In het pamflet Onbehagen (2016) verwoordde opiniemaker Bas Heijne zijn, tot voor kort, onwrikbaar geloof in de Verlichtingsideologie als volgt:
Kort geschetst kun je zeggen dat ik volwassen werd in een tijd van vertrouwen en verwachtingen — verwachtingen over groei en gelijkheid, een almaar rationelere ordening van de wereld, geïnspireerd door de ideeën van de Verlichting, zoals die na de Tweede Wereldoorlog in West-Europa hun beslag kregen.
In feite roept deze uiteenzetting meer vragen dan antwoorden op. Kennelijk zonder het te beseffen manifesteert zich hier een paradox, enerzijds ‘een almaar rationelere ordening van de wereld,’ en anderzijds de Verlichtingsmythen, ‘zoals die na de Tweede Wereldoorlog in West-Europa hun beslag kregen.’ Over de oorzaak waarom ‘de ideeën van de Verlichting’ beperkt bleven tot West-Europa zwijgt Heijne wijselijk. Als columnist van de neoliberale NRC Handelsblad verkeert hij niet namelijk in de positie om de werkelijkheid te beschrijven zoals de wereldberoemde Uruguayaanse auteur Eduardo Galeano dit deed in zijn boek De aderlating van een continent. Vijf eeuwen economische exploitatie van Latijns-Amerika (1971):
Dankzij het offer van de slaven in het Caribisch gebied kwamen James Watt's stoommachine en George Washington’s kanonnen op de wereld... De suiker uit de Latijns-Amerikaanse tropen vormde een grote stimulans voor de accumulatie van het kapitaal ten behoeve van de industriële ontwikkeling van Engeland, Frankrijk, Nederland en ook de Verenigde Staten, terwijl tegelijkertijd de economie van Noordoost-Brazilië en de Caribische eilanden erdoor verminkt en de historische ruïnering van Afrika erdoor bezegeld werden. De steunpilaar voor de driehoek-handel tussen Europa, Afrika en Amerika was de slavenhandel met als bestemming de suikerplantages.
Galeano wees op een feit dat de Buruma’s, als woordvoerders van de elite, zo graag vergeten, namelijk dat:
Adam Smith zei dat de ontdekking van Amerika 'het mercantilistische systeem tot een stadium van schittering en glorie had verheven dat het anders nooit bereikt zou hebben,'
met als uiteindelijk resultaat dat de:
landen die in onze tijd ontwikkeld zijn, ontwikkelden zich; de onderontwikkelden onderontwikkelden zich,
waardoor het mogelijk is geworden dat, volgens een Oxfam Rapport, nu in 2019:
[o]ur economy is broken, with hundreds of millions of people living in extreme poverty while huge rewards go to those at the very top. The number of billionaires has doubled since the financial crisis (van 2008. svh) and their fortunes grow by 2.5 billion dollar a day, yet the super-rich and corporations are paying lower rates of tax than they have in decades.
De kracht van Galeano’s werk is dat het verhulde processen blootlegt, en in simpele bewoordingen lezers erop attent maakt dat de:
rijkdom van veel mensen op deze wereld het resultaat [is] van de armoede van anderen. Het wordt tijd dat we de kloof tussen rijk en arm kleiner maken.
Bovendien ging het inzake de Verlichtingsidealen, volgerns Bas Heijne, ‘niet om een diep doorvoelde heilsverwachting, geen grote ideologische overtuiging,’ maar ‘sprak’ dit alles ‘gewoon vanzelf.’ Dat de almaar toenemende welvaart van het rijke West-Europa berust op de koloniale en postkoloniale uitbuiting elders drong niet door in het provinciaalse milieu van de Heijne’s in de mainstream-media. Zij leefden als tieners in het ‘ik-tijdperk’ dat midden jaren zeventig tot ontwikkeling kwam, op zoek naar een identiteit, geïsoleerd van de realiteit waarin miljarden mensen dagelijks in leven probeerden te blijven. En omdat de 'powerduider pur sang' geen eigen doorleefde werkelijkheid bezat, trok hij zich terug in de hedonistische cocon van de consumptiemaatschappij. Aangezien hij en de zijnen in een welvaartsstaat leefden, ver weg van het massale geweld elders dat hun bestaan mogelijk maakte, hoefden mijn Nederlandse generatiegenoten niet te vechten om te kunnen overleven. Inderdaad, het ‘ging niet om een diep doorvoelde heilsverwachting, geen grote ideologische overtuiging. Het sprak gewoon vanzelf.’ Als een geprivilegieerde adolescent trok hij vanuit de polder door Amsterdam's Bright Lights. Big City. Daar leefde de groten van het kleine land, zoals:
Gerrit Komrij – hij zat in een VPRO-forum en ik zat daar in mijn zwart fluwelen jasje, met die krullen, dat was meteen… Puur keurig hoor. Gerrit heeft zich altijd keurig gedragen,
zo vertelde Heijne tegenover de NRC, toen hij in 2017 de P.C. Hooftprijs kreeg, kennelijk in de overtuiging dat de kwaliteitslezer hunkerde naar ontboezemingen over zijn seksuele escapades. Over één van de interessantste Nederlandse auteurs uit de babyboom-generatie, Frans Kellendonk, wist hij alleen te vertellen:
Ik heb één nacht met hem geslapen, begin jaren tachtig, wel safe, maar safe avant la lettre.
Het zal voor Bas — net fris uit de polder in Amsterdam neergestreken (zie foto links) — ongetwijfeld een verpletterende belevenis zijn geweest, maar om ruim drie decennia na dato daarvan kond te doen, zonder iets boeiends te vertellen over de diepzinnigheid van Kellendonk, is beschamend voor iemand die zelf literaire pretenties erop nahield. Over zijn behaagzieke rol merkte Heijne terloops op: 'Je wordt een beetje een courtisane,’ die op ‘oude foto’s’ op ‘een cherubijn’ leek, of zoals Bas zelf zei: een ‘engeltje, ja.’ Het zijn deze banaliteiten die Heijne’s avontuurtjes in kitsch veranderen, de kitsch van een ‘courtisane’ die de lusten van de hooggeplaatsten probeert te bevredigen, in de hoop erbij te mogen horen, maar daar vanzelfsprekend nooit echt in slaagt. En dus reduceert hij de auteurs Komrij en Kellendonk tot een anekdote in één van zijn vele, voor de buitenwereld, triviale activiteiten. Eén nachtje met de grote schrijver ‘geslapen,’ maar wel met een condoom, want Kellendonk had aids.
Tegen de interviewster, zelf afkomstig uit een orthodox gereformeerd milieu, beklaagde Heijne zich over klagers:
Mensen die klagen dat ze niet gehoord worden, zijn eigenlijk niet bereid om te luisteren. Men wil zenden.
Interviewster: U zendt ook.
Heijne: Ja, dus ik begrijp het wel,
maar vervolgens zwijgt het oude ‘engeltje’ over het vermeende verschil tussen hem en de andere ‘[m]ensen die klagen.’
Interviewster: Vorig jaar heeft u een tijdje geen columns geschreven. Wat was er?
Heijne: Soms is daar die sissende slang die zegt: je kunt het ook niet doen. Die columns, wat blijft ervan over? Alles verdwijnt in het zwarte gat.
Ik vind het een goed gekozen begrip, aangezien een:
zwart gat een gebied in de ruimte [is] waar de zwaartekracht zo sterk blijft dat er niets uit kan ontsnappen, zelfs geen licht. Elk zwart gat heeft een rand (de zogeheten 'horizon'), die als een soort éénrichtingsdeur in het heelal functioneert: een object dat de horizon passeert, is onherroepelijk verloren en kan nooit meer terugkeren. Overigens weet niemand precies wat zich binnen die horizon afspeelt.
Een betere omschrijving van het werk van de ‘corporate press’ ben ik tot nu toe nergens tegengekomen. De columnist Bas Heijne weet uit ervaring dat er niets van ‘zijn columns’ over ‘blijft.’ Niet zozeer omdat de krant morgen alweer in een kattenbak ligt, of een gemeentelijke papiercontainer, maar omdat de waan van de dag niet langer duurt dan de vijf minuten die het kost om een column te lezen. Zelf meldde Heijne, door zijn collega's tot ‘de beste in zijn vak’ verheven:
Bij een essay werk je een idee echt uit. Bij columns hoeft dat niet. Een essay is een zoektocht, waarbij je twijfel moet toelaten. Columns zie ik als optreden, als een performance.
Alleen door bühnewerk kan Heijne het ‘hoog geëerd publiek’ z’n adembenemende kunstjes vertonen. Belangrijk is te onthouden dat hij toegeeft in zijn columns geen ‘idee’ uit te werken, waarbij hij ‘twijfel’ toelaat. Zijn theatrale ‘columns’ blijven ‘performances’ die bedoeld zijn om een zo groot mogelijk applaus bij het publiek te ontlokken. Het feit dat die columns in ‘een zwart gat’ eindigen, waarin zelfs het licht van de Verlichtingsidealen verdwijnt, deed hem besluiten ‘geen columns’ meer te te schrijven. Een ‘tijdje’ wel te verstaan, want net als elke andere broodschrijver moet ook de columnist zijn ‘zwart gat’ zien te verkopen. Met ‘performances’ moet hij in zijn levensonderhoud voorzien. In dit opzicht verschilt Bas in niets van de meeste andere opiniemakers van de commerciële pers. Hij gaat volgens zijn eigen omschrijving als een poseur te werk, voor wie de inhoud ondergeschikt is aan de vorm, omdat hij in slechts een paar honderd woorden geen ‘idee’ kan uitwerken. Belangrijk daarbij is te weten dat een poseur, in tegenstelling tot wat algemeen wordt aangenomen, geen aansteller is. Integendeel, tot op grote hoogte meent hij wat hij zegt op het moment dat de woorden uit zijn mond rollen, of op zijn tekstverwerker worden getikt. De pose is zijn overlevingsstrategie. Gelijk een kameleon van huidskleur verandert, wisselt hij (of zij) moeiteloos van rol. De ene dag is de poseur links, de andere dag rechts. Elk moment en in telkens weer veranderende omstandigheden moet hij zichzelf opnieuw be-denken. Hij is de hoofdpersoon in zijn eigen pulproman, een barokke dandy, een kitsch-figuur, wiens optreden naadloos aansluit bij de behoeften van de moderne tijd. Want één ding is duidelijk: een poseur kan alleen in een — van zichzelf vervreemde — massamaatschappij existeren. Die vormt zijn decor, de massa zijn publiek. In een gesloten gemeenschap, gedragen door samenhangende identiteiten, zou hij allang door de mand zijn gevallen, daar zou hij niet meer zijn dan de dorpsgek.
De poseur en de media kunnen niet zonder elkaar, als parasieten leven ze van elkaar, ze vormen een giftige symbiose in het almaar uitdijende rijk van de kitsch. De column is bij uitstek het wapen van de poseur in zijn strijd om erkenning. Hoewel ze in uiteenlopende gradaties en soorten voorkomen hebben de poseurs één ding gemeen: na verloop van tijd gaan ze in hun eigen geconstrueerde waarheid geloven. Onvermijdelijk valt hij (of zij) automatisch terug op een pose. Z'n woorden zijn een schreeuw om aandacht. Hij wil behagen om bewonderd te worden. De opinie an sich interesseert hem niet echt, alleen het effect dat ze teweegbrengt. En omdat in een massamaatschappij gedachten niet de ultieme impact opleveren, zet hij sentimenten in: het simplistische vooroordeel tegen het complexe oordeel, de impuls tegen de bezinning, de verholen suggestie tegen de beargumenteerde gedachte, de ‘performance’ tegen een afgeronde gedachtegang. Hij is de man van de soundbite, zijn wereld is eendimensionaal, even overzichtelijk als een stripboek. De columnist is als een hit en runfiguur, die met de snelheid van een tasjesdief te werk gaat. Daarbij moet hij als broodschrijver telkens weer een opinie over van alles en nog wat ophoesten, hetgeen automatisch leidt tot een inflatie van meningen. Om dit te verdoezelen moet elke opinie de kracht van een donderslag krijgen. De columnist pompt zijn woorden op tot ze als reusachtige ballonnen boven hem zweven en met hem aan de haal gaan. Hij gebruikt de taal niet om inzicht te verschaffen maar om te heersen, om te straffen, om mensen in een hoek te dwingen en verbaal af te ranselen. Hij dicht de ander alle denkbare gruwelijkheden toe om zelf buiten schot te blijven. Hoe zwarter de ander wordt afgeschilderd des te onschuldiger hij lijkt. De column is voor hem slechts een techniek, een foefje, een suikerspin van woorden; na vijf minuten is het op en weg, de consument met plakkerige handen achterlatend. Het lijkt allemaal echt, maar is het niet. De woorden zijn te hol, de begrippen potsierlijk, de zinnen drijven in een niet doorleefde werkelijkheid. In zijn hang een maximaal effect te bereiken, vervalt de poseur onherroepelijk in pathetiek. Hij uit zich in steeds heftigere bewoordingen, zijn toon wordt geëxalteerd, zijn opinies grotesk. Meningen worden door hem uitgemolken en verder aangescherpt tot ze een karikatuur van de werkelijkheid zijn geworden. Een jaar voor zijn dood wees de auteur Frans Kellendonk me op nog een ander fenomeen. Hij zei:
Het gruwelijke is: zodra je iets opschrijft, verhardt het. Het gevaar is dat je er dan ook in gaat geloven, dat de dingen zijn zoals je zegt dat ze zijn. Wat je moet behouden is een scepsis, een vrijheid, het gevoel van de ongrijpbaarheid van alles. Dat vereist een geweldige krachtsinspanning.
Maar juist aan die noodzakelijke ‘scepsis’ ontbreekt het de poseur. Zijn column kan geen twijfel verdragen, het zou dan te duidelijk worden dat er wartaal staat, wat bij close-reading dan ook al snel blijkt. De columnist en de romancier leven in twee gescheiden werelden. Voor laatst genoemde vormt de taal een moreel criterium, hij heeft niets anders. Hij weet dat, zoals de satiricus Karl Kraus schreef: ‘Taal de moeder van de gedachte [is], niet haar dienstmeid.’ Maar voor de columnist zijn woorden inhoudsloos, ze hebben slechts propagandistische waarde en werken daarom als gif. Een ander voorbeeld van een poseur die zich aan de ‘corporate media’ heeft verkocht is de in Nederland zo bewonderde mainstream-opiniemaker Ian Buruma. Om dit aan te tonen moet ik eerst een bredere context schetsen, waarin deze oude vriend van mij opereert. In verband hiermee allereerst het volgende: de Joods-Israëlische Generaal-Majoor Yair Golan heeft tijdens een lezing toegegeven dat het gewapend verzet van de Koerdische PKK het buitenlandbeleid van Israël dient, waarmee hij te kennen gaf dat de zelfbenoemde ‘Joodse staat’ samenwerkt met organisaties die door het Westen als terroristisch zijn bestempeld. Golan doelde naar eigen zeggen op de de strijd in Syrië, Irak en Iran. De website dutchturks.nl wijst erop dat ‘Golan’s uitspraken op één lijn [staan] met die van Oded Yinon, een voormalig medewerker van het Israëlische ministerie van Buitenlandse Zaken,’ bekend van het geruchtmakende Joods-Israelische Yinon-Plan, waarbij recente Amerikaanse oorlogen erop gericht zijn islamitische staten uiteen te laten vallen om Israel in staat te stellen de hegemonie in de regio te grijpen.
Ook de opvallend talrijke joodse leden van het Project for the New American Century (PNAC), die fanatieke pleitbezorgers waren van de illegale inval in Irak, zijn fervente voorstanders van Yinon’s 'regime-changes' die onvermijdelijk leiden tot chaos en de desintegratie van staten. Eén van de meest prominente voorstanders hiervan was de joods-Amerikaanse neoconservatief Richard Perle, een politicus:
who served as Assistant Secretary of Defense for Global Strategic Affairs under President Ronald Reagan… He served on the Defense Policy Board Advisory Committee from 1987 to 2004 where he served as chairman from 2001 to 2003 under the Bush Administration before resigning due to conflict of interests.
Perle, bijgenaamd ‘The Prince of Darkness,’ was in 1996 de opsteller van:
a report that proposed regime changes in order to restructure power in the Middle East. The report was titled ‘A Clean Break: A New Strategy for Securing the Realm’ and called for removing Saddam Hussein from power, as well as other ideas to bring change to the region. The report was delivered to Israeli Prime Minister Benjamin Netanyahu. Two years later, in 1998, Perle (joods. svh) and other core members of the PNAC — Paul Wolfowitz (joods. svh), R. James Woolsey, Elliot Abrams (joods. svh), and John Bolton (fanatieke pro-Israel politicus. svh) — 'were among the signatories of a letter to President Clinton calling for the removal of Hussein.' Clinton did seek regime change in Iraq, and this position was sanctioned by the United Nations. These UN sanctions were considered ineffective by the neoconservative forces driving the PNAC.
The PNAC core members (merendeel joods. svh) followed up these early efforts with a letter to Republican members of the U.S. Congress Newt Gingrich and Trent Lott, urging Congress to act. The PNAC also supported the Iraq Liberation Act of 1998, which President Clinton had signed into law…
On September 20, 2001 (nine days after the September 11, 2001 attacks), the PNAC sent a letter to President George W. Bush, advocating 'a determined effort to remove Saddam Hussein from power in Iraq,' or regime change:
'even if evidence does not link Iraq directly to the attack, any strategy aiming at the eradication of terrorism and its sponsors must include a determined effort to remove Saddam Hussein from power in Iraq. Failure to undertake such an effort will constitute an early and perhaps decisive surrender in the war on international terrorism.’
Bovendien was het doel van:
the neoconconservative PNAC to promote American ‘hegemony’ and ‘full-spectrum’ dominance in its publications.
Written before the September 11 attacks, and during political debates of the War in Iraq, a section of Rebuilding America's Defenses entitled ‘Creating Tomorrow's Dominant Force’ became the subject of considerable controversy: ‘Further, the process of transformation, even if it brings revolutionary change, is likely to be a long one, absent some catastrophic and catalyzing event — like a new Pearl Harbor.’ Journalist John Pilger pointed to this passage when he argued that Bush administration had used the events of September 11 as an opportunity to capitalize on long-desired plans.
Some critics went further, asserting that Rebuilding America's Defenses should be viewed as a program for global American hegemony. Writing in Der Spiegel in 2003, Jochen Bölsche claimed that Rebuilding America's Defenses ‘had been developed by PNAC for Rumsfeld, Cheney, Wolfowitz and Libby (beiden joods. svh),’ and was ‘devoted to matters of “maintaining US pre-eminence, thwarting rival powers and shaping the global security system according to US interests.”’
British MP Michael Meacher made similar allegations in 2003, stating that Rebuilding America's Defences was ‘a blueprint for the creation of a global Pax Americana,' which had been ‘drawn up for’ key members of the Bush administration. Academic Peter Dale Scott subsequently wrote:
‘[PNAC's] ideology was summarized in a major position paper, Rebuilding America's Defenses, in 2000. This document advocated a global Pax Americana unrestrained by international law.’
Met het oog op het Israelische ‘Yinon Plan’ en het met gewerld streven naar een Groot-Israel (Eretz Israel), blijft de joodse lobby in de VS aandringen op steeds nieuwe oorlogen in het Midden-Oosten, daarbij gesteund door de commerciële mediabolwerken, in dienst van de zionistische belangen. Het joods-Amerikaanse PNAC-lid Reuel Marc Gerecht kon dan ook destijds onweersproken verklaren:
We have no choice but to re-instill in our foes and friends the fear that attaches to any great power... Only a war against Saddam Hussein will decisively restore the awe that protects American interests abroad and citizens at home.
Tevens is bekend dat:
According to Bölsche (vooraanstaande Duitse journalist. svh), Rebuilding America's Defenses 'was developed by Rumsfeld, Cheney, Wolfowitz and Libby (beide laatsten joods Amerikaanse neoconsevatieve ideologen svh), and is devoted to matters of “maintaining US pre-eminence, thwarting rival powers and shaping the global security system according to US interests.”’
En dat:
Former US Congressman Lionel Van Deerlin and UK Labour MP and Father of the House of Commons, Tam Dalyell, criticized PNAC members for promoting policies which support an idealized version of war, even though only a handful of PNAC members have served in the military or, if they served, had never seen combat.
As quoted in Paul Reynolds' BBC News report, David Rothkopf (joods-Amerikaanse hoogleraar Internationale Betrekkingen. svh) stated:
'Their [The Project for the New American Century's] signal enterprise was the invasion of Iraq and their failure to produce results is clear. Precisely the opposite has happened. The US use of force has been seen as doing wrong and as inflaming a region that has been less than susceptible to democracy. Their plan has fallen on hard times. There were flaws in the conception and horrendously bad execution. The neocons have been undone by their own ideas and the incompetence of the Bush administration.’
Deze laatste visie gaat er vanuit dat de joods-Amerikaanse lobbyisten van PNAC hebben gefaald omdat de Verenigde Staten zijn politieke en militaire doelen niet heeft bereikt. Hierbij wordt echter het doorslaggevende feit buiten beschouwing gelaten dat het uiteenvallen van Irak nu juist het beoogde doel was van de joodse PNAC-lobbyisten, en van het Plan van Oded Yinon, oud-adviseur van premier Sharon. Bovendien heeft de grootschalige agressie de Amerikaanse oorlogsindustrie ontelbare miljarden dollar winst opgeleverd. De kosten voor alleen al de VS van de zogenaamde ‘War On Terror’ worden inmiddels op 6 biljoen geschat, zes maal een miljoen keer een miljoen. Ook het uiteenvallen van Irak en Libië, én de strijd in Syrië, zijn vanuit Israel’s oogpunt een succes. Alleen Iran is anno december 2019 nog niet aangepakt. Vandaar dat Israel al jarenlang ervoor pleit dat de VS, aanvoerder van de NAVO, ook dit land plat bombardeerd. Door Israel’s oorlogen te voeren kan de VS de chaos compleet maken, waardoor het zionistische regime de hegemonie in de regio in handen krijgt. Het door de NAVO laten uitschakelen van Israel’s ‘vijanden’ is de kern van het beleid van de zionistische extremisten in zowel de ‘Joodse staat' als in het Westen. Weliswaar is het niet gelukt om Syrië te versplinteren, maar daarentegen staat Iran nog steeds hoog op de lijst van de joodse lobby. Mocht het zover zijn, dan zal ook Nederland gehoorzamen, en net als in Irak een agressieoorlog politiek, diplomatiek, financieel, en militair steunen. Tegelijkertijd zullen westerlingen, die zich publiekelijk verzetten tegen de Israëlische terreur, in toenemende mate erop rekenen dat zij voor antisemiet worden uitgemaakt. In sommige democratieën kunnen critici van Israel zelfs veroordeeld worden tot boetes en gevangenisstraf. Fanatieke zionisten zijn tegen persvrijheid en ‘freedom of speech’ zodra het om de schurkenstaat Israel gaat.
Kortom, een niet gering aantal van de meest agressieve Amerikaanse beleidsbepalers, dat vóór dan wel achter de schermen opereert, behoort tot de machtige joods-Amerikaanse lobby die het Israelisch extremisme blindelings steunt. Vanzelfsprekend is een dergelijke disproportionele macht ondemocratisch en levensgevaarlijk. Aangezien nog geen 2 procent van de Amerikaanse bevolking joods is, is het ondemocratisch dat een dergelijke kleine minderheid zoveel invloed kan uitoefenen op het politiek beleid van een grootmacht. Talloze joodse en niet-joodse commentatoren hebben in het verleden dan ook gewaarschuwd voor de onevenredige invloed van de joods-zionistische lobby. In dit verband enige relevante achtergrond-informatie: op 26 oktober 2011 berichtte het Joods-Israelische Ynet onder de kop ‘How did American Jews get so rich?’ het volgende:
Their success story is even more phenomenal considering the speed in which they became rich…The immigrants arrived in the US on crowded boats, and most of them were as poor as church mice. Dr. Robert Rockaway, who studied that period, wrote that 80% of US Jews were employed in manual work before World War I, most of them in textile factories.
Many workplaces were blocked to the Jews due to an anti-Semitic campaign led by industrialist Henry Ford. Most of them lived in crowded and filthy slums in New York — Brooklyn and the Lower East Side.
Many films and books describe the world established in those neighborhoods: Vibrant, but tough and brutal. There was a lively culture of cabarets and small Yiddish theaters, alongside a Jewish mafia with famous crime bosses such as Meyer Lansky, Abner ‘Longie’ Zwillman, and Louis ‘Lepke' Buchalter, who grew up in the filthy alleys.
Many of the Jews, who were socialists in Europe, became active in labor unions and in workers' strikes and protests. Many trade unions were established by Jews.
The Jewish immigrants, however, emerged from poverty and made faster progress than any other group of immigrants. According to Rockaway, in the 1930s, about 20% of the Jewish men had free professions, double the rate in the entire American population.
Anti-Semitism weakened after World War II and the restrictions on hiring Jews were reduced and later canceled as part of the 1964 Civil Rights Act, thanks to the struggle of liberal activists, many of whom were Jews.
In 1957, 75% of US Jews were white-collar workers, compared to 35% of all white people in the US; in 1970, 87% of Jewish men worked in clerical jobs, compared to 42% of all white people, and the Jews earned 72% more than the general average. The only remnant of their poverty is that most of them still support a welfare policy and the Democratic Party.
As they became richer, Jews integrated into society. They moved from the slums to the suburbs, abandoned Yiddish and adopted the clothes, culture, slang and dating and shopping habits of the non-Jewish elite…
Alongside the Jews, millions of immigrants arrived in the US from Ireland, Italy, China and dozens of other countries. They too have settled down since then, but the Jews succeeded more than everyone. Why? All the experts we asked said the reason was Jewish education. Jewish American student organization Hillel found that 9 to 33% of students in leading universities in the US are Jewish.
‘The Jewish tradition always sanctified studying, and the Jews made an effort to study from the moment they arrived in American,’ says Danny Halperin, Israel's former economic attaché in Washington. ‘In addition, the Jews have a strong tradition of business entrepreneurship. The Irish, for example, came from families of land workers with a different mentality, studied less and initiated less.
The Jews progressed because many areas were blocked to them,’ says Halperin. ‘Many Irish were integrated into the police force, for example, and only few Jews. The Jews entered new fields in which there was need for people with initiative. They didn't integrate into traditional banking, so they established the investment banking.
The cinema industry was created from scratch in the 1930s, and the Jews basically took over it. To this day there are many Jewish names in the top echelon of Hollywood and the television networks. Later on, they took high-tech by storm too — another new industry requiring learning abilities.’
‘The Jews were the first people to undergo globalization,’ says Rebecca Caspi, senior vice president of the Jewish Federations of North America (JFNA). ‘They had a network of global connections way before other nations, and a strong and supportive community.
The Jewish communal organization is considered a role model for all other ethnic groups. It helped the Jews everywhere and especially in the US, which was always more open than other countries and provided equal opportunities, while on the other hand — wasn’t supportive of the individual.’
Dat het ‘kapitalisme goed [is] voor de Joden’ mede omdat ‘zij, lang voordat andere volkeren dit hadden, een netwerk van wereldwijde contacten bezaten, en een sterke en ondersteunende gemeenschap,’ zoals Rebecca Caspi, vice-president van de Jewish Federations of North America, stelt, is geen omstreden feit. Wat ook niet betwijfeld wordt is de — als het ware — dwangmatige ambitie om de goj, die eeuwenlang op de jood had neergekeken, te tonen dat een jood geenszins de mindere is van de niet-jood. Die houding heeft in het postmoderne tijdperk tevens geleid tot een soms verregaand opportunisme en conformisme onder joden, een houding die voorheen noodzakelijk was om te kunnen overleven in een vijandige omgeving. Hieraan kleeft een bijzonder negatief aspect. In verband hiermee zette de joods-Amerikaanse onafhankelijke senator Bernie Sanders op 19 januari 2019 uiteen:
The most important economic reality of our time is that, over the past four decades, there has been an enormous transfer of income and wealth from the middle class to the richest people. Since 1979, the bottom 90 percent of Americans have seen their very share of national income decline from 58 percent to 46 percent, costing them nearly $11,000 per household.
Ik wijs hierop vanwege de volgende uitspraak van mijn oude vriend Ian Buruma die hij deed in één van zijn columns, onder de kop ‘War Against the West,’ op 13 maart 2017 gepubliceerd op The World’s Opinion Page van Project Syndicate:
Indeed, Soros might be described as the personification of ‘the West,’
en wel, omdat deze beursspeculant, in de ogen van mijn oude vriend,
is everything that nativists and anti-Semites hate: rich, cosmopolitan, Jewish, and a liberal,
een bewering waarop het nodige valt af te dingen. Daarover de volgende keer.
Ian Buruma, actief voor George Soros' Open Society Foundation.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten