Beste Henk, geachte collega,
Je schrijft in De Groene:
'Redacties van de serieuze media zijn instituten waar honderden specialisten werken. Met onverbiddelijke regelmaat leveren ze het product op basis waarvan de burgerij tot een gefundeerd politiek oordeel komt. Het zou logisch zijn om de productie van dit drukwerk ook tot de publieke voorzieningen te rekenen, zoals gas, water en licht.'
Je schrijft in De Groene:
'Redacties van de serieuze media zijn instituten waar honderden specialisten werken. Met onverbiddelijke regelmaat leveren ze het product op basis waarvan de burgerij tot een gefundeerd politiek oordeel komt. Het zou logisch zijn om de productie van dit drukwerk ook tot de publieke voorzieningen te rekenen, zoals gas, water en licht.'
Zie: http://www.groene.nl/2009/12/De_Openbare_Mening
Met andere woorden, zonder de commerciele massamedia is onze parlementaire democratie ten dode opgeschreven. In zekere zin heb je gelijk, maar dan in de betekenis zoals de Britse auteur John Berger die in zijn boek Stemverheffing geeft: ‘Consumptie en communicatie zijn tegenwoordig verenigd in een diabolische vennootschap, en uit deze vennootschap bestaat datgene wat wij kennen als de media. Eerst en vooral vertegenwoordigen de media een economisch contract waardoor alles wat er in de wereld gebeurt wordt gekoppeld aan het mechanisme van de verkoop.'
In 1984 concludeerde de Amerikaanse historicus Marvin Olasky dat de grondlegger van de public relations-industie, Edward Bernays, in het begin van de twintigste eeuw 'een van de eersten' was geweest 'to realize fully that American 20th Century liberalism would be increasingly based on social control posing as democracy, and would be desperate to leran all the opportunities for social control that it could.' En de Amerikaanse historicus Stewart Ewen kwam in zijn studie PR! A Social History of Spin tot de slotsom dat al vanaf de jaren twintig van de vorige eeuw 'the mass media, dominated by commercial interests, would provide subservient channels through which as broad public might be schooled to a corporate point of view.'
Het was deze Edward Bernays, neef van Freud, die in zijn boek Crystallizing Public Opinion al in 1923 over en voor zijn rijke opdrachtgevers schreef: 'The minority has discovered a powerful help in influencing majorities. It has been possible so to mould the mind of the masses that they will throw their newly gained strength in the desired direction. Propaganda is the executive arm of the invisble government.' Het spreekt voor zich dat hij rijkelijk beloond werd voor zijn inzicht in 'the concious and intelligent manipulation of the organized habits and opinions of the masses', dat een 'indispensable feature of democratic society' is geworden, zoals hij zelf het zo treffend omschreef. Vanaf toen wist de 'intelligent few', deze 'invisible wire pullers', zoals Bernays hen noemde, hoe ze 'continuously and systematically' de voorname taak van 'regimenting the public mind' het best konden uitvoeren. Als geen ander wist Joseph Goebbels hoe goed het werk van Bernays te gebruiken was, de nazi had Bernays' boek Propaganda onder handbereik in zijn werkkamer.
Edward Bernays, tesamen met andere vooraanstaande Amerikaanse intellectuelen, waarschuwde de elite al een eeuw geleden voor de gevaren van de democratie. Immers, op die manier konden grote groepen burgers een greep krijgen op hun eigen toekomst en deze ontwikkeling zou de macht van de elite drastisch beperken. In 1947 schreef Bernays een belangrijk artikel voor het prestigieuze Annals of the American Academy of Political and Social Sciences, getiteld 'The Engineering of Consent'. Bernays stelde daarin dat 'the engineering of consent is the very essence of the democratic proces, the freedom to persuade and suggest.' Het zal duidelijk zijn dat die 'freedom' alleen in handen kan zijn van de machtigen en rijken, die de middelen hebben om die 'freedom' vorm en inhoud te geven. Voor alle duidelijkheid wees Bernays erop dat de gemiddelde Amerikaan 'has only six years of schooling... [Therefore] democratic leaders must play their part in... engineering consent... Today it is impossible to overestimate the importance of engineering consent; it affects almost every aspect of our daily lives.'
Voor zijn baanbrekende wetenschappelijke bijdragen werd Bernays in 1949 geëerd door de prestigieuze American Psychological Association. Hoe invloedrijk de inzichten van Bernays waren werd hetzelfde jaar nog eens duidelijk gemaakt door Fortune. De redactie van dit tijdschrift stelde zonder enige ironie dat 'it is as impossible to imagine a genuine democracy without the science of persuasion [ i.e. propaganda] as it is to think of a totalitarian state without coercion. The daily tonage output of propaganda and publicity... has become an important force in American life. Nearly half of the contents of the best newspapers is derived from publicity releases; nearly all the the contents of the lesser papers... are directly or indirectly the work of PR departments.'
Henk, deze informatie schept toch een volstrekt ander beeld van de commerciele massamedia dan het beeld dat jij schetst. Misschien ten overvloede, maar toch voor alle duidelijkheid, al in de jaren twintig van de vorige eeuw benadrukte de vooraanstaande Amerikaanse publicist Walter Lippmann dat journalisten als ‘gespecialiseerde klasse’ de taak hebben om de ‘gemeenschappelijke belangen… die voor het overgrote deel de publieke opinie ontgaan’ zo te presenteren dat ze door de massa aanvaard werden, waarbij natuurlijk de ‘gemeenschappelijke belangen’ eerst en vooral de rijken dienden. Met andere woorden: de media moesten de visie van de machtigen propageren.
In de fascinerende BBC-serie Century of Self verklaart onze collega Adam Curtis over de grondlegger van de public-relations industrie: 'In 1939 Edward Bernays, Sigmund Freud's nephew, created a vision of a future world in which the consumer was king. It was at the World's Fair in New York, and Bernays called it democracity. It was one of the earliest and most dramatic portrayals of a consumerist democracy, a society in which the needs and desires of individuals were read and fulfilled by business and the free market.' De Amerikaanse historicus Stuart Ewen beschreef het zo: 'The World's Fair created a spectacle in which all of these concerns were met and they were met by Westinghouse and General Motors and the American Cash Register Company. Company after company presented itself as a sort of centerpiece of a society in which human desire and human want and human anxiety would all be responded to, and it would all be met purely through the free enterprise system. There was this sort of notion that the free market was something that was not guided by ideologies or by political power. It was something that simply was guided by people's will.' Adam Curtis: 'This was the model of democracy that both new Labour and the American Democrats had bought into in order to regain power. They had used techniques of consumers and they had accepted Bernays' claim that this was a better form of democracy. But in reality the World's Fair had been an elaborate piece of propaganda designed by Bernays for his clients, the great American corporations. Privately Bernays did not believe that true democracy could ever work. He had been profoundly influenced in this by his uncle's theory of human nature. Freud believed that individuals were not driven by rational thought but by primitive unconcious desires and feelings. And Bernays believed that this meant it was too dangerous to let the masses ever have control over their own lives. And consumerism was a way of giving people the illusion of control while allowing the responsible elite to continue managing society.'
In 1933, het jaar dat Hitler democratisch aan de macht kwam, schreef de gezaghebbende Amerikaanse hoogleraar Harold Lasswell in de Encyclopedia of the Social Sciences dat aangezien de 'masses are still captive to ignorance and superstition' de komst van de democratie 'compelled the development of a whole new technique of control, largely through propaganda.' Want, zo stelt Lasswell, propaganda is 'the one means of mass mobilisation which is cheaper than violence, bribery or other possible control techniques.' En om een hoog technologische massamaatschappij zo efficient mogelijk te laten draaien is propaganda de goedkoopste en veiligste manier voor de elite om de massa gehoorzaam te houden. Let wel, Lasswell was geen marginale figuur met wat maffe standpunten. Hij werd en wordt nog steeds alom bewonderd. Dit is wat de Nederlandse versie van Wikipedia over hem meldt:
'Lasswell was één van de meest creatieve en invloedrijke wetenschappers van zijn tijd.Door gebruik te maken van een scala van psychologische en sociologische methoden in een discipline die tot dan toe alleen gebruik maakte van historische, juridische en filosofische methoden werd Harold Lasswell de grondlegger van de hedendaagse politieke wetenschap en met name de politieke psychologie. Ook op het gebied van de communicatiewetenschappen heeft hij met zijn communicatiemodel een grote invloed gehad. Op het gebied van beleidsstudies was het Harold Lasswell die de richting aangaf met de omschrijving waaraan deze (toen) nieuwe discipline moest voldoen (multi-disciplinair, probleem oplossend, expliciet normatief).' Zie: http://nl.wikipedia.org/wiki/Harold_Lasswell
Als een van de belangrijkste adviseurs van de politieke en economische elite verklaarde Lasswell dat propaganda onmisbaar was in een democratie omdat 'men are often poor judges of their own interests' en dus bewerkt moeten worden om zaken te steunen die ze normaal niet zouden steunen. De commerciele massamedia spelen in dit proces een doorslaggevende rol, dat was en is nog steeds de algemene opvatting van de toonaangevende westerse intellectuele elite. Ook de invloedrijke Lippmann, een fervent adept van de imperialistische presidenten Theodore Roosevelt en Woodrow Wilson, was uiterst sceptisch over de mogelijkheid van een ware democratie in een complexe moderne samenleving. Het gewone volk kon zijn eigen belangen niet zomaar gaan formuleren, want dan zou het een chaos worden. Het publiek mocht tijdens verkiezingen zijn stem geven aan - door coöptatie gekozen – beleidsbepalers en verder niets. Om dit proces mogelijk te maken en zo glad mogelijk te laten verlopen, moest de pers worden gebruikt. Zij was verantwoordelijk voor ‘het fabriceren van consensus… een zelfbewuste vaardigheid en standaard instrument van een regeringen die namens het volk besturen.’ Keer op keer onderstreepte Lippmann het belang dat journalisten de juiste ‘reflexen’ ontwikkelden en voldoende ‘geconditioneerd’ zouden worden waardoor ‘de aandacht van de media natuurlijk voor een belangrijk deel gestuurd’ kon worden ‘door de politieke machten.’ Hij besefte de propagandistische waarde van een gecontroleerde pers, die er diep van doordrongen is dat ze ‘moet… kiezen.’ Als lid van Wilson’s Commissie voor Publieke Informatie, speciaal in het leven geroepen om de oorlogspropaganda te coördineren, was hij erin geslaagd de sentimenten zo te bespelen dat de aanvankelijke brede oppositie tegen Amerikaanse deelname aan de Eerste Wereldoorlog uiteindelijk als sneeuw voor de zon verdween.
Met andere woorden, zonder de commerciele massamedia is onze parlementaire democratie ten dode opgeschreven. In zekere zin heb je gelijk, maar dan in de betekenis zoals de Britse auteur John Berger die in zijn boek Stemverheffing geeft: ‘Consumptie en communicatie zijn tegenwoordig verenigd in een diabolische vennootschap, en uit deze vennootschap bestaat datgene wat wij kennen als de media. Eerst en vooral vertegenwoordigen de media een economisch contract waardoor alles wat er in de wereld gebeurt wordt gekoppeld aan het mechanisme van de verkoop.'
In 1984 concludeerde de Amerikaanse historicus Marvin Olasky dat de grondlegger van de public relations-industie, Edward Bernays, in het begin van de twintigste eeuw 'een van de eersten' was geweest 'to realize fully that American 20th Century liberalism would be increasingly based on social control posing as democracy, and would be desperate to leran all the opportunities for social control that it could.' En de Amerikaanse historicus Stewart Ewen kwam in zijn studie PR! A Social History of Spin tot de slotsom dat al vanaf de jaren twintig van de vorige eeuw 'the mass media, dominated by commercial interests, would provide subservient channels through which as broad public might be schooled to a corporate point of view.'
Het was deze Edward Bernays, neef van Freud, die in zijn boek Crystallizing Public Opinion al in 1923 over en voor zijn rijke opdrachtgevers schreef: 'The minority has discovered a powerful help in influencing majorities. It has been possible so to mould the mind of the masses that they will throw their newly gained strength in the desired direction. Propaganda is the executive arm of the invisble government.' Het spreekt voor zich dat hij rijkelijk beloond werd voor zijn inzicht in 'the concious and intelligent manipulation of the organized habits and opinions of the masses', dat een 'indispensable feature of democratic society' is geworden, zoals hij zelf het zo treffend omschreef. Vanaf toen wist de 'intelligent few', deze 'invisible wire pullers', zoals Bernays hen noemde, hoe ze 'continuously and systematically' de voorname taak van 'regimenting the public mind' het best konden uitvoeren. Als geen ander wist Joseph Goebbels hoe goed het werk van Bernays te gebruiken was, de nazi had Bernays' boek Propaganda onder handbereik in zijn werkkamer.
Edward Bernays, tesamen met andere vooraanstaande Amerikaanse intellectuelen, waarschuwde de elite al een eeuw geleden voor de gevaren van de democratie. Immers, op die manier konden grote groepen burgers een greep krijgen op hun eigen toekomst en deze ontwikkeling zou de macht van de elite drastisch beperken. In 1947 schreef Bernays een belangrijk artikel voor het prestigieuze Annals of the American Academy of Political and Social Sciences, getiteld 'The Engineering of Consent'. Bernays stelde daarin dat 'the engineering of consent is the very essence of the democratic proces, the freedom to persuade and suggest.' Het zal duidelijk zijn dat die 'freedom' alleen in handen kan zijn van de machtigen en rijken, die de middelen hebben om die 'freedom' vorm en inhoud te geven. Voor alle duidelijkheid wees Bernays erop dat de gemiddelde Amerikaan 'has only six years of schooling... [Therefore] democratic leaders must play their part in... engineering consent... Today it is impossible to overestimate the importance of engineering consent; it affects almost every aspect of our daily lives.'
Voor zijn baanbrekende wetenschappelijke bijdragen werd Bernays in 1949 geëerd door de prestigieuze American Psychological Association. Hoe invloedrijk de inzichten van Bernays waren werd hetzelfde jaar nog eens duidelijk gemaakt door Fortune. De redactie van dit tijdschrift stelde zonder enige ironie dat 'it is as impossible to imagine a genuine democracy without the science of persuasion [ i.e. propaganda] as it is to think of a totalitarian state without coercion. The daily tonage output of propaganda and publicity... has become an important force in American life. Nearly half of the contents of the best newspapers is derived from publicity releases; nearly all the the contents of the lesser papers... are directly or indirectly the work of PR departments.'
Henk, deze informatie schept toch een volstrekt ander beeld van de commerciele massamedia dan het beeld dat jij schetst. Misschien ten overvloede, maar toch voor alle duidelijkheid, al in de jaren twintig van de vorige eeuw benadrukte de vooraanstaande Amerikaanse publicist Walter Lippmann dat journalisten als ‘gespecialiseerde klasse’ de taak hebben om de ‘gemeenschappelijke belangen… die voor het overgrote deel de publieke opinie ontgaan’ zo te presenteren dat ze door de massa aanvaard werden, waarbij natuurlijk de ‘gemeenschappelijke belangen’ eerst en vooral de rijken dienden. Met andere woorden: de media moesten de visie van de machtigen propageren.
In de fascinerende BBC-serie Century of Self verklaart onze collega Adam Curtis over de grondlegger van de public-relations industrie: 'In 1939 Edward Bernays, Sigmund Freud's nephew, created a vision of a future world in which the consumer was king. It was at the World's Fair in New York, and Bernays called it democracity. It was one of the earliest and most dramatic portrayals of a consumerist democracy, a society in which the needs and desires of individuals were read and fulfilled by business and the free market.' De Amerikaanse historicus Stuart Ewen beschreef het zo: 'The World's Fair created a spectacle in which all of these concerns were met and they were met by Westinghouse and General Motors and the American Cash Register Company. Company after company presented itself as a sort of centerpiece of a society in which human desire and human want and human anxiety would all be responded to, and it would all be met purely through the free enterprise system. There was this sort of notion that the free market was something that was not guided by ideologies or by political power. It was something that simply was guided by people's will.' Adam Curtis: 'This was the model of democracy that both new Labour and the American Democrats had bought into in order to regain power. They had used techniques of consumers and they had accepted Bernays' claim that this was a better form of democracy. But in reality the World's Fair had been an elaborate piece of propaganda designed by Bernays for his clients, the great American corporations. Privately Bernays did not believe that true democracy could ever work. He had been profoundly influenced in this by his uncle's theory of human nature. Freud believed that individuals were not driven by rational thought but by primitive unconcious desires and feelings. And Bernays believed that this meant it was too dangerous to let the masses ever have control over their own lives. And consumerism was a way of giving people the illusion of control while allowing the responsible elite to continue managing society.'
In 1933, het jaar dat Hitler democratisch aan de macht kwam, schreef de gezaghebbende Amerikaanse hoogleraar Harold Lasswell in de Encyclopedia of the Social Sciences dat aangezien de 'masses are still captive to ignorance and superstition' de komst van de democratie 'compelled the development of a whole new technique of control, largely through propaganda.' Want, zo stelt Lasswell, propaganda is 'the one means of mass mobilisation which is cheaper than violence, bribery or other possible control techniques.' En om een hoog technologische massamaatschappij zo efficient mogelijk te laten draaien is propaganda de goedkoopste en veiligste manier voor de elite om de massa gehoorzaam te houden. Let wel, Lasswell was geen marginale figuur met wat maffe standpunten. Hij werd en wordt nog steeds alom bewonderd. Dit is wat de Nederlandse versie van Wikipedia over hem meldt:
'Lasswell was één van de meest creatieve en invloedrijke wetenschappers van zijn tijd.Door gebruik te maken van een scala van psychologische en sociologische methoden in een discipline die tot dan toe alleen gebruik maakte van historische, juridische en filosofische methoden werd Harold Lasswell de grondlegger van de hedendaagse politieke wetenschap en met name de politieke psychologie. Ook op het gebied van de communicatiewetenschappen heeft hij met zijn communicatiemodel een grote invloed gehad. Op het gebied van beleidsstudies was het Harold Lasswell die de richting aangaf met de omschrijving waaraan deze (toen) nieuwe discipline moest voldoen (multi-disciplinair, probleem oplossend, expliciet normatief).' Zie: http://nl.wikipedia.org/wiki/Harold_Lasswell
Als een van de belangrijkste adviseurs van de politieke en economische elite verklaarde Lasswell dat propaganda onmisbaar was in een democratie omdat 'men are often poor judges of their own interests' en dus bewerkt moeten worden om zaken te steunen die ze normaal niet zouden steunen. De commerciele massamedia spelen in dit proces een doorslaggevende rol, dat was en is nog steeds de algemene opvatting van de toonaangevende westerse intellectuele elite. Ook de invloedrijke Lippmann, een fervent adept van de imperialistische presidenten Theodore Roosevelt en Woodrow Wilson, was uiterst sceptisch over de mogelijkheid van een ware democratie in een complexe moderne samenleving. Het gewone volk kon zijn eigen belangen niet zomaar gaan formuleren, want dan zou het een chaos worden. Het publiek mocht tijdens verkiezingen zijn stem geven aan - door coöptatie gekozen – beleidsbepalers en verder niets. Om dit proces mogelijk te maken en zo glad mogelijk te laten verlopen, moest de pers worden gebruikt. Zij was verantwoordelijk voor ‘het fabriceren van consensus… een zelfbewuste vaardigheid en standaard instrument van een regeringen die namens het volk besturen.’ Keer op keer onderstreepte Lippmann het belang dat journalisten de juiste ‘reflexen’ ontwikkelden en voldoende ‘geconditioneerd’ zouden worden waardoor ‘de aandacht van de media natuurlijk voor een belangrijk deel gestuurd’ kon worden ‘door de politieke machten.’ Hij besefte de propagandistische waarde van een gecontroleerde pers, die er diep van doordrongen is dat ze ‘moet… kiezen.’ Als lid van Wilson’s Commissie voor Publieke Informatie, speciaal in het leven geroepen om de oorlogspropaganda te coördineren, was hij erin geslaagd de sentimenten zo te bespelen dat de aanvankelijke brede oppositie tegen Amerikaanse deelname aan de Eerste Wereldoorlog uiteindelijk als sneeuw voor de zon verdween.
Maar zoals gesteld, niet alleen Lippmann, die onder president Wilson als assistent van de minister van Oorlog diende, was zo negatief over de wenselijkheid van een echte democratie. Het was de heersende opvatting in brede kringen van de Amerikaanse elite. Zo verklaarde Robert Lansing, minister van Buitenlandse Zaken onder president Wilson, dat de grote massa van de bevolking ‘onwetend en geestelijk onvolwaardig’ was en dus via de pers in de juiste richting gemanipuleerd moest worden. En ook Reinhold Niebuhr, hoogleraar Praktische Theologie uit New York, de ‘officiële theoloog van het establishment,’ waarschuwde voor ‘de domheid van de gemiddelde mens… het proletariaat,’ die niet de rede volgde maar het geloof en daarom door de media gevoed moest worden met ‘emotioneel krachtige oversimplificaties,’ die dienden om de ‘noodzakelijke illusie,’ in stand te houden. De illusie dat de VS een echte democratie was, waarbij iedere burger in alle vrijheid de politieke koers van zijn land bepaalt, en de pers 'onafhankelijk' is. Dezelfde illusie dus die jij, Henk, tegen beter weten in, verspreidt. Volgens Niebuhr moet men ‘de verantwoordelijkheden van de macht onder ogen zien,’ zodat de ‘noodzakelijke illusie’ kon blijven bestaan. Die was noodzakelijk wilde de economische en politieke elite ongestoord haar werk kunnen doen, wat in de praktijk neerkwam op het uitbuiten en onderdrukken van het ‘proletariaat’ dat wereldwijd ‘onwetend en geestelijk onvolwaardig’ was. Het volk moest door de media gedisciplineerd worden en gedirigeerd, anders zou de westerse beschaving ten onder gaan, zo vreesde Niebuhr. Het resultaat van deze strategie is niet uitgebleven, want ondanks of beter nog dankzij de overvloed aan massamedia is de constatering van John Berger correct dat ‘er grote delen van de… arbeiders en middenklasse bestaan die zich niet helder kunnen uitdrukken als gevolg van de grootscheepse culturele deprivatie. De middelen om datgene wat ze weten te vertalen in gedachten is hen ontnomen… Ze bezitten geen voorbeelden die ze kunnen volgen, waarbij woorden ervaringen duidelijk maken.’ Een avondje televisie kijken en men weet wat Berger bedoeld. ‘Wat kan er, uitgezonderd halve waarheden, grove simplificaties of onbenulligheden, overgebracht worden aan dat halfgeletterde massale gehoor, dat… overal de voorstelling mag bijwonen?’ zo schreef de hoogleraar George Steiner, die aan Yale en Oxford doceerde.
Het is de voormalige hoofdredacteur van Trouw, en huidige hoofdredacteur van Vrij Nederland, Frits van Exter, die het zo treffend verwoordde toen hij tegenover Extra, een tijdschrift dat de media kritisch volgde, onder de kop: 'De conditionering van de kudde' het volgende verklaarde: 'Lezers horen wantrouwend te zijn tegenover de media ... De aandacht van de media [wordt] natuurlijk voor een belangrijk deel gestuurd … door de politieke machten … Dat geldt voor de nationale politiek, maar natuurlijk ook voor de internationale politiek … Het heeft voor een deel te maken met de vluchtigheid van het medium. Deels ook volgen de media elkaar, sommige zijn dominanter, en andere lijden aan kuddegedrag … Als je volgend bent, dan betekent dat als een autoriteit, of iemand die gekozen is om een bepaald gezag uit te oefenen, zegt “ik vind dit een belangrijk onderwerp, daar gaan we nou es wat aan doen,” dat je dat ook bekijkt. De dingen waar hij (sic) het niet over heeft, die volg je dus minder… het werkt voor een deel reflexmatig. Reflexen zijn het, je bent daar geconditioneerd in.'
Henk, mijn vraag nu aan jou is: waarom zou de belastingbetaler dit systeem moeten gaan subsidieren?
1 opmerking:
"Het zou logisch zijn om de productie van dit drukwerk ook tot de publieke voorzieningen te rekenen, zoals gas, water en licht."
Het merkwaardige is dat deze publieke voorzieningen dankzij opeenvolgende regeringen geen publieke voorzieningen meer zijn, maar winstbeogende Ondernemingen die vooral ook callcentres bij de hand hebben om ons allen dagelijks aan de kop te zeuren. Hofland zelf niet, maar wel de courant waarvoor hij meestal schrijft, en al die andere, hebben deze zogeheten privatiseringen volop toegejuicht.
En dan nu gaan jammeren omdat de altijd al private pers het niet meer bolwerkt?
Benedict Anderson (Imagined communities) beschijft de drukpers als het eerste en voornaamste kapitalistische bedrijf. Laat het dan ook maar het laatste zijn.
Een reactie posten