Hoewel de parlementaire democratie en de internationale rechtsorde steeds verder worden uitgehold, weigert een aanzienlijk deel van de westerse intelligentsia te beseffen dat haar rol van collaborateur van de totalitaire neoliberale orde weerzinwekkend is, en dat zij moreel verplicht is de taak van ‘dissidente burger’ op zich te nemen. Het zijn niet de barbaren die van buitenaf de cultuur vernietigen, maar de barbaren die van binnenuit de oude normen en waarden vernietigen voor eigen gewin. Zodra zij vitale posten bekleden is het slechts een kwestie van tijd voordat het bestel ineenstort. De façade die zij hebben opgetrokken kan niet langer de werkelijkheid verhullen. Dit maakt opnieuw de vraag actueel of democratie een levensvatbare staatsvorm is, hetgeen in feite een millennia-oud vraagstuk is. In een recensie uit juli 2019 van het boek The End of Democracy (2017), een studie geschreven door de Belgische historicus Christophe Buffin de Chosal schrijft de recensent Antonius Aquinas:
[p]opular democracy has always been condemned and feared by most thinkers since the beginning of human societies. It was not until intellectuals saw democracy as a way they could attain power that they began to advocate it as a system of social order. Prior to the democratic age, most of the learned understood that democracy would result in mob rule and the displacement of natural authority with demagogues. In short, the worst would rise to the top as the author (de Belgische hoogleraar Christophe Buffin de Chosal. svh) describes the characteristics of a contemporary politician:
‘The ideal politician, on the other hand, is
pliable, convincing, and a liar by instinct. He is
not attached to any platform and has no
ideological objective. The single thing to which
he is truly committed is power. He wants its
prestige and advantages, and seeks above all
to be personally enriched by it. Any politician
who presents this aspect is recognized as fit for
power in a democracy. . . It is therefore not
surprising that democratically elected assemblies
are almost exclusively comprised of
these kinds of men and women. Elected
heads of state almost always fit this profile,
and international institutions, such as the
European Union, consider it the only
acceptable profile.’
Since the advent of modern democracy, the principle benefactor of its rule has been the State and the politically-connected financial elites who are in actuality the true rulers of societies. Instead of putting an end to the supposedly despotic rule of the Ancien Régime, which Democracy’s proponents claim to have existed throughout the monarchial and aristocratic age, governance by the people, has instead witnessed an increase in state power and control of individual lives to an unprecedented level in human history. Few, if any, pope, emperor, king, prince, or duke have ever possessed such suzerainty.
In contrast to what has been taught in classrooms, on university campuses, and espoused throughout the media, individual rights and freedoms were far better guarded in the age prior to Democracy’s ascendancy. Pre-revolutionary Europe had social structures which insulated individuals from State power far more effectively than under modern democracy:
‘The concept of an organic society was abolished at
the time of the French Revolution. The corps and
orders were suppressed, the privileges were abolished,
and everything which allowed the people to protect
themselves from the power of the state was banished
in the name of liberty.’
And in return for giving up the order that protected them from state depredations, the people received ‘sovereignty’:
‘They were given the false promise that they
would no longer need to defend themselves
from the state since they themselves were the
state. But if a people organized into corps and
orders are incapable of exercising sovereignty,
how much more so a people comprising a formless
mass of individuals!’
Historically, all of the democratic movements which supposedly stemmed from the people were, in fact, a falsehood, perpetuated largely by revolutionaries who sought to replace the established order with themselves. While legislatures, congresses, and democratic bodies of all sorts have been interpreted as the fruition of the masses’ desire for representation, the reality was quite different:
‘Democracy is not, in its origin, a system of
the people. In England with the advent of the
parliamentary system just as in France during the
Revolution, it was not the people who were seen
at work. Even the Russian Revolution was not a
phenomenon of the people. To regard the people
or what the communist elegantly call the ‘masses’
as the agent of change or political upheaval is purely
a theoretical view, a historical myth, of which
one sees no trace in reality. The ‘people’ were
the pretext, the dupes, and almost always the
victims of the revolutions, not the engines.’
Dat de ‘massa’ als de voorhoede van de ‘Democratie’ en de ‘Vooruitgang’ inderdaad ‘een historische mythe’ is, blijkt tevens uit de wijze waarop de westerse mainstream-opiniemakers uit de middenklasse de massa beschrijven. Een typerend voorbeeld van de minachting voor het gewone volk gaf Ian Buruma toen hij in The New York Review of Books van 4 december 1997 met betrekking tot de voormalige Britse kolonie India het volgende opmerkte:
You can tell a northern Indian slum by the presence of pigs rooting in the filth of the surrounding area, where men and boys squat in the grass to relieve themselves. I picked my way into a colony near the university, in the company of Mr. Kumar, looking immaculate in a cream suit, and a lawyer from the High Court, who held a white handkerchief to his nose. As slums in India go, this one was not so bad. Houses were made of mud and bricks. Some had roofs of corrugated iron. Many were covered in blue plastic sheets. Electricity was tapped from the wires passing overhead — illegally of course, but tolerated because of political protection. There were even TV sets. (‘Television they want,’ said Mr. Kumar, ‘but not schools.’) There was no sense of menace. People looked at us without interest. They were poorly dressed, the children often in rags. Many would have been Dalits, the lowest caste, whose traditional occupations, rag-picking, latrine-cleaning, sweeping, corpse-burying, and leather-curing, used to make them ‘untouchable.’ The others would have been from ‘other backward classes,’ or OBCs, who tend to be better off.
‘These people,’ explained Mr. Kumar, ‘have the power now. The politicians don’t care two hoots about us.’ Here he pointed at his cream-suited chest. ‘But these people are the majority in India, and they all vote.’ He did not say this in anger. But he was worried. For, as he put it, ‘good men don’t get elected.’ Unscrupulous low-caste demagogues, who make irresponsible promises to the poor, are now voted in. For good government, he went on, you need good people. But there were too many ill-educated scoundrels in Indian politics now. ‘When you appeal to your caste, you go up, and when you are rational, you are going down. That is the nature of our politics now.’
Ziehier Buruma’s discriminerende voorstelling van zaken. Enerzijds voert hij de ‘heer Kumar’ ten tonele, ‘er smetteloos uitziend in een crème-kleurig pak, en een advocaat van het Hooggerecht, die een witte zakdoek voor zijn neus hield,’ en anderzijds introduceert mijn oude vriend de ‘Dalits, de laagste kaste,’ die door hun werk behoren tot de groep onaanraakbare ‘pariahs,’ van wie ‘de mannen en jongens gehurkt in het gras hun behoefte doen.’ Volgens Buruma’s bevoorrechte bron, wilden de ‘Dalits’ en ‘andere achterlijke klassen’ — destijds meer dan 40 procent van de bevolking uitmakend — een ‘televisietoestel, maar geen scholen.’ Zodoende weet deze mainstream-journalist aan de hand van slechts één bevooroordeelde bron ruim 400 miljoen Indiërs te stigmatiseren. Als bewijs van de gesuggereerde schaamteloze stupiditeit van de massa ‘pariah’s’ vertelt de Nederlandse opiniemaker de lezers van The New York Review of Books dat in de sloppenwijken ‘[e]lektriciteit werd afgetapt van bovengrondse draden — natuurlijk illegaal, maar getolereerd door politiek protectionisme. Er waren zelfs TV-toestellen.’ Uit zijn beschrijving valt op te maken dat de schrijver de situatie ontoelaatbaar acht, een affront tegenover de rijken en middenklasse, in hun ‘crème-kleurige’ pakken en met ‘witte' zakdoeken voor hun overgevoelige neus.
Maar gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens uit 1948 moeten we er toch vanuit gaan dat de beschikbaarheid van elektriciteit een nutsvoorziening is die in dienst staat van het algemeen belang. Zeker in een 'democratie' als India is een dergelijke nutsvoorziening van belang voor het welzijn van de gehele bevolking. Desondanks stelt Buruma dat het aftappen van ‘elektriciteit’ door de allerarmsten volstrekt ‘illegaal’ is, maar door politieke corruptie wel wordt ‘getolereerd.’ Dit alles zou ten koste gaan van de ‘heer Kumar’ die er zo ‘smetteloos’ uitziet in zijn ‘crème-kleurig pak,’ en die dankzij zijn bevoorrechte positie in het intens corrupte India zich nooit heeft hoeven druk te maken over het universele recht op stroomvoorziening. Het allergrootste onrecht, zo moet de lezer uit Buruma’s beschrijving opmaken, is dat de straatarmen,
‘nu de macht in handen hebben,' zo legde de heer Kumar uit. ‘De politici geven geen fluit om ons,’
en dat kan natuurlijk niet. In een neoliberale 'democratie' moet de elite van ‘de heer Kumar’ per definitie de koers van de mensheid bepalen, en niet de onwetende massa. De hurkende ‘pariahs’ moeten het maar doen zonder een closetpot met waterspoeling en zonder bacterievrije drinkwater of een regelmatig inkomen. Zo is het altijd geweest toen de heer Kumar’s ‘good men’ nog aan de macht waren, en ‘gewetenloze demagogen uit de laagste kaste’ nog hun plaats wisten. Buruma en zijn bron Kumar betreuren het dat deze ‘demagogen onverantwoordelijke beloften geven aan de armen,’ want de ‘pariah’s’ moeten ervan doordrongen blijven dat zij altijd ‘onaantastbaren’ zullen zijn. De rest is volksmennerij, waarbij de illusie wordt gewekt dat ‘[w]hen you appeal to your caste, you go up, and when you are rational, you are going down. That is the nature of our politics now.’
Bovenstaande geeft een scherp beeld van hoe de westerse ‘corporate press,’ in dit geval bij monde van Ian Buruma, nooit echt in de parlementaire democratie heeft geloofd. Ook hij stelt dat vandaag de dag over de hele wereld ‘[u]nscrupulous low-caste demagogues, who make irresponsible promises to the poor, are now voted in.’ Herhaaldelijk fulmineert hij tegen de zogeheten ‘populisten’ die aan populariteit winnen, vooral als gevolg van de failliete neoliberale politiek van de al even ‘gewetenloze’ liberale ‘demagogen’ uit de ambitieuze midden-klasse. Meer later.
Oxfam Report Says India's Richest 1% Got Richer by 39% in 2018
Geen opmerkingen:
Een reactie posten