woensdag 24 juli 2019

Ian Buruma's 'Liberal Democracy' 7




Woensdag 14 november 20018 berichtte het Amerikaanse netwerk CNBC dat

The U.S. wars in Afghanistan, Iraq, Syria and Pakistan have cost American taxpayers $5.9 trillion since they began in 2001.

The figure reflects the cost across the U.S. federal government since the price of war is not borne by the Defense Department alone.

The report also finds that more than 480,000 people have died from the wars and more than 244,000 civilians have been killed as a result of fighting. Additionally, another 10 million people have been displaced due to violence.

Terwijl de Amerikaanse elite door middel van geweld probeert haar hegemonie uit te breiden en tegelijkertijd haar imperium in stand tracht te houden, wijst de hervormingsgezinde Amerikaanse senator Bernie Sanders erop dat: 

We should deal with the growing segregation of schools in American society. We have a massive amount of racial disparity in this country today. And that means that in a country with an enormous income- and wealth inequality, we are looking at a population where the average white family owns ten times more wealth than the average black family, and infant mortality-rates in het black community are two and a half times higher than in the white community, while if you are a black woman with a baby today it is three times more likely that you will die than a white woman. Moreover there is a housing segregation. So, when I talk about creating an America that works for all people, it means doing away with the systemic racism that exists from coast to coast. We are taking on the establishment, the one percent, and it is no great secret that within the Democratic Party there exists a corporate wing. 

Dat de neoliberale politiek van ‘het establishment’ bestreden moet worden, blijkt ondermeer uit het feit dat ‘the three wealthiest Americans,’ te weten de ‘billionaires Bill Gates, Jeff Bezos and Warren Buffett have more wealth than the bottom half of all Americans,’ met als gevolg dat het vertrouwen in de parlementaire democratie blijft afnemen. Al een halve eeuw lang stemt rond de 45 procent van de Amerikaanse kiesgerechtigden niet meer tijdens presidentiële verkiezingen, een percentage dat nog lager is bij de ‘midterm elections,’ waarbij Congresleden en Gouverneurs van de deelstaten gekozen worden. Dan komt ruim 60 procent van de kiesgerechtigden niet meer opdagen. De VS mag dan wel een parlementair democratisch systeem hebben, maar een democratie is het zeker niet, hetgeen nog eens bevestigd wordt door het feit dat meer dan de helft van de Federale begroting waarover het Congres kan beschikken, naar het militair-industrieel complex verdwijnt. De redenering erachter is dat de VS zijn geopolitieke belangen veilig moet stellen, en elders ‘de democratie’ moet verspreiden. Dat die ‘democratie’ niet in de VS zelf bestaat, is voor de NAVO-partners een te verwaarlozen detail. En zo wankelen het westers ‘establishment’en de opiniemakers van zijn zogeheten ‘vrije pers’ verder in hun zelf-gecreëerde virtuele werkelijkheid. Tot het niet meer lukt vanwege de eenvoudige reden dat niemand er meer in gelooft, waardoor niets haar overeind kan houden. Ineens kan geen van allen meer volhouden dat achter de façade een levensvatbare realiteit schuilgaat.   

Sommige culturen doen er eeuwen over om ineen te storten, andere verdwijnen binnen het tijdsbestek van één generatie. De Sovjet Unie was hiervan een voorbeeld, maar ook de VS behoort door zijn alles verslindende dynamiek tot de laatste groep. In zijn internationale bestseller TheTurning Point. Science, Society and The Rising Culture (1982) waarschuwde de Amerikaanse natuurkundige Fritjof Capra:

that most academics subscribe to narrow perceptions of reality which are inadequate for dealing with the major problems of our time. These problems, as we shall see in detail, are systemic problems, which means that they are closely interconnected and interdependent. They cannot be understood within the fragmented methodology characteristic of our academic disciplines and government agencies. Such an approach will never resolve any of our difficulties but will merely shift them around in the complex web of social and ecological relations. A resolution can be found only if the structure of the web itself is changed, and this will involve profound transformations of our social institutions, values and ideas…

Studies of periods of cultural transformation in various societies have shown that these transformations are typically preceded by a variety of social indicators, many of them identical to the symptoms of our current crisis. They include a sense of alienation and an increase in mental illness, violent crime, and social disruption, as well as an increased interest in religious cultism — all of which have been observed in our society… 

After civilizations have reached a peak of vitality, they tend to lose their cultural steam and decline. An essential element in this cultural breakdown, according to Toynbee (Britse historicus. svh), is a loss of flexibility. When social structures and behavior patterns have become so rigid that the society can no longer adapt to changing situations, it will be unable to carry on the creative process of cultural evolution. It will break down, and, eventually, disintegrate. Whereas growing civilizations display endless variety and versatility (veelzijdigheid. svh), those in the process of disintegration show uniformity and lack of inventiveness. The  loss  of flexibility  in  a  disintegrating  society is accompanied by a general loss of harmony among its elements, which inevitably leads to the outbreak of social discord and disruption. 

However, during the painful process of disintegration the society’s creativity — its ability to respond to challenges — is not completely lost. Although the cultural mainstream has become petrified (apathisch. svh) by clinging to fixed ideas and rigid patterns of behavior, creative minorities will appear on the scene and carry on the process of challenge-and-response. The dominant social institutions will refuse to hand over their leading roles to these new cultural forces, but they will inevitably go on to decline and disintegrate, and the creative minorities may be able to transform some of the old elements into a new configuration. The process of cultural evolution will then continue, but in new circumstances and with new protagonists. 

Het is deze laatste fase waarin de westerse wereld momenteel verkeert. De oorspronkelijke impuls, die de opkomst en bloei van de dominante consumptiecultuur mogelijk maakte, is uitgewerkt, de geschiedenis is een herhaling van zetten geworden, de samenleving is versteend geraakt, de instituten bestaan nog wel, maar zij functioneren niet meer. Het leidt tot ‘het bederf van de smaak,’ zoals dat ook het geval was tegen het einde van de Romeins Imperium en weergaloos beschreven is door Edward Gibbon in zijn Verval en Ondergang van het Romeinse Rijk (1776-1781). De  grote Britse historicus beschreef een algehele nivellering, een gelijkschakeling, en een gebrek aan ‘burgermoed die gevoed wordt door liefde voor onafhankelijkheid.’ Het is het tijdperk waarin ‘the Senate and people would submit to slavery, provided they were respectfully assured that they still enjoyed their ancient freedom,’ aldus Gibbon in zijn meesterwerk. De macht heeft zich bevrijd van elke beteugeling en volgt haar eigen weg. In zijn roman Wachten op de Barbaren (2002) herinnert de Zuid-Afrikaanse Nobelprijswinnaar Literatuur J.M. Coetzee de lezers aan de aloude waarheid dat 

[s]lechts één gedachte de onderbewuste geest van het Imperium [beheerst], hoe niet te eindigen, hoe niet te sterven, hoe zijn tijdperk te verlengen. Overdag achtervolgt het zijn vijanden. Het is sluw en meedogenloos, het stuurt zijn bloedhonden overal op af. ’s Nachts voedt het zich met beelden van rampspoed: de plundering van steden, de verkrachting van de bevolking, piramides van beenderen, akkers van troosteloosheid.

Het tijdperk van de onbeperkte macht kent maar één drijfveer, namelijk de totale greep op de macht zelf, ‘Der Wille zur Macht,’zoals Nietzsche het formuleerde. De machtige zal letterlijk alles doen om de macht in handen te houden. Daarmee is het tijdperk van de conformist aangebroken. Ik moest hieraan denken toen ik twee jaar geleden de Belgische rechtsfilosoof René Foqué's ode aan de trias politica hoorde, maar tegelijk besefte dat zijn lofrede als een requiem klonk. Net als ten tijde van de ondergang van de Romeinse Republiek, is nu sprake van de ondergang van de Amerikaanse Republiek. De democratie is slechts een woord geworden, een inhoudsloze huls, geprezen door conformistische opiniemakers. Nadat Foqué was uitgesproken schoot mij tijdens een fietstocht langs het IJ een uitspraak te binnen van de Duitse historicus Joachim Fest die in zijn boek Tegenlicht. Een Italiaanse reis (1988) de vraag opwierp:

of een groot historisch verband reeds ten einde loopt wanneer de stenen verweren, of pas wanneer ze niets meer betekenen voor de voorbijganger, zelfs al staan ze nog overeind. Misschien, zo dacht ik in het gedrang op het Forum, te midden van de dagjesmensen, is het niet-meer-weten de eigenlijke ondergang van Rome.

Ik vrees dat Fest, de inmiddels overleden hoofdredacteur van de Frankfurter Allgemeine Zeitung, gelijk had. Nu zelfs de herinnering is verdwenen, is tevens de verbeeldingskracht gestorven, het vermogen zich een andere werkelijkheid voor te stellen. Het toont de ware kracht aan van het totalitaire neoliberalisme en neoconservatisme. In het rijk van het conformisme is het recht geen doorleefde werkelijkheid meer. Een concreet voorbeeld daarvan gaf opiniemaker Ian Buruma, Erasmusprijs-winnaar 2008, die, volgens de jury, een ‘especially important contribution to culture, society or social science in Europe,’ heeft geleverd, maar die desalniettemin de stellige mening is toegedaan dat ‘even if the end of Pax Americana does not result in military invasions, or world wars, we should ready ourselves for a time when we might recall the American Empire with fond nostalgia.’ In NRC Handelsbladherhaalde hij dit door te stellen dat ‘we ons moeten voorbereiden op een tijd waarin we met weemoed [zullen] terugkijken op het betrekkelijk goedaardige imperialisme uit Washington.’ 

Nostalgie naar grootscheeps geweld, dat hij aanprijst als ‘betrekkelijk goedaardig imperialisme,’ dat evenwel sinds 2001 bijna 6 biljoen dollar aan belastinggeld heeft gekost en meer dan 480.000 mensen, de meerderheid van hen burgers, heeft gedood en 10 miljoen vluchtelingen heeft veroorzaakt. Inderdaad, ziehier ‘De lof der zotheid,’ in een postmoderne verpakking. Buruma’s ‘we,’ die slachtoffer van dit ‘imperialisme’ werden, spelen geen enkele rol in zijn ideologie. Bij navraag, verklaarde hij tegenover mij met ‘we,’ te hebben bedoeld, ‘de meeste lezers van NRC/Handelsblad,’ die ‘zich onder de west Europeanen kunnen scharen.’ Met andere woorden, ‘we’ sloot de overgrote meerderheid van de wereldbevolking uit. In Buruma's beschouwing is de werkelijkheid  op aarde zoals de niet-Westerling die ervaart, irrelevant bij het bepalen wat ‘betrekkelijk goedaardige imperialisme’ is. Zijn voorspelling over ‘weemoed’ typeert een geesteshouding waarop Joachim Fest wees toen hij opmerkte dat ‘[a]lle perioden van verval beginnen met de macht van het historische. Wie alleen maar wil behouden, is al aan het einde.’ 

Buruma's 'nostalgia' verraadde het verlangen naar en het verdriet over het ‘einde’ van de ‘Pax Americana.’ Het willen ‘behouden’ van het ‘Amerikaanse Rijk’ kenmerkt zijn minachting voor de internationale rechtsorde, die door ‘Washington’ keer op keer wordt geschonden. En zo is er sprake van een opmerkelijke continuïteit. Als zoon van iemand die in 1941 tijdens de nazi-bezetting aan de Universiteit Utrecht rechten was gaan studeren, verbaasde hij zich niet over het feit dat zijn vader deze keuze had gemaakt, terwijl toch diens joodse landgenoten vanaf 11 februari van hetzelfde jaar niet meer een universitaire opleiding mochten volgen, en de Nederlandse grondwet fundamenteel was geschonden. Wat Buruma junior wel ‘verbijsterend’ vond was dat zijn vader zich had laten ‘feuten,’ dat wil zeggen: zich had laten ‘vernederen met allerlei sadistische spelletjes’ om zo ‘een toekomst te hebben als jurist.’ Om carrière te kunnen maken ‘moest’ zijn vader ‘wel lid worden van het corps (dat moet je tot op zekere hoogte nog steeds),’ aldus de rechtvaardiging van zoon Ian voor het weerzinwekkende conformisme en opportunisme van zijn vader. Uit diezelfde motieven beschouwden de Utrechtse studenten na de oorlog het ‘Dachautje spelen’ als acceptabel. En dit allemaal om maar ergens bij te kunnen horen. Ian B.:

Hoe kon mijn vader dat idiote gedrag nou pikken na alles wat hij had meegemaakt? Was er niemand die dit op zijn minst een beetje vreemd vond? Nee, antwoordde mijn vader keer op keer. Nee, het leek normaal. Zo ging dat nu eenmaal. Het was mos. Niemand stelde er vragen over. Later zwakte hij dit af door eraan toe te voegen dat hij het ongepast zou hebben gevonden om een Joodse overlevende te mishandelen, maar dat hij niet voor anderen kon spreken.

Ik vond het verbijsterend, maar later begon ik het geleidelijk te begrijpen. Het idee dat dit normaal was, is denk ik de verklaring. Mensen hunkerden zo naar de wereld van vroeger, de wereld zoals die voor de bezetting, de bommen, de kampen en de massamoorden was geweest, dat het ontgroenen van ‘feuten’ normaal leek. Het was een manier om weer terug te keren naar het oude leven, een manier, als het ware, om weer thuis te komen.

Er zijn andere verklaringen mogelijk. Voor de mannen die getuige waren geweest van serieus geweld, waren deze studentenspelletjes misschien relatief onschuldig, een gezonde manier om lol te trappen. Maar waarschijnlijk waren het juist degenen die niet veel hadden meegemaakt die zich met het grootste enthousiasme op het ontgroenen van feuten stortten. Nu kregen ze eindelijk de kans om te laten zien dat ze een vent waren, en daar beleefden ze waarschijnlijk des te meer genoegen aan als de slachtoffers mensen waren die heel wat meer hadden meegemaakt.


De  Nederlandse intelligentsia trapt 'lol' door te vernederen.

Het ‘vernederen’ van de medemens als ‘gezonde manier om lol te trappen,’ het staat er echt. Veelzeggend in dit verband is dat mijn oude vriend enerzijds stelt dat de Nederlandse academici ‘eindelijk de kans [kregen] om te laten zien dat ze een vent waren’ en ‘waarschijnlijk des te meer genoegen [beleefden] als de slachtoffers mensen waren die heel wat meer hadden meegemaakt,’ en dat hij anderzijds het Westen als superieur ziet vanwege de vermeende Verlichtingscultuur.  Zonder het te beseffen beschreef Buruma als mainstream-opiniemaker de houding van de conformist, zoals de Italiaans auteur Moravia die geportretteerd heeft in zijn roman Il Conformista (1951). De protagonist is een man die 'tot elke prijs' streeft ‘naar normaliteit; een wil tot aanpassing aan een algemeen aanvaarde norm, een verlangen om gelijk te zijn aan alle anderen, omdat anders-zijn hetzelfde was als schuldig zijn.’ Dit ‘verlangen’ veroorzaakte, net als bij Buruma senior en junior, 'een zucht tot behagen die aan slaafsheid of aan koketterie grensde,' en resulteerde in het geval van Moravia’s hoofdpersoon tot collaboratie met het fascisme, destijds de modieuze ideologie, waarin de conformist weliswaar niet gelooft, maar die hem desondanks door middel van een valse identiteit de schijn van normaliteit verleent. In een cultuur waarin de dissident wordt gemarginaliseerd, gedraagt de conformist zich als alle anderen van de groep waartoe hij wil behoren, en wel ‘omdat anders-zijn hetzelfde was als schuldig zijn,’ aldus Moravia. En zo kan zoon Ian Buruma menen dat het ‘Dachautje spelen,’ geen manifestatie was van een rancuneuze mentaliteit, maar juist een ‘manier’ was ‘om weer terug te keren naar het oude leven, een manier, als het ware, om weer thuis te komen.’ Het vernederen en het sadisme als ‘aanpassing aan een algemeen aanvaarde norm.’ Geen woord in de proloog van zijn boek 1945. biografie van een jaar (2015) besteedt Buruma aan het fenomeen conformisme als verklaring voor het feit dat zijn vader in 1941 besloot rechten te gaan studeren, nadat de grondbeginselen van de rechtsorde door de nazi’s waren geschonden, en niemand destijds met enige zekerheid kon voorspellen of de nazi’s de oorlog zouden verliezen, integendeel zelfs. 


Toch is het conformisme van eminent belang, niet alleen omdat Leo Buruma na de oorlog met een ‘joodse’ vrouw trouwde, maar ook omdat Ian zelf, getuige zijn uitspraken, zich conformeerde aan de ‘mos,’ de gebruiken van de westerse mainstream-pers. Het opmerkelijke is dat als de nazi’s de oorlog gewonnen hadden, Ian en zijn twee zusters nooit waren geboren. Vandaar ook dat zijn weigering om het conformisme van zijn vader serieus te analyseren kenmerkend is, want zo gaat ‘dat nu eenmaal’ wanneer de conformist carrière wil maken. Ik ben het volkomen eens met René Foqué’s stelling dat ‘[d]e dissidente burger de belangrijkste steunbeer [is] van een democratische samenleving,’ maar het probleem is nu juist het bestaan van de conformistische ‘burger,’ die — zoals Ian en zijn vader Leo Buruma — bereid is het ‘normaal’ te vinden om, nadat de democratische rechtsorde was vernietigd, samen te werken met de ‘powers that be.’ In het geval van mijn oude vriend is die keuze zo mogelijk nog verwerpelijker, aangezien hij de onderwerping van zijn vader aan de mores van het studentencorps zo ‘verbijsterend’ vond, en omdat hij, net als ik, weet dat sinds de Processen van Neurenberg de Amerikaanse ‘agressieoorlogen’ als de grootste oorlogsmisdaden worden beschouwd en dat een opiniemaker dus niet kan spreken van het ‘betrekkelijk goedaardige imperialisme uit Washington,’ zeker niet wanneer hij mij vervolgens desgevraagd laat weten dat:


[d]e Amerikaanse interventies in Zuidoost Azië en het Midden Oosten zijn rampzalig geweest. Ook in Zuid Amerika heeft steun aan anti-Communistische juntas veel leed veroorzaakt.
Wanneer het erop aankomt zijn voor hem de westerse oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid niet meer dan te verwaarlozen ‘collateral damage.’ Vandaar ook dat Ian Buruma zonder blikken of blozen onder de kop ‘Why we must share America's dirty work’ kon adviseren dat ‘we too’ in Europa ‘must do the dirty work, and take the risk of being held accountable’ voor oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid. Volgende keer meer.


Eva Jinek - KRO-NCRV. Gerdi Verbeet kondigt met trots winnaar Gouden Ganzenveer aan: Ian Buruma! Ons kent ons, het establishment en broodschrijver Buruma.


Geen opmerkingen: