zondag 19 januari 2020

Geert Mak's 'Grote verwachtingen' 25


Dertien jaar geleden, op 25 mei 2007 schreef ik het volgende aan de mainstream-journaliste Laura Starink, destijds chef van het magazine M van NRC Handelsblad:

'Geachte mevrouw Starink,

Precies vijfeneenhalf jaar nadat het Westen een oorlog begon tegen de Taliban kon onlangs de NRC-lezer de volgende bekentenis vernemen van u vernemen: "Na de aanslagen op de Twin Towers was ik voor de inval in Afghanistan. Met angst en beven natuurlijk, maar met velen deelde ik de overtuiging dat de trainingskampen van Al-Qaeda moesten worden gesloten en de Talibaan, die Osama bin Laden onderdak hadden verschaft, dus maar het veld moesten ruimen."

"Met velen deelde ik de overtuiging," vele ongeïnformeerden had u mevrouw Starink erbij moeten vermelden, aangezien goed geïnformeerde deskundigen al vanaf het allereerste begin vraagtekens hebben gezet bij de beoogde ‘regime-verandering’ en wel vanwege talloze voor de hand liggende redenen die nu dan ook niet langer meer te negeren zijn. Bovendien, dat u die mening deelde "met velen," zegt niets, de overgrote meerderheid van die ‘velen’ is geen journalist in een leidinggevende functie bij een dagblad dat zich graag afficheert als een ‘kwaliteitskrant.’ Van een doorsnee mediaconsument verwacht ik geen groot inzicht in dit soort problemen, maar wel van een collega-journaliste, zeker als zij "de overtuiging" heeft dat het Westen het recht heeft een arm land met veel geweld aan te vallen. Door onder andere "de overtuiging" van de Starinks in de wereld zijn er in Afghanistan meer onschuldige burgers om het leven gekomen dan bij de aanslagen van 11 september 2001. 

Dan nog het punt op welke feiten uw oordeel gefundeerd was. Ik stel die vraag vanwege het volgende. Voor mijn boek "11 september. het keerpunt (2001)" citeerde ik op dinsdag 4 oktober 2001 het volgende bericht uit de Volkskrant: 

"Nederland heeft dinsdag in de NAVO-raad vergeefs bedenktijd gevraagd om het bewijsmateriaal over de betrokkenheid van Bin Laden bij de aanslagen in de VS te bestuderen. NAVO-ambassadeur Patijn kreeg nul op het rekest. Volgens diplomaten in Brussel beschikken de VS niet over harde bewijzen tegen Bin Laden, hooguit over sterke aanwijzingen... Patijn vroeg dinsdag op verzoek van minister Van Aartsen van Buitenlandse Zaken een uur bedenktijd nadat de Amerikaanse gezant Frank Taylor de NAVO-raad bewijzen had overlegd van de betrokkenheid van Bin Laden bij de terroristische aanslagen. Ook enkele andere landen, waaronder Luxemburg, vroegen om een 'stilteprocedure' […] Volgens goed geïnformeerde bronnen wees NAVO-chef Robertson het verzoek meteen af met de woorden dat een NAVO-bondgenoot om onvoorwaardelijk vertrouwen vroeg en dat dit onverwijld gehonoreerd moest worden... Het 'bewijs' tegen Bin Laden dat Taylor de NAVO-raad presenteerde, zou in een rechtszaal nooit standhouden... Dit stellen diplomaten en ambtenaren bij de NAVO en ministers van Buitenlandse Zaken die de presentatie bijwoonden... Bij de NAVO brengen diplomaten daar tegenin dat 'we op dit moment geen rechtzaak aan het voeren zijn. Dus juridisch spijkerhard hoeft het ook niet te zijn. We staan voor een politiek besluit, dat politieke argumenten behoeft. En die hebben we voldoende gekregen,' meent een diplomaat... Dat is ook het verweer van de Amerikaanse regering. 'Het is niet terecht om een puur juridisch criterium te hanteren,' zegt een Amerikaanse functionaris... De Amerikaanse regering wil de beschikbare gegevens niet openbaar maken."

Ik voegde er destijds aan toe:

"Met andere woorden: om één misdadiger op te hangen of te vergassen moet de VS een 'spijkerhard juridisch bewijs' overleggen van de schuld van de ter dood veroordeelde, maar om een heel land te kunnen bombarderen is 'het niet terecht om een puur juridisch criterium te hanteren.' In één vergadering is de mensheid weer terug bij af en kan het zwaar bevochten internationaal recht moeiteloos terzijde worden geschoven. En men is er nog eerlijk over ook, het argument is domweg dat 'we voor een politiek besluit staan,' en daarbij staat het recht alleen maar in de weg."

Dit schreef ik in dezelfde tijd dat u, mevrouw Starink, "de overtuiging" bezat dat Afghanistan moest worden aangevallen en dat 'de Talibaan... dus maar het veld moesten ruimen." Vandaar mijn vraag nu: geachte mevrouw Starink, vanwaar die 'overtuiging?' Wist u iets dat die twijfelende diplomaten en kritische journalisten zoals John Pilger, Robert Fisk, ik en miljoenen mediaconsumenten niet wisten? En zo ja: wat dan? Zo nee, wordt het dan niet tijd uw verontschuldigingen aan de NRC-lezer aan te bieden, net zoals The New York Times dit deed in het geval van Irak? Ik bedoel, die 'overtuiging' heeft ertoe geleid dat u als journalist en chef van het magazine vijfeneenhalf jaar lang niet kritisch heeft kunnen berichten over deze oorlog. Bovendien is die "overtuiging" mede de oorzaak van het feit dat vele duizenden onschuldige Afghaanse burgers door de Amerikanen en hun bondgenoten gedood zijn. Woorden zijn niet vrijblijvend mevrouw Starink. In de wereld van de macht hebben ze consequenties die dodelijk kunnen zijn. Wat u in een café of thuis zegt is onbelangrijk, maar zodra u als journalist spreekt is het wel degelijk van belang wat u verklaart. Vijfeneenhalf jaar nadat u oordeelde dat Afghanistan moest worden aangevallen schrijft u in uw magazine: "Met wie vechten wij eigenlijk in Afghanistan?" Had u uzelf als journalist die vraag niet moeten stellen toen u ervan overtuigd was dat Afghanistan met geweld moest worden aangepakt? En waarom heeft u dat toen niet gedaan? In al uw onwetendheid stelt u uzelf nu de vraag: "Wie zijn toch die mythische Talibaan?" Vijfeneenhalf jaar te laat, mevrouw Starink. U schrijft: "En nu zitten we daar in dat moeras van tribale tegenstellingen, met Nederlandse troepen die namens ons de fictie van een opbouwmissie overeind proberen te houden." Namens ons? Geen sprake van, mevrouw Starink, wel namens u, maar zeker niet namens mij en alle andere journalisten die ruim voordat de Amerikaanse agressie begon, waarschuwden voor de gevaren ervan. U ging toen akkoord met het schenden van het internationaal recht door te accepteren dat zonder solide bewijzen een land met grootscheeps geweld werd aangevallen. Waarom respecteerde u het internationaal recht niet?

Nu ik u toch vragen stel, vanochtend berichtte NRC.Next: "Uruzgan kost 800.000 euro per dag. De Nederlandse missie in Afghanistan wordt véél duurder dan gedacht... De vraag is wie opdraait voor de stijgende kosten." Dat laatste is simpel te beantwoorden, de Nederlandse belastingbetaler. Kortom, al dat extra Nederlands belastinggeld gaat naar het in het zadel houden van corrupte Afghaanse krijgsheren, die zich verrijken met de heroïnehandel, waardoor die "800.000 euro per dag" natuurlijk niet besteed kan worden aan het Nederlandse onderwijs, gezondheidszorg, sociale uitkeringen, enzovoorts. (Zie daarvoor mijn stukjes over Nederland en Afghanistan.) NRC.Next meldt: "De kosten van de missie in Uruzgan zijn in tien maanden bijna verdubbeld. Is de missie vooraf bewust goedkoper voorgespiegeld, of heeft iemand zich misrekend?" Het zijn allemaal consequenties van het feit dat u en de andere voorstanders van de polderpers hun controlerende functie niet hebben uitgeoefend. Waarom niet, mevrouw Starink? Wat belette u om uw werk als journalist te doen? Nu zitten we inderdaad met een immens probleem opgezadeld, mede door het misfunctioneren van u en al die andere overtuigden. Trekt u hieruit consequenties? En zo ja welke? De journalistiek is een vak en uit uw bekentenis blijkt dat u nog steeds niet weet "met wie wij eigenlijk [vechten] in Afghanistan." Tenslotte nog deze vraag: is het toeval dat volgzame mensen zoals u op sleutelposities in de journalistiek terechtkomen?


Afghanen op weg om poppies te plukken, de grondstof voor opiaten als heroïne die in het Westen illegaal wordt verkocht aan verslaafden. Rechts een Amerikaanse soldaat op zoek naar de Taliban.

Drie dagen nadat ik mijn kritiek naar Laura Starink had gemaild, op 28 mei 2007, ontving ik email van haar, waarin zij niet inging op mijn specifieke vragen. Inmiddels is zij bij NRC Handelsblad weg en kreeg zij, samen met Hubert Smeets (NRC-columnist) en Hella Rottenberg (ex-VK), 294.000 euro toegezegd van de voormalige VVD/PVDA-kabinet om de anti-Poetin website Raam op Rusland op te zetten. Starink schreef mij in 2007 wel ondermeer dit:

'Geachte heer Van Houcke, beste Stan,

Ik meen dat wij elkaar weleens ontmoet hebben bij de VPRO, maar uw afstandelijke toon doet anders vermoeden. Hoe dit ook zij: u bent boos op mij omdat ik in M toegeef dat ik destijds voor de aanval in Afghanistan was. De geschiedenis heeft u voor de volle honderd procent gelijk gegeven. Ik had dat natuurlijk kunnen verzwijgen, zoals velen — ik ken er velen die zelfs voor de aanval op Irak waren, en dat waren overigens niet de eersten de besten, er waren midden-oosten-specialisten die voor de volle honderd procent in de dominosteen-theorie geloofden en de verdrijving van Saddam Hussein een absolute noodzaak vonden — achteraf hebben gedaan. Dat leek me laf. U hebt gelijk als u zegt dat ik beter had kunnen weten. Beter is het nooit ergens in te grijpen, dan maak je ook nooit fouten… U mag mij keihard aanvallen op mijn stupiditeit, u mag mij verwijten dat een journalist beter had moeten weten. Ik kan alleen maar eerlijk zijn. En ik wil u er op wijzen dat wij met M elke maand keihard proberen om de ongelooflijke complexiteit van de wereld in verhalen te vangen. In het volle besef dat journalisten (zie het boek van Joris Luyendijk) niet meer kunnen doen dan hun stinkende best, maar dagelijks falen.

met vriendelijke groeten,
Laura Starink'

Ik stuurde de volgende email terug:

'Geachte mevrouw Starink, beste Laura,

Allereerst dank voor de moeite die u heeft gedaan mij te beantwoorden. Ik heb me kennelijk niet helemaal duidelijk genoeg uitgedrukt. Ik spreek u allereerst aan als journalist, die beter had moeten weten. Het zijn vooral journalisten die in een democratische rechtstaat de macht moeten controleren, aangezien de politiek zelf dit onvoldoende doet. Vandaar dat een kritische houding van journalisten doorslaggevend is voor een evenwichtige berichtgeving en het functioneren van een parlementaire democratie. Journalisten die structureel vanuit foutieve veronderstellingen en vooroordelen berichten, zijn een gevaar voor de samenleving. Journalisten die de dichotomie wij goed/zij fout hanteren, belemmeren het inzicht dat noodzakelijk is om de wereld niet in een totale chaos te laten ondergaan. De werkelijkheid is immens veel gecompliceerder dan het gereduceerde beeld dat de overgrote meerderheid van de journalisten ervan geeft. De auteur Milan Kundera omschreef het in zijn Jeruzalem rede in 1985 aldus: 

"Je kunt je de toekomst wel voorstellen zonder de klassenstrijd of zonder de psychoanalyse, maar niet zonder de onweerstaanbare opkomst van pasklare ideeën die, ingevoerd in computers, gepropageerd door de massamedia, het gevaar met zich meebrengen binnenkort een macht te worden die elk oorspronkelijk en individueel denken verplettert en zo de werkelijke essentie van de Europese cultuur van onze tijd verstikt."

Kundera waarschuwde ervoor dat we zo de wereld van de kitsch binnentreden, en dat

"Het woord kitsch verwijst naar de houding van degene die tot elke prijs zoveel mogelijk mensen wil behagen. Om te behagen dien je je te conformeren aan wat iedereen wenst te horen, in dienst te staan van de pasklare ideeën, in de taal van de schoonheid en de emotie. Hij beweegt ons tot tranen van zelfvertedering over de banaliteiten die wij denken en voelen… Op grond van de dwingende noodzaak te behagen en zo de aandacht van het grootst mogelijke publiek te trekken, is de esthetiek van de massamedia onvermijdelijk die van de kitsch en naarmate de massamedia ons gehele leven meer omsluiten en infiltreren, wordt de kitsch onze dagelijkse esthetiek en moraal."

In het boek "Into The Buzzsaw: Leading Journalists Expose The Myth Of A Free Press (2004)" spreekt onder andere Dan Rather van CBS Evening News over die wereld van de pasklare ideeën, over de houding om, met het oog op oplage- luister- en kijkcijfers, het grootst mogelijke publiek te willen behagen. En over de angst om gemarginaliseerd te worden, die leidt tot het conformeren van journalisten aan de macht. Dan Rather zegt daarover: 

"It’s an obscene comparison — I’m not sure I like it — but there was a time in South Africa when people would put flaming tires around people’s necks if they dissented, and in some ways the fear is that you’ll be necklaced here. You’ll have a flaming tire of lack of patriotism put around your neck. Now it’s that fear that keeps journalists from asking the toughest of the tough questions and to continue to bore in on the tough questions so often. And again, I am humbled to say, I do not except myself from this criticism."

Journalisten zouden de dissidenten moeten zijn, maar zijn het niet. Ze vleien zich maar al te graag tegen de macht aan, zo weten u en ik uit ervaring. Ik had een aantal vragen aan u gesteld, die u niet beantwoord hebt, zoals deze:

'Vijfeneenhalf jaar nadat u "overtuiging” bezat dat Afghanistan moest worden aangevallen schrijft u in uw magazine: “Met wie vechten wij eigenlijk in Afghanistan?” Had u uzelf als journalist die vraag niet moeten stellen toen u vijfeneenhalf jaar geleden ervan overtuigd was dat Afghanistan met geweld moest worden aangepakt? En waarom heeft u dat toen niet gedaan? U ging destijds akkoord met het schenden van het internationaal recht door te accepteren dat zonder solide bewijzen een land werd aangevallen. Waarom respecteerde u het internationaal recht niet? Op welke feiten was uw “overtuiging” gebaseerd dat Afghanistan moest worden aangevallen, met als gevolg duizenden dode Afghaanse burgers? Ik bedoel, u had een rotsvaste “overtuiging,” die moet toch gebaseerd zijn geweest op onomstotelijke feiten? Welke waren die? En wat is er sindsdien veranderd? Waarom oefende u destijds uw controlerende taak niet uit? Wat belette u? Trekt u consequenties uit uw misfunctioneren? Zo ja, welke?

U schrijft: 

“De geschiedenis heeft u voor de volle honderd procent gelijk gegeven. Ik had dat natuurlijk kunnen verzwijgen, zoals velen — ik ken er velen die zelfs voor de aanval op Irak waren, en dat waren overigens niet de eersten de besten, er waren midden-oosten-specialisten die voor de volle honderd procent in de dominosteen-theorie geloofden en de verdrijving van Saddam Hussein een absolute noodzaak vonden — achteraf hebben gedaan.” 

Voor alle duidelijkheid, ook u was voor de aanval op Irak. Drie jaar geleden schreef u in een redactioneel commentaar dat de Amerikanen de dictator Saddam Hoessein hadden verdreven en u suggereerde daarmee dat de Amerikaanse strijdkrachten de democratie in dat land al dan niet belangeloos hadden geïntroduceerd. Ik schreef naar aanleiding daarvan:

Als chef van Het Maandblad van NRC Handelsblad verbaasde Laura Starink zich onlangs over een “shi’itisch meisje” dat in de fotoreportage “De bruiden van Bagdad” in het december nummer van NRC’s glossy bijlage figureerde. Het betrof hier overigens een volwassen vrouw van twintig jaar oud, genaamd Leyla, wier “vader is gesneuveld in de oorlog tussen Iran en Irak.” Ze leeft in de armenwijk van de Iraakse hoofdstad. Starink schreef in een inleidend commentaar over Leyla: “Als de vrouw-voor-de-spiegel alleen is met de fotografe werpt zij haar zwarte kleed af. Plots ontluikt een twintigjarige schoonheid. Leyla heeft in het leven maar één droom: ze wil martelares worden. Dat fanatisme is zo intrigerend omdat het zo totaal onbegrijpelijk is… Zij trekt ten strijde tegen de Amerikaanse heidenen die haar dictator hebben verdreven. Leyla is misschien nog wel moeilijker te doorgronden dan de Marokkaan Mohammed B. die Theo van Gogh met messen heeft doorboord om Ayaan Hirsi Ali te treffen.” Kennelijk weet Laura Starink als adjunct-hoofdredactrice van NRC iets niet wat het ‘shi’itisch meisje’ maar al te goed weet, namelijk dat vóórdat de Amerikaanse strijdkrachten “haar dictator” verdreven de Amerikaanse CIA precies veertig jaar eerder de partij van “haar dictator” via een gewelddadige coup aan de macht had geholpen. Op die manier probeerden “de Amerikaanse bevrijders” de nationalisatie van de Iraakse oliebronnen te voorkomen. Bovendien konden van toen af aan de invloedrijke Iraakse communisten uitgeroeid worden, hetgeen dan ook gebeurde, met als gevolg dat het toenmalige hoofd van de CIA voor het Midden Oosten, James Critchfield, naderhand tevreden kon spreken van “een grote overwinning.” 


De latere minister van Defensie Donald Rumsfeld toen de VS nog vriendschappelijke banden met Saddam Hoessein onderhield, ten tijde van de Irak-Iran oorlog, waarbij naar schatting rond de één miljoen militaire- en burgerslachtoffers vielen.  


In 1980 profiteerde “haar dictator” nog eens van de aanzienlijke militaire- en financiële steun van de Verenigde Staten toen Saddams troepen het shi’itische Iran binnenvielen en daar honderdduizenden shi’iten om het leven brachten tijdens een bloedbad waarbij — in de woorden van Henry Kissinger — “het uiteindelijke Amerikaanse belang… is dat beide partijen zullen verliezen.” Een ander feit dat Laura Starink kennelijk ontging — maar zeker niet “het shi’itische meisje” — is dat elf jaar later president Bush senior een oproep had gedaan aan “de Iraakse militairen en het Iraakse volk om de zaken in eigen hand te nemen en om Saddam Hoessein te dwingen op te stappen.” Maar toen de shi’itiische bevolking in Zuid-Irak in maart 1991 daadwerkelijk in opstand kwam, weigerden de Amerikaanse troepen de rebellen toegang te verlenen tot de Iraakse militaire wapendepots. Ondertussen lieten de Amerikaanse strijdkrachten de meedogenloze Republikeinse Garde hun linies passeren om de opstand de kop in te drukken. Daarbij werd vanuit Iraakse helikopters kerosine gesproeid over grote groepen vluchtende burgers en vervolgens met lichtspoorkogels in brand geschoten, terwijl “ik met mijn eigen ogen de Amerikaanse helikopters zag die boven de [Iraakse] helikopters vlogen... Ze namen foto's en ze wisten precies wat er gebeurde,” aldus een rebellerende brigadier generaal. 

Wat Leyla tevens weet, en Laura niet, is dat de shi’iten zwaar hebben geleden onder de vernietiging van de totale infrastructuur van het land en de jarenlange VN-sancties, die uiteindelijk meer dan een miljoen doden hebben veroorzaakt, aldus de schattingen van de Verenigde Naties zelf. Een mensenoffer die volgens de voormalige minister van Buitenlandse Zaken Madeleine Albright “de prijs waard” was geweest. Daarnaast is Irak twaalf jaar lang gebombardeerd. 13 augustus 1999 berichtte The New York Times: “Amerikaanse oorlogsvliegtuigen hebben op een methodische manier en met zo goed als geen publieke discussie Irak aangevallen. In de laatste acht maanden hebben Amerikaanse en Britse piloten meer dan 1100 raketten afgevuurd op 359 doelen in Irak.” Een maand later vertelden Amerikaanse functionarissen The Wall Street Journal dat er binnen afzienbare tijd geen doelen meer over zouden zijn: “Er resteert alleen nog maar een enkel bijgebouwtje.” Al op 16 juni 2000 schreef Edward Cody, buitenlandredacteur van The Washington Post, dat “burgerslachtoffers routine zijn geworden” in de Amerikaanse bombardementscampagnes die jaarlijks een miljard dollar kostten. Desondanks gingen deze oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid gewoon door. Tegenover The Washington Post verklaarde William Looney, brigadier-generaal van de Amerikaanse luchtmacht die de bombardementscampagnes tegen Irak leidde: 

“Ze weten dat wij hun land bezitten… wij dicteren de manier waarop zij leven en spreken. En dat is wat Amerika zo groots maakt. Het is een goede zaak, want er zit daar veel olie die we nodig hebben.” 

Eerder al had de voormalige VN-coördinator van het “Humanitaire Programma in Irak,” Dennis Halliday, de economische boycot “volkerenmoord” genoemd. Na uit protest te zijn opgestapt zei hij: 

“Ik had opdracht gekregen om een politiek uit te voeren die voldoet aan de definitie van genocide: een bewust beleid dat in feite meer dan een half miljoen individuen… heeft vermoord. We weten allemaal dat het regime van Saddam Hoessein de prijs voor de economische sancties niet betaalt… Het zijn de gewone mensen die hun kinderen verliezen, of hun ouders… Juist de bepalingen van het Handvest van de Verenigde Naties en de Verklaring van de Rechten van de Mens worden opzij geschoven. We voeren een oorlog, via de VN, tegen kinderen en burgers van Irak, en met onvoorstelbare gevolgen: gevolgen die u niet zou verwachten in een oorlog onder de richtlijnen van de Geneefse Conventies. Wij gebruiken burgers als doelwit.” In een brief schreef hij: “Ik treed af omdat de politiek van economische sancties totaal bankroet is. We zijn met een proces bezig waarbij een hele samenleving vernietigd wordt. Het is zo simpel als dat… Vijfduizend kinderen sterven elke maand…. Ik wil niet aan het hoofd staan van een programma dat resulteert in dergelijke cijfers.” Na een loopbaan van 34 jaar bij de VN waar Halliday uiteindelijk de op één na hoogste functie bekleedde, zei hij tegenover de gerenommeerde onderzoeksjournalist John Pilger: “De genocide in Irak is de test voor onze wilskracht. Ieder van ons moet de stilte doorbreken: om degenen die verantwoordelijk zijn in Washington en Londen bewust te maken dat de geschiedenis hen zal vernietigen.” 

Maar de westerse terreur tegen de Iraakse burgerbevolking werd doorgaans niet door de westerse mainstream-media serieus geanalyseerd. Er werd gesproken van ‘collateral damage’ en daar bleef het bij. De Amerikaanse toneelschrijver Arthur Miller gaf de volgende verklaring voor het collectief zwijgen: 

“De gedachte dat de staat krankzinnig is geworden en zoveel onschuldige mensen straft is ontoelaatbaar. En dus moet het bewijs innerlijk ontkend worden.”

Ook op die manier worden de slachtoffers onzichtbaar en hun motieven onbegrijpelijk. Maar dat de Westerse massamedia met haar veelgeprezen ‘vrijheid van meningsuiting’ daaraan meedoet is pas echt onbegrijpelijk. Vooral ook omdat de bewijzen voor het oprapen liggen. Zo rechtvaardigde Robert Gates, de Nationale Veiligheids Adviseur van Bush senior, de vernietigingspolitiek publiekelijk met de opmerking: “Irakezen zullen de prijs moeten betalen zolang Saddam aan de macht is.” In 2001 hadden de bombardementen op Irak langer geduurd dan de Amerikaanse terreur in Vietnam. Door al dit geweld was binnen een decennium het gemiddelde inkomen in Irak per hoofd van de bevolking gedaald tot slechts eenzesde van het vooroorlogse bedrag. Het waren vooral de shi’iten, de allerarmste groep, die het slachtoffer werden van het Amerikaans en Brits geweld. In tegenstelling tot Laura weet Leyla daar uit eigen ervaring alles van. En onder andere die concrete ervaringen met de wrede kant van het democratische Westen hebben haar wereldbeeld meer gevormd dan de westerse propaganda over "civil society" en "nation building," mensenrechten en democratie. In de harde praktijk van de dagelijkse werkelijkheid hebben de inwoners van onder andere het Midden Oosten allang geleerd dat het Westen de Verlichtingsidealen alleen predikt zolang deze de eigen economische belangen niet belemmeren.


De woorden van Laura Starink illustreren een schrikbarende onwetendheid. Van een zelfde onwetendheid getuigde NOS-Journaal verslaggever Wouter Kurpershoek in maart 2003 toen hij zich in een reportage verbaasde over het feit dat de Amerikaanse/Britse “bevrijders” in het zuiden van Irak niet door de shi’itische bevolking met gejuich werden ontvangen, maar dat men zelfs “negatief” op hun komst reageerden. Omdat het NOS-Journaal geen eigen correspondent ter plaatse had, was de immer hard werkende, multi-inzetbare Kurpershoek met te weinig achtergrondinformatie afgereisd om het grote wantrouwen van de locale bevolking te kunnen begrijpen. Waar het hier in wezen om gaat is gekweekte onwetendheid; er blijft immers sprake van een bewuste keuze om geen correspondenten te stationeren in een van de belangrijkste gebieden op aarde, waar de meest vitale grondstof ter wereld wordt opgepompt. Maar ook het journalistieke beleid van NRC Handelsblad liet geen ruimte over voor een gedegen continue diepgravende berichtgeving uit de Arabische regio, waarbij de gebeurtenissen in een brede context werden geplaatst. De krant had jarenlang maar één correspondent voor het hele islamitische gebied, dat zich van Marokko tot Pakistan uitstrekt. De NRC was niet in staat om in de diverse landen zelfstandig onderzoek te verrichten, met als gevolg dat niet alleen de lezers maar ook de adjunct-hoofdredactrice volstrekt verbijsterd zijn zodra de contraterreur toeslaat. Door een gebrek aan kennis en interesse beschikt men over geen enkel aanknopingspunt om de situatie waarin honderden miljoenen anderen leven te kunnen begrijpen. Het is ook opmerkelijk dat de ‘kwaliteitskrant’ al geruime tijd geen eigen correspondent meer in de Arabische wereld heeft. Omdat nagenoeg alle Nederlandse massamedia de slachtoffers in het Midden Oosten grotendeels onzichtbaar hebben gemaakt, blijven hun motieven “totaal onbegrijpelijk” en is hun handelwijze zo moeilijk “te doorgronden.” Men komt niet verder dan een kwalificatie als “fanatisme” tegen de “Amerikanen” die “haar dictator hebben verdreven.” Overigens verzwijgt Laura Starink daarbij dat secretaris-generaal Kofi Annan in september 2004 de Amerikaanse inval “illegaal” heeft genoemd, in strijd met het VN-Handvest en het internationaal recht, waarmee nog eens wordt benadrukt hoe hier in de polder goed en kwaad door elkaar heen lopen. Desondanks zijn in Starink’s visie niet de Amerikanen fanatiek, bezeten van een idee, maar  degenen die zich tegen de illegale bezetting verzetten. In dit simplistische, manicheïsche wereldbeeld wordt een islamitische Nederlander die een andere Nederlander vermoordde, omschreven als een “Marokkaan,” die als het ware zomaar pardoes “Theo van Gogh met messen heeft doorboord.” Zijn Marokkaanse achtergrond is evenwel niet de reden van de moord, net zomin als Volkert van der G.’s Nederlandse achtergrond de reden van de moord op Fortuyn was. En ook Mohammed B.’s islamitische achtergrond is niet de drijfveer, net zo min als het ontbreken van een religieuze overtuiging Volkert van der G. motiveerde. Mohammed B. gebruikte de godsdienst als kapstok, net zoals Volkert van der G. een ideologie als kapstok gebruikte en net als op zijn beurt de Amerikaanse president het christendom als kapstok misbruikt voor zijn “kruistocht tegen het terrorisme.”

Het extremisme wordt niet gevoed door een of andere religieuze of ideologische identiteit, maar allereerst door het ontbreken van een identiteit, niet door macht maar door een vernietigend gevoel van machteloosheid. Het is een probleem waarmee alle culturen altijd worden geconfronteerd. Uit de Europese geschiedenis weten we dat er soms een collectieve identiteitscrisis kan ontstaan, vaak door een uitzichtloze sociaal-economische situatie, het verlies van een oorlog, een diep culturele crisis, of een andere traumatische ontwikkeling. Desondanks gebruikt de chef van NRC’s Maandblad de woorden Marokkaan en messen die in de context waarin ze gebruikt worden geen objectieve feiten zijn, maar stigmatiserende beelden. Deze beelden verhelderen niets, men hoeft niet over ze na te denken, ze dwingen niet tot het zich inleven in het lot van een ander, en prikkelen zeker niet de verbeeldingskracht. Ze mobiliseren slechts de primaire gevoelens: angst en daarmee haat, en op die manier vervuilt de allesoverheersende beeldcultuur de cultuur van het woord. Ik ga er vanuit dat Laura Starink dit alles niet beoogt, maar het werkt wel zo in een eendimensionale massacultuur, waarin “de macht van de afbeelding alleen maar [is] toegenomen” en er sprake is van “beeldterreur,” zoals onlangs de schrijver Henk van Woerden in dezelfde NRC schreef. In tegenstelling tot de simplificatie van de journalistiek toont de literatuur de complexiteit. In de roman “Blackbox” analyseert de Israëlische auteur Amos Oz de identiteitsloosheid van fundamentalisten: 

“Geloof uit on-geloof: hoe meer hij zijn geloof in zichzelf verliest, des te sterker wordt zijn fervente geloof in de verlossing, des te intenser zijn dringende behoefte verlost te worden… In dezelfde mate waarin zijn zelfrespect, zijn bestaansgrond, ja de zin van zijn leven verloren gaan, wordt de rechtvaardiging van zijn geloof, zijn volk, zijn ras, het ideaal dat hij aanhangt of de beweging waaraan hij trouw gezworen heeft, verheven, vergroot, verheerlijkt en geheiligd.”

Het handelt in deze roman over joodse fundamentalisten, maar het mechanisme geldt voor alle religies, alle ideologieën en alle culturen, want zoals Oz stelt: 

“De mens houdt zich bezig met persoonlijke zaken zolang hij zaken heeft en zolang hij een persoonlijkheid heeft. Als die afwezig zijn, gaat hij zich, uit angst voor de leegheid van zijn leven, vol vuur bezighouden met zaken van anderen: hij brengt hen op het rechte spoor. Tuchtigt hen. Probeert te onderrichten wie malende is en te verpletteren wie dwalende is. Schenkt anderen gunsten of vervolgt hen meedogenloos. Tussen de nobele fanaticus en de moordzuchtige fanaticus is uiteraard een verschil van morele gradaties, maar geen verschil in aard.”

Dat is tevens de reden waarom elkaar bestrijdende fundamentalisten zoveel op elkaar lijken, vertelde Amos Oz mij toen ik hem veertien jaar geleden over dit onderwerp interviewde. De atheïst die de gelovige te vuur en te zwaard bestrijdt, verschilt nagenoeg in niets van zijn opponent. En de grootste fanatici zijn doorgaans degenen die tot een andere religie of rationalistisch “geloof” zijn bekeerd. 

December 2004 waarschuwde de AIVD in een rapport aan de Tweede Kamer dat de radicalisering onder moslim jongeren de afgelopen drie jaar razendsnel is toegenomen. Het gaat daarbij om jongeren die via onder andere internet met de ideologie van de radicale islam in aanraking komen. Tegelijkertijd benadrukken de analisten van de inlichtingendienst dat politici het radicalisering-probleem niet moeten versimpelen. Het betreft hier niet een simpel politiek probleem, maar een gecompliceerd sociaal psychologisch verschijnsel. “Omdat hij niets te doen weet met zijn holle, troosteloze leven, valt hij anderen om de hals of grijpt hij hen naar de keel.” Maar dit is de wijsheid van een schrijver en niet die van een politicus. Professor Muqtedar Khan van het Brookings Instituut, een van de oudste denktanks in Washington, verklaarde recentelijk over Irakezen die een zelfmoordaanslag plegen: “De dood van hun eigen families, de vernietiging van hun huizen — al deze zaken leiden tot frustratie en woede en uitzichtloosheid en ze willen de vijand dezelfde frustratie en uitzichtloosheid laten voelen, dus nemen ze hun toevlucht tot deze vorm van geweld.” Dat geldt niet alleen voor shi’iten maar ook voor soennieten, en christenen. Dit heeft niet met een fanatieke godsdienst te maken, maar wel met schreeuwend onrecht. Volgens “ABC News” heeft de recente aanval op de stad Fallujah met de “invallen in privé woningen en militaire bombardementen die Iraakse burgers doodden, jonge Irakezen geradicaliseerd.’ Men hoeft de Irak-foto’s maar te bekijken van Geert van Kesteren in zijn boek “Why Mister, Why?” over het Amerikaanse geweld en met een beetje empathie kan men begrijpen waarom iemand tenslotte bereid is zich op te offeren.  Wanneer een geterroriseerde zich niet kan verweren tegen een overmacht, wordt het bestaan betekenisloos, en dit besef dwingt hem of haar contraterreur te gebruiken. De daad van zelfopoffering geeft weer betekenis aan zijn of haar leven. 


Hoewel Laura Starink in 2001 voorstaander was van de inval in Afghanistan, bleek de Amerikaanse fotografe Kael Alford, van wie de foto's in NRC's M magazine verschenen,  overtuigd van het tegenovergestelde: 'I thought that the presence of American soldiers in Iraq could easily bring about a backlash from Iraqis and throughout the region. It struck me as strange at a time when radical Islamists were using the U.S. presence on Muslim soil as a justification for terrorist attacks, that the U.S. was planning to launch a new invasion that would provide such easy fodder for that rhetoric.

I thought the war was going to have a whole host of unintended consequences. Anyone who covers modern conflict knows that civilians bear the brunt of the majority of violence and I suspected the war in Iraq would not be an exception.' 

Niet "elke-vrouw-voor-de-spiegel" die "haar zwarte kleed afwerpt," is meteen één van "De bruiden van Bagdad," ook al "ontluikt plots een twintigjarige schoonheid." Niet alles is keukenmeiden romantiek. Hoe “onbegrijpelijk” het voor een westerse geprivilegieerde dame ook moge klinken: niet voor ieder “shi’itisch meisje” vertegenwoordigt “Sex and the City” het hoogste ideaal, met al die eenzaam achtergebleven vrouwen, die dag en nacht hunkeren naar “kerels, kopen en natuurlijk sex.” Levend temidden van zoveel verschrikkingen identificeren sommige vrouwen zich eerder met Jeanne d’Arc dan met Sarah Jessica Parker. Dat dit “zo totaal onbegrijpelijk is” zegt meer over de Laura's hier dan over de Leyla’s daar. Het meest opmerkelijke is misschien wel het feit dat enkele Irak-foto’s van Geert van Kesteren door het maandmagazine van NRC in augustus 2003 waren gepubliceerd. Hoewel aangekondigd als een fotoreportage over “De moordmachine. Na de val van Saddam gingen in Irak de massagraven open. Overal zoeken wanhopige familieleden naar hun dierbaren. In de haast gaat veel bewijsmateriaal verloren,” zag menig NRC-lezer toch iets volstrekt anders dat ernstig verontrustte. Eén van hen schreef: 

“veel beelden van arrestaties met voeten op hoofden geplaatst en getrokken wapens. Gegevens van arrestanten worden met gaffer-tape aan het hoofd geplakt… De MACHT waarmee de Amerikanen te werk gaan stoort me enorm. Ik heb medelijden met de angst van de arrestanten. Zijn de Amerikanen dan zulke enorme hufters?” 

Tekenend voor de sfeer in de Nederlandse “corporate media” is het onvermogen zich te verplaatsen in de positie van de onderdrukte. Iemand die geen last heeft van deze wereldvreemdheid is Chalmers Johnson, een van de meest gerespecteerde geleerden in de Verenigde Staten, en oud CIA-adviseur. Al meer dan een jaar vóór 11 september 2001 waarschuwde hij voor grootscheepse terroristische aanslagen, die volgens hem niets anders zijn dan “blowback,” oftewel: “de onbedoelde consequenties van politieke beleidsdaden die voor het Amerikaanse volk geheim waren gehouden.” In zijn geruchtmakende boek “Blowback” over “de kosten en consequenties van het Amerikaans imperium” schreef de emeritus hoogleraar: 

“Ik ben van mening dat de lichtzinnige verkwisting van onze hulpbronnen aan irrelevante wapensystemen… en terroristische aanvallen op Amerikaanse installaties en ambassades, alle voortekenen zijn van een eenentwintigste eeuwse crisis in Amerika’s informeel wereldrijk, een rijk gebaseerd op de uitbreiding van militaire macht naar elke uithoek van de wereld en op de inzet van Amerikaans kapitaal en markten om een wereldwijde economische integratie af te dwingen op onze voorwaarden, tegen welke kosten voor anderen dan ook.”

Met andere woorden, mevrouw Starink, ook hier ging u weer uit van een manicheïsch wereldbeeld, wij de goeden/zij de slechten. Wij hebben de dictator van deze Leyla verdreven en ziedaar, uit dank wordt ze een terroriste. In uw eigen woorden: “Zij trekt ten strijde tegen de Amerikaanse heidenen die haar dictator hebben verdreven.” Vanwaar deze niet op feiten berustende mening van u, deze eenzijdige voorstelling van zaken? U schrijft: 

“U spreekt mij aan als chef van het magazine M en terecht. Maar mag ik u er op wijzen dat mijn twijfels niet dateren van dit voorjaar.” 

Maar dit is het punt niet. Ik sprak u allereerst aan als journalist die niet alleen fout zat met Afghanistan maar ook met Irak. Pas nu spreekt u als journalist publiekelijk over uw twijfels in het geval van Afghanistan. En daar richt mijn kritiek zich op. Waarom heeft u zo lang gewacht? Wanneer kreeg u door dat uw “overtuiging” op onjuistheden was gebaseerd? Bent u nu ook tegen de inval in Irak?

U schrijft: “U hebt gelijk als u zegt dat ik beter had kunnen weten. Beter is het nooit ergens in te grijpen, dan maak je ook nooit fouten.” Ik begrijp die reactie niet. Had u nu beter kunnen weten of niet? Zo ja, wat bedoelt u dan met de daarop volgende zin: “Beter is het nooit ergens in te grijpen, dan maak je ook nooit fouten”? Ingrijpen? Op welk recht is Westers ingrijpen gebaseerd? Niet op het internationaal recht, nier op een mandaat van de Verenigde Naties. Even de achtergrond van de Afghaanse oorlog dat een helder licht werpt op de vraag hoe het fout is gegaan. Drie jaar geleden schreef ik:

In 1998 verklaarde Zbigniew Brzezinski, de Nationale Veiligheids Adviseur onder president Carter tegenover het Franse weekblad Le Nouvel Observateur dat de Verenigde Staten voorafgaand aan 1980 de voormalige Sovjet Unie bewust had geprovoceerd om Afghanistan binnen te vallen door in het geheim islamitische extremisten in dat land financieel en militair te steunen, waardoor ze een gewapende strijd tegen de pro-sovjet regering konden beginnen. Op de vraag of hij daar nu geen spijt van had, antwoordde Brzezinski:

“Spijt waarover? Die geheime operatie was een uitstekend idee. Het had als resultaat dat de Russen in de Afghaanse val trapten en wil je dat ik dat betreur? De dag dat de Sovjets officieel de grens waren over gestoken, schreef ik aan president Carter, in essentie: ‘We hebben nu de gelegenheid om de USSR zijn eigen Vietnam Oorlog te geven.”’

Deze geopolitieke strategie kostte een miljoen Afghanen het leven, maakte drieënhalf miljoen Afghanen tot vluchteling en verwoeste de infrastructuur van het toch al arme land. Met het oog op een ongestoorde oliedoorvoer vanuit de Kaspische Zee regio vielen twee jaar geleden de Amerikanen zelf Afghanistan binnen om er Hamid Karzai, de voormalige employee van de Amerikaanse oliemaatschappij Unocal tot ‘interim president’ te verheffen. Teneinde de steun af te kopen van de talloze oorlogsbaronnen doet Washington ondertussen niets wezenlijks tegen de explosieve groei van de opiumteelt. Volgens de VN is sinds de Amerikaanse inval Afghanistan weer ’s werelds grootste producent van heroïne. Tegelijkertijd zijn al meer dan tienduizend Afghaanse burgers slachtoffer geworden van de Amerikaanse bombardementen, meer dan drie keer zoveel als op 11 september 2001 vielen. Desondanks hebben zowel de massamedia als academici in Nederland hiervoor nauwelijks of geen aandacht. Bovendien wordt de beschikbare informatie niet in een bredere context geplaatst. Misschien wel het meest illustrerend voor het feit dat de schijn in deze gruwelijke farce de werkelijkheid heeft vervangen, was het nieuwsbericht dat Karzai door het modehuis Gucci tot de best geklede staatsman ter wereld is uitgeroepen. Zo werd de slechtst verklede marionet op aarde alsnog een salonfähige icoon van het “nieuwe democratische Afghanistan.”

Nogmaals uw zin: “Beter is het nooit ergens in te grijpen, dan maak je ook nooit fouten.” In haar absoluutheid is deze stelling nonsense. Het had het Westen gesierd als het in Rwanda had ingegrepen toen daar naar schatting bijna een miljoen burgers handmatig werden afgeslacht. Maar aangezien Rwanda geen olie en geen pijpleidingen heeft, en dus geopolitiek onbelangrijk is, greep het Westen niet in. Dus mijn vraag is: wat bedoelt u precies met deze bewering?


Drie jaar nadat Le Nouvel Observateur uitgebreid Brzezinski’s cynische visie  had verspreid was u, mevrouw Starink, de “overtuiging” toegedaan dat het Westen het totaal verwoeste Afghanistan met geweld moest aanvallen. U had toen ook het volgende kunnen weten, in datzelfde interview met Le Nouvel Observateur merkte Brzezinksi op:

“Indeed for ten years Moscow had to conduct a war that was intolerable for the regime, a conflict which involved the demoralization and finally the breakup of the Soviet Empire. 

Le Nouvel Observateur: And also, don't you regret having helped future terrorists, having given them weapons and advice?

Zbigniew Brzezinski: What is most important for world history? The Taliban or the fall of the Soviet Empire? Some Islamic hotheads or the liberation of Central Europe and the end of the cold war? 

Le Nouvel Observateur: "Some hotheads?" But it has been said time and time again: today Islamic fundamentalism represents a world-wide threat... 

Zbigniew Brzezinski: Rubbish! It's said that the West has a global policy regarding Islam. That's hogwash: there is no global Islam. Let's look at Islam in a rational and not a demagogic or emotional way. It is the first world religion with 1.5 billion adherents. But what is there in common between fundamentalist Saudi Arabia, moderate Morocco, militaristic Pakistan, pro-Western Egypt and secularized Central Asia? Nothing more than that which connects the Christian countries…" 

Dit zijn de woorden niet van een of andere Hollandse praatjesmaker waarop u zich lijkt te beroepen, maar van een veiligheidsadviseur van de politiek machtigste land ter wereld. Desondanks was u drie jaar later voor de grootscheepse bombardementen, waarvan de straatarme en totaal verpauperde Afghaanse bevolking de dupe werden, om er een pro-Westers regime te kunnen installeren dat geleid wordt door een president die voormalig adviseur was van de Amerikaanse oliemaatschappij Unocal. Het ontgaat mij volledig hoe u hier het positief bedoelde begrip “ingrijpen” kunt gebruiken. Hier is geen sprake van “ingrijpen,” maar van een uiterst cynisch geopolitiek machtspel over de ruggen van machteloze burgers. Hier voltrekken zich grootscheepse oorlogsmisdaden, misdaden tegen de mensheid, en massale schendingen van de mensenrechten. En de inzet is de handhaving van de Amerikaanse hegemonie.




Ruim een jaar geleden verklaarde Lewis Lapham, drie decennia lang hoofdredacteur van het gerenommeerde Harper’s Magazine, in een interview tegen mij daarover het volgende:

George Kennan, de architect van de containment politiek, die als geen ander het Amerikaans buitenlands beleid van na de Tweede Wereldoorlog heeft vorm gegeven, schreef in 1948 in een geheim memorandum dat de Verenigde Staten “ongeveer 50 procent van de rijkdommen in de wereld’ bezat, ‘maar slechts 6,3 procent van haar bevolking.” Als hoofd van het planningsbureau wees hij het ministerie van Buitenlandse Zaken erop dat: “In deze omstandigheden we niet in staat (zullen) zijn te voorkomen dat wij het voorwerp worden van jaloezie en haat. Onze werkelijke taak in het komende tijdperk is om een netwerk van betrekkingen op te bouwen die ons in staat stelt deze positie van ongelijkheid te handhaven.” En vervolgens adviseerde hij de Amerikaanse beleidsbepalers “alle sentimentaliteit en dagdromen opzij” te zetten omdat “onze aandacht overal geconcentreerd (moet) zijn op onze directe nationale doelstellingen. […] We moeten ophouden te spreken over vage en […] imaginaire doelstellingen als mensenrechten, het verhogen van de levensstandaard, en democratisering. De dag is niet veraf dat we in pure machtconcepten moeten handelen. Hoe minder we daarbij gehinderd worden door idealistische slogans, des te beter het is. 

Kennan’s advies is nog steeds de hoeksteen van wat we nu het Amerikaanse Rijk noemen. De Verenigde Staten doet precies hetzelfde als Rome onder Caesar, Pompejus en Augustus. Het ging toen en gaat nu om het veroveren van gebieden en het veilig stellen van grondstoffen en markten, dat is het streven van elk imperium. We zien het momenteel weer bij de bezetting van Irak, het negeren van de Geneefse Conventies, maar ook op binnenlands niveau is het merkbaar, bijvoorbeeld door het feit dat veertig miljoen Amerikanen geen ziektekostenverzekering hebben. De wereld wordt steeds duidelijker verdeeld in haves en have-nots.”

Dit is de context waarin het leven zich voltrekt. Daarin spelen vrome woorden over het brengen van democratie en mensenrechten geen enkele rol van betekenis. Dat weet iedereen die goed geïnformeerd is. U had dat moeten weten, mevrouw Starink. Als journalist moet men wantrouwig tegenover de macht staan, permanent twijfelen aan de goede bedoelingen van de macht. Vooral als een rijk, waarin al meer dan een halve eeuw de helft van de kiesgerechtigden niet meer stemt, ineens claimt dat het elders de democratie wil brengen, moet een journalist dwars door deze propaganda heen prikken.

En dan tenslotte uw laatste zin: “In het volle besef dat journalisten (zie het boek van Joris Luyendijk) niet meer kunnen doen dan hun stinkende best, maar dagelijks falen.” Voor alle duidelijkheid: ik heb niet willen suggereren dat u niet uw “stinkende best” doet, en ook niet dat mijn mainstream-collega’s niet “hun stinkende best” doen. Geenszins. Ik ga er blind vanuit dat u meent wat u schrijft, maar juist dat is het probleem. Via het analyseren van twee van uw teksten heb ik geprobeerd aan te geven dat uw meningen gevoed worden door onuitgesproken, maar nauwelijks verhulde dogma’s van de officiële ideologie, die bepaalt wie gelijk heeft in de wereld en wie niet, wie belangrijk is en wie niet, wat de waarheid is en wat niet. Er zijn helaas te weinig dissidente journalisten, zeker op sleutelposities, die de belangrijkste vragen durven te stellen, bang als ze zijn te worden gemarginaliseerd. In de woorden van Dan Rather: “Now it’s that fear that keeps journalists from asking the toughest of the tough questions and to continue to bore in on the tough questions so often.”

Vandaar dat u de ene dag de “overtuiging” kunt hebben dat een land door de gewelddadigste natie ter wereld moet worden aangevallen en dat u zichzelf vijfeneenhalf jaar later publiekelijk afvraagt: “Met wie vechten wij eigenlijk in Afghanistan?” en “Wie zijn toch die mythische Talibaan?”

De Amerikaanse auteur Henry Adams, wiens grootvader en overgrootvader president van de Verenigde Staten waren geweest, en die van binnenuit wist hoe de zaken werkelijk geregeld worden, constateerde in het begin van de twintigste eeuw: “The press is the hired agent of a moneyed system, set up for no other reason than to tell lies where the interests are concerned.”

Of dit een journalist mede verantwoordelijk maakt voor het vermoorden van vrouwen, kinderen, en ongewapende burgers elders is een vraag die alleen uzelf kunt beantwoorden. Die vraag kan ik niet voor u beantwoorden. In de hoop dat ik nu duidelijker ben geweest en in afwachting van het antwoord op mijn vragen — per slot van rekening gaat het om cruciale vragen in ons beroep —

vriendelijke groeten,
stan van houcke

PS. Wij hebben elkaar inderdaad ontmoet tijdens een uitzending van ik meen Het Gebouw van de VPRO. Inmiddels ben ik oud-medewerker van de VPRO, maar nog steeds journalistiek actief. Ook op Radio I van de VPRO heeft helaas het conformisme toegeslagen. Godzijdank is alles slechts tijdelijk. En wat de afstandelijke toon betreft: bij een serieuze kritiek hoort geen amicale ons-kent-ons toon. Vandaar. Het begrip "boos" dat jij hanteert is ook onjuist. Ik heb een kritiek geschreven en binnen die context is "boos" een verkeerd woord.’

Ik heb nooit meer iets vernomen van Laura Starink. Wel weet ik dat zij nu door de Nederlandse staat wordt betaald om anti-Russische propaganda te maken op de website Raam op Rusland.


Ook  'Nederlandse militairen helpen sinds 2002 mee aan de veiligheid in Afghanistan,' althans, zo meent het ministerie van Defensie in Den Haag. Hierboven Amerikaanse militairen zien toe bij het plukken van de papaverpoppies voor de bereiding van illegale heroïne.  Onder: "Wie zijn toch die mythische Talibaan?" 



Geen opmerkingen: