In het kader van haar kinderlijke ontboezemingen meldt de zionistische columniste Natascha van Weezel vandaag in Het Parool:
Ooit was Israël mijn tweede thuis. Als kind ging ik elk voorjaar samen met mijn ouders en opa een weekje naar het strand van Tel Aviv. Tijdens die vakanties maakten we altijd een uitstapje naar Jeruzalem. Daar bezochten we de Oude Stad. Mijn moeder schreef dan namens mij een briefje met een wens erop. Dat briefje stopte ik vervolgens in de Klaagmuur. Steevast vroeg ik om de nieuwste Barbie.
Zij voegt hier geheel vrijblijvend aan toe:
in Israël regeert momenteel een extreemrechts kabinet. Op de Westbank zijn al jaren geen democratische verkiezingen meer gehouden en rondom Gaza wordt aan weerszijden weer eens ‘gezellig’ met raketten geschoten. Het liefste zou ik stellen dat daar over 75 jaar wél vrede heerst. Maar eerlijk gezegd betwijfel ik of dat realistisch is.
Dit is vis noch vlees, de bekende zionistische propaganda waarmee joden in de zogenaamde 'diaspora' de Joods-Israelische terreur proberen te rechtvaardigen. Natuurlijk wil ook Van Weezel 'vrede,' wie niet, maar dat haar voormalige 'tweede thuis' dan zal moeten ophouden met het verder etnisch zuiveren van het land dat de wereldgemeenschap aan de Palestijnse bevolking heeft toegewezen en bovendien moet stoppen met het stelen van grote delen van de Westbank, blijft zij hier angstvallig verzwijgen.
De huidige fascistische Joodse machthebbers wachten op het juiste moment om de rest van het gebied in één klap te kunnen zuiveren van Palestijnse christenen en islamieten, op wie zij al sinds begin twintigste eeuw met minachting neerkijken, zoals ik uit ervaring weet. Die verachting is inmiddels zo toegenomen dat de politie en de strijdkrachten van de Joden bijna dagelijks Palestijnse jongeren vermoorden of verminken, met steun van de Europese Commissie die een nauwe samenwerking met de zionisten bepleit. Wat Rusland niet in Oekraïne mag doen, mogen de Joden al 75 jaar lang wel in Palestina uitspoken. Dit heeft er ondermeer toe geleid dat de rest van de wereld een diepe weerzin heeft ontwikkeld voor de westerse macht. Daarvoor zullen Europa en de VS deze eeuw een hoge prijs moeten betalen.
Ondertussen blijft de vis noch vlees mentaliteit net doen alsof het in wezen gaat om een vormkwestie, dus om de toon, want zodra veel joodse Nederlanders een keuze moeten maken tussen goed en kwaad zijn ook zij, ironisch genoeg, meer Nederlands dan joods, dus behept met dezelfde collaboratie-mentaliteit waarmee de goj tijdens de bezetting de andere kant opkeek, terwijl de buren naar vernietigingskampen werden gedeporteerd. Kortom, vrienden, 'c'est le ton qui fait la musique,' het blijft doorlopen maar, hier valt niets te zien, terwijl even verderop ditmaal Palestijnse kinderen worden afgeslacht door het 'dappere' Israelische leger. Die toon klinkt bij Van Weezel als volgt:
Iets wat ik in mijn kindertijd al lastig vond aan Israël was de heftige polarisatie. Je moest voor of tegen zijn; maakte niet uit waar het precies over ging. Voor óf tegen de Palestijnen. Voor óf tegen de vredesakkoorden. Voor óf tegen falafel... Bovendien ging het verkondigen van al die meningen gepaard met vrij hard geschreeuw.
Juist ja, dezelfde argumentatie die men tijdens het interbellum heerste, toen de niet-jood zich stoorde aan al die joden die vanuit de primitieve Oost Europese 'shtetl' hier waren neergestreken, stinkend, modderig en onder de luizen. En dus deed de Nederlander alsof de jood niet bestond, net zolang tot hij en zij inderdaad niet meer bestonden.
Welnu, als ‘Jodin’ ziet opiniemaakster Natascha van Weezel zichzelf allereerst en bovenal als slachtoffer, en vertoont zij dezelfde symptomen als die van elke onverzadigbare slachtofferist. Maar juist op die manier is het gecultiveerd slachtofferschap onaanspreekbaar, want het getraumatiseerde slachtoffer, die zijn of haar identiteit ontleent aan het slachtofferschap kan nooit ter verantwoording worden geroepen. Dit vormt namelijk de kern van hun identiteit. Belangwekkend in dit verband is de reactie van de joods-Amerikaanse politiek commentator Peter Beinart op de kritiek die de joods-zionistische lobby in de VS uitte op zijn artikel in The New York Review of Books van 10 juni 2010. In The Failure of the American Jewish Establishment stelde Beinart dat de jonge generatie joden in de VS de ‘Joodse Staat’ niet meer nodig heeft om de eigen identiteit te kunnen bepalen. Beinart schreef in antwoord op Abraham H. Foxman, de National Director van de militante Anti-Defamation League:
In 2008, in a poll cited by Yediot Ahronot, 40 percent of Jewish Israelis did not believe that Arab Israelis should be allowed to vote. Among Jewish Israeli high school students surveyed this March, the figure was 56 percent... The ADL was founded 'to stop the defamation of the Jewish people and to secure justice and fair treatment to all.' What I have always admired about that statement is its suggestion that to truly defend Jewish dignity, one must also defend the dignity of other vulnerable groups.
When it comes to Israel, the ADL too often ignores the interconnectedness of Jewish and non-Jewish dignity. After all, the same sort of settler fanatics who burn Palestinians olive groves also assassinated an Israeli prime minister... And the same Israeli government that demonizes Israeli Arabs also demonizes Israeli human rights groups. To be ourselves, we must also be for others.
Dit laatste wordt steeds problematischer voor joodse zionisten die liever niet in Israel leven, maar die er — paradoxaal genoeg — wel hun identiteit aan ontlenen. Op deze schizofrenie wees mij drie decennia geleden de prominente Joods-Israelische hoogleraar Israel Shahak, die het concentratiekamp Bergen Belsen had overleefd. ‘Het grote probleem’ zo vatte deze Israelische humanist samen, 'is dat de cultus van het slachtofferisme een evenwichtige ontwikkeling van de persoonlijkheid onmogelijk maakt.'
In het kader van haar kinderlijke ontboezemingen meldt de zionistische columniste Natascha van Weezel vandaag in Het Parool:
Ooit was Israël mijn tweede thuis. Als kind ging ik elk voorjaar samen met mijn ouders en opa een weekje naar het strand van Tel Aviv. Tijdens die vakanties maakten we altijd een uitstapje naar Jeruzalem. Daar bezochten we de Oude Stad. Mijn moeder schreef dan namens mij een briefje met een wens erop. Dat briefje stopte ik vervolgens in de Klaagmuur. Steevast vroeg ik om de nieuwste Barbie.
Zij voegt hier geheel vrijblijvend aan toe:
in Israël regeert momenteel een extreemrechts kabinet. Op de Westbank zijn al jaren geen democratische verkiezingen meer gehouden en rondom Gaza wordt aan weerszijden weer eens ‘gezellig’ met raketten geschoten. Het liefste zou ik stellen dat daar over 75 jaar wél vrede heerst. Maar eerlijk gezegd betwijfel ik of dat realistisch is.
Dit is vis noch vlees, de bekende onuitgesproken zionistische propaganda waarmee joden in de diaspora de Joods-Israelische terreur proberen te rechtvaardigen. Natuurlijk wil ook Van Weezel 'vrede,' wie niet, maar dat haar voormalige 'tweede thuis' dan zal moeten ophouden met het verder etnisch zuiveren van land dat de wereldgemeenschap aan de Palestijnse bevolking heeft toegewezen, en met het confisqueren van grote delen van de Westbank, blijft zij hier angstvallig verzwijgen.
De huidige fascistische Joodse machthebbers wachten op het juiste moment om de rest van het gebied in één klap te kunnen zuiveren van Palestijnse christenen en islamieten, op wie zij al sinds begin twintigste eeuw met minachting neerkijken, zoals ik uit ervaring weet. Die verachting is inmiddels zo toegenomen dat de politie en de strijdkrachten van de Joden bijna dagelijks Palestijnse jongeren vermoorden of verminken, met steun van de Europese Commissie die een nauwe samenwerking met de zionisten bepleit. Wat Rusland niet in Oekraïne mag doen, mogen de Joden al 75 jaar lang wel in Palestina uitspoken. Dit heeft er ondermeer toe geleid dat de rest van de wereld een diepe weerzin heeft ontwikkeld voor de westerse hypocrisie. Daarvoor zullen Europa en de VS deze eeuw een hoge prijs moeten gaan betalen.
Ondertussen blijft de vis noch vlees gemeente net doen alsof het in wezen gaat om de toon, want zodra veel joodse Nederlanders een keuze moeten maken tussen goed en kwaad zijn ook zij meer Nederlands dan joods, dus behept met dezelfde collaboratie-mentaliteit waarmee de goyim tijdens de bezetting de andere kant opkeken, terwijl hun buren naar de vernietigingskampen werden gedeporteerd. Kortom, vrienden, 'c'est le ton qui fait la musique,' doorlopen maar, terwijl even verop kinderen worden afgeslacht door het 'dappere' Israelische leger. Die toon klinkt bij Van Weezel als volgt:
Iets wat ik in mijn kindertijd al lastig vond aan Israël was de heftige polarisatie. Je moest voor of tegen zijn; maakte niet uit waar het precies over ging. Voor óf tegen de Palestijnen. Voor óf tegen de vredesakkoorden. Voor óf tegen falafel... Bovendien ging het verkondigen van al die meningen gepaard met vrij hard geschreeuw.
Juist ja, dezelfde argumentatie die tijdens het interbellum onder de petite bourgeoisie heerste, toen de niet-jood zich stoorde aan al die joden die vanuit primitieve Oost Europese 'shtetl' hier waren neergestreken, stinkend, modderig en onder de luizen. En dus deed de Nederlander alsof de lawaaierig geachte jood niet bestond, net zolang tot hij en zij inderdaad niet meer bestonden. Dit was het onvermijdelijke resultaat van wat Hannah Arendt ‘de banaliteit van het kwaad’ noemde.
Juist deze ‘banaliteit’ is door een niet onaanzienlijk deel van de diaspora joden overgenomen. Net als Natascha van Weezel en haar moeder Anet Bleich van alles en nog wat willen, wensen ze vooral niet kleur te bekennen. Dat kan in Nederland, waar een ieder die maar enigszins ontwikkeld is, onder het strenge regime zwicht van het collaborerende poldermodel. Daarentegen zijn er in de wereld genoeg intellectuele joden die zich uitspreken tegen deze weerzinwekkende houding. Eén van hen is de door mij bewonderde joods Amerikaanse hoogleraar Judith Butler. In haar scherpzinnige boek Parting Ways. Jewishness and the Critique of Zionism (2014) toont zij aan dat:
Hannah Arendt was hardly brandishing weapons when she argued in the late 1940s and early 1950s against Israel as a state based on notions of Jewish sovereignty. She becomes now a resource for post-Zionism, even a trace of post-Zionism that exists prior to its historical inception… her secularism could only be understood in relation to the specific religiosity that she rejected. In other words, her way of inhabiting Judaism was through her secularism, and I would even claim that she maintained a specifically Jewish orientation toward her secularism, one that in her case allowed her to maintain a German Jewish identity in exile. In this sense, her secularism does not negate her Judaism, but constitutes its particular mode of life, which is why ‘secular Jew’ is not a contradiction in terms, but rather a historically adequate description since the mid-1900s.
Hannah Arendt’s trenchant (scherpe. svh) criticisms of the founding of Israel have been compiled in a book called The Jew as Pariah and more recently published by Schocken as Hannah Arendt’s Jewish Writings. Although she was a Jew, she insisted that Israel ought not to be a Jewish state and thought its efforts to legitimate its claims to the land through state violence were racist forms of colonization that could only lead to permanent conflict. She also objected to the role the superpowers played in the crafting of the 1948 solution, as it were, since she argued that no polity could be founded and sustained without a popular, democratic exercise of freedom. Indeed, 1948 — as a solution imposed upon a community in part by powers that were not inhabitants of the land — was the exact opposite of the democratic revolution she outlined in On Revolution (1963. svh) in which a plurality works through concerted action to found a federalist legal and political order.
Although Arendt identified with Zionism in the 1930s, she made clear in an interview in 1972 that she could no longer make such identifications: ‘I do not belong to any group. The Zionists were the only group to which I ever belonged. Only because of Hitler, understandably enough. And only from 1933 to 1943. After that, I broke.’
Her criticisms of the State of Israel followed from her critique of the nation-state and colonialism.
Volgende keer meer over de slachtofferist versus degene die de eigen verantwoordelijkheid accepteert.
Professor Judith Butler.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten