vrijdag 5 september 2014

Babara Oomen en de Mensenrechten 3

Gretig grijpt professor Oomen met twee handen de hand van de Koningin. Mevrouw Oomen heeft zo hard gerend dat door de plotselinge stop haar oorbel naar voren vliegt.

De International New York Times van vandaag, vrijdag 5 september 2014, bericht op de voorpagina dat de 

Spark of war in Gaza had weak link to Hamas. Top leaders not involved in teenagers' kidnapping, an Israeli inquiry finds

Met andere woorden: voor de illegale collectieve bestraffing van de Palestijnse bevolking was zelfs geen aanleiding. De Israelische oorlogsmisdaden hadden geen reële oorzaak, behalve dan het terroriseren van Palestijnse burgers in de hoop dat ze zullen vluchten om nooit meer te mogen terugkeren. Precies hetzelfde deden de Joodse zionisten in 1947 en 1948, toen ze tenminste 750.000 Palestijnen verdreven door op grote schaal terreur te plegen, zoals ondermeer blijkt uit de woorden van Ariyeh Yitzhaki de voormalige 'director of the Israeli army archives in 1960's, and later a lecturer at Bar Illan University. He was "a senior lecturer on military history and battle traditions in the Israeli army's officer training courses." At the time he was a supporter of Rafael Eitan's Tsomet party, a major right wing political group. On May 6 1992 the Israeli newspaper Ha'ir published an interview with him. He said'

We can come to terms with the ocean of lies in which we all grew up. In almost every Arab village occupied by us during the War of Independence, acts were committed which are defined as war crimes, such as murders, massacres, and rapes.... For many Israelis it was easy to cling to the false claim that Arabs left the country because that was what their leaders ordered. That is a total lie.

Yitzhaki's documented over 100 massacres during the 1948 war. Several of these killings took place before the Arab states attacked. There is good evidence that these killings galvanized the Arabs into attacking. 

De joods-Amerikaanse academicus Norman Finkelstein voegde hieraan toe: 

Uri Milstein, the authoritative Israeli military historian of the 1948 war, goes one step further, maintaining that 'every skirmish ended in a massacre of Arabs.' 

Ik citeer deze uitspraken nogmaals omdat Barbara M. Oomen 'dean of University College Roosevelt' die in haar inaugurele rede als hoogleraar sociologie van de mensenrechten op 2 december 2011 verklaarde dat

Mensenrechten een belangrijker rol [moeten] spelen als maatstaf voor beleid in Nederland zelf,

maar die desondanks mede als oud-voorzitter van het Platform Mensenrechteneducatie en 'a former chair of the Commission on Human Rights of the Advisory Council on International Affairs' mij het volgende liet weten:

De redenen om mij niet publiekelijk (wel in mijn omgeving) uit te spreken tegen de oorlogsmisdaden van Israël zijn praktisch van aard. Ik volg de misdaden, met afschuw en ontzetting, als krantenlezer, en niet als expert (for what it’s worth). Er zijn – zo denk ik – veel mensen die veel meer weten van, en beter geëigend zijn om de publieke opinie op dit gebied te voeden dan ik.

Nog afgezien van het cynische 'for what it's worth' zou men kunnen opmerken dat de 'waarde' van die expertise haar in elk geval een aanzienlijk inkomen en status heeft verleend. Bovendien schort er iets aan de logica van de mensenrechten-hoogleraar, aangezien zijzelf constateert dat er sprake is van 'oorlogsmisdrijven van Israel,' en dat dus de mensenrechten op grote schaal zijn geschonden, zeker als algemeen bekend is dat daarbij meer dan 500 Palestijnse kinderen door de zogeheten 'Joodse staat' zijn vermoord. Kortom, de enige reden waarom Barbara Oomen zwijgt is niet de gesuggereerde onwetendheid, maar het gegeven dat ze haar positie niet in gevaar wil brengen door onverholen het zionistisch fascisme te bekritiseren. Mensenrechten spelen bij haar kennelijk een afgeleide rol, ondanks haar eigen constatering dat

Mensenrechten een belangrijker rol [moeten] spelen als maatstaf voor beleid in Nederland zelf.

Dit alles beseffende is tevens interessant te weten dat op dezelfde voorpagina van de International New York Times van vandaag de lezers wordt meegedeeld dat

An invasion in Ukraine? It's hard to say. 

Na de herhaaldelijke mededeling van de westerse mainstream-pers dat Russische troepen Oekraïne waren binnengetrokken, is nu ineens duidelijk dat de stelligheid van de bewering niet op feiten is gebaseerd. In een echte vrije samenleving, waarin de intelligentsia een corrigerende rol speelt door leugen van werkelijkheid te scheiden, propaganda van realiteit, zouden academici als mevrouw Oomen allang hun stem hebben laten horen. Wij zijn nu opnieuw getuige van het feit dat het westerse militair industrieel complex de dagelijkse politiek van zogeheten democratieën bepalen, terwijl de zelfbenoemde 'politiek-literaire elite' in de polder in alle talen zwijgt. Het afgelopen decennium heeft de NAVO zowel in Afrika als in Azië onvoorstelbaar grote bloedbaden veroorzaakt. De gewelddadige interventies van Washington en Brussel in Afghanistan, Irak, Libië, Syrië en Oekraïne zijn in totale chaos geëindigd, terwijl nu Rusland aan de beurt is. En al die tijd zwegen onze mensenrechten-academici als professor Barbara Oomen, terwijl toch in al die landen de mensenrechten door het westerse geweld op grote schaal zijn geschonden. Welk ander belang dan haar eigen carriere, haar status en inkomen zou er kunnen zijn? Waarom zwijgt mevrouw Oomen hierover? Zij ondertekende ook niet de oproep van 180 Nederlandse academici die het volgende verklaarden:

'Gaza vraagt om een veroordeling door de Nederlandse politiek'

De militaire operatie in Gaza komt neer op collectieve bestraffing van de burgerbevolking, schrijven wetenschappers, docenten en medewerkers van de Nederlandse universiteiten en hogescholen in een open brief. 'Wij roepen op tot een sterke, eenduidige veroordeling door de Nederlandse politiek.'

Niet alleen als mensenrechten-deskundige, maar eveneens als moeder, verraadt Oomen's stilzwijgen over het vermoorden van meer dan 500 Palestijnse kinderen een  opportunistische en conformistische houding. Inderdaad, het is allemaal 'for what it's worth.'

The responsibility of intellectuals, redux. Using privilege to challenge the state

donderdag 15 september 2011 12:45

chomsky
In 1967, as the Vietnam War escalated, Noam Chomsky pennedThe Responsibility of Intellectuals, a stunning rebuke to scientists and scholars for their subservience to political power. Today we face a similar array of crises, from wars to escalating debt. What are the obligations of intellectuals in this day and age?
Original: Noam Chomsky, “The responsibility of intellectuals, redux. Using privilege to challenge the state”, Boston Review (September/October 2011)
A San Francisco mural depicting Archbishop Óscar Romero / Photograph: Franco Folini
Since we often cannot see what is happening before our eyes, it is perhaps not too surprising that what is at a slight distance removed is utterly invisible. We have just witnessed an instructive example: President Obama’s dispatch of 79 commandos into Pakistan on May 1 to carry out what was evidently a planned assassination of the prime suspect in the terrorist atrocities of 9/11, Osama bin Laden. Though the target of the operation, unarmed and with no protection, could easily have been apprehended, he was simply murdered, his body dumped at sea without autopsy. The action was deemed “just and necessary” in the liberal press. There will be no trial, as there was in the case of Nazi criminals—a fact not overlooked by legal authorities abroad who approve of the operation but object to the procedure. As Elaine Scarry reminds us, the prohibition of assassination in international law traces back to a forceful denunciation of the practice by Abraham Lincoln, who condemned the call for assassination as “international outlawry” in 1863, an “outrage,” which “civilized nations” view with “horror” and merits the “sternest retaliation.”
In 1967, writing about the deceit and distortion surrounding the American invasion of Vietnam, I discussed the responsibility of intellectuals, borrowing the phrase from an important essay of Dwight Macdonald’s after World War II. With the tenth anniversary of 9/11 arriving, and widespread approval in the United States of the assassination of the chief suspect, it seems a fitting time to revisit that issue. But before thinking about the responsibility of intellectuals, it is worth clarifying to whom we are referring.

The concept of intellectuals in the modern sense gained prominence with the 1898 “Manifesto of the Intellectuals” produced by the Dreyfusards who, inspired by Emile Zola’s open letter of protest to France’s president, condemned both the framing of French artillery officer Alfred Dreyfus on charges of treason and the subsequent military cover-up. The Dreyfusards’ stance conveys the image of intellectuals as defenders of justice, confronting power with courage and integrity. But they were hardly seen that way at the time. A minority of the educated classes, the Dreyfusards were bitterly condemned in the mainstream of intellectual life, in particular by prominent figures among “the immortals of the strongly anti-Dreyfusard Académie Française,” Steven Lukes writes. To the novelist, politician, and anti-Dreyfusard leader Maurice Barrès, Dreyfusards were “anarchists of the lecture-platform.” To another of these immortals, Ferdinand Brunetière, the very word “intellectual” signified “one of the most ridiculous eccentricities of our time—I mean the pretension of raising writers, scientists, professors and philologists to the rank of supermen,” who dare to “treat our generals as idiots, our social institutions as absurd and our traditions as unhealthy.”
Who then were the intellectuals? The minority inspired by Zola (who was sentenced to jail for libel, and fled the country)? Or the immortals of the academy? The question resonates through the ages, in one or another form, and today offers a framework for determining the “responsibility of intellectuals.” The phrase is ambiguous: does it refer to intellectuals’ moral responsibility as decent human beings in a position to use their privilege and status to advance the causes of freedom, justice, mercy, peace, and other such sentimental concerns? Or does it refer to the role they are expected to play, serving, not derogating, leadership and established institutions?

Geen opmerkingen: