. Mr. Wilson writes that 'Science, like art, and as always through history, follows patronage.'
Wilson's pretentie onderdeel te zijn van de 'voorhoede,' is slechts gebaseerd op bluf. Ook hij staat in dienst van de politieke en financiële elite die zijn onderzoek financieren, hetgeen natuurlijk zijn materialistische zienswijze voor een groot deel kleurt. Wendell Berry over Wilson:
he says, 'a cardinal principle in the conduct of scientific research: Find a paradigm for which you can raise money and attack with every method of analysis at your disposal.' This principle, in effect, makes the patron the prescriber of the work to be done. It would seem to eliminate the scientist as a person or community member who would judge whether or not the work ought to be done. It removes the scientist from the human and ecological circumstances in which the work will have its effect, and which should provide one of the standards by which the work is to be judged; the scientist is thus isolated, by this principle of following patronage, in a career with a budget. What this has to do with the vaunted aim of pursuing truth cannot be determined until one knows where the money comes from and what the donor expects. The donor will determine what truth (and how much) will be pursued, and how far, and to what effect. The scientist, having succeeded or failed with one paradigm, will then presumably be free to find another, and another patron.
In de mainstream-journalistiek leidt het patronaat tot de oude regel: wiens brood men eet diens woord men spreekt. Permanente structurele kritiek op de gevestigde orde is in de commerciële media onmogelijk, om de simpele reden dat zij voor meer dan de helft afhankelijk zijn van reclamegelden of, in het geval van de omroepen, van belastinggeld en reclame-opbrengsten. Het spreek voor zich dat het bedrijfsleven en de staat dissidente visies niet zullen financieren. Integendeel zelfs. Ze doen er alles aan om juist te voorkomen dat de huidige wanorde wezenlijk wordt bekritiseerd. Binnen deze 'orde' functioneert mainstream-opiniemakers als een vis in het water, zijn zij graag geziene gasten op televisie en krijgen zij alle ruimte in kranten en weekbladen. Natuurlijk kan er kritiek op van alles en nog wat worden gegeven, maar die kritiek mag nooit permanent de grenzen van de consensus overschrijden. Doet de journalist of academicus dit wel dan wordt hij al snel gemarginaliseerd. De elite en haar ondergeschikten, van wetenschappers op universiteiten en in laboratoria tot journalisten van de massamedia krijgen niet de ruimte 'to confront the problems invariably raised by innovation, or to perform the necessary criticism,' zoals Wendell Berry terecht opmerkt in zijn Life Is A Miracle. Aan de hand van talloze voorbeelden beschrijft hij hoe de ‘[d]evotion to the new enforces a devaluation and dismissal of the old.’ In een kritiek van Wilson’s boek Consilience (1998) maakt Berry de lezer opmerkzaam op het feit dat
Mr. Wilson speaks from an entirely conventional point of view. He takes seriously no history before the Enlightenment, which he believes began the era of modern science. Of 'prescientific cultures' he makes short work: 'they are wrong, always wrong.' They know nothing about 'the real world,' but can only 'invent ingenious speculations and myths.' And: 'Without the instruments and accumulated knowledge the natural sciences — physics, chemistry, and biology — humans are trapped in a cognitive prison. They are like intelligent fish born in a deep, shadowed pool.' I think (or anyway, hope) he does not realize how merciless this is — for he has thus flipped away most human history, most human lives, and most of the human cultural inheritance — or how small and dull a world it leaves him in… it simply rules out or blots out whatever it can't explain or doesn't like. One thing it blots out is the damage that this intellectual complacency and condescension has done and is doing still to prescientific cultures and their homelands around the world.
Alles dat ‘pré-wetenschappelijk' is, oftewel prémodern, telt niet mee, kan genegeerd worden. Men is daarom gedwongen te gehoorzamen aan de beperkingen van de 'cognitieve gevangenis' van het gereduceerde mens- en wereldbeeld dat aan het dwangmatige neoliberalisme ten grondslag ligt. In dit ideologisch bewustzijn bestaat geen ruimte voor het besef dat kennis misbruikt kan worden, en ook daadwerkelijk wordt. Wendell Berry:
the new inevitably replaces or invalidates the old, because the new, coming from an ever-growing fund of data, is inevitably better than the old. The rails of the future have been laid by genetic (or technological or economic) determination, and as we move forward we destroy justly and properly the rails of the past. This is strong, easeful, and reassuring doctrine, so long as one does not count its costs or number its losses.
Dat Auschwitz en Hiroshima uit hetzelfde technocratische bewustzijn voortkomen, wordt genegeerd, dat de klimaatverandering en de grootschalige verwoesting van het milieu de producten zijn van de huidige wetenschapstechnologie, wordt verzwegen, dat de vervreemding en de massale culturele armoede de logische gevolgen zijn van het technocratisch denken, is geen onderwerp van discussie, dat de uitputting van de grondstoffen, de toenemende concurrentie op de wereldmarkt en de groeiende kloof tussen rijk en arm onvermijdelijk nieuwe oorlogen veroorzaakt, blijft een veronachtzaamd feit. Berry:
Nobody seems able to subtract the negative results of scientific 'advances' from the positive. Not many modern scientists would say, with Erwin Chargaff (biochemicus die een belangrijke wetenschappelijke bijdrage leverde aan de ontsleuteling van de DNA-structuur. svh) that 'all great scientific discoveries… carry… an irreversible loss of something that mankind cannot afford to lose' (Heraclitean Fire, p. 104). But, then, Chargaff had confronted fully the implication of modern science in the bombing of Hiroshima and Nagasaki and 'the German extermination factories.' He wrote: 'The Nazi experiment in eugenics… was the outgrowth of the same kind of mechanistic thinking that, in an outwardly very different form, contributed to what most people would consider the glories of modern science' (Heraclitean Fire, pp. 3-5).
Ook Bas Heijne spreekt hier niet over. Integendeel, het massale ‘terrorisme’ van de twee Amerikaanse kernbommen op Japanse steden worden door hem genegeerd. Ondanks de in totaal 200.000 merendeels burgers die daarbij onmiddellijk om het leven kwamen, bleef Heijne in de Verlichtingsmythe geloven, tot zijn laatste restje vertrouwen in de Verlichting pas begin 2015 werd gedoofd toen enkele tientallen doden vielen bij aanslagen in Parijs. De meningen van de NRC-columnist zijn exemplarisch voor het escapisme van de Nederlandse intelligentsia. Op die manier ontsnapt zij aan de eigen persoonlijke verantwoordelijkheid, en voelt zij zich niet medeplichtig aan de ontstane sfeer van onverschilligheid, terwijl toch van doorslaggevend belang is dat onze 'freedom must answer, if it is to last, or if in any meaningful sense it is to exist,' juist een zaak is van 'responsibility. For a long time the originators and innovators… have made extravagant use of freedom, and in the process have built a large debt to responsibility, little of which has been paid, and for most of which there is not even a promissory note (belofte tot betaling. svh). In de maniakale jacht op nog meer materieel gewin, zien de huidige wetenschappers, volksvertegenwoordigers en dienaren van het vrije woord er maar al te graag vanaf om de juiste vragen te stellen. Precies op tijd laten zij allen een donderende stilte vallen. Desondanks, zo merkt Wendell Berry op,
[a]ll along, the enterprise of science-industry-and-technology has been accompanied by a tradition of objection. Blake's revulsion at the 'dark Satanic Mills' and Wordsworth's perception that 'we murder to dissect' have been handed down through a succession of lives and works, and among the inheritors have been scientists as well as artists. The worry, I think, has always been that in our ever-accelerating effort to explain, control, use, and sell the world we would destroy the wholeness and the sanctity of all that, which it is our highest obligation to 'make new.'
Het marktdenken van Bas Heijne’s NRC Handelsblad is evenwel zo heilig verklaard dat niets het geloof in de eeuwige groei kan stoppen. Het zou de ineenstorting betekenen van de rotsvaste overtuiging dat het kapitalisme tot verlossing leidt. Na de dood van God rest er niets anders voor de geseculariseerde westerling om zich aan vast te houden dan de mythe van de groei. Zelfs voor een wedergeboren christen als opiniemaker Geert Mak die ‘the sanctity’ van wat hij als ‘Gods schepping’ ziet, blijft ook hij een toegewijde neoliberale marktdenker, die als 'rentmeester' tijdens zijn Abel Herzberg-lezing in 2013 benadrukte dat Nederland 'de deur' naar de EU niet moet 'dichtgooien,' want
de EU is een markt van bijna een half miljard mensen met de hoogste gemiddelde levensstandaard ter wereld. Alleen al voor Nederland is de Unie goed voor tweederde van onze totale export, een vijfde van het nationale product. We hebben nu een open toegang tot die markt.
Om deze zo aanbeden 'markt' open te houden, moet de beheersing van mens en natuur nog groter worden, moet de natuur nog meer onderworpen worden aan de grillen van de elite, en moet de mens nog meer geconditioneerd worden. Over deze drang tot vernietiging, die onherroepelijk in zelfvernietiging eindigt, schreef Berry:
On the day after Hitler's troops marched into Prague, the Scottish poet Edwin Muir, then living in that city, wrote in his journals a note that recalls a similar lamentation of Montaigne about four hundred years earlier: 'So many goodly cities ransacked and reed,' Montaigne wrote; 'so many nations destroyed and made desolate; so infinite millions of harmless people of all sexes, states and ages, massacred, ravaged and put to the sword; and the richest, the fairest and the best part of the world topsiturvied, ruined and defaced for the traffic of Pearles and and Pepper: Oh mechanical victories, oh base conquest.’ Muir wrote: 'Think of all the native tribes and peoples, all the simple indigenous forms of life which Britain trampled upon, corrupted, destroyed… in the name of commercial progress. All these things, once valuable, once human, are now dead and rotten. The nineteenth century thought that machinery was a moral force and would make men better. How could the steam-engine make men better? Hitler marching into Prague is connected with all this. If I look back over the last hundred years it seems to me that we have lost more than we have gained, that what we have lost was valuable, and that what we have gained is trifling, for what we have lost was old and what we have gained is merely new.’
Maar dit inzicht dringt niet door in het materialistische geloof van de marktdenkers. Zelfs Geert Mak beseft dit niet, terwijl toch zijn vader, dominee Catrinus Mak — over wiens ‘eeuw’ hij een bestseller schreef — tenslotte tot de slotsom kwam dat hij als overtuigde koloniaal in menselijk opzicht ernstig had gefaald, aangezien hij de vrijheidsdrang van de Indonesische bevolking niet gemerkt had, en als militair zelfs had getracht te vernietigen, en dat allemaal ‘in the name of commercial progress.’ Met andere woorden: zelfs de eigen familiegeschiedenis leert ‘de populairste geschiedenisleraar van het land’ niet dat het marktdenken een ander woord is voor onderdrukking en uitbuiting, en uiteindelijk genocide, zoals de geschiedenis meermaals heeft aangetoond. Ook hier geldt dat het niet zozeer een gebrek aan kennis is, maar een tekort aan ‘moed,’ om precies te zijn, ’de moed om te begrijpen wat we weten en daaruit conclusies te trekken,’ zoals de Zweedse auteur Sven Lindqvist uiteenzet, of in de woorden van Geert Mak zelf, ‘[h]et gaat ook om een belangrijke eigenschap en dat is moed. De courage is kwijtgeraakt.’ Maar juist die ‘moed’ kan de ‘politiek-literaire elite’ in de polder zich niet permitteren, dat zou het einde van haar inkomen en prestige betekenen. En dus blijft ook Heijne collaboreren met de macht, en verwijst hij terloops naar ‘de beroemde bioloog Edward O. Wilson,’ om vervolgens weer tot de orde van de dag over te gaan.
Geert Mak: 'De courage is kwijtgeraakt.’
Om zich een juist beeld te kunnen vormen van de diepe culturele crisis waarin westerlingen zijn beland, dienen ‘wij’ het simplisme van Bas Heijne en Geert Mak terzijde te schuiven om 'ons' te kunnen verdiepen in hetgeen een intellectueel zwaargewicht als Imre Kertész te melden heeft. Aan het eind van de twintigste eeuw stelde hij de volgende diagnose:
de eeuw zich ziek [ligt] te wentelen in haar cel, te worstelen met zichzelf, met de vraag of ze haar eigen bestaan, haar zijnsvorm, haar bewustzijn zal aanvaarden of verwerpen, en terwijl ze daar ligt, gekweld door de pijn, wordt ze afwisselend overvallen door koortsaanvallen van agressie, verlammend schuldbesef, razend verzet en depressieve machteloosheid. Ze heeft geen helder besef van haar bestaan, ze kent haar doel, haar levenstaak niet, ze heeft haar creatieve plezier en haar verheffende rouw verloren, evenals haar vruchtbaarheid -- kortom: ze is ongelukkig.
Met betrekking tot de precaire situatie van de westerse ‘intellectueel’ verwees Kertész in zijn boek De verbannen taal (2005) naar de filosoof Wittgenstein die
heel precies het grote dilemma [ziet] van onze onzeker geworden intellectueel, die bij gebrek aan God of cultuur, dus een werkelijk Geheel, een kunstmatig pseudo-Geheel tot stand wil brengen; hij is overtuigd van de altijd geldende noodzaak van de radicale transformatie en in het belang daarvan moet hij de wereld zien als transformeerbaar, dus eenvoudigweg gemakkelijk te hanteren het enige wat daartegen spreekt, is de menselijke ervaring, dus moet hij in de eerste plaats die uit de weg ruimen. Voor deze theoretische intellectueel is de ervaring alleen maar een storende factor, want de ervaring is iets wat hem voortdurend uit handen glipt en de verwezenlijking van zijn grootse doelen dwarsboomt. De ervaring is voor hem dat geheimzinnige verzet dat zich in alle verborgen hoeken verstopt, de ongrijpbare demonische geest die hij tegen elke prijs moet verslaan en uitschakelen. Het welbekende beproefde middel daartoe is de ideologie.
Intellectuelen mogen hooguit als sidekicks optreden in amusementsprogramma’s van het allooi De Wereld Draait Door, waar ze geenszins serieus worden genomen door uitgenodigde politici en het studiopubliek. Vergeefs proberen zij met soundbites effect te sorteren, maar bij gebrek aan tijd en interesse ontstijgt hun bijdrage zelden het niveau van de eerste de beste politieke paljas met wie Heijne meent in gesprek te zijn. Zie bjvoorbeeld: http://dewerelddraaitdoor.vara.nl/media/366446 Daarentegen is de wijsheid van Imre Kertész het resultaat van zijn ervaringen met achtereenvolgens het nationaal-socialisme, het communisme en nu het neoliberalisme. In het hoofdstuk ‘De overbodige intellectueel’ van De verbannen taal waarschuwt hij de lezer dat:
[w]ie ooit met de macht heeft gespeeld of zich vrijwillig als speelgoed van de macht heeft laten gebruiken, is nooit meer in staat over iets anders te denken, te dromen, te praten en te zedenpreken dan over de macht. We begrijpen niets als we ons slechts op de vaktermen van de politicologie verlaten en de verschrikkelijke, ziekelijke angst van de overbodige intellectueel niet als het ware in onze zenuwdraden voelen.
Ik beschouw Imre Kertész als één van de allergrootsten van onze tijd, iemand die zijn doorleefde werkelijkheid op een scherpzinnige manier weet te verwoorden. Zijn wijsheid kan niet vaak genoeg geciteerd worden, grenzeloos is mijn respect voor zijn ontzagwekkende mentale spankracht. Ik stel dit met nadruk, ondermeer omdat Volkskrant-columnist Martin Sommer heeft beweerd dat de Amsterdamse historicus Jacques Presser 'geen eigen oordeel' bezat, aangezien ‘[h]ij ontzag [had] voor het Parthenon en voor de Mozes van Michelangelo,' en 'hoog op[gaf] van Homerus, Dante en Goethes Faust.' Sommer concludeerde dat Presser's 'bewondering geen grenzen [kende]' en 'zijn smaak die van de agenda’s en de kalenders [was]' dus de 'smaak' bezat ‘die hij meende dat hij behoorde te hebben,’ zo spreekt opiniemaker Sommer zijn idool Gerard Reve na. Het enige dat dit demonstreert is dat er een hechte correlatie bestaat tussen enerzijds 'de grote volksschrijver' met zijn racistische opvattingen en anderzijds de even kleinburgerlijke opiniemaker van een reactionaire krant in een piepklein land waar het intellectuele niveau van de intelligentsia zo laag is dat ieder lid van deze zelfbenoemde 'elite' onweersproken de grootst mogelijk onzin kan uitkramen, en erger nog, geen gevoel heeft voor het werkelijk grootse. De stijl en argumentatie van de ‘politiek-literaire elite’ zijn doorgaans bot en absurd. Cynisme, het laatste wapen van de petite bourgeoisie, moet hier het gebrek aan kennis en subtiliteit verhullen. Daardoor wordt elk debat op elk gebied meteen in de kiem gesmoord, en ziet men permanent dezelfde hoofden overal opduiken om dezelfde onbenullige praatjes te herhalen. Wat al deze mensen vooral missen is -- precies zoals Kertész benadrukt -- de eigen ervaring. Ze spreken honderduit over de noodzaak van gewapend ingrijpen, maar hebben zelf nooit van nabij een kogel of een granaat horen inslaan, nooit een kruisraket horen ontploffen, nooit een kind zien sterven aan brandwonden of aan kanker als gevolg van de massale westerse inzet van verarmd-uranium wapens. Ze hebben nooit een jong mens van helse pijn horen schreeuwen omdat hij of zij armen en/of benen was verloren, nooit iemand zien doodbloeden, nadat duizenden kilometers verder een westerse opiniemaker had opgeroepen grootscheeps NAVO-geweld te gebruiken, wetend dat vooral de burgerbevolking in moderne oorlogen de dupe is. Desalniettemin meent de mainstream-pers recht van spreken te hebben, met als gevolg dat de commerciële massamedia nu een hetze voeren tegen Rusland. Het is Kertész, die in tegenstelling tot mijn generatiegenoten, wel de gruwelen van een oorlog meemaakte en juist daarom stelt dat alleen 'kunst, filosofie, de religies het product [zijn] van het terugdeinzen van de mens,' en dat 'die aarzeling het ongeneeslijke, nostalgische verdriet van de waarlijk groten [verklaart].' Dezelfde 'waarlijk groten' van wie het werk door de auteur Gerard Reve werd gekwalificeerd als ‘Typisch de meesterwerken waarvoor iedereen geknield ligt, maar die niemand als hij het zelf voor het zeggen heeft, belieft te lezen,’ zoals de ranzige kleinburger Martin Sommer met wellust citeert, in een vergeefse poging zichzelf nog enige allure te verschaffen.
Om nu het niveau op een hoger plan te tillen, leg ik opnieuw een fragment van Kertész voor:
Misschien heeft de wereld dit terugdeinzen, een dergelijke in geestelijke zin actieve rust, nog nooit zo nodig gehad als nu. Even stilstaan om de situatie te overzien en haar waarden opnieuw te formuleren – als de wereld nog waarde toekent aan het leven; en of dat zo is, dat is eigenlijk de eerste vraag die zij zich zal moeten stellen. Het is namelijk mijn overtuiging dat de oorzaak van de devaluatie van het leven, het razendsnel om zich heen grijpende existentiële verval gelegen is in een diepe moedeloosheid die haar wortels heeft in de verdringing van de beschadigende historische ervaringen en het daaruit voortkomende cathartische (zuiverende. svh) weten. De mens lijkt niet meer zijn eigen lot te leven hier op aarde, en daarmee heeft hij zijn door lijden verkregen recht verloren om met koning Oedipus te zeggen: 'Ondanks alles zeggen mijn gevorderde leeftijd en de grootsheid van mijn ziel mij dat alles goed is… en daarom beantwoordt hij niet meer aan het woord van de Schrift: 'En Job stierf, oud en der dagen zat.' Integendeel, terwijl hij anderen en zichzelf gruwelijk en zinloos leed en pijn aandoet, meent de mens van onze tijd de enige werkelijke, onbetwistbare waarde te kunnen vinden in een leven zonder leed. Een leven zonder leed is echter ook bevrijd van de werkelijkheid, zodat we met Herman Broch kunnen vragen: 'Heeft dit vervormde leven nog werkelijkheid? Heeft deze hypertrofische werkelijkheid nog leven?' Evenals vreugde (om over geluk maar niet te spreken) neemt ook het lijden in onze tijd de meest verwrongen, meest onvruchtbare vorm aan — verbannen naar de plaats van massamoorden, concentratiekampen of de verhoorkamers van de politieke politie, in gelukkigere samenlevingen naar het celluloid van sado-masochistische pornofilms. En dat terwijl het lijden, het beleven van het menselijke lot en het ondergaan van het daarmee gepaard gaande leed kort geleden nog als de bron van diepste kennis werd beschouwd, zonder welke geen enkele kunst, geen werk van mensenhand tot stand kon komen.
Juist op de centrale vraag of ‘dit vervormde leven nog werkelijkheid [heeft]?’ rust in de mainstream-media een taboe. Wanneer de opiniemakers zich hierin daadwerkelijk zouden verdiepen dan zou alleen al de vraagstelling het einde betekenen van hun propaganda, en daarmee zouden zij de fundamenten onder het westerse systeem vandaan halen. De eigenaren van de ‘corporate media’ zouden dit vanzelfsprekend niet accepteren. De dissidente journalisten zouden onmiddellijk worden vervangen door nog gezagsgetrouwere collaborateurs, die de belangrijkste taak van de ‘vrije pers,’ het maken van winst, tot volle tevredenheid van de aandeelhouders, weer in ere zouden herstellen. Alleen zelfstandige kunstenaars kunnen de vraag naar zin en betekenis van de huidige virtuele werkelijkheid opwerpen om naar mogelijke antwoorden zoeken. Sterker nog, het is juist ‘de taak van de kunst om de menselijke taal tegenover de ideologie te stellen, om de verbeeldingskracht te herstellen en de mens te herinneren aan zijn herkomst, zijn werkelijke situatie en het menselijk lot. De keuze van de kunstenaar kan daarom niet anders dan radicaal zijn,’ zoals Kertész het formuleerde. Daarentegen is in het poldermodel geen enkele ruimte om zich te verdiepen in de vragen van de ‘groten,' want ‘niemand’ hier ‘belieft,’ volgens Neerlands 'grote' volksschrijver, ‘de meesterwerken [te lezen] waarvoor iedereen geknield ligt.’ De kleinburger weet alles al, dat wil zeggen: alles wat hij nodig heeft om hier in middelmatigheid te kunnen overleven. Immers ‘[d]e eenheid van het Nederlandse volk is bovenal gelegen in zijn burgerlijk karakter,’ aldus de treffende beschrijving van Huizinga, die erop wees dat uit deze ‘burgerlijke sfeer onze weinig militaire geest, de overwegende handelsgeest [sproten]’ waardoor ‘hypocrisie en farizeïsme hier individu en gemeenschap [belagen]!’ zoals de bijna collectieve collaboratie van de Nederlandse bevolking tijdens de Tweede Wereldoorlog nog eens bewees. Al in de jaren twintig merkte de grote historicus op dat ‘het [niet] valt te ontkennen, dat de Nederlander, alweer in zekere burgerlijke gemoedelijkheid, een lichte graad van knoeierij of bevoorrechting van vriendjes zonder protest verdraagt.’ Dit verklaart tevens de huidige collaborerende mentaliteit van de gecorrumpeerde Nederlandse ‘politiek-literaire elite.’ Een schitterend voorbeeld van die intellectuele corruptie gaf Bas Heijne in zijn NRC Handelsblad van vrijdag 9 september 2016, toen hij onweersproken onder de kop ‘Iets kapot maken is lekker,’ het 'populisme' ervan beschuldigde dat
Als de wereld zich niet aan jouw verlangens aanpast, moet die wereld worden vernietigd.
Met het kenmerkende simplisme van de mainstream-opiniemaker vatte Heijne, die tot voor kort nog in de beschavende werking van de Verlichting geloofde, het probleem als volgt samen:
Het populisme van Trump, en van zoveel andere hedendaagse politici, beantwoordt aan de twee grote verlangens van onze tijd: het maakt de wereld weer simpel en overzichtelijk en het geeft de burger de illusie van zelfbeschikking terug, het idee dat hij de wereld toch weer gewoon naar zijn hand kan zetten. Anders gezegd, dat hij niet langer object is, maar gewoon weer subject.
Ik wil mijn land, mijn geld, mijn vrijheid terug.
Dat gaat vanzelfsprekend met woede en frustratie gepaard, aangezien er ook vijanden worden aangewezen die de verwezenlijking van dat zelfbeeld dreigen te dwarsbomen — dat zijn de buitenstaanders die jouw wereld dreigen over te nemen. Maar het zijn vooral de mensen die je willen verhinderen de wereld te zien zoals jij wilt — de elite die de idealen van de Verlichting belijdt, in ieder geval met de mond, de rekkelijken die de zuivere islam hebben verraden en de experts die feiten blijven aandragen die niet stroken met jouw gewenste wereldbeeld.
Laten we beginnen met zijn bewering dat ‘de elite’ de ‘idealen van de Verlichting belijdt, in ieder geval met de mond.’ Is dit juist? Ja, tenminste als men -- ik noem maar wat -- de doctrine van de ‘mutual assured destruction’ als rationeel ziet. Indien men evenwel, net als de Duitse filosoof Peter Sloterdijk in zijn Kritiek van de cynische rede (1983), van oordeel is dat ‘Met de atoombom wij het gebied van de praktische rede [verlaten], waar men doeleinden met gepaste middelen nastreeft. De bom is al lang geen middel tot een doel meer, want zij is het mateloze middel dat elk mogelijk doel te boven gaat,’ dan zwetst Heijne maar wat dat hij als woordvoerder van de ‘politiek-literaire elite’ alhier ‘met de mond’ de ‘idealen van de Verlichting belijdt.’ Immers, zonder enige reden voedt hij in hetzelfde artikel anti-Russische sentimenten, die het risico van een desastreus nucleair conflict met de Russische Federatie vergroten, door ‘Vladimir Poetins manier van politiek bedrijven’ te demoniseren. Volgens de NRC-columnist bezondigt Moskou zich aan ‘het onderhands aanmoedigen van agressie tegen de krachten die jou je autonomie hebben afgenomen, die jouw eigenheid willen wegvagen.’ Hoe, maakt hij niet duidelijk, maar dat is voor dit milieu ook niet belangrijk, bij gebrek aan steekhoudende argumenten bespeelt hij latent aanwezige ressentimenten en de angst, nu een doorleefde overtuiging niet meer bestaat en angst nog de enige manier is om de bevolking te mobiliseren. Heijne doet dit terwijl een filosoof als Sloterdijk ervoor waarschuwt dat:
Onze enorme bewapening ons zo weerloos [maakt] dat wij weer zwak worden, zo zwak dat wij verstandig worden, zo verstandig dat wij bang worden. De enige vraag die blijft is of wij de uitwendige weg kiezen, of de innerlijke — of het inzicht vanuit de bezinning zal komen, of uit de vuurgloed boven de aarde.
'Shock and Awe,' gesteund door de mainstream ‘elite’ die de ‘idealen van de Verlichting belijdt.'
Een ander voorbeeld van de wijze waarop het vertrouwen in de Verlichting om zeep werd geholpen, is het feit dat Heijne's eigen krant op 20 maart 2003 de Nederlandse politici en bevolking opriep om deel te nemen aan de illegale agressieoorlog tegen Irak, ‘Dat betekent dus politieke steun - en als het moet ook militaire,’ aldus het toenmalige redactioneel commentaar. Voor alle duidelijkheid, de NRC-oproep was een oorlogsmisdaad, aangezien 'The International Military Tribunal at Nuremberg' na de Tweede Wereldoorlog bepaalde dat het initiëren van een agressieoorlog ‘is not only an international crime; it is the supreme international crime differing only from other war crimes in that it contains within itself the accumulated evil of the whole.’ Hoe belangrijk juristen en politici deze vaststelling destijds vonden blijkt onder andere uit het feit dat in zijn openingsverklaring de Amerikaanse hoofdaanklager in Neurenberg stelde dat ‘[n]o political, military, economic, or other considerations shall serve as an excuse or justification’ voor een agressieoorlog. ‘If certain acts in violation of treaties are crimes, they are crimes whether the United States does them or whether Germany does them, and we are not prepared to lay down a rule of criminal conduct against others which we would be unwilling to have invoked against us.’ Het feit dat ook de Commissie Davids concludeerde dat er in 2003 'Geen mandaat voor inval Irak’ bestond, betekent dat de redactie van NRC Handelsblad opriep tot het plegen van een ‘supreme internationaal crime.’ Desondanks heeft de redactie en ook haar opiniemaker Bas Heijne nooit hun excuses aangeboden voor de oproep tot grootschalig terrorisme. Ik gebruik met nadruk het begrip 'terrorisme,' zoals het Amerikaanse Leger Handboek het omschrijft, namelijk als ’het bewust geplande gebruik van geweld of dreiging van geweld om doelen te bereiken die politiek, religieus, of ideologisch van aard zijn.’ Is Bas Heijne nu de aangewezen persoon om zijn meningen over ‘het terrorisme’ en ‘Poetin’ in de NRC te ventileren? Voor de grote meerderheid van de bevolking, die door ervaring geleerd heeft geen enkel vertrouwen te hechten in de geloofwaardigheid van de media, zal het antwoord zijn: ‘Waarom niet, de mainstream-journalist liegt wel vaker, zeker de opiniemakers.’ Daarentegen zal een fatsoenlijke burger, die zich aan het recht houdt, en zeker een ‘intellectueel,’ neerkijken op Heijne’s hypocrisie, en NRC’s propaganda afwijzen. Kortom, de stelligheid van zelfs zijn bewering dat ‘de elite’ de ‘idealen van de Verlichting in ieder geval met de mond [belijdt],’ berust op een leugen. Dat blijkt tevens uit het feit dat de redactie van NRC Handelsblad als spreekbuis van Heijne’s ‘elite’ op 20 maart 2003 ook nog eens stelde: ‘aan de casus belli tegen Irak twijfelen we,’ met andere woorden, volgens de krant zelf bestond er geen rechtsgeldige reden om de oorlog te beginnen, waarmee andermaal wordt onderstreept hoe populistisch de argumentatie is bij Heijne’s krant. Daarover zwijgt hij al jaren. Het is een nihilistische houding die in niets te vergelijken is met Kellendonks' 'oprecht veinzen.' In verband met de lengte stop ik hier. Later meer.
Het resultaat van de 'in ieder geval met de mond' beleden 'idealen van de Verlichting' van Bas Heijne's 'elite,' 'idealen' die door Geert Mak worden geprezen als het bewijs van de 'variatie in ideeën, onze tolerantie, onze openheid tegenover andere culturen.’
Geen opmerkingen:
Een reactie posten