zaterdag 21 november 2020

Chris Kijne en de Gesubsidieerde Onwetendheid 30

Nu het geloof in de eeuwige vooruitgang onvermijdelijk tegen zijn eigen grenzen is gestoten, rest de mensheid alleen het besef van het tragische, net als in de Griekse oudheid. Hierover zei de  joods Britse auteur John Berger op middelbare leeftijd:

I see art as a tragic phenomenon, a comment of an alternative reality, because the reality in which people live is so profoundly unsatisfactory, and at certain times intolerabel. The human situation is tragic, the result of self-consciousness. It is not tragedy itself which is intolerable, what is intolerable is that this tragedy is not given its due dignity.      


In zijn anno 1992 verschenen essaybundel Stemverheffing verklaarde de inmiddels bejaarde Berger dat de ‘veronderstellingen waarvan het mediabedrijf uitgaat namens het publiek zijn behalve blind ook verblindend.’ Vogens Berger was het misschien juist ‘op dit punt dat onze vorm van democratie een langzame dood sterft. Als dat zo is, dan als gevolg van een weigering. De weigering van het mediabedrijf om het feit te erkennen en te laten doorwerken dat het publiek in zijn hart weet hoe de wereld in elkaar zit,’ om hier onmiddellijk aan toe te voegen dat de ‘reden van deze weigering die een bedreiging is voor onze vorm van democratie, de reden waarom het mediabedrijf stelselmatig onderschat wat we gemeen hebben, die reden is steeds dezelfde: de normloze drang tot verkopen.’  Waar de in 2017 overleden Berger naar streefde was:


dat mensen zich ervan bewust worden hoe armoedig het mediabedrijf ze bedient als publiek. Armoedig, omdat met de waardigheid van kijker en bekekene de vloer wordt aangeveegd. Herstel iets van die waardigheid — gun mensen de tijd, verschuif het gebruikelijke zwaartepunt — en slecht nieuws wordt van een onderbreking de waarheid. Er zijn tal van waarheden waarvoor geen directe oplossing bestaat. Het woord ‘oplossing’ raakt niet aan het tragische. Wíj moeten in aanraking komen met het tragische en ons erdoor laten raken. We zouden er misschien door veranderen als we het benoemden. Ook benoemd blijft het tragische tragisch, maar slecht nieuws zou het niet worden. Alleen van daaruit is een realistische politiek mogelijk. 


Bijna tien jaar later schreef hij op 75-jarige leeftijd in The Guardian van 28 mei 2001, in een introductie van het werk van de Braziliaanse fotograaf Sebastião Salgado: 


In the 1940s the French philosopher Simone Weil wrote this —  a kind of summing up, I think, of what Salgado was saying: ‘There are only two services that images can offer the afflicted. One is to find the story that expresses the truth of their affliction. The second is to find the words that can give resonance, through the crust of external circumstances, to the cry that is always inaudible: “Why am I being hurt?”’


If we accept what is happening in pictures like these, we are face to face with the tragic. And what happens in face of the tragic is that people have to accept it and cry out against it, although it won't change anything. And they cry out, very frequently, to the sky. In many of his pictures the sky is very important. Spectators who have lost any sense of tragedy look at his skies and say, ‘Ha! What a beautiful set, what a well-chosen moment.’ But it isn't a question of aesthetics. The tragic sky is the only thing that can be appealed to in certain circumstances. Who listens to them in the sky? Perhaps God. Perhaps the dead. Perhaps even history.


Because the children in his pictures are looking at the camera, they know that they are looking at the world. And so they address a question to the world: What are you, you out there? Or: Is there anything else out there?


Following their questions, we could ask ourselves three things:


1. The priorities according to which we perceive and react to the world — can they be changed?

2. Those kids, the true specters of hope, looking at us from the five continents — whose hope do they embody?

3. Who needs who the most - they us or we them?

https://www.theguardian.com/culture/2001/may/28/artsfeatures.globalisation  


Het probleem waarmee Vooruitgangsgelovigen als Geert Mak worstelen, werd in 2005 helder verwoord door de van origine Tsjechische auteur Milan Kundera in zijn essay - And If the Tragic Has Deserted Us?


De grote menselijke conflicten bevrijden van de naïeve interpretatie als een strijd tussen goed en kwaad, ze begrijpen in het licht van het tragische, was een enorme prestatie van de geest; het bracht de onvermijdelijke relativiteit naar voren van menselijke waarheden; het maakte de noodaak duidelijk om rechtvaardig te zijn tegen de vijand. Maar het morele manicheïsme heeft een onvernietigbare vitaliteit.


In verband hiermee wees Kundera op het volgende:


Hitler dompelde Europa niet alleen onder in een onbeschrijflijke verschrikking maar beroofde het ook van het tragische levensgevoel. Net als de strijd tegen het nazisme, zou de hele hedendaagse politieke geschiedenis van toen af aan gezien en ervaren worden als een strijd tussen goed en kwaad.


Die ontwikkeling riep bij Kundera de onvermijdelijk de vraag op:


Is dit een regressie? Een terugval in de pré-tragische fase van de mensheid? Maar als dat zo is, wie heeft dan een terugval ondergaan? De Geschiedenis zelf, die onrechtmatig in bezit is genomen van criminelen? Of is het onze manier van begrijpen van de Geschiedenis? Vaak denk ik: het tragische heeft ons verlaten; en dat zou weleens de ware straf kunnen zijn.


Het tragische wereldbeeld van de klassieken betekent een frontale aanval op de hoogmoed van de totalitaire technocratie, waarin de wereld als gevolg van de Westerse globalisering is veranderd. Wijlen Theodore Roszak, een Amerikaanse historicus en hoogleraar, die ondermeer aan Stanford University doceerde, werkte dit feit uit in zijn wereldwijde bestseller Opkomst van een tegencultuur (1971). Hij wees erop dat in:


de technocratie niets meer klein of eenvoudig [is] of overzichtelijk voor de niet-technicus. In plaats daarvan gaat de omvang en de complexiteit van alle menselijke activiteiten — politiek, economische, cultureel — de competentie van de amateur-burger te boven en vergt onmiddellijk de aandacht van speciaal opgeleide deskundigen. Rond deze centrale kern van experts die zich bezighoudt met de grote publieke zaken van algemeen belang groeit een kring van subsidiaire experts die, gedijend op het algemene sociale aanzien van technische bekwaamheid in de technocratie, zich een invloedrijk gezag aanmatigen over de schijnbaar meest persoonlijke levensfacetten: seksueel gedrag, de opvoeding van kinderen, geestelijke gezondheid, recreatie, enzovoorts. In de technocratie streeft alles ernaar puur technisch te worden, het voorwerp van beroepsmatige aandacht. Daarom is de technocratie het bewind van deskundigen — of van degenen die de deskundigen in dienst kunnen nemen.

Het resultaat van de voortdurende technologische omwenteling is de neoliberale revolutie geweest, waardoor, zo schreef de Amerikaanse emeritus hoogleraar Politieke Economie en Filosofie, Alan Nasser, tussen:


1980 and 2016 the global 1 percent captured twice as much of the growth in income as the bottom 50 percent. What’s more, Credit Suisse reports that as of 2015 the richest global 1 percent had accumulated more wealth than the rest of the world put together. In the same year, a mere 62 individuals had accumulated as much wealth as is held by the bottom 50 percent of humanity…


There is decisive evidence that neoliberalism’s widening inequality tends to generate uncommon rates of physical and mental health disorders. A Princeton study found that middle-aged non-Hispanic white Americans suffered a great increase in mortality between 1998 and 2013. This was the first such case in American history. The increase is entirely concentrated among persons with a high school degree or less, a reliable criterion of poverty. Among whites with any college experience, mortality rates have declined during this period. And disease is not the issue. The predominant causes of death are suicide, chronic alcohol abuse and drug overdoses. Paul Krugman has noted that these statistics mirror ‘the collapse in Russian life expectancy after the fall of communism.’ The Princeton study labels these mortalities ‘deaths of despair.’ It is noteworthy that among the population in question, wages have fallen by over 30 percent since 1969. In a detailed study of the health effects of austerity, based on data from the Great Depression, Asian countries during the 1990s Asian Financial Crisis, and European countries suffering austerity policies after the 2008 crisis, researchers found that the more austerity was practiced in a country, the more people became ill and the more people died.

https://www.counterpunch.org/2017/12/22/how-inequality-kills/    


Het is onvermijdelijk dat de technocratie het individu zijn menselijke waardigheid ontneemt,  omdat de technische ‘apparatuur zelf de gebruikers ervan conditioneren elkaar op dezelfde manier te gebruiken als machines gebruikt worden,’ aldus de Amerikaanse sciencefiction-auteur Frank Herbert in  zijn roman Dune (1963), het best verkochte sciencefiction-boek ooit. Bovendien duldt techniek geen tegenspraak. Op zijn beurt stelde de Duitse filosoof Martin Heidegger in de jaren vijftig van de twintigste eeuw dat:


de mens steeds meer, op alle gebieden van het bestaan, door de krachten van technische apparatuur en automaten wordt  ingesloten. De machten die de mens overal en op ieder ogenblik, onder één of andere vorm van technische installatie opeisen, vasthouden, meesleuren en in het nauw brengen — die machten zijn reeds lang menselijke wil en beslissingskracht over het hoofd gegroeid, want zij zijn niet door de mens gemaakt.


Heidegger realiseerde zich dat alleen door gebruik te maken van de techniek nieuwe techniek kan worden ontwikkeld. Zelfs de elite van managers en technologen hebben geen greep meer op datgene wat wordt ontworpen. Een voor de hand liggend voorbeeld is elke nieuwe generatie computers, die alleen door een voorafgaande generatie computers kan worden ontworpen. De van origine Nederlandse econoom, professor Mark Blaug, stelde in 1998 dat ‘We have created a monster that is very difficult to stop,’ door onze obsessie voor techniek ‘over substance.’ Onze machteloosheid blijkt eveneens uit het feit dat ‘it is easier to imagine a total catastrophe which ends all life on Earth than it is to imagine a real change in capitalist relations,’ aldus de auteurs van Meme Wars. The Creative Destruction of Neoclassical Economics (2012). Al zes decennia geleden constateerde eveneens Heidegger dat:


[g]een enkel individu, geen enkele groep mensen, geen enkele commissie van nog zo vooraanstaande staatslieden, onderzoekers en technici, geen enkele conferentie van leidinggevende personen uit het bedrijfsleven en de industrie vermag het historisch verloop van het atoomtijdperk te remmen of in een bepaalde richting te leiden. Geen enkele louter menselijke organisatie is in staat, de heerschappij over dit tijdperk te verwerven.


In 1969 schreef de voor de nazi’s gevluchte joods-Duitse politieke theoretica Hannah Arendt:


The technical development of the implements of violence has now reached the point where no political goal could conceivably correspond to their destructive potential or justify their actual use in armed conflict. Hence, warfare — from time immemorial the final merciless arbiter in international disputes — has lost much of its effectiveness and nearly all its glamour. The ‘apocalyptic’ chess game between the superpowers, that is, between those that move on the highest plane of our civilization, is being played according to the rule ‘if either “wins” it is the end of both’; it is a game that bears no resemblance to whatever war games preceded it. Its ‘rational’ goal is deterrence, not victory, and the arms race, no longer a preparation for war, can now be justified only on the grounds that more and more deterrence is the best guarantee of peace. To the question how shall we ever extricate (bevrijden uit. svh) ourselves from the obvious insanity of this position, there is no answer. 


In zijn boek Non Violence. The History of A Dangerous Idea (2008) maakt de Amerikaanse auteur en journalist, Mark Kurlansky, zijn lezers erop attent dat:


Since the close of the twentieth century it has become common place to refer to it as the most catastrophically bloody century in history. Lenin, who saw war as ‘an inevitable stage of capitalism,’ had predicted this at the century’s beginning. By the end of the century, an estimated 187 million people had died in war, the equivalent of 10 percent of the planet’s population at the outbreak of World War I. That made it a record century, but also a far higher percentage of war fatalities were civilian than in any previous century. In World War I, one-fifth of casualties were civilian, but in world War II it went up to two-thirds. In twenty-first-century warfare, such as in Iraq, the casualties may be as high as 90 percent civilian. 


Toch is het een feit dat, aldus Kurlansky:


[n]uclear weapons did not end warfare, because that would have required political leaders to completely rethink their concept of power. As the Hungarian writer György Konrád pointed out, the political elite had no alternative concept. ‘They have none because they are professionals of power. Why should they choose values that are in direct opposition to physical force?’ 


Precies zoals Hannah Arendt meer dan een halve eeuw geleden schreef op ‘de vraag hoe wij ons ooit zullen bevrijden uit de evidente krankzinnigheid’ van de wederzijdse verzekerde vernietiging er domweg ‘geen antwoord bestaat.’ En dus leeft de mens in een werkelijkheid waarbij geldt dat ‘als één van beide “wint” dit het einde van beide betekent.’ Desondanks is een wedergeboren christen als Geert Mak bereid om dit ‘spel’ te spelen door deel te nemen aan de huidige collectieve pershetze tegen Rusland. Wij hebben hier inderdaad te maken met een ‘evidente krankzinnigheid’van propagandisten, in dienst van het neoliberale bestel, die zich niets aantrekken van de mogelijke consequenties van hun niet aflatende haatcampagne. De Makkianen zijn al in het interbellum schitterend voorspeld als slotakkoord van de Westerse beschaving door auteurs als de Oostenrijkse auteur Robert Musil in zijn trilogie Der Mann ohne Eigenschaften, en Hermann Broch in zijn trilogie Die Schlafwandler, waarin deze Oostenrijkse auteur en essayist de mogelijkheden schetst van de moderne mens in een massamaatschappij. Naar aanleiding van de protagonist in het eerste deel van De Slaapwandelaars, de jonge aristocraat en legerofficier Joachim Pasenow, schreef de van origina Tsjechische auteur Milan Kundera dat:


Naarmate de magische invloed van de Kerk afstompte, verving het uniform het priesterlijke gewaad en verhief het zich tot het niveau van de totale autoriteit. 


Het uniform kiezen we niet zelf, het wordt ons verleend; de zekerheid van het universele tegenover de onbestendigheid van het individuele,


alsof dat uniform: 


hem zou kunnen beschermen tegen de kou van de toekomst waarin hij niets meer te respecteren zou hebben.


Over de tweede mogelijkheid, August Esch, de hoofdrolspeler van het tweede deel, schrijft Kundera dat deze rusteloze boekhouder ‘het fanatisme van het goddeloze tijdperk’ belichaamt:


Aangezien alle waarden versluierd zijn, kan alles als waarde beschouwd worden. De gerechtigheid, de orde, zoekt hij dan weer eens in de vakbondsstrijd, dan weer in de religie, vandaag in de politiemacht, morgen in het droombeeld van Amerika, wanneer hij droomt te emigreren. Hij zou een terrorist kunnen zijn, maar ook een berouwvol terrorist, die zijn maskeraden verraadt, een strijder voor een partij, lid van een sekte, maar ook een kamikaze die zijn leven wil opofferen. Alle hartstochten die de bloedige Geschiedenis van onze eeuw teisteren, worden in zijn bescheiden avontuur begrepen, ontmaskerd, geanalyseerd en in een vreselijk daglicht gesteld. 


Voor Esch ‘is de wereld verdeeld in het rijk van het Goede en het rijk van het Kwade, maar het Goede en het Kwade zijn beide helaas even onidentificeerbaar.’


De protagonist van het derde deel, de ‘con man’ en deserteur Wilhelm Huguenau, typeert de ‘onschuldige streber,’ die zich in ‘de wereld zonder gemeenschappelijke waarden,’ volgens Kundera, ‘buitengewoon op zijn gemak voelt.’ Immers:


De afwezigheid van morele geboden betekent zijn vrijheid, zijn bevrijding. 


Er schuilt een diepe betekenis in het feit dat hij, zonder overigens enig schuldgevoel, Esch vermoordt. Want ‘de mens die behoort tot een geringer stelsel van waarden vernietigt altijd de mens die behoort tot een uitgebreid maar in verval verkerend waardestelsel, de grootste ellendeling neemt altijd de rol van beul op zich in het proces van waarden-devaluering en, op de dag dat de klaroenen van het Laatste Oordeel weerklinken, zal het de van alle waarden vrijgemaakte mens zijn die de beul wordt voor een wereld die zichzelf veroordeeld heeft.’ De modere Tijd is in de geest van Broch de brug tussen de heerschappij van het irrationele geloof en de heerschappij van het irrationele in een wereld zonder geloof. De mens wiens gedaante zich aan het einde van die brug aftekent, is Huguenau. Gelukkige, niet te beschuldigen moordenaar. Het einde van de Moderne Tijd in zijn euforische versie.


Kundera wijst erop dat Pasenow, Esch, Huguenau drie ‘fundamentele mogelijkheden,’ drie ‘oriëntatiepunten zijn zonder welke het mij onmogelijk lijkt de existentiële landkaart van onze tijd te tekenen.’ Dit wil niet zeggen dat ieder mens slechts één van deze drie‘fundamentele mogelijkheden’ c.q. ‘oriëntatiepunten’ vertegenwoordigt, want de mens kan in zijn leven al deze manifestaties doorlopen of zelfs tegelijk vertonen. Zo weet ik uit decennialange ervaringen met Geert Mak dat hij allerlei aspecten van August Esch in zich draagt, zoals zijn manicheïsme, waarbij ’de wereld is verdeeld in het rijk van het Goede en het rijk van het Kwade,’ terwijl zowel ‘het Goede’ als ‘het Kwade’ bij hem inderdaad altijd ‘onidentificeerbaar’ blijven. Wanneer hij beweert dat de VS ‘decennialang als ordebewaker en politieagent’ fungeerde dan is duidelijk dat hij — net als Hubert Smeets, Chris Kijne, Ian Buruma, Bas Heijne, en Hubert Smeets — Washington en Wall Street tot ‘het rijk van het Goede’ rekent, waarbij ‘het Goede’ niet ‘identificeerbaar is.’ Een imperialistische mogendheid die voortkwam uit de genocide van talloze Indiaanse volkeren en ontelbare miljoenen burgers elders heeft vermoord, onderdrukt, uitgebuit, en dit nog steeds doet, waardoor het 93 procent van zijn bestaan sinds 1776 in oorlog is, kan onmogelijk worden geïdentificeerd als ‘het Goede.’ En aangezien in Mak’s teksten alle waarden ‘versluierd zijn, kan’ ook bij hem van ‘alles als waarde beschouwd worden.’ De ene keer is het de ‘gerechtigheid,’ de volgende keer de sociaal-democratische‘orde,’ vervolgens zoekte hij zijn waardevrije waarden ‘in de religie,’ terwijl hij ‘morgen’ zijn waarden vindt ‘in het droombeeld van Amerika,’ waarvoor hij een ‘geheime liefde’ zegt te koesteren. 


Mak kan binnen enkele dagen een geheel nieuw masker opzetten. Hij vertoont zelfs aspecten van de ‘con man’ Wilhelm Huguenau, die in ‘de wereld zonder gemeenschappelijke waarden,’ de rol van de ‘onschuldige streber’ speelt, en zich daarin dermate ‘op zijn gemak voelt,’ dat mijn oude vriend van de ene op de andere dag van mening kan veranderen, zoals ik herhaaldelijk gedocumenteerd heb beschreven. Mak’s ‘vriendelijke, vaderlijke God,’ waarin hij zegt te geloven, is kitsch, het product van een niet doorleefde werkelijkheid, de projectie van een genotzuchtige babyboomer die nog steeds meent overal recht op te hebben. Hoe kan een populaire opiniemaker die niet alleen claimt te geloven in een 'genadige' en ‘milde, liefdevolle God,’ maar ook meent dat hijzelf ‘die genade overbrengt op’ zijn ‘medemensen,’ omdat hij er diep van doordrongen zou zijn ‘deel’ uit te maken ‘van een gemeenschap die de hele wereld omvat,’ toch tegelijkertijd oproepen om ‘meer aan defensie uit te geven’? Hier speelt Geert Mak de rol van de jonge aristocraat en legerofficier Joachim Pasenow, die het gewaad van een geestelijke verving door het ‘uniform’ en dat ‘verhief tot het niveau van de totale autoriteit.’ Van mij mag mijn oude vriend beweren dat ‘er lijnen lopen tussen’hem en ‘andere mensen’ en ook nog eens ‘tussen’ hem en zijn ‘God’ maar waarom voert hij, gezien al die ‘lijnen,’ een doortrapte hetze tegen ‘de Russen’? Waar is ineens de ‘liefdevolle genade’ gebleven? Die genade kunnen we immers niet verwachten ‘op de dag dat de klaroenen van het Laatste Oordeel weerklinken,’ en ‘de van alle waarden vrijgemaakte mens' de 'beul wordt voor een wereld die zichzelf veroordeeld heeft.’ Of vergeeft Mak’s God, die ‘milde man,’ alleen de bejaarde Geert Mak's ‘zwakheid’? Ik vermoed dat hier sprake is van hetzelfde verraad als die van zijn vader, dominee Catrinus Mak, toen deze godsvruchtige zielenherder drie jaar na het aan de macht komen van Hitler het 'Joodse volk' verraadde door publiekelijk akkoord te gaan met het verbannen van joodse Duitsers uit het openbare leven. 



Net als de hoofdpersoon in Der Mann Ohne Eigenschaften is Geert Mak, gelijk veel andere vrome christenen, 'een willekeurig personage in een willekeurige werkelijkheid,’ een man zonder eigenschappen, die net als een kameleon op momenten van stress, of bedreigingen vanuit de omgeving, van kleur verandert. Want al Mak’s maskers zijn camouflage van een intens onzeker mens, die zich overschreeuwt, en als narcist niet kan stoppen met aandacht trekken. 


Zoals hij tijdens zijn adolescentie van het christendom afdreef, zo verloor hij geleidelijk aan zijn geloof in de sociaal-democratische heilsleer van de jaren zeventig, en deinde hij in de jaren negentig met de neoliberale stroom mee die ‘moderne en open verhoudingen tussen mannen en vrouwen, chefs en ondergeschikten’ creëert, aldus liet hij zijn protagonisten in de bestseller In Europa (2004)verklaren. Maar in werkelijkheid gebeurde er iets heel anders in de landen achter de Muur. Alleen een groot schrijver als de joods-Hongaarse auteur Imre Kertész was in staat die gecompliceerde realiteit te beschrijven. Na drie totalitaire systemen aan den lijve te hebben meegemaakt: het nationaal socialisme, het communisme en tenslotte het neoliberale kapitalisme, schreef deze Nobelprijswinnaar Literatuur (2002) in De Verbannen Taal uit 2004 over de ontheemde intellectueel en de mainstream-opiniemaker met een ideologische kijk op alles:


Als hij zich maar ergens aan vast kan klampen, zodat hij zijn eenzaamheid en sterfelijkheid kan vergeten. Voor dit doel biedt de ideologie hem een complete wereld, 


en wie zijn ideologische ‘hoop’ laat varen, stapt: 


uit deze wereld, verliest zijn thuis. Hij verliest zijn schuilplaats, zijn bedreigde geborgenheid, zijn met prikkeldraad omgeven zekerheid.


Aldus functioneert voor de opiniemakers van de massamedia ‘collaboratie als nationale bestaansvorm,’ als overlevingsstrategie ten koste van de waarheid en daarmee de samenleving. Opnieuw Kertész: 


Wat moeten we nu geloven? Wat is de werkelijkheid, en waar moeten we ons aan houden? 'Ach, wat hebben wij gemaakt van het woord! In sommige monden voldoet het niet eens meer voor leugens, het is dieper gezonken dan dat, het is weggezakt in betekenisloosheid,' schrijft Denis de Rougemont in zijn boek La part du diable (dit boek van de Zwitserse denker verscheen in 1946. svh). Maar het ressentiment, die troebele drab van driften die onder de woorden borrelt, is echt. Het wordt enerzijds gevoed door angst en bestaansonzekerheid: veel intellectuelen, die hier jaren- en decennialang op hun eigen manier om de vrijheid hebben gevochten (of om datgene wat ze voor vrijheid aanzagen), merkten plotseling dat de grond onder hun voeten werd weggetrokken. In werkelijkheid stortte slechts het waardensysteem in waarin zij een vaste plek hadden. De snelheid waarmee dat gebeurde leek op een vrij val en dat schokte hen. Tegen de tijd dat ze bijkwamen van de dreun van die val en uit de stofwolken van de puinhopen te voorschijn kwamen, sprak de wereld om hen heen inmiddels de taal van beurzen, banken en mafia’s.


Zes jaar vóór het einde van de meest bloedige eeuw in de geschiedenis van de mensheid — in de tijd dat voor Geert Mak  ‘het optimisme hoogtij vierde’ — zei Imre Kertész het volgende tijdens een toespraak, getiteld ‘De ongelukkige twintigste eeuw’:


Het is een feit dat in deze eeuw alles ontmaskerd is: alles heeft minstens éénmaal zijn ware gezicht laten zien, alles is echter geworden. De militair werd tot beroepsmoordenaar, de politiek tot misdaad, het kapitaal tot mensenvernietigingsindustrie compleet met lijkverbrandingsovens, de wet tot spelregels van het vuile spel, de wereldvrijheid tot gevangenis van de volkeren, het antisemitisme tot Auschwitz, het nationale gevoel tot genocide. Overal schijnt de ware intentie doorheen, alle idealen van onze eeuw zijn doordrenkt van geweld en destructiviteit. Misschien is de situatie zoals de grootste kenner van de ziel van de tijd, Franz Kafka, het verwoordde: ‘Het negatieve te doen is nog onze taak; het positieve is ons al gegeven.’


Na de heerschappij van achtereenvolgens fascisten, communisten en tenslotte de neoliberale kapitalisten te hebben ervaren, constateerde hij op zijn oude dag in De verbannen taal:


Het is in ieder geval een twintigste-eeuws verschijnsel dat politiek en cultuur niet alleen elkaars tegenpolen zijn geworden, maar ook elkaars vijanden. Dit is geen natuurlijke ontwikkeling, en de politiek die losgekomen is van de cultuur en die door haar macht een onbegrensde en gewetenloze alleenheerschappij verwerft, zorgt voor enorme verwoestingen  — zo niet in mensenlevens en materieel goed, dan toch in de psyche van de mensen. Het instrument van de verwoesting heet ideologie. In de twintigste eeuw, dit verschrikkelijke tijdperk van verlies van waarden, werden alle waarden tot ideologie. En het ergste is dat de moderne massa, die nooit deel heeft gehad aan cultuur, deze ideologieën als cultuur in zich heeft opgenomen.


Maar pas de Corona-lockdown doet Geert Mak beseffen dat hij en zijn publiek ‘met open mond [staan] te kijken naar die abrupte stilstand in de wereld, beklemd en vooral verbijsterd,’ aangezien zijn ‘favoriete columnist,’ Maxim Februari van NRC Handelsblad, hem had geopenbaard dat de ’toekomst niet te voorspellen’ is, en ‘van het weinige wat wel valt te voorspellen wil je de helft niet weten.’ Mak kent zichzelf zo slecht dat hij niet eens beseft dat dit altijd het geval is geweest, en juist hij een schoolvoorbeeld is van het niet willen weten. Sterker nog: het is kenmerkend voor alle Makkianen om ‘de helft’ van de werkelijkheid absoluut ‘niet' te willen 'weten.’ En daar staan ze nu, de propagandisten van de ‘urban elites,’ met lege handen. Met een mond vol tanden en een minimum aan kennis zien deze goed betaalde praatjesmakers nu ‘een gitzwarte horizon,’ die ‘iedere dag dichterbij [komt].’ Jarenlang hebben zij zichzelf en hun publiek in slaap gesust met simplistische politieke opinies. Maar de crisis waarin het Westen al sinds de opkomst van de massamaatschappij steeds verder werd ondergedompeld, is niet in de eerste plaats politiek, maar cultureel. De burger kan politici en opiniemakers niets verwijten, want die heeft deze dwazen zelf ‘gekozen,’ of op zijn minst geaccepteerd. De elite en haar pleitbezorgers in de politiek en de pers weerspiegelen de diepe culturele crisis waarin het Westen is beland. Het is daarom de hoogste tijd dat het publiek zich afwendt van al deze parasieten. Zij hebben de mensheid niets te bieden. 



John Berger: 'The human situation is tragic, the result of self-consciousness. It is not tragedy itself which is intolerable, what is intolerable is that this tragedy is not given its due dignity.'  



Geen opmerkingen:

The Real Terror Network, Terrorism in Fact and Propaganda

De hypocriete suggestie dat het genocidale geweld tegen de Palestijnse bevolking in feite pas op 7 oktober 2023 begon, zoals de westerse mai...