vrijdag 3 april 2020

Geert Mak's 'Grote verwachtingen' 46


In reactie op zijn meningsverschil met theatermaker George van Houts betreffende 9/11 en de bankencrisis schreef Arnon Grunberg:

Natuurkundigen hebben ook de zwaartekracht niet geheel doorgrond. Is de zwaartekracht volgens jou een 'inside job' van de CIA? Spinoza stelt dat het wonder onbegrepen realiteit is. Verhef je eigen onwetendheid niet tot samenzweringstheorie. Meer wordt niet van je verwacht.

De enig zinnige conclusie uit Grunberg’s onlogische nonsens is dat deze mainstream-opiniemaker geen logische argumenten bezit. Omdat ‘natuurkundigen’ de ‘zwaartekracht niet geheel hebben doorgrond’ betekent vanzelfsprekend dat de vraag of ‘de zwaartekracht’ een 'inside job van de CIA’ volkomen absurd is. Het vergelijken van appels met peren creëert alleen maar verwarring, waarmee de opiniemaker probeert zijn gelijk te halen. En het feit dat hij hier ‘Spinoza’ bijsleept om zijn tegenstander op te dragen ‘je eigen onwetendheid niet tot samenzweringstheorie’ te verheffen, demonstreert alleen maar hoe hautain en verbeten hij zijn machtspel uitvoert. Het gaat hem kennnelijk om leven en dood. Van Houts moet koste wat kost kalt gesteld worden. Zijn zienswijze moet verdacht worden gemaakt, aangezien die ‘uiterst gevaarlijk’ is voor allereerst Arnon’s eigen ‘complottheorie’ over 19 Arabische samenzweerders. In de belevingswereld van de zoon’ van joodse overlevenden is hier een kosmische strijd gaande tussen Goed en Kwaad, even bedreigend voor de mensheid als de Tweede Wereldoorlog voor zijn ouders was. Daarom heeft George van Houts geen recht van spreken. Voor Arnon Grunberg is twijfel aan de officiële lezing een doodzonde, aangezien in zijn ogen scepsis de kiem legt voor nieuwe gruwelen. 

Zelfs ‘gerechtvaardigde koloniale kritiek kan’ volgens Grunberg ‘geleidelijk een samenzweringstheorie worden.’ Hoe? Doordat ‘kritiek op het’ Amerikaans ‘imperium zo een manier’ wordt ‘om de eigen verantwoordelijkheid te ontlopen. De lokale bevolking, die slechts een pion zou zijn in handen van het monsterlijk imperium, wordt van alle zonden vrijgepleit.’ Door wie? Door ‘de aanhangers’ van ‘de samenzweringstheorie,’ die ‘er vanuit uit [gaan] dat machtige groeperingen — de vrijmetselaars, de Joden, het Amerikaanse establishment — de wereld besturen en dat wij nooit horen hoe het echt zit.’ En wie zijn die ‘aanhangers’ precies? In zijn column van maart 2020 in Amnesty’s maandblad Wordt Vervolgd noemt Grunberg geen namen, want dan zou hij publiekelijk en zelfs juridisch ter verantwoording kunnen worden geroepen door mensen die hij beschuldigt van een ‘uiterst gevaarlijke samenzwering’ tegen ondermeer ‘de Joden’ en ‘het Amerikaanse establishment.’ 

Het maffe is dat Grunberg’s ‘naakte waarheid’ niet berust op concrete feiten, maar op vage sentimenten. Dit, in tegenstelling tot bijvoorbeeld oud-president Carter die, op grond van zijn eigen directe ervaringen als insider, ontdekte dat de VS in handen was gevallen van een ‘machtige groepering,’ namelijk een ‘oligarchy with unlimited political bribery.’ In Grunberg’s voorstelling van zaken is Jimmy Carter daarom één van die gevaarlijke ‘samenzweringstheoretici,’ met een duidelijke ‘weerzin’ tegen de ‘traditionele media, want feiten kunnen’ complotdenkers ‘niet overtuigen,’ aangezien voor hen ‘ook verifieerbare feiten veelal bedrog’ zijn. Een andere autoriteit behorend tot Grunberg’s categorie van ‘samenzweringstheoretici’ is de Amerikaanse voormalige Nationale Veiligheidsadviseur, Henry Kissinger. Deze expert op geopolitiek gebied heeft namelijk in 2015 met klem gewaarschuwd dat voor de beleidsbepalers in Washington ‘breaking Russia has become an objective,’ terwijl ‘the long-range purpose should be to integrate it.’ Bovendien vallen de Amerikaanse deskundigen die waarschuwen voor oplopende spanningen in de Pacific Ocean waar ‘de VS zeker 60 procent van zijn vloot in de Zuidoost-Aziatische wateren’ heeft ‘gestationeerd,’ onder Grunberg’s definitie van ‘samenzweringstheoretici.’ Het wijzen op de dreiging van een alles vernietigende Derde Wereldoorlog in de 21ste eeuw, nu ‘China appears increasingly close to achieving technological parity with US operational systems and has a plan to achieve technological superiority,’ moet wel uit de koker komen van ‘uiterst gevaarlijke’ complotdenkers.  Grunberg’s ‘argumentatie’ is deze: 

De samenzweringstheorie geeft net als religie, zij het op een negatieve manier, betekenis aan wat aanvankelijk betekenisloos en willekeurig leek. Aanhangers van deze theorieën kennen doorgaans minder twijfels dan gelovigen. Zij menen immers niet oog in oog te staan met God, maar met de naakte waarheid zelf.

En aangezien zijn betoog begon met de beweringen dat ‘Weinig zo gevaarlijk is als de samenzweringstheorie,’ maar ‘dat’ dit ‘een dubieuze term’ is ‘want je eigen theorieën zijn natuurlijk nooit samenzweringstheorieën, het zijn altijd andermans theorieën die voor dat label in aanmerking komen,’ kan de lezer met recht concluderen dat ook opiniemaker Grunberg zelf op zoek is naar ‘wat aanvankelijk betekenisloos en willekeurig leek,’ en nu ‘minder twijfel’ bezit dan zijn gelovige orthodoxe ‘zus,’ die na haar ‘zwaar getraumatiseerde’ jeugd uitweek naar eerst Israel en vervolgens naar een Joodse ‘nederzetting’ op gestolen Palestijns land nabij ‘Jeruzalem,’ een veelzeggend detail, waaraan Arnon desgevraagd toevoegde:






In zo’n nederzetting kun je heel goedkoop wonen. Je vindt er een rare mengeling van mensen, ze wonen er om verschillende redenen, economisch, religieus, soms zijn ze mislukt in een ander land of daaruit verdreven.

Een nederzetting biedt de veiligheid van het oude dorp. Je weet wie je buren zijn, de deur staat open. Tegelijkertijd staat er een hek omheen en wordt een angstbeeld geschapen: de vijand woont op de andere heuvel, de Palestijnen. Mijn zus heeft zeven kinderen en vijftien kleinkinderen, ze zijn allemaal behoudend. Misschien is het gemakkelijk gelovig te zijn, je volgt de regels, zoals de zevendaagse rouw nadat iemand is gestorven. Dan hoef je niet zelf na te denken over wat je moet doen.

Gezien vanuit die optiek is eveneens het  zionisme van dit slag orthodox-gelovigen een ‘samenzweringstheorie’ die fanatici ‘troost’ biedt, en ‘twijfel’ wegneemt. Het probleem met Grunberg’s beweringen is dat ze dermate algemeen zijn dat men er alle kanten mee op kan. Uitgaande van Grunberg’s eigen complotdenken kan voor hem de voorloper van alle ‘samenzweringstheoretici’ ongetwijfeld niemand anders zijn dan Dwight Eisenhower, die in zijn presidentiële afscheidsrede begin 1961 de Amerikaanse bevolking waarschuwde voor de toenemende macht van wat hij het ‘militair-industrieel complex’ noemde. Zowel Jimmy Carter en Henry Kissinger als Dwight Eisenhower zijn alle drie, volgens Grunberg’s definitie, ‘samenzweringstheoretici,’ voor wie ‘ook verifieerbare feiten bedrog’ blijven. Het probleem met de mainstream-opiniemaker is alleen dat alle drie autoriteiten met ‘verifieerbare feiten’ hun argumentatie onderbouwden, en Grunberg niet, waardoor zijn meningen niet meer dan een ongeloofwaardige ‘complottheorie’ verraden.

Wanneer Grunberg beweert dat de ‘angst voor de catastrofe’ een ‘uitvloeisel is van angst voor de eigen sterfelijkheid’ en dat die vrees ‘diep’ zit, dan is de vraag wat de opiniemaker van het Amnesty-publiek nu eigenlijk wil zeggen met dit overbekende cliché? Dat het allemaal onzin is? Oké. So what? Zijn woorden lijken allemaal héél diepzinnig, maar blijken bij nadere beschouwing uitgekauwde gemeenplaatsen te zijn. Wat moet de lezer aan met de volgende tegeltjeswijsheid in Grunberg’s Amnesty-column van april 2020: ‘Leven blijft een casino, je moet geluk hebben’? Het wordt pas interessant wanneer hij aan deze platitude toevoegt dat het ‘geluk’ moeten hebben ‘een ondraaglijke gedachte’ is ‘voor iedereen die controle nastreeft, en wie streeft dat niet na.’ Hier spreekt de opiniemaker van het establishment allereerst en bovenal over zichzelf. Iemand die in zijn jeugd dermate ‘zwaar getraumatiseerd’ werd dat hij er als volwassene ‘een blijvend gevoel van onveiligheid en een dijk van een hechtingsprobleem’ aan overhield, streeft vanzelfsprekend als geen ander naar ‘controle,’ oftewel, naar macht. Zijn zus ontnapte aan de werkelijkheid door orthodox Joods te worden. Hijzelf ontvlucht de werkelijkheid door haar telkens weer opnieuw naar zijn hand te zetten. Zo krijgt hij even ‘controle’ over zijn bestaan. Even maar, want de realiteit blijft alom dreigend aanwezig, het ‘onverklaarbare’ is maar zeer tijdelijk ‘verklaarbaar,’ want welke ‘samenzweringstheorie’ hij ook aanhangt ‘de chaos blijkt,’ net als destijds voor zijn ‘zwaar getraumatiseerde’ ouders ‘een duivels plan.’ Om Grunberg’s verwijt aan ‘samenzweerderstheoretici’ te citeren: ‘Niets is wat het lijkt.’ Van het ene op het andere moment kan de hel losbreken, en word je gedeporteerd naar een of ander eindstation. Driekwart eeuw nadat de ‘jodentransporten’ naar ‘de concentratie- en vernietigingskampen Auschwitz-Birkenau, Sobibór, Bergen-Belsen, Theresienstadt en Mauthausen' stopten, worstelt Arnon Grunberg nog steeds met het zinloze van de massamoord, en luidt de inleiding van Het Parool-interview met hem: 

Bezette gebieden, de nieuwe roman van Arnon Grunberg, gaat over loslaten, schuldgevoel en liefde. Het verhaal komt volgens de schrijver dicht bij hemzelf. ‘Ik heb de neiging te veel te willen vasthouden.’ 

Hij kan niet anders dan zich vastklampen aan zijn slachtoffer-identiteit. Er is voor hem geen andere mogelijkheid. In zijn bewustzijn heerst nog steeds een alles omvattende ‘samenzwering’ tegen ‘de Joden’ en ‘het Amerikaanse establishment.’ Zonder die ‘samenzwering’ zou hij geen identiteit hebben, en zou hij er naar op zoek moeten. Niet voor niets verklaarde Arnon toen in 2015 de oorlogsmemoires van zijn moeder verschenen, dat zijn eigen ‘oeuvre een voetnoot’ was ‘bij dit boek, en bij mijn moeders leven.’ Het tragische is dat de zoon na Auschwitz nooit meer dan ‘een voetnoot’ kan worden bij zijn moeders lijden. Doordat ook voor hem ‘de chaos een duivels plan’ lijkt, is het interessant die ‘chaos’ in zijn eigen getormenteerde hoofd te analyseren. In Het Parool van 11 januari 2020 vertelde Grunberg ‘erg om’ zijn ‘verhaal’ in de nieuwe roman ‘Bezette gebieden’ te hebben ‘moeten huilen,’ terwijl hij toch opmerkte ‘niet zo’n enorme huiler,’ te zijn. In dit ‘verhaal’ gaat het evenwel indirect over de dood van zijn moeder. Grunberg:

Bezette gebieden komt dicht bij mezelf. Ik heb gelachen, maar ik heb ook erg moeten huilen. Het afgelopen jaar heb ik sowieso veel gehuild, en ik ben niet zo’n enorme huiler. Bij het teruglezen greep het me weer aan.

Misschien is het gek om om je eigen boek te huilen, maar het is als huilen om een film of een ander boek. Het is een verhaal waar je helemaal in zit. Toen mijn moeder stierf, had ik de rouw zo verwacht, dat het meeviel. Misschien is de rouw later gekomen, daarna pas, via omwegen.

Loslaten is moeilijk. Ik vind het in elk geval heel moeilijk. Ik heb de neiging te veel te willen vasthouden. Tussen ouder en kind is dat moeilijk, maar ook tussen geliefden en vrienden. Doordat ik een sterke beroepsethiek heb, laat ik noodgedwongen vaak los. Ik heb altijd een excuus om weg te gaan, ik moet werken. Maar steeds als ik zeg: ‘Ik moet weg,’ stel ik iemand teleur. Daar worstel ik mee. Het geeft me een schuldgevoel en vervolgens compenseer ik dat. Ik meen mijn vertrek te moeten goedmaken. Kadoke zegt tegen zijn nieuwe geliefde: ‘Ik wilde je te veel, ik wilde je niet genoeg.’ De vraag is: moet je naar je schuldgevoel luisteren?

Interviewster Maaike Lange: En?

Mijn trainer van krav maga, een verdedigingssport, stond op het punt te trouwen, de bruidsjurk was al gekocht, en toen wilde hij niet meer. Hij kreeg als raad: vermoord je schuldgevoel, want je helpt er niemand mee.

Het is een interessant dilemma. Moet je naar je schuldgevoel luisteren en na vijftig jaar huwelijk zeggen dat je schuld en liefde hebt verward? Steeds vaker denk ik dat schuld niet altijd een goede raadgever is. Schuldgevoel kan zelfs een uitnodiging zijn tot manipulatie. Hier is mijn schuldgevoel, maak er gebruik van.

Als ik het goed begrepen heb worstelt Grunberg met ‘schuldgevoel,’ wanneer hij niet zichzelf, met zijn gecultiveerd slachtofferschap, maar de Ander, die hij had toevertrouwd lief te hebben, plotseling laat vallen. Voor hem ‘een interessant dilemma,’ maar voor een journalist als ik is veel interessanter te weten of dit werkelijk een 'schuldgevoel' is of een chronisch gebrek aan verantwoordelijkheidsbesef. Het betreft hier immers een 49-jarige man met een ‘hechtingsprobleem,’ als gevolg van een getraumatiseerde jeugd. Aan alleen maar een ‘schuldgevoel’ heeft het individu inderdaad niets, tenzij het hem attent maakt op het feit dat hij zijn geliefde bedrogen heeft met valse gevoelens en beloften. Waar het eigenlijk om draait is: tot welke leeftijd kan men zich verschuilen achter een ‘zwaar getraumatiseerde moeder,’ die in haar onpeilbaar verdriet door haar zoon niet getroost kon worden, en daarnaast geen ruimte had voor affectie? Hoelang kan iemand zijn trauma’s koesteren? Het is een klassiek gegeven. In een artikel van 4 juni 2019 met als kop ‘Woedende Sunny Bergman Kraakt Arnon Grunberg’ kan men daarover het volgende lezen :

Documentairemaakster Sunny Bergman heeft geen goed woord over voor schrijver Arnon Grunberg en hoe hij is omgegaan met haar goede vriendin Roos van Ees. Via Facebook laat zij haar licht schijnen op de relatie tussen de twee, zo pikte de Telegraaf op.

Van Ees en Grunberg hebben vier jaar lang een relatie gehad, maar volgens Bergman had deze relatie ook een schaduwzijde. Een aantal weken geleden zocht Grunberg voor de rubriek 'seksmails' van de Volkskrant contact met Bergman. Ze zat hier echter niet bepaald op te wachten. Ze reageerde wel, maar haar brief werd door de ontvanger geweigerd, maandag klapte ze via Facebook uit de school.

Van Ees en Grunberg reisden op hun beurt door de VS om afscheid van elkaar te nemen en maakten hier een reeks over, hierin kwamen een aantal feiten naar boven die niet op Bergman's goedkeuring konden rekenen.

De documentairemaakster die bekend is van films als Wit is ook een Kleur, waarin ze institutioneel racisme aan de kaak stelt, en Sletvrees, waarin ze de verschillen benadrukt tussen mannen en vrouwen met veel bedpartners, meent dat haar goede vriendin jarenlang door de auteur is gebruikt als inspiratiebron voor zijn verhalen.

Directe aanleiding van deze zeer uitgebreide en laaiende longread was een verzoek van Grunberg aan Bergman. Hij vroeg haar vijf weken geleden om een bijdrage aan zijn verhalenreeks over zijn recente relatiebreuk en seks voor de Volkskrant. Ook Roos van Ees vertolkte hierin een belangrijke rol en schreef de laatste bijdrage in de serie. Hierin stelt zij dat de relatie met Grunberg onvervangbaar was: 'op de beste en op de slechtste manier. Jij bent een vrouwen­verzamelaar. Je viert jouw verjaardag eens in de vijf jaar, elke verjaardag is er een nieuwe geliefde aan jouw zijde,’ zo schetst zij.

Hoewel Bergman van de romanschrijver vooraf een carte blanche kreeg om te 'schrijven wat ze wilde,’ werd haar tekst na ontvangst toch niet in dank afgenomen. Steker nog; hij werd geweigerd. 'Onaangenaam' en 'niet publicabel,’ zo luidde de respons. Ook het aanbod om met de auteur uit eten te gaan werd van tafel geveegd.


Een longread over Arnon Grunberg, zijn ex Roos van Ees en over kunstenaars die denken dat hun klootzakkerig gedrag toelaatbaar is zolang ze er maar eerlijk over zijn want 'alles in de naam van kunst.’

Zo'n acht jaar geleden kwam ik Roos Van Ees tegen bij een VPRO event. Ik complimenteerde haar met de mooie en kwetsbare thema avond die ze had gemaakt voor de VPRO. We raakten aan de praat en Roos bleek een extreem intelligente jonge filosofiestudent met een gigantisch professioneel netwerk en onverwacht veel werkervaring voor iemand zo jong (volgens mij was ze toen nog 19) Ik vroeg haar voor me te werken en al snel werden we naast collega's ook feministische geestverwanten en beste vrienden. We maakten samen in de afgelopen jaren Sletvrees, Sunny side of Spirit, Tent en Seks en Man Made. Ze is een steun en toeverlaat voor mijn hele gezin.

Misschien hebben jullie de stukken van Grunberg gelezen over zijn pijnlijke break up met Roos. Nu heeft Roos zelf het laatste woord geschreven. Het is prachtig. Lees het en bekijk haar begeleidende kunstwerken. 

Roos: ‘Onze reis, onze liefde, ons einde is geen literatuur, het is ons leven. Jij bent voor mij geen personage en ik wil niet langer jouw personage zijn, noch in de schaduw van jouw pen leven. Wellicht is dit stuk slechts een onvolledige voetnoot bij alles wat jij al hebt geschreven, toch is het een ­eigen stem.

De afgelopen vijf weken kreeg jij regelmatig berichten van mensen die je complimenteerden met je prachtige, rauwe stukken in deze krant. Beseffen die mensen wel dat het leed dat jij zo prachtig verwoordt geen fictie is? Of is men er in jouw geval aan gewend geraakt dat alles literatuur is en iedereen een personage? Soms vraag ik me zelfs af of jij je nog wel realiseert dat ik echt besta en niet een van je personages ben.’

Een paar weken geleden vroeg Arnon mij voor zijn seksmail in de Volkskrant. Ik zei: maar ik ben woedend op jou. Hij zei: je mag alles schrijven. Dit was mijn brief:

‘Arnon,

we kennen elkaar omdat je vier jaar een relatie gehad hebt met mijn goede vriendin en collega R. Je hebt haar een paar weken geleden verteld dat je verliefd op een ander bent en dat je geen liefdesrelatie meer met haar wilt. De volgende ochtend ontdekte ze dat ze zwanger van je is. Ondanks dit drama besloten jullie twee alsnog samen op een reis door Amerika te gaan met als thema ‘de liefde.’ R belt me soms huilend op om me te vertellen hoe gemeen je tegen haar bent. Daarom ben ik verbaasd dat je me vraagt voor deze rubriek. Ik heb momenteel weinig sympathie voor je. Sterker nog: ik ben heel boos op je. Niet omdat je verliefd bent op een ander. Dat kan iedereen gebeuren. Ik was woedend toen ik van R hoorde dat je haar onder druk probeerde te zetten middels intimidatie om een abortus te plegen. Het concept ‘baas in eigen buik’ is je wellicht niet bekend? Ik ben boos omdat je publiekelijk schrijft over het kind wat jij niet wilt, terwijl het nog in haar buik zit. Ik ben boos omdat voor jou al dit drama en verdriet ‘inspiratie’ is. Ik weet dat je een keer R aan haar haren door de hotellobby getrokken hebt omdat je zo jaloers was. Ik zie dat je vooral jongere vrouwen kiest, en ze na een paar jaar inruilt voor een nieuwe. Ik vermoed dat een gelijkwaardige langdurige liefdesrelatie niet aan je besteed is omdat je geen waarachtige verbinding aan kan gaan. Het kan, het is jouw privilege, maar houd die vrouwen dan niet voor de gek. Door bijvoorbeeld met ze te trouwen, zoals je met R hebt gedaan (weliswaar niet voor de wet, maar wel volgens de Joodse traditie). Wees eerlijk over je eigen onvermogen. 
Sunny

PS deze rubriek en al je avances op papier aan vrouwen die daar — naar ik hoor — meestal niet op zitten te wachten, vind ik een beetje creepy. Ik heb ja gezegd nadat ik R om toestemming heb gevraagd. Ik hoop dat je mijn kritiek niet op haar afreageert. O en het honorarium van een etentje wat je biedt voor mijn bijdrage begrijp ik niet helemaal? Waarom niet gewoon de fee die je hier voor krijgt eerlijk delen? Of vind je het gevoel van de weldoener zijn die iemand trakteert fijn?’

Blijkbaar mocht ik toch niet alles schrijven. Arnon vond deze mail 'onaangenaam' en 'niet publicabel.’ Ik post het omdat ik zijn gedrag ook 'onaangenaam' vind. Ik vind het belangrijk om te onderstrepen dat we als maatschappij veel te vaak machtige mannen laten weg komen met gedrag wat we bij een vrouw nooit zouden accepteren.

En in het geval van Arnon noemt Roos het 'het Kluun effect': je geeft toe dat je onvermogend en een klootzak bent en dat is dan vervolgens een vrijbrief om je zo te blijven gedragen. En we vinden het vaak nog charmant ook. Zogenaamd omdat de man 'een genie' is. 

Maar wat is kunst zonder een hart? Gelukkig heeft Roos wel kunst kunnen maken met een hart.


Het betreft hier niet een gestrande kalverliefde, maar een volwassen relatie tussen een zwangere vrouw en een opiniemaker van de reguliere pers die her en der over van alles en iedereen zijn mening spuit, in de overtuiging dat hij het allemaal beter weet. Maar wat voor man gaat achter het masker schuil? Uit zijn teksten en de ervaringen van anderen vrees ik dat Grunberg een onvolwassen kind is, een narcist, iemand met een onverzadigbare geldingsdrang, die als poseur zijn publiek een rad voor ogen draait. Een voorbeeld:

In De Groene Amsterdammer van 3 april 2019 deelde Grunberg in een ‘essay’ over zijn ‘onoverwinnelijkheid’ zijn volgelingen mee:

Het is de hoop op de overwinning die de vijand zo begeerlijk maakt, aldus de Duitse rechtsgeleerde Carl Schmitt. Overwinnen is, inderdaad, een verrukkelijke sensatie.

Hij werkt dit als volgt uit:

Diep in de politiek zit het irrationele, en juist daarom kan de Duitse rechtsgeleerde Carl Schmitt (1888-1985) schrijven dat oorlog de uiterste consequentie van de politiek is, die immers onderscheid moet maken tussen vriend en vijand. Oorlog is de ‘permanent aanwezige vooronderstelling’ van de politiek. Zonder vijand geen overwinning; het is precies de hoop op de overwinning die de vijand zo begeerlijk maakt. Om het concept en het gevoel van de overwinning werkelijk tot ons door te laten dringen, om te ontsnappen aan het misschien niet zo leefbare besef dat leven niets is dan smadelijke nederlagen, hebben wij een vijand nodig. Ik had ook over tegenstander of opponent kunnen spreken, maar waar men nog spreekt over tegenstander en opponent, is het beschaafde discours niet verlaten en waar dat discours nog niet is verlaten is de overwinning geen overwinning maar een compromis.

Het kan niet genoeg worden benadrukt: tegenover de vijand staan betekent dat het beschaafde discours is verlaten. De grensoverschrijding, de overtreding, is per definitie buiten dat discours treden.

Wie ontkent dat dat nodig is, dat die behoefte bestaat, ontkent het menselijke in zichzelf en de ander, hij ontkent het ongehoorde van het leven en daarmee het leven zelf, al heeft bijvoorbeeld de religie geprobeerd de primitieve impulsen te beheersen door ze te reguleren.

Pas op driekwart van zijn betoog wijst Grunberg erop dat Schmitt een overtuigde nazi was:

Sinds ik mij met Schmitt heb beziggehouden voor een essay over de politiek, de staat, vriend en vijand, kan ik de sensatie van onoverwinnelijkheid niet van hem loskoppelen, en niet van de monsterlijke afgod die hij heeft gediend en waarvan hij nooit afstand heeft willen nemen: het nazisme. Is dat niet het wezen van het fascisme, dat de fascist vanwege zijn geboorte meent recht te hebben op onoverwinnelijkheid? Schmitt heeft zijn zinnen gezet op het ongehoorde, met een intellectualisme dat aan het zicht moet onttrekken hoe ongehoord het eigenlijk is wat er staat.

Juist vanwege dit laatste omarmt Arnon Grunberg het nazi-beginsel dat de ‘vijand zo begeerlijk’ is door ‘de hoop op de overwinning.’ Ook hier weer duikt hetzelfde poseurschap op als in zijn recente retorische vraag: ‘Wie flirt niet graag van tijd tot tijd met de ondergang?’ Als opiniemaker geeft hij in De Groene Amsterdammer drie voorbeelden van zijn gevoel, meer is het niet, van ‘overwinnelijkheid.’ Het eerste was na de ‘bescheiden ontploffing’ van een overvliegende Taliban-granaat toen hij in 2006 op Kandahar Air Field als verslaggever bij het Nederlandse leger ‘embedded’ was. Sinds die gebeurtenis, zo meldt Grunberg:

ben [ik] naar de sensatie van onoverwinnelijkheid terug blijven verlangen, zonder precies te kunnen zeggen waaruit het verrukkelijke van die sensatie nou precies bestond. Misschien al te reële, al te grote vrijheid; kortstondig had ik het idee gehad buiten de beschaving te staan, een misschien wel verslavende prikkeling.

Dezelfde ‘sensatie’ ondervond hij toen hij in Brooklyn met een honkbalknuppel bedreigd werd door de partner van een mevrouw die druk doende was Arnon thuis op haar bank ‘te pijpen,’ en hij meende ‘nooit zo dicht bij de dood’ te zijn ‘geweest.’ Maar het enige dat zijn beschijving bij mij opriep was een onbedaarlijke lachbui, vanwege de  Woody Allen-achtige lulligheid, waarmee hij aan de vermeende 'dood' ontsnapte. Grunberg schreef:

Hij duwde me van zijn bank en omdat ik vreesde dat het slaan nu zou beginnen kroop ik naar een hoek van de kamer waar ik me zo klein mogelijk maakte. Mijn bril deed ik af, als ik het zou overleven was het prettig dat ik straks een bril had om te kunnen zien. Ik begon te bidden. Niet omdat ik plotseling in God geloofde, maar omdat ik dacht dat als ik de gebeden die ik me herinnerde uit mijn jeugd in het Hebreeuws zou opzeggen – een taal die hij niet sprak – ik onderstreepte dat ik echt niet van plan was te sterven. Het bidden was de bevestiging van mijn levenswil. Ik was niets dan onwil om te sterven, en zo kroop ik, met mijn bril in mijn hand, als een hond over de grond, almaar zeggend: sjema jisrael, adonai elohenu adonai egad. Vermoedelijk de belangrijkste zin uit de joodse liturgie, ruwweg vertaald als: hoor Israël, de Eeuwige is God, de Eeuwige is Eén.

Mijn vijand keek naar dit tafereel en zei tegen Michela (zijn partner. svh), ook deze woorden zal ik nooit vergeten: ‘En deze homo noem je een man.’

Ik hoopte dat door bij voorbaat al als een zieke hond in de hoek van een kamer weg te kruipen ik een onwaardige tegenstander zou worden, dat mijn vijand mij de eer van het gedood worden niet meer zou gunnen en mij als onwaardige zou laten leven. De eervolle dood liet ik met graagte aan anderen over, geef mij maar het smadelijke leven al moest ik daarvoor een ontmande man zijn.

Hier portretteert Grunberg zich niet alleen als de Jiddische schlemiel, die als gevolg van zijn onnozelheid door het oog van de naald kruipt, maar tevens als een 'onoverwinnelijk' slachtoffer, terwijl hij ook dader was. Dit verklaart tegelijk zijn populariteit in vooral Nederland. Hij speelt namelijk het eeuwige slachtoffer, iemand die weliswaar ongevaarlijk is, maar toch altijd de dupe lijkt te worden van krachten die hem boven de pet gaan. In  werkelijkheid heeft de schlemiel zelf die 'krachten' opgeroepen. En zo weet hij, net als de massamens, het ‘gevaar’ te ontsnappen te worden aangesproken op zijn eigen verantwoordelijkheid. Dat is de troefkaart bij uitstek voor het grote publiek. Als de mens in een massamaatschappij ergens voor terugdeinst dan is het wel verantwoording nemen. Het is een uitgekookte houding, al was het maar omdat niet de held, maar de schlemiel ‘wordt bekeken met ogen van liefde.’ Hij is een ‘pechvogel voor wie we vertedering voelen, omdat we weten dat het leven niet altijd makkelijk is. Dat we allemaal maar wat aanklooien,’ zo zette de dichteres Stella Bergsma in de Volkskrant uiteen, ‘Het woord komt uit het Jiddisch, de Joodse mengtaal van Hoogduits en Hebreeuws. Het is terug te voeren op de Hebreeuwse naam Selumiel, die letterlijk ‘mijn vrede is God’ betekent.’ De postmoderne mens in een van zichzelf vervreemde cultuur kan zich moeiteloos identificeren met de al even machteloze schlemiel, die nergens greep op heeft, zelfs niet op zijn eigen bestaan. In haar boek The Schlemiel As Modern Hero (1971) toont de joods Amerikaanse geleerde Ruth R. Wisse, Professor of Yiddish Literature and Professor of Comparative Literature at Harvard University emeritus, dat de schlemiel het product was van de Jiddische sociale- en politieke omstandigheden in de achterlijke shtetels van Oost Europa. Hij was een man, nooit een vrouw, die zichzelf als machteloos zag in een wereld waar alles om macht draaide. Om te kunnen overleven in een werkelijkheid, gedomineerd door macht en geweld, speelde de schlemiel de rol van anti-held.

En dus verandert Grunberg, wiens pijpbeurt plotseling werd onderbroken, razendsnel in een schlemiel om aan ‘de eervolle dood’ te kunnen ontsnappen. Alleen op die manier weet de zoon van ‘zwaar getraumatiseerde’ joodse ouders zich ‘onoverwinnelijk’ te wanen. En alleen op deze wijze kan hij dicht bij zijn inmiddels overleden moeder komen, die door haar onverwerkte Auschwitz-ervaringen de liefde van haar zoon niet kon beantwoorden, en elke poging haar te behagen op niets uitliep. De NRC wees erop dat volgens de Leidse letterkundige Yre van Dijk in haar monografie over Grunberg 'de verknipte relaties tussen mannen en vrouwen in de romans terug te voeren' zijn 'tot Grunbergs symbiotische relatie met zijn getraumatiseerde moeder, die hij zo bemint dat het op een liefdesrelatie lijkt. Een gewelddadige liefde, la tendre guerre. ‘Ik kom niet uit de oorlog, ik kom uit mijn moeder,’ schrijft hij. Als in 2015 de oorlogsmemoires van zijn moeder verschijnen, stelt hij: ‘Mijn oeuvre is een voetnoot bij dit boek, en bij mijn moeders leven.’

De sterke betrokkenheid bij zijn moeder leidde tot een wanhopige  afhankelijkheid aan haar, waardoor hijzelf belemmerd werd in het ontwikkelen van een eigen identiteit. Het is alsof hij de gebeurtenissen die zijn moeder traumatiseerden wil herbeleven, niet zozeer als fictie, maar als non-fictie, om zodoende de ‘sensatie van onoverwinnelijkheid’ te beleven. Hoewel dit een onmogelijke opgave blijft, gaat Grunberg daarbij zover dat hij intellectueel sympathiseert met de nazi-ideoloog Carl Schmitt die hij ondermeer als volgt opvoert:    

Schmitt wordt graag net als bijvoorbeeld Nietzsche een ‘gevaarlijke denker’ genoemd, wat iets merkwaardigs heeft, want waar het denken is, is het potentieel gevaarlijk; als denken zich alleen langs de sociaal wenselijke paden begeeft, kan dat dan nog wel denken worden genoemd? Waarmee niet gezegd is dat het sociaal onwenselijke een bewijs is voor waarlijk denken.

Omdat hij Schmitt in De Groene Amsterdammer tamelijk terloops opvoert, wijs ik erop dat ik vijf jaar geleden, op 26 maart 2015, het volgende fragment van Wikipedia over deze ‘radicale antisemiet’ op mijn weblog plaatste:

Zoals ondermeer de illegale inval in Irak aantoonde, gaan de neoconservatieve beleidsbepalers niet van de waarheid uit, maar van wat zij beschouwen als 'nobele leugens,' een begrip dat werd gepopulariseerd door de politiek ideoloog Leo Strauss, geestelijk vader van de Amerikaanse neoconservatieven en leerling van de Duitse twintigste eeuwse filosoof en politiek theoreticus Carl Schmitt. Enige achtergrond informatie: 

Schmitt is a major figure in 20th century legal and political theory, writing extensively on the effective wielding of political power. His work has been a major influence on subsequent political theory, legal theory, continental philosophy, and political theology in the 20th century and beyond…

Schmitt joined the Nazi Party on 1 May 1933. Within days of joining the party, Schmitt was party to the burning of books by Jewish authors, rejoicing in the burning of 'un-German' and 'anti-German' material, and calling for a much more extensive purge, to include works by authors influenced by Jewish ideas. In July he was appointed State Councillor for Prussia (Preußischer Staatsrat) by Hermann Göring and became the president of the Vereinigung nationalsozialistischer Juristen ('Union of National-Socialist Jurists') in November. He also replaced Hermann Heller as professor at the University of Berlin (a position he held until the end of World War II). He presented his theories as an ideological foundation of the Nazi dictatorship, and a justification of the 'Führer' state…



Half a year later, in June 1934, Schmitt became editor in chief for the self-published newspaper 'Deutsche Juristen-Zeitung' […] in July 1934, he justified the political murders of the Night of the Long Knives as the 'highest form of administrative justice' ('höchste Form administrativer Justiz') and the authority of Hitler with 'The leader defends the law' ('Der Führer schützt das Recht'). Schmitt presented himself as a radical anti-semite and also was the chairman of a law teachers' convention in Berlin in October 1936, where he demanded that German law be cleansed of the 'Jewish spirit' ('jüdischem Geist'), going so far as to demand that all publications by Jewish scientists should henceforth be marked with a small symbol…

In 1945, Schmitt was captured by American forces and, after spending more than a year in an internment camp, he returned to his home town of Plettenberg following his release in 1946… 

Schmitt refused every attempt at de-nazification, which effectively barred him from positions in academia. Despite being isolated from the mainstream of the scholarly and political community, he continued his studies especially of international law from the 1950s on, and he received a never-ending stream of visitors, both colleagues and younger intellectuals, until well into his old age…

Schmitt supported the emergence of totalitarian power structures in his paper 'Die geistesgeschichtliche Lage des heutigen Parlamentarismus' (roughly: 'The Intellectual-Historical Situation of Today's Parliamentarianism,' translated as The Crisis of Parliamentary Democracy by Ellen Kennedy). Schmitt criticized the institutional practices of liberal politics, arguing that they are justified by a faith in rational discussion and openness that is at odds with actual parliamentary party politics, in which outcomes are hammered out in smoke-filled rooms by party leaders. Schmitt also posits an essential division between the liberal doctrine of separation of powers and what he holds to be the nature of democracy itself, the identity of the rulers and the ruled. Although many critics of Schmitt today, such as Stephen Holmes in his The Anatomy of Anti-Liberalism, take exception to his fundamentally authoritarian outlook, the idea of incompatibility between liberalism and democracy is one reason for the continued interest in his political philosophy.

Voor een goed begrip is het belangrijk te weten dat de geopolitieke opvattingen van de Amerikaanse neoconservatieven in zowel de regering Bush junior als in de regering Obama sterk beïnvloed werden door de opvattingen van de joodse leerling van Carl Schmitt, te weten, Leo Strauss: 

Prior to the US invasion of Iraq in 2003 the White House failed to heed warnings from military and intelligence analysts about possible repercussions from the violent overthrow of Saddam Hussein. Now it seems the U.S. is again failing to heed warnings about the potential risks of an attack on Iran. I asked Professor Boyle his view on why the present administration ignores such warnings:

Professor Francis A. Boyle: 'Well you have to understand the neoconservative mentality. I went to the University of Chicago with these people, (Paul) Wolfowitz and all the rest of them, and I went through the same program, the Department of Political Science run by the neocon founder Leo Strauss. His mentor in Germany before he came to the United States was Carl Schmitt who went on to become the most notorious Nazi law professor of that benighted era who tried to justify in legal terms every hideous atrocity the Nazis inflicted on anyone.

So the neocons had been thoroughly brainwashed I would say, as they attempted to do to me at the University of Chicago, in Schmitt, and Strauss, and Nietzsche and Machiavelli. These are the people we are dealing with. They are extremely dangerous, very bright, cunning and ruthless, and they are really out to dominate and control the two-thirds of the world’s hydrocarbon resources in Eurasia. — An objective that Zbigniew Brzezinski identified a while ago in his book, The Grand Chess Board.'

Kortom, het is veelzeggend dat ook Arnon Grunberg -- in de rol van schlemiel -- in navolging van de nazi-ideoloog Carl Schmitt, stelt dat ‘Overwinnen, inderdaad, een verrukkelijke sensatie [is].’ 

Meer daarover de volgende keer. 






1 opmerking:

Rene Westermann zei

Op deze weblog werd ik attent gemaakt over het geval A. Grunberg. De schrijver van deze weblog liet mij het volgende over A. Grunberg weten. Grunberg schreef dat hij:

naar de sensatie van onoverwinnelijkheid terug blijven verlangen, zonder precies te kunnen zeggen waaruit het verrukkelijke van die sensatie nou precies bestond. Misschien al te reële, al te grote vrijheid; kortstondig had ik het idee gehad buiten de beschaving te staan, een misschien wel verslavende prikkeling.

Even later beschrijft Grunberg, als hij weer in Brooklyn is, stadsdeel van de grote stad N.Y.C, welgelegen in de heilstaat U.S.A, waar meer dan zestig miljoen mensen beneden de armoede grens leven, een affaire heeft met ene zekere Michela en betrapt werd door haar partner, die uit woede naar [zijn] honkbalknuppel greep:

Hij duwde me van zijn bank en omdat ik vreesde dat het slaan nu zou beginnen kroop ik naar een hoek van de kamer waar ik me zo klein mogelijk maakte. Ik begon te bidden. Niet omdat ik plotseling in God geloofde, maar omdat ik dacht dat als ik de gebeden die ik me herinnerde uit mijn jeugd in het Hebreeuws zou opzeggen – een taal die hij niet sprak – ik onderstreepte dat ik echt niet van plan was te sterven. Het bidden was de bevestiging van mijn levenswil. Ik was niets dan onwil om te sterven, en zo kroop ik, met mijn bril in mijn hand, als een hond over de grond, almaar zeggend: sjema jisrael, adonai elohenu adonai egad. Vermoedelijk de belangrijkste zin uit de joodse liturgie, ruwweg vertaald als: hoor Israël, de Eeuwige is God, de Eeuwige is Eén.

Even later schrijft hij [A. Grunberg]:

De eervolle dood liet ik met graagte aan anderen over.....

Dit betoog van A. Grunberg kan op twee manieren worden opgevat

(1) Niet serieus nemen en onbedaarlijk om lachen

(2) Het weerzinwekkende van Grunberg is de schlemiel uithangen, zo iedereen te behagen
en aan zijn kant te krijgen. Uiteindelijk kost dat mensenlevens. Naar de hel met hem!
[Grunberg]



LIKELY RAPED TO DEATH BY JEWISH ZIONISTS