Arnon Grunberg 'met zijn in 2015 overleden moeder Hannelore Grünberg-Klein.' https://www.nrc.nl/nieuws/2018/11/15/de-shoah-kan-wel-tegen-een-stootje-a2755388
Nog afgezien van het feit dat Arnon Grunberg’s verwijt aan theatermaker George van Houts dat diens ‘samenzweringstheorie over 9/11 en over de bankencrisis’ kortweg ‘uiterst gevaarlijk’ zou zijn in werkelijkheid op niets concreets berust, zoals ik heb proberen duidelijk te maken, blijft de vraag voor wie deze ‘theorie,’ volgens deze mainstream-opiniemaker, zo ‘uiterst gevaarlijk’ is. In elk geval niet voor het grote publiek, zoveel is duidelijk. Maar voor wie dan wel? Het enig plausibele antwoord is: voor het establishment. De vraag is dan ook gerechtvaardigd: waarom werpt Grunberg zich op als pleitbezorger van de gevestigde orde? Immers, zoals de dichter W.B. Yeats ooit eens opmerkte: ‘[o]ut of the quarrel with others we make rhetoric; out of the quarrel with ourselves we make poetry.’ En ook de vroeg gestorven Nederlandse auteur Frans Kellendonk wees erop dat ‘[v]oor de schrijver ethiek iets persoonlijks’ is, terwijl de ‘journalistiek een publieke moraal [preekt].’ Als kind van een joods 'gezin dat zwaar getraumatiseerd is door de Tweede Wereldoorlog. Zijn moeder Hannelore Grünberg-Klein (1927-2015) overleefde Auschwitz, waar ze naar eigen zeggen betrekkelijk goed behandeld was. Zijn vader zat op talrijke adressen ondergedoken,' mist opiniemaker Grunberg een tragisch levensgevoel, waarover de auteur Milan Kundera in 2003 schreef:
Hitler had not only brought horrors upon Europe but also stripped it of its sense of the tragic. Like the struggle against nazism, all of contemporary political history was thenceforth to be seen and experienced as a struggle of good against evil. Wars, civil wars, revolutions, counter-revolutions, nationalist struggles, uprisings and their repression have been ousted from the realm of tragedy and given over to the authority of judges avid to punish. Is this a regression? A relapse into the pre-tragical stage of humankind? But if so, who has regressed? Is it history itself? Or is it our mode of understanding history? Often I think: tragedy has deserted us; and that may be the true punishment.
Aan Grunberg’s houding kleeft een zwart-wit simplisme. Met betrekking tot dit gemis schreef Milan Kundera in zijn in 2005 verschenen essay And If the Tragic Has Deserted Us?:
De grote menselijke conflicten bevrijden van de naïeve interpretatie als een strijd tussen goed en kwaad, ze begrijpen in het licht van het tragische, was een enorme prestatie van de geest; het bracht de onvermijdelijke relativiteit naar voren van menselijke waarheden; het maakte de noodaak duidelijk om rechtvaardig te zijn tegen de vijand. Maar het morele manicheïsme heeft een onvernietigbare vitaliteit.
Tegelijkertijd is het manicheïsme van Arnon Grunberg het enige wapen waarmee hij zijn publiek kan enthousiasmeren en, belangrijker nog, mobiliseren. Dit is het onvermijdelijke gevolg van de rol die een opiniemaker is toebedeeld in een massamaatschappij. Al in de negentiende eeuw waarschuwde de Deense filosoof Søren Kierkegaard met betrekking tot ‘The Public’:
In order that everything should be reduced to the same level it is first of all necessary to procure a phantom, a spirit, a monstrous abstraction, an all-embracing something which is nothing, a mirage — and that phantom is The Public. It is only in an age which is without passion, yet reflective, that such a phantom can develop itself with the help of The Press which itself becomes an abstraction.
Belangrijk daarbij is te weten dat het publiek, aldus Kierkegaard, in feite ‘the real Leveling Master’ is ‘rather than the actual leveler,’ hetgeen voor de hand liggend is, aangezien het de taak van ‘The Press’ is het publiek te behagen, en zich daarom moet aanpassen aan het mentale niveau en de smaak van de massa. Kierkegaard maakte de lezer dan ook erop attent dat:
The public is a monstrous nothing. The public is a concept which could not have occurred in antiquity, because the people en masse… took part in any situation that arose, and were responsible for the actions of the individual, and, moreover, the individual was personally present and had to submit at once to applause or disapproval for his decision.
Dit laatste is van vitaal belang te beseffen om eveneens de reguliere media te kunnen doorgronden. De opiniemaker van de commerciële media weigert domweg in te gaan op de argumenten van degenen die hem ter verantwoording roepen, en aangezien het morele gehalte van het ‘het publiek’ een afspiegeling is van het gemiddelde, zal kritiek altijd beperkt blijven tot een minderheid van enkele individuen. Zelfs al zou hij of zij het te gortig maken voor een deel van ‘het publiek’ dan nog zullen opiniemakers een substantieel deel van de massa achter zich krijgen. Een westerse columnist kan zich volstrekt onverantwoordelijk gedragen, zonder dat hij/zij de consequenties ervan hoeft te dragen, want, aldus Kierkegaard:
when the sense of association in society is no longer strong enough to give life to concrete realities is the Press able to create that abstraction ‘the public,’ consisting of unreal individuals who never are and never can be united in an actual situation or organization — and yet are held together as a whole.
The public is a host, more numerous than all the peoples together, but it is a body which can never be reviewed, it cannot even be represented, because it is an abstraction. Nevertheless, when the age is reflective and passionless and destroys everything concrete, the public becomes everything and is supposed to include everything. And that again shows how the individual is thrown back upon himself.
In een gefragmenteerde maatschappij, waarin het individu door de alom heersende vervreemding gevangen zit in een cocon van angst en eenzaamheid, spreekt de ‘Pers’ namens ‘het’ amorfe ‘Publiek.’ Daarbij geldt, volgens Kierkegaard dat:
The man who has no opinion of an event at the actual moment accepts the opinion of the majority, or, if he is quarrelsome, of the minority. But it must be remembered that both majority and minority are real people, and that is why the individual is assisted by adhering to them. A public, on the contrary, is an abstraction. To adopt the opinion of this or that man means that one knows that they will be subjected to the same dangers as oneself, that they will be led astray with one if the opinion leads astray. But to adopt the same opinion as the public is a deceptive consolation because the public is only there in abstracto. Whilst, therefore, no majority has ever been so certain of being right and victorious as the public, that is not much consolidation to the individual, for a public is a phantom which forbids all personals contact.
Kortom, opiniemakers als Arno Grunberg dienen een ‘fantoom,’ een spookgestalte dat door de opiniemaker zelf wordt gecreëerd, maar door wie hij ook vernietigd kan worden zodra ‘het Publiek’ genoeg van zijn of haar meningen heeft. De mainstream-opinie kan dan ook nooit wezenlijk afwijken van die van het fantoom publiek. Vandaar dat opiniemakers altijd beginnen met ‘wij.’ Zij pretenderen te spreken namens iedereen, geen zinnig mens uitgesloten, terwijl zij in werkelijkheid voor zichzelf spreken, en hun opdrachtgevers. Kierkegaard benadrukte dat ‘the ultimate difference between the modern world and antiquity is: that “the whole” is not concrete and is therefore unable to support the individual, or to educate him as the concrete should,’ en dat het publiek:
is everything and nothing, the most dangerous of all powers and the most insignificant: one can speak to a whole nation in the name of the public, and still the public will be less than a single man, however unimportant. The qualification ‘public’ is produced by a juggling of an age of reflection, which makes it appear flattering to the individual who in this way can arrogate (zich toeëigenen. svh) to himself this monster, in comparison with which concrete realities seem poor. The public is the fairy story of an age understanding, which in imagination makes the individual into something even greater than a king above his people; but the public is also a gruesome abstraction through which the individual will receive his religious information — or sink.
Dit ‘monster’ moet elke dag weer gevoed worden met ‘fantoom’ informatie om het te kunnen manipuleren en mobiliseren voor belangen die ‘het publiek’ doorgaans ontgaat. Uit naam van een ‘fantoom publiek’ spreekt de opiniemaker nagenoeg altijd van ‘wij.’ Een willekeurig voorbeeld uit een opiniestuk van Grunberg in Amnesty’s maandblad ‘Wordt Vervolgd’ van oktober 2019 dat meteen met de volgende meningen begint: ‘We weten niet beter of er wordt over democratie gesproken als over een kwetsbaar kasplantje.’
In de eerste zin al schuilt een wereld van aannames, hypotheses, vooronderstellingen, postulaten, die alle meteen onbespreekbaar zijn geworden. ‘We weten niet beter.’ En waarom weet de massa 'niet beter,’ en opiniemaker Grunberg wel? In zijn laatste zin geeft hij als antwoord: ‘Democratie beschermen betekent om te beginnen de wezenlijke onvolmaaktheid van die democratie erkennen als een gegeven.’ Punt uit. Volgende onderwerp. Een ander, volstrekt willekeurig voorbeeld dat ik vorige week bij toeval tijdens het opruimen tegenkwam: in Amnesty’s maandblad van augustus/september 2017 beweerde Arnon Grunberg dit keer:
Rechts is niet vóór het kapitalisme‚ links is er niet tegen‚ veeleer gaat het om nationalisme versus globalisering‚ om angst voor de vreemdeling versus acceptatie van de vreemdeling. Al eerder noemde ik in mijn column in de Volkskrant het nieuwe rechts vulgair-marxistisch nationalisme; ook protectionistisch socialisme is een adequate term.
Ian Buruma greep in een artikel terug op de Dreyfus-affaire. Links en rechts in het huidige Europa zou je kunnen begrijpen als een vervolg op de Dreyfusaffaire‚ de Dreyfusards versus de anti-Dreyfusards‚ waarbij de anti-Dreyfusards toen het virulente katholicisme‚ het nationalisme en uiteraard ook het antisemitisme vertegenwoordigden. En nu de angst voor de vreemdeling‚ het verlangen naar een geromantiseerd verleden‚ weerzin tegen de moderniteit.
De Dreyfus-affaire ging om de vraag van wie Frankrijk is‚ en was in zekere zin een poging om bepaalde effecten van de Franse revolutie terug te draaien. De extreemrechtse revolutie of populistische revolutie van nu‚ die even lijkt te haperen‚ doet een poging de verworvenheden van de naoorlogse liberale wereldorde terug te draaien. Van wie is Europa? Van wie is Amerika?
Tot pakweg 1968 stond links voor de revolutie – of het nou de gematigde burgerlijke omwenteling was die de sociaaldemocratie voorstond of de wat snellere omwenteling die radicaal-links voorstond. Tegenwoordig staat links veeleer voor behoud van de status quo‚ voor bescherming van de verzorgingsstaat die inherent kapitalistisch is‚ iets wat in de gauwigheid dreigt te worden vergeten. Er is nog een links dat zich keert tegen de status quo en een andere economische politiek lijkt voor te staan. Het links van Corbyn bijvoorbeeld‚ maar in hoeverre dat meer is dan retoriek valt te bezien.
Het elan van de revolutie ligt bij het nieuwe rechts. Een groot deel van de kiezers let meer‚ moet je concluderen‚ op emotionele dan op economische belangen. Hij kiest tegen zijn portemonnee en voor zijn emotie. Begrijpelijk‚ de mens drijft op zijn emoties. Waar komt de emotie van die kiezer vandaan? Het gevoel dat hem onrecht is aangedaan. De woede die hoort bij bittere teleurstelling‚ de angst niet voor vol te worden aangezien.
Bestaat een maatschappij waarin niemand meer teleurgesteld is‚ waarin niemand meer meent dat hem onrecht is aangedaan? Volgens mij niet. Het monster van de anti-Dreyfusards‚ van haat tegen moderniteit en de vreemdeling‚ zal altijd weer de kop opsteken. Het monster kan verslagen worden‚ maar alleen tijdelijk.
Klopt dit allemaal? Welnu, als ‘[r]echts niet vóór het kapitalisme’ is, hoe verklaart Grunberg het dan dat dankzij het succes van het neoliberale kapitalisme de kloof tussen arm en rijk wereldwijd blijft toenemen? Hoe kan het dat zelfs The New York Times, spreekbuis van de liberal ‘urban elites’ zich begin 2019 gedwongen zag in een ‘editorial comment’ op de voorpagina te stellen: ‘abolish billionaires,’ waaraan naderhand Max Lawson ‘Head of Inequality Policy at Oxfam International’ toevoegde:
The editorial raised a serious question: what if instead of being a sign of economic success, billionaires are a sign of economic failure? In what ways can the boom in billionaires, and the dramatic increase in extreme wealth generally, be harmful?
Waarom meent Grunberg dat ‘‘[r]echts niet vóór het kapitalisme’ is, terwijl dezelfde New York Times, opnieuw op de voorpagina, Anne-Marie Slaughter, ‘a former director of policy planning for the State Department,’ op 21 maart 2020 het volgende laat schrijven:
It’s not surprising that people are comparing the United States’ botched response with other countries’ handling of the outbreak and concluding, as a headline in Slate put it, that ‘America is a sham’ — that our economy is fragile, our society shallow and our democracy rotten to the core. This crisis has exposed the deep fissures and failures in our culture and the incompetence of so many of our federal leaders. And a reckoning must be had; we are already seeing calls for an inquiry akin to the 9/11 commission into why we were so unprepared.
Is het feit ‘dat onze economie fragiel is, onze maatschappij oppervlakkig en onze democratie tot op de kern verrot is,’ het resultaat van een strijd tussen ‘nationalisme versus globalisering,’ waarbij sprake zou zijn van ‘een poging’ van de ‘anti-Dreyfusards’ om ‘de verworvenheden van de naoorlogse liberale wereldorde terug te draaien’? De vraag of de ‘billionaires a sign’ zijn ‘of economic failure’ is volgens Grunberg's redering overbodig. De kloof tussen arm en rijk is immers, volgens Grunberg, totale fictie, aangezien in zijn simplistisch wereldbeeld, de ‘verzorgingsstaat inherent kapitalistisch’ is. Met als gevolg dat de hedendaagse ‘kiezer’ alleen maar ‘het gevoel’ heeft ‘dat hem onrecht is aangedaan.’ In werkelijkheid gaat het juist goed met hem en ‘kiest hij,’ in de ogen van Arnon, vanwege één of ander psychisch defect ‘tegen zijn portemonnee en voor zijn emoties.’ De ‘woede’ van ‘de kiezer’ hoort nu eenmaal ‘bij bittere teleurstelling, de angst niet voor vol te worden aangezien.’ Het is in Grunberg’s manicheïsme allemaal een kwestie van ‘gevoel, bittere teleurstelling, angst,’ kortom ressentimenten van de huidige ‘anti-Dreyfussards’ met hun ‘vulgair-marxistisch nationalisme’ en hun ‘weerzin tegen’ de ‘moderniteit,’ en uiteraard ‘tegen de vreemdeling,’ zijnde als het ware de postmoderne jood, want het ‘monster kan verslagen worden, maar alleen tijdelijk.’ Geen woord in zijn betoog wijdt het kind uit ‘een zwaar getraumatiseerd gezin’ aan de politieke, economische en financiële werkelijkheid van het neoliberalisme dat de afgelopen vier decennia, volgens oud-president Jimmy Carter, een ‘oligarchie’ aan de macht hielp via ‘onbeperkte politieke omkoping,’ die een ‘complete omkering’ teweegbracht ‘van ons politieke systeem,’ de parlementaire democratie. Wie Grunberg’s kromme logica analyseert, ontdekt dat deze opiniemaker in al zijn waanzin werkelijk meent dat de ‘complete omkering’ is veroorzaakt doordat ‘rechts niet vóór het kapitalisme’ is, terwijl ‘links er niet tegen’ is. Met dit soort ‘abstracties’ probeert Arnon zijn Amnesty-publiek te pacificeren. En hij slaagt hier wonderwel in. Maar zo vreemd is dit nu ook weer niet, als men weet dat de relatie tussen publiek en pers terecht door Kierkegaard werd omschreven als die van een baas tegenover zijn hond. ‘That dog is literary scum. If there is some one superior to the rest, perhaps even a great man, the dog is set on him and the fun begins,’ totdat:
the public tires, and says it may stop. That is an example of how the public levels. Their betters and superiors in strength are mishandled — and the dog remains a dog which even the public despises. The leveling is therefore done by a third party; a non-existent public which in its insignificance is less than nothing, being already more than leveled.
Het resultaat is dat het gelijkgeschakelde publiek:
is unrepentant, for it is not they who own the dog — they only subscribe. They neither set the dog on anyone, nor whistle it off — directly. If asked they would answer: the dog is not mine, it has no master. And if the dog had to be killed they would say: it was really a good thing that bad-tempered dog was put down, everyone wanted it killed — even the subscribers.
In deze cultuur is niemand meer verantwoordelijk voor iets, zeker niet het ‘fantoom publiek,’ namens wie de gelijkhebberige opiniemaker spreekt, maar ook niet de pers in het algemeen en de al even gelijkgeschakelde politiek, die juist claimen namens ‘het publiek’ te spreken en te handelen. Hoewel alle drie partijen op hun eigen wijze macht bezitten, voelt niemand zich verantwoordelijk. In de postuum verschenen Lectures on Shakespeare (2015) stelde de — van origine — Britse dichter W.H. Auden dan ook met betrekking tot Kierkegaard’s beschrijving van de relatie tussen de pers en het publiek:
With the proper gift, a man can turn the crowd into a mob — in other words, a passionate crowd. The mob is a pseudo-society that sets out to do something, but what it wishes to do is often both negative and general…
The function of the mob, to destroy, is general. It is incapable of making differentiations upon which a society depends.
The negative impuls is easier for an orator to instill in a crowd. A crowd is passive, and therefore notoriously fickle (grillig. svh).
In hun boek The Post Modern Turn (1998) wijzen ook de Amerikaanse academici, professor Stephen Best en Douglas Kellner erop dat: ‘Kierkegaard’s favorite metaphor for the press is that of a vicious attack dog,’ en dat ‘[h]e does not theorize the press as a guardian of the public’s interests, as it was initially conceived to be, but, rather as a predator (roofdier. svh) that goes after individuals in aan contemptible way…
The press, he argues, is fundamentally irresponsible because its writers… do not assume responsibility for what they print. In addition to undertaking an ethical critique of the press, Kierkegaard was one of the first to see that the press is a mass medium that addresses its audience as members of a crowd and that itself helps massify society. The press plays a fundamental role, Kierkegaard suggests, in producing a public, a crowd devoid (verstoken. svh) of individuality and independent judgement, their thought determined by the authority of printed words and editorial fiat. The average man in the street, Kierkegaard suggests, ‘believes that what appears in the newspapers is public opinion, the voice of the people and of truth.’ For this mentality, ‘anything that appears in print,’ is regarded ‘as infallible’ by the average reader who asks: ‘Is it possible that anything can be a lie which is printed in countless copies, is read all over the country, and, from what I hear, no one yet has ventured to refute (weerleggen. svh).’ […]
Kierkegaard points to the ways that the press simulates authority and objectivity and can thus make a lie appear as truth or an opinion as fact. Repeating and circulating stories in the press provides an aura of fact, and opinions expressed appear important and substantial. Kierkegaard shows how the press in this way manufactures public opinion and promotes social untruth under the guise of truth and objectivity. Indeed, the history of journalism has many examples of lies that destroyed individual reputations, formed public opinion, and promotes events like wars.
Suggererend de ‘naakte waarheid’ in pacht te hebben, verklaart Grunberg met grote stelligheid dat ‘macht zelden absoluut’ is, terwijl de:
aanhangers van samenzweringstheorieën uit[gaan] van radicaal wantrouwen, een van de redenen waarom deze theorieën zo gevaarlijk zijn. Er bestaat nauwelijks een gemeenschappelijke werkelijkheid, omdat die werkelijkheid voor aanhangers van de samenzweringstheorie slechts bedrog en misleiding is.
Een schoolvoorbeeld van de eigenwaan waarbij een modale opiniemaker ‘de publieke opinie fabriceert en maatschappelijke onwaarheden bevordert achter de uiterlijke schijn van waarheid en objectiviteit’ gaf Grunberg door onder andere zichzelf te citeren: ‘Al eerder noemde ik in mijn column in de Volkskrant het nieuwe rechts vulgair-marxistisch nationalisme, ook protectionisme socialism is een adequate term.’ Hoe lachwekkend zijn voorstelling van zaken is, blijkt wel wanneer men openstaat voor informatie van insiders. Zo schrijft de Amerikaanse hoogleraar Nancy Snow, ‘scholar of propaganda and public diplomacy,' in Propaganda Inc. Selling America’s Culture To The World 1998:
In a statement released prior to his May 1997 Business Development Mission to Latin America, Commerce Secretary Daley echoed that sentiment. ‘The United States government will stand shoulder-to-shoulder with its business community in a vigorous public-private partnership. Our resources and efforts will help companies secure export opportunities that represent the largest potential source of high-paying jobs in the next century. The message to the US business community is also clear: The Clinton Administration will advocate forcefully on their behalf.’
Het betreft hier dezelfde ‘krachtige’ aanpak als die van de Republikeinse president Theodore Roosevelt die 120 jaar geleden, bij het begin van het Amerikaanse overzees imperium verklaarde: 'Speak softly and carry a big stick; you will go far,’ terwijl Woodrow Wilson, die hem vier jaar later als Democratische president opvolgde nog eens duidelijk maakte waar het de VS om gaat door te stellen:
Since trade ignores national boundaries and the manufacturer insists on having the world as a market, the flag of his nation must follow him, and the doors of the nations which are closed against him must be battered down. Concessions obtained by financiers must be safeguarded by ministers of state, even if the sovereignty of unwilling nations be outraged in the process.
Dit is het ware ‘Monster’ waar Grunberg angstvallig over zwijgt, aangezien hij weet dat zijn publiek met dit soort onwelgevallige feiten niet lastig gevallen moet worden. Inderdaad ‘[h]et monster kan verslagen worden, maar alleen tijdelijk’ en zeker niet nu, op het moment dat de Russen tot vijand moeten worden gebombardeerd, en ‘wij’ in een ‘verzorgingsstaat,’ leven ‘die inherent kapitalistisch is, iets wat in de gauwigheid dreigt te worden vergeten,’ aldus het pedante commentaar van de almaar voort schnabbelende veelschrijver, die geen tijd overhoudt om eerst iets tot op de bodem te onderzoeken voordat hij weer een mening dien te fabriceren over van alles en nog wat. In het maart-nummer 2020 van Wordt Vervolgd beweert Grunberg onder de kop ‘De naakte waarheid’ het volgende:
Weinig is zo gevaarlijk als de samenzweringstheorie. Nu is dat een dubieuze term, want je eigen theorieën zijn natuurlijk nooit samenzweringstheorieën, het zijn altijd andermans theorieën die voor dat label in aanmerking komen.
De samenzweringstheorie gaat ervan uit dat machtige groeperingen – de vrijmetselaars, de Joden, het Amerikaanse establishment – de wereld besturen en dat wij nooit horen hoe het echt zit.
De aanhangers van deze theorie menen dat de gewone man voortdurend belazerd wordt door machten die sterker zijn dan hij. Vandaar ook de weerzin onder samenzweringstheoretici tegen traditionele media, want feiten kunnen de samenzweringstheoretici niet overtuigen, ook verifieerbare feiten zijn veelal bedrog. Niets is wat het lijkt.
Ik ben weliswaar geen opiniemaker, maar als journalist beschouw ik het uitgangspunt dat ‘niets is wat het lijkt’ een absolute voorwaarde om dit vak naar behoren te kunnen voeren. Sterker nog: pas wanneer ik kan voor mijzelf kan aantonen dat iets geen samenzwering is, weet ik dat ik niet ‘belazerd word door machten die sterker zijn dan’ ik. Het punt is namelijk dat iedereen die zich met het publieke leven bezighoudt, en juist een opiniemaker als Grunberg, intuïtief moet beseffen dat het bestaan buitenshuis een permanente strijd is tussen belangen. Zolang iemand niet weet met welke belangen hij op een bepaald moment geconfronteerd wordt, is hij de speelbal van die belangen. Het geval Grunberg is daarvan een sprekend voorbeeld. Uitgaande van nogal wat van zijn beweringen profileert hij zich in zijn rol van opiniemaker als een populaire stem van het establishment, met dezelfde voorspelbare middle of the road-opvattingen. Deze houding vloeit voort uit dat typisch Nederlandse sentiment van ‘doe maar normaal dan doe je al gek genoeg,’ waardoor het al snel lijkt alsof elk complot niet meer is dan een ‘uiterst gevaarlijke samenzweringstheorie.’ Het opmerkelijke daarbij is dat Grunberg zijn eigen stelling onmiddellijk weer onderuit haalt, door al in de volgende zin hieraan toe te voegen dat de ‘samenzweringstheorie’ per definitie ‘een dubieuze term’ is, ‘want je eigen theorieën zijn natuurlijk nooit samenzweringstheorieën, het zijn altijd andermans theorieën die voor dat label in aanmerking komen,’ om vervolgens dit ‘label’ als uitgangspunt voor zijn beschuldigingen te nemen. Het is één van de kenmerkende voorbeelden van Grunberg’s gebrek aan logica, een gemis waaraan ook zijn publiek lijdt. Op zich is die overeenkomst niet vreemd, aangezien juist in een van zichzelf vervreemde massamaatschappij het beangstigende verschijnsel opgaat dat soort zoekt soort. Daarbij is de vraag over de kip en het ei in dit geval wel interessant. Zelf denk ik dat Arnon Grunberg’s verlangen, als kind uit een ‘zwaar getraumatiseerd gezin’ van joodse overlevenden, een doorslaggevend element is geweest. Op de achtergrond speelt het ‘Joods’ aspect in zijn werk altijd een rol. ‘Joods’ met een hoofdletter om precies te zijn, want Arnon ziet de ‘Joden’ als een apart volk, dat zich over de gehele wereld heeft verspreid, maar nooit echt zal assimileren. Hierover stelde de Joods-Israelische auteur Abraham Jehoshua in zijn essaybundel Naar Een Normaal Joods Bestaan (1983):
Diep in het wezen van onze identiteit ligt de eis dat wij anders, afwijkend, uniek en bijzonder zullen zijn; dat wij ons van alle andere volkeren moeten onderscheiden… Een volk dat ánders is, héél anders. De idee om 'als andere volkeren' te zijn, klinkt de Jood zonder meer negatief in de oren… En toch, ook al lijkt de wens om uitverkoren te zijn en verschillend van de medemens in het individuele vlak dwaas of zelfs krankzinnig, is het merkwaardig te zien hoe wij in het nationale vlak deze opvatting of roeping als bijna vanzelfsprekend accepteren. Ik schrik vaak wanneer ik orthodoxe joden, maar ook wel niet-gelovigen, hoor zeggen: 'Wij mogen niet als andere volken zijn; als Israël een staat zou worden als alle andere, dan verliest hij zijn recht van bestaan.' Niets schijnt beledigender voor een Jood, en voor sommige Israëli’s, dan een volk te moeten zijn als alle andere…
Is het principieel mogelijk anders te zijn, afgezien van de al bestaande verschillen tussen allerlei volken? Het is inderdaad mogelijk om anders te zijn, maar binnen relatieve grenzen – het verschil is nooit absoluut. En in dit relatieve verschil delen alle volken. En toch wordt aan het Joodse volk op ondubbelzinnige wijze de eis gesteld dat het verschillend, ánders zal zijn dan andere volken. Stapels interpretaties zijn al over dit onderwerp geschreven. Het Joodse volk zuchtte onder de last van deze innerlijke opdracht, die het niet kon vervullen binnen het raam van het normale soevereine bestaan in zijn land, eenvoudig omdat hij onuitvoerbaar was. De enige manier om deze opdracht uit te voeren, was in ballingschap te gaan. Zolang het volk zich in de gola (ballingschap. svh) bevindt, onderscheidt het zich inderdaad fundamenteel van de rest van de volken…
De gola schept het verschil tussen ons en de andere volken. Aangezien we fundamenteel onmachtig zijn onszelf anders te maken, brengen we een 'technische' scheiding aan, als we een dergelijke uitdrukking in deze context kunnen gebruiken. En deze technische afscheiding schept een essentie die, ook al bevalt ze ons niet en bezorgt ze ons geestelijk en lichamelijk leed, een neurotische oplossing biedt voor een onuitvoerbare opdracht. Zijn eenzame bestaan onder vreemde volken, ook al lijkt de Jood in ieder opzicht op het volk te midden waarvan hij leeft, al spreekt hij zijn taal en deelt hij zijn leven – dit bestaan en het Jood-zijn op zich onderscheiden hem, en geven hem het prettige en bevredigende gevoel ánders te zijn… Een uitverkoren volk, een voorbeeldige maatschappij – het zijn lege frasen.
Tegenover mij zei Jehoshua in 1990:
Dat ánders willen zijn dan alle andere volkeren is op de een of andere manier een noodzakelijke component van onze identiteit. We zijn zo gevormd, zo staat het in de Thora en in alle teksten die voor ons het belangrijkst zijn, die permanent aangehaald worden, die de codes van de joden vormen. Het feit dat men anders moet zijn dan alle andere volkeren is buitengewoon belangrijk voor alle joden, niet alleen de religieuzen. Natuurlijk wil ieder volk wel een beetje anders zijn, maar hier is sprake van een obsessie. En die obsessie is allesomvattend. De joden zijn ervan overtuigd dat als ze niet héél anders zouden zijn dan alle andere volkeren, zij hun identiteit zouden verliezen. En zoals ik geschreven heb is het anders-zijn een onmogelijke opdracht. Dat idee komt voort uit de Bijbel, al in Numeri staat: 'Zie een volk dat alleen woont, en onder de natiën zich niet rekent.' Die opdracht is het logische gevolg van het feit dat het nationaal gevoel onder de joodse stammen in het begin zwak was. De Joden waren al een volk voordat ze een land bezaten, voordat ze een gemeenschappelijke taal hadden, voordat ze een nationale structuur hadden. Dus moesten ze zich op een andere manier onderscheiden van andere volkeren, die wél een grondgebied en een gemeenschappelijke taal en nationale instellingen bezaten. Als u het Oude Testament niet leest als een openbaring maar als een sociologisch verslag dan ontdekt u dat de Joden een Egyptische stam waren die zich van de rest onderscheidde niet door het hebben van een eigen taal en een eigen land, maar door exclusiviteit te claimen. Op die wijze werd een eigen identiteit gevormd. Het eerste van de tien geboden begint met: ‘Ik ben Jaweh uw God, die u uit Egypte heeft geleid, het slavenhuis.’ Daar begint de scheiding, de gedachte een uitverkoren volk te zijn. Ik bedoel: hoe zou het volk zich op een andere manier hebben kunnen onderscheiden? Hoe zouden deze rondzwervende stammen zonder een gemeenschappelijke taal en zonder een eigen grondgebied een gemeenschappelijke identiteit hebben kunnen ontwikkelen? Alleen door de opdracht om anders te zijn dan alle andere volkeren konden ze een eigen gemeenschappelijke identiteit opbouwen.
Het ‘Joods’-zijn wordt ook door Grunberg regelmatig als in een reflex er met de haren bij gesleept. En dus ook in het geval van zijn ‘naakte waarheid’ wanneer hij het Amnesty-publiek vertelt dat de ‘samenzweringstheorie ervan uit[gaat] dat machtige groeperingen — de vrijmetselaars, de Joden, het Amerikaanse establishment — de wereld besturen en dat wij nooit horen hoe het echt zit.’ Hier slaat hij twee vliegen in één klap. Door het koppelen van ‘de Joden’ aan ‘het Amerikaanse establishment’ bespeelt Arnon opnieuw de sentimenten, want wie ‘de Joden’ bekritiseert is een ‘antisemiet,’ en in het verlengde daarvan deugen ook degenen die de Jimmy Carter’s ‘oligarchie’ aanvallen absoluut niet. Dat ‘de Joden’ als eenheid niet bestaan is voor Grunberg een te verwaarlozen feit. ‘De Joden’ is zijn politiek wapen geworden, spelen een onmisbare rol in zijn eigen 'samenzweringstheorie.' Zij staan voor de zes miljoen joodse Europeanen die tijdens de Tweede Wereldoorlog in de christelijke cultuur werden vermoord. Het fenomeen ‘De Joden’ leidt ertoe dat de niet-joodse Nancy Pelosi, voorzitster van het Amerikaanse Huis van Afgevaardigden, liet weten ‘een diepe liefde’ te koesteren voor de zelfbenoemde ‘Joodse staat.’ De vraag is natuurlijk waarop die ‘diepe liefde’ is gebaseerd? De ‘liefde’ van Pelosi, lid van van het Democratische Partij-establishment, negeert immers het feit dat Israel zich als een schurkenstaat gedraagt door voortdurend op grote schaal het internationaal recht te schenden. Dit gegeven speelt geen beslissende rol in de westerse politiek, met als gevolg dat de geloofwaardigheid van het christelijke, inmiddels filosemitische, Westen in de rest van de wereld blijft afnemen. Waarom is de grote meerderheid van Amerikaanse en Europese politici bereid haar geloofwaardigheid bij miljarden wereldbewoners op het spel te zetten voor slechts 6,5 miljoen Joden in Israel? Of anders gesteld: waarom is voor het Westen 0,0008 procent van de wereldbevolking belangrijker dan de rest van de bijna 7 miljard niet-westerse bewoners op aarde? Wat maakt ‘de Joden’ in Israel zo uniek, dat zij — in de woorden van wijlen Jan Blokker — in het Westen ‘heilig’ zijn verklaard? Het antwoord is eenvoudigweg: de schaamte over de holocaust, zeker in Nederland waar de collaboratie met de nazi’s zo succesvol verliep dat 75 procent van de joodse Nederlanders werd uitgeroeid, procentueel twee keer zo veel als in België, en drie keer meer dan in Frankrijk.
Nancy Pelosi.
Toch is het al dan niet openlijk en bewust gebruik maken van zes miljoen vermoorde joodse Europeanen een weerzinwekkend verschijnsel, zoals de oud-president van de World Zionist Organization, Nahum Goldman, ooit eens benadrukte, door op te merken dat het misbruik maken van zoveel doden om een ‘politiek twijfelachtig en moreel onverdedigbaar beleid te rechtvaardigen’ een ‘banalisering’ is ‘van de onschendbare tragedie van de Holocaust.’ Niet alleen is dit politieke misbruik stuitend, het is tevens kitsch geworden. Vandaar ook dat de massamedia er zo vaak gebruik van maken. Kundera heeft in het verleden terecht ervoor gewaarschuwd dat de ‘massamedia’ door hun opzet en doel, namelijk winst maken, onvermijdelijk in kitsch verzanden, waarbij het:
woord kitsch verwijst naar de houding van degene die tot elke prijs zoveel mogelijk mensen wil behagen. Om te behagen dien je je te conformeren aan wat iedereen wenst te horen, in dienst te staan van de pasklare ideeën, in de taal van de schoonheid en de emotie. Hij beweegt ons tot tranen van zelfvertedering over de banaliteiten die wij denken en voelen.
En dat:
Op grond van de dwingende noodzaak te behagen en zo de aandacht van het grootst mogelijke publiek te trekken, de esthetiek van de massamedia onvermijdelijk die van de kitsch [is] en naarmate de massamedia ons gehele leven meer omsluiten en infiltreren, wordt de kitsch onze dagelijkse esthetiek en moraal.
Kortweg, het politiek misbruik maken van ‘de Joden’ is vandaag de dag gevaarlijke kitsch om anderen te criminaliseren en daarmee een ‘politiek twijfelachtig en moreel onverdedigbaar beleid te rechtvaardigen.’ Dit nu is precies wat Arnon Grunberg doet. Daarover de volgende keer meer.
Henry Kissinger en Nahum Goldman.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten