dinsdag 29 januari 2019

Ian Buruma's Gebrek aan Logica 17


Het Amsterdams Studenten Corps: 'Dachautje Spelen.' 


In een poging zijn vader’s ‘niet bijzonder heldhaftige’ houding tijdens de eerste twee bezettingsjaren in Nederland te rechtvaardigen, stelt Ian Buruma in de proloog van zijn boek 1945 Biografie van een jaar (2018)

Het leven ging door, zelfs onder de Duitse bezetting. Voor de meeste Nederlanders was alles tijdens de twee eerste oorlogsjaren op een merkwaardige manier nog steeds normaal — als ze tenminste niet Joods waren. In 1941 ging mijn vader rechten studeren aan de Rijksuniversiteit Utrecht. Om een toekomst te hebben als jurist moest hij wel lid worden van het corps (dat moet je tot op zekere hoogte nog steeds),

om vervolgens vijf zinnen verder, precies het tegenovergestelde te schrijven, namelijk 

Tegen de tijd dat mijn vader lid werd, hadden de Duitse bezettingsautoriteiten studentenverenigingen al verboden omdat ze er potentiële verzetshaarden in zagen. Joodse hoogleraren van de universiteiten waren verwijderd. In Leiden had de hoogleraar Rudolph Cleveringa daar in zijn beroemd geworden rede tegen geprotesteerd; hij had een tandenborstel en een stel schone kleren meegenomen voor het geval hij zou worden gearresteerd, wat ook prompt gebeurde. De studenten, onder wie velen van het corps, besloten tot een staking. De universiteit werd gesloten. Het studentencorps in Amsterdam was al door de eigen leden ontbonden na de uitsluiting van Joodse studenten. Maar Utrecht bleef open, en het corpsleven ging door.

Kortom, voor Leo Buruma mocht dan wel ‘alles tijdens de twee eerste oorlogsjaren op een merkwaardige manier nog steeds normaal,’ zijn, mede omdat hij niet ‘Joods was,’ maar voor de stakende studenten van de Universiteit Leiden en voor de Amsterdamse studenten die hun eigen ‘corps’ hadden ‘ontbonden, na de uitsluiting van Joodse studenten’ gold dit allerminst. Waarom kwamen zij wel in verzet tegen de antisemitische maatregelen van de nazi’s en Leo Buruma niet? Ian Buruma zwijgt hierover, en schampt ook hier langs de historische werkelijkheid. Het enige dat zijn zoon ‘verbijsterend’ vond, was dat zijn vader na de oorlog zich door ouderejaarsstudenten tijdens de initiatieriten van het corps had laten ‘vernederen met allerlei sadistische spelletjes waar de ouderejaars toevallig zin in hadden. Mijn vader onderwierp zich, net als anderen van zijn stand.’ Hoewel Ian dit feit aanvankelijk ‘verbijsterend’ vond:

begon ik het geleidelijk te begrijpen. Het idee dat dit normaal was, is denk ik de verklaring. Mensen hunkerden zo naar de wereld van vroeger, de wereld zoals die voor de bezetting, de bommen, de kampen en de massamoorden was geweest, dat het ontgroenen van ‘feuten’ normaal leek. Het was een manier om weer terug te keren naar het oude leven, een manier, als het ware, om weer thuis te komen.

Daarnaast, aldus beweert Buruma junior: ‘Zo ging (en gaat) dat nu eenmaal. Het was tenslotte mos.’ Met andere woorden: wat betreft de onderlinge gebruiken was de vrede niet anders dan de bezetting, waarin de tegenstanders van de nazi’s ‘als slaven’ werden gebruikt of werden vernederd ‘met allerlei sadistische spelletjes.’Dit is ‘nu eenmaal’ in zowel een democratie als in een dictatuur ‘mos,’ oftewel de gebruiken van de ‘stand’ waar Leo Buruma zo graag bij wilde horen. Mijn oude vriend beschrijft zijn vader als een ‘social climber’ uit de financieel lagere middenklasse die zich in het begin van de oorlog conformeerde aan ‘de nieuwe orde’ in Europa, zoals de Nederlandsche Unie de nazi-bezetting destijds noemde. Maar hij verklaart niet echt waarom een redelijk ontwikkeld burger als zijn vader, die een carrière in het recht wilde maken, de schending van fundamentele rechtsbeginselen accepteerde als ‘normaal,’ en ook niet waarom na de nazi-terreur zijn vader ‘sadisme’ en ‘vernederingen’ ervoer als ‘een manier,’ om ‘weer thuis te komen.’ Met meer recht zou men kunnen stellen dat door het nazi-geweld hij en zijn ‘stand’ juist naar het tegenoverstelde ‘hunkerden.’ Maar kennelijk was zijn ambitie zo groot dat hij zich vrijwillig ‘onderwierp’ aan nog meer ‘sadisme’ en ‘vernederingen,’ net ‘als anderen van zijn stand.’ Omdat Ian  aanvoelt dat zijn verklaring zwak is, voegt hij hieraan toe:

Er zijn andere verklaringen mogelijk. Voor de mannen die getuige waren geweest van serieus geweld, waren deze studentenspelletjes misschien relatief onschuldig, een gezonde manier om lol te trappen.

Ook deze formulering toont een tekort aan intellectuele integriteit. ‘Getuige’ zijn geweest van naziterreur om dan vervolgens zelf ‘anderen als slaven te behandelen en te vernederen met allerlei sadistische spelletjes’ voorstellen als ‘een gezonde manier om lol te trappen,’ is een absurde voorstelling van zaken, en verraadt op haar beurt weer een ‘niet bijzonder heldhaftige’ houding. Toch geeft Ian Buruma ongewild een scherp beeld van het milieu waarin hij opgroeide, wanneer hij met grote stelligheid aanvoert dat dit ‘nu eenmaal zo ging (en gaat). Het was tenslotte mos.’Voor een streber bestaat namelijk in het dagelijks leven geen wezenlijk onderscheid tussen oorlog en vrede. Vanaf Plautus via Hobbes tot de huidige neoliberalen en neoconservatieven geldt: ‘homo homini lupus,’ oftewel ‘de mens is een wolf voor zijn medemens.’ Wanneer iemand nietsontziend met alle middelen in de wereld vooruit wil komen dan is de ander per definitie de vijand. In een klassenmaatschappij uit zich dit bij het ‘studentencorps’ door onder andere degene die erbij wil horen te dwingen zich kaal te scheren, te kikkeren, uit zijn slaap houden,  en door de mindere ‘als slaven te behandelen en te vernederen met allerlei sadistische spelletjes,’ en door ‘Dachautje’ te spelen, genoemd naar het ‘eerste grootschalig opgezette concentratiekamp van de SS in nazi-Duitsland,' waar ondermeer gruwelijke medische experimenten met krijgsgevangenen werden uitgevoerd. Veelzeggend in dit verband is bijvoorbeeld datgene wat tijdens de ontgroening in 1962 van de nieuwe lichting van het Amsterdams Studenten Corps voorviel: 

Terwijl zij zich verkleumen op een grote zolder op de Sarphatistraat, wordt door een ouderejaars 'nu gaan we Dachautje spelen' geroepen. Toen een joodse student in protest kwam, riep een ander bestuurslid 'hou je mond, vuile rotjood.’ De jongen had beide ouders in Dachau verloren. Van vier andere aanstaande studenten waren ook familieleden in het concentratiekamp gestorven.

De 150 tot 200 aspirant-leden van 1962 werden verplicht kaalgeschoren. Ook kregen ze te maken met een biggetje dat volgestopt was met laxeermiddelen. Op de zolder van de studentenwoning op de Sarphatistraat ontstond consternatie, waardoor de feuten 'binnen de kortste keren daar met ontbloot bovenlijf zaten,’ aldus een getuige.

Er was sprake van zuurstoftekort, waardoor meerdere 'feuten' zijn flauwgevallen. 'Alle joden naar voren, alle kleurlingen naar voren,’ werd er geroepen… 

Achteraf vinden alle betrokkenen het ‘onbegrijpelijk' […] De zaak kwam aan het licht nadat een zekere drs. A.J. Noordhoek te Den Haag in het NRC een opiniestuk plaatste. De auteur was de vader van de enige student geweest die na de ontgroening besloot om geen lid van ASC te worden.

Slechts één van de ‘150 tot 200 aspirant-leden’ beschouwde het antisemitisme en racisme, de vernederingen en grofheid zo onaanvaardbaar dat hij afzag lid te worden van het Amsterdams Studenten Corps. De rest, inclusief de joodse en zwarte aspirant-leden accepteerde het ‘Dachautje spelen’ als de normale gang van zaken. Wat zij hier namelijk leerden gold als voorbereiding op een succesvolle carrière in een wereld waar ‘de mens een wolf [is] voor zijn medemens.’ In die werkelijkheid is geen ruimte voor empathie en medemenselijkheid, die worden gezien als tekenen van zwakte. Nut, efficiency, geld, geweld en trouw aan de eigen groep bepalen de normen en waarden. Vergeet niet: ‘The West won the world not by the superiority of its ideas or values or religion, but rather by its superiority in applying organized violence. Westerners often forget this fact, non-Westerners never do,’ aldus Samuel Huntington in The Clash of Civilizations and the Remaking of World Order. Grootscheeps geweld is het fundament geweest van vijf eeuwen overheersing door de witte man. Het probleem waarmee ‘onze’ cultuur momenteel wordt geconfronteerd, is dat westers ‘organized violence’ onvoldoende is geworden om de rest van de wereldbevolking te intimideren. De Ander heeft niets te verliezen, zelfs niet het eigen leven. Daarentegen wil de hedonistische westerling zolang mogelijk van zijn relatieve rijkdom blijven genieten zonder lastig te worden gevallen, laat staan te sneuvelen voor zijn privileges. Net als Huntington concludeert ook de Amerikaanse historicus Victor Davis Hanson in zijn boek Why The West Has Won. Nine Landmark Battles in the Brutal History of Western Victory (2002) dat de westerse superioriteit altijd is gebaseerd op ‘the most lethal practice of arms conceivable,’ maar voegt hier geruststellend aan toe:

Let us hope that we at last understand this legacy. It is a weighty and sometimes ominous heritage that we must neither deny nor feel ashamed about — but insist that our deadly manner of war serves, rather than buries, our civilization.

Met andere woorden: ‘wij’ hoeven ons niet ‘beschaamd’ te ‘voelen’ over de meedogenloze westerse ‘wijze van oorlog voeren,’ maar moeten juist ‘benadrukken’ dat zijn ‘zwaarwegende en soms onheilspellende nalatenschap,’ onze ‘beschaving’ eerder dient dan vernietigt. Tekenend is dat Hanson door het Amerikaanse establishment geenszins wordt gezien als pleitbezorger van massale staatsterreur, waarvan allereerst de burgerbevolking de dupe is, inclusief vrouwen en kinderen, maar als een gerespecteerde historicus die de opvattingen van de gevestigde orde helder formuleert. Daarbij herinner ik de lezer eraan dat Huntington terecht erop wees dat de ‘westerse beschaving niet waardevol [is] omdat zij universeel’ zou zijn, maar domweg ‘omdat zij uniek is.’ Geen enkele beschaving is in staat geweest vijf eeuwen over de mensheid te heersen, niet vanwege‘de superioriteit van zijn ideeën of waarden of religie,’ maar domweg ‘door zijn superioriteit in het toepassen van georganiseerd geweld.’ Het Westen kon beter ‘Dachautje spelen’ dan welke civilisatie dan ook. Niet alleen beschikt de westerse elite over een  reservoir van huursoldaten uit de lagere klassen, maar tevens dient ook het geschoolde deel van de bevolking de belangen van de gevestigde orde. Kijk naar de carrières van Leo en Ian Buruma. Zo vertelde in 2011 de toen 88-jarige Buruma senior:  

Geleidelijk werd ik huisadvocaat van verschilende grote ondernemingen. Je deed daarvoor alle mogelijke zaken, inclusief de echtscheiding van de directeur. Mijn ondernemingspraktijk begon met de Herstelbank, de latere Nationale Investeringsbank, en met scheepsbouwer De Schelde. Later kwamen er andere grote scheepsbouwers bij zoals RDM, Wilton Feijenoord en uiteindelijk de hele RSV. […]

Vroeger werden mensen die in een proces verzeild waren geraakt, nog niet het vel over de oren getrokken met enorme tarieven. Maar ik moet bekennen dat ik zelf betrokken was bij het uit de pan vliegen van de advocatentarieven. Dat was toen ik in de Algemene Raad van de Orde zat en die portefeuille deed. 

Minister van Economische Zaken Lubbers had midden jaren zeventig verzonnen, dat het advocatentarief gekoppeld moest worden aan het inkomen van rechters in Assen of Middelburg. Nu, dat leek ons wat te weinig voor de Haagse kantoren. Accountants van Moret kwamen toen met een andere berekening, en daarmee overtuigden wij Lubbers die dit meteen voor het hele land goedkeurde. Het begon met die 243 gulden per uur en nu is er de wantoestand dat geen mens meer persoonlijk een advocaat kan betalen.

Zonder zich expliciet te verontschuldigen, vertelt advocaat Leo Buruma dat hij midden jaren zeventig de aanzet had gegeven voor de huidige ‘wantoestand dat geen mens meer persoonlijk een advocaat kan betalen,’ behalve dan de mensen van ‘de grote ondernemingen’ die hem konden inhuren, waardoor zijn advocatenkantoor uiterst lucratief werd, en een kapitaal pand kon betrekken, gelegen aan Noordeinde 33, tussen Paleis Noordeinde en Binnenhof. Bovendien was hij commissaris bij grote ondernemingen. Conformisme wordt in westerse democratieën rijkelijk beloond. De mens die zich onderwerpt aan de macht verkoopt zijn ziel tegen een zo hoog mogelijke prijs. Daarbij speelt een belangrijk psychologisch feit mee, namelijk een pathologisch gebrek aan zelfrespect. Burgers die daar wel over beschikken, zo schreef de Amerikaanse journaliste/schrijfster Joan Didion:   

exhibit a certain toughness, a kind of moral nerve; they display what was once called character, a quality which, although approved in the abstract, sometimes loses ground to other, more instantly negotiable virtues,

waaraan zij in het essay Self-respect: Its Source, Its Power — opnieuw gepubliceerd in haar verzamelbundel Slouching Towards Bethlehem (1968) — toevoegde dat ‘character — the willingness to accept responsibility for one's own life — is the source from which self-respect spring.’  Een karakterloos leven zonder ‘zelfrespect,’ is volgens Didion:

counting up the sins of commission and omission, the trusts betrayed, the promises subtly broken, the gifts irrevocably wasted through sloth (luiheid. svh) or cowardice or carelessness. However long we postpone it, we eventually lie down alone in that notoriously uncomfortable bed, the one we make ourselves. Whether or not we sleep in it depends, of course, on whether or not we respect ourselves.

Het zich onderwerpen aan ‘sadisme’ en ‘vernederingen,’ van de macht, het publiekelijk laten weten dat als gevolg van zijn toedoen er vandaag de dag in onze ‘democratische’ rechtstaat ‘de wantoestand’ is ontstaan ‘dat geen mens meer persoonlijk een advocaat kan betalen,’ zonder een actie te ondernemen zodat burgers ‘niet het vel over de oren’ wordt  ‘getrokken met enorme tarieven,’ zijn voorbeelden van het gebrek aan waardigheid en persoonlijke verantwoordelijkheid binnen het milieu waarin Ian Buruma opgroeide. Dit alles heeft ingrijpende consequenties gehad voor zowel de samenleving als de Buruma's zelf, want, zoals Didion terecht stelt: 

To have that sense of one's intrinsic worth which, for better or for worse, constitutes self-respect, is potentially to have everything: the ability to discriminate, to love and to remain indifferent. To lack it is to be locked within oneself, paradoxically incapable of either love or indifference. If we do not respect ourselves, we are on the one hand forced to despise those who have so few resources as to consort (omgaan met. svh) with us, so little perception as to remain blind to our fatal weaknesses. On the other, we are peculiarly in thrall to everyone we see, curiously determined to live out — since our self-image is untenable — their false notions of us. We flatter ourselves by thinking this compulsion to please others an attractive trait: a gift for imaginative empathy, evidence of our willingness to give… At the mercy of those we can not but hold in contempt, we play roles doomed to failure before they are begun, each defeat generating fresh despair at the necessity of divining and meeting the next demand made upon us.

Het is niet verbazingwekkend datThe New York Times Book Review Joan Didion als ‘a great American writer’ prees, met één van de ‘most recognizable — and brilliant — literary styles to emerge in America during the past four decades,’ een vrouw die het gebrek aan zelfrespect ‘alienation from self’ noemde, aangezien ‘[w]ithout it, one eventually discovers the final turn of the screw: one runs away to find oneself, and finds no one at home.’ Een schrijver is allereerst en bovenal een mens die vanuit zelfrespect zijn eigen moraliteit verdedigt, en dus vanzelfsprekend geen propagandist kan zijn. Wanneer Ian Buruma in navolging van Amerikaanse politici met grote stelligheid beweert dat de VS ‘a force voor good’ is dan getuigt deze propaganda van dezelfde mentaliteit als die van zijn vader, die zich vrijwillig ‘onderwierp’ aan de vernederingen en het sadisme van zijn superieuren. Het gebrek aan zelfrespect blijkt ook uit het propagandistische gehalte van Buruma’s werk wanneer hij als mainstream-opiniemaker zijn publiek waarschuwt dat gezien ‘het einde van Pax Americana’ de mensheid zich zal ‘moeten voorbereiden op een tijd waarin we met weemoed terugkijken op het betrekkelijk goedaardige imperialisme uit Washington.’ Waarom zouden ‘wij’ allen ‘met weemoed terugkijken’ op de totalitair opererende neoliberale ideologie die verantwoordelijk is voor ondermeer ‘a climate crisis’ en ‘an inequality crisis,’ zoals twee Amerikaanse hoogleraren in een opiniestuk schreven in The New York Times van zaterdag 26 januari 2019. Zij wezen erop dat:

Over more than a generation, the lower half of income distribution has been shut out from economic growth: Its income per adult was $16,000 in 1980 (adjusted for inflation), and it still is around $16,000 today. At the same time, the income of a tiny minority has skyrocketed. For the highest 0.1 percent of earners, incomes have grown more than 300 percent; for the top 0.01 percent, incomes have grown by as much as 450 percent. And for the tippy-top 0.001 percent — the 2,300 richest Americans — incomes have grown by more than 600 percent.

De VS is een kleptocratie, een ‘Oligarchy With Unlimited Political Bribery,’ aldus oud-president Jimmy Carter. Waarom zouden ‘wij’ wereldbewoners terugverlangen naar een staat die sinds zijn oprichting in 1776 tenminste 93 procent van zijn bestaan in oorlog is geweest? Volgens mijn oude vriend Ian verspreidde het Amerikaanse Rijk ‘het betrekkelijk goedaardige imperialisme uit Washington.’ Al het massale geweld wordt door hem zorgvuldig verzwegen, te beginnen met de genocidale oorlogen tegen de Indiaanse volkeren. De VS ontstond uit geweld, en werd door geweld een wereldmacht, waarvan de elite zich nu met geweld probeert vast te klampen aan haar hegemonie, en zelfs bereid is daarvoor een Derde Wereldoorlog te riskeren. Wie wil weten waar die elite werkelijk voor staat dient de oorlogen tegen de oorspronkelijke bewoners van het continent te bestuderen:

The founding fathers on that rock shared common characteristics. All four valued white supremacy and promoted the extirpation of Indian society. The United States' founding fathers were staunchly anti-Indian advocates in that at one time or another, all four provided for genocide against Indian peoples of this hemisphere.

George Washington...

In 1779, George Washington instructed Major General John Sullivan to attack Iroquois people. Washington stated, ‘lay waste all the settlements around... that the country may not be merely overrun, but destroyed.’ In the course of the carnage and annihilation of Indian people, Washington also instructed his general not ‘listen to any overture of peace before the total ruin of their settlements is effected.’ (Stannard, David E. AMERICAN HOLOCAUST. New York: Oxford University Press, 1992. pp. 118-121.)

In 1783, Washington's anti-Indian sentiments were apparent in his comparisons of Indians with wolves: ‘Both being beast of prey, tho' they differ in shape,’ he said. George Washington's policies of extermination were realized in his troops behaviors following a defeat. Troops would skin the bodies of Iroquois ‘from the hips downward to make boot tops or leggings.’ Indians who survived the attacks later re-named the nation's first president as ‘Town Destroyer.’ Approximately 28 of 30 Seneca towns had been destroyed within a five year period. (Ibid)


Thomas Jefferson...

In 1807, Thomas Jefferson instructed his War Department that, should any Indians resist against America stealing Indian lands, the Indian resistance must be met with ‘the hatchet.’ Jefferson continued, ‘And... if ever we are constrained to lift the hatchet against any tribe,’ he wrote, ‘we will never lay it down till that tribe is exterminated, or is driven beyond the Mississippi.’ Jefferson, the slave owner, continued, ‘in war, they will kill some of us; we shall destroy all of them.’ (Ibid)

In 1812, Jefferson said that American was obliged to push the backward Indians ‘with the beasts of the forests into the Stony Mountains.’ One year later Jefferson continued anti-Indian statements by adding that America must ‘pursue [the Indians] to extermination, or drive them to new seats beyond our reach.’ (Ibid)

Abraham Lincoln...

In 1862, President Abraham Lincoln ordered the execution, by hanging, of 38 Dakota Sioux prisoners in Mankato, Minnesota. Most of those executed were holy men or political leaders of their camps. None of them were responsible for committing the crimes they were accused of. Coined as the Largest Mass Execution in U.S. History. (Brown, Dee. BURY MY HEART AT WOUNDED KNEE. New York: Holt, Rinehart, Winston, 1970. pp. 59-61)

Theodore Roosevelt...

The fourth face you see on that ‘Stony Mountain’ is America's first twentieth century president, alleged American hero, and Nobel Peace Prize recipient, Theodore Roosevelt. This Indian fighter firmly grasped the notion of Manifest Destiny saying that America's extermination of the Indians and thefts our their lands ‘was ultimately beneficial as it was inevitable.’ Roosevelt once said, ‘I don't go so far as to think that the only good Indians are dead Indians, but I believe nine out of ten are, and I shouldn't like to inquire too closely into the case of the tenth.’ (Stannard, Op.Cit.)

The apathy displayed by these founding fathers symbolize the demoralization related to racial superiority…

In David Stannard's study American Holocaust, he writes: ‘had these same words been enunciated by a German leader in 1939, and directed at European Jews, they would be engraved in modern memory. Since they were uttered by one of America's founding fathers, however… they conveniently have become lost to most historians in their insistent celebration of Jefferson's wisdom and humanity.’ Roosevelt feared that American upper classes were being replaced by the ‘unrestricted breeding’ of inferior racial stocks, the ‘utterly shiftless,’ and the ‘worthless’ (Ibid)

Hetzelfde superioriteitsgevoel ligt ten grondslag aan Ian Buruma’s visie dat sinds de Verlichting het Westen tracht ‘mensen te bevrijden uit de overgeërfde waarheden, zoals die, waar dan ook, worden opgelegd door geestelijken,’ en dat de antisemitische en racistische Napoleon Bonaparte exemplarisch was voor de westerse politiek van rationaliteit en bevrijding van het individu. Volgens hem ‘emancipeerde’ de Franse Keizer ‘the jews and created laws.’ In werkelijkheid schreef Napoleon: 

I have undertaken to reform the Jews, but I have not endeavored to draw more of them into my realm. Far from that, I have avoided doing anything which could show any esteem for the most despicable of mankind.

Ook hier is weer sprake van een typische Buruma-vertekening van de werkelijkheid. Napoleon’s beleid was er namelijk op gericht de joden in Frankrijk, als ‘de meest verachtelijken van de mensheid,’ cultureel te vernietigen, zodat ze ophielden te bestaan als een minderheid, die zich, aldus de Franse Keizer, ten koste van de goyim verrijkte door het opleggen van woekerrentes. Ian B.’s voorstelling van zaken verraadt wederom een ernstig gebrek aan intellectuele integriteit, en dus aan zelfrespect. Het Westen heeft nooit in zijn koloniale verleden noch in het huidige neokolonialisme de belangen van de locale bevolking voorop gesteld. De Amerikaanse hoogleraar American Studies, David E. Stannard, concludeert in zijn uitgebreid gedocumenteerde studie American Holocaust. The Conquest Of The New World (1992) dat:

In sum, when in 1492 the seal was broken on the membrane that for tens of thousands of years had kept the residents of North and South America isolated from the inhabitants of the earth's other inhabited continents, the European adventurers and colonists who rushed through the breach were representatives of a religious culture that was as theologically arrogant and violence-justifying as any the world had ever seen. Nourished by a moral history that despised the self and that regarded the body and things sensual as evil, repulsive, and bestial, it was a culture whose holiest exemplars not only sought our pain and degradation as the foundation of their faith, but who simultaneously both feared and pursued what they regarded as the dark terrors of the wilderness — the wilderness in the world outside as well as the wilderness of the soul within. It was a faith that considered all humanity in its natural state to be ‘sick, suffering, and helpless’ because its earliest mythical progenitors (stamvaders. svh) — who for a time had been unclothed inhabitants of an innocent Earthly Paradise — had succumbed to a sensual temptation that was prohibited by a jealous and angry god, thereby committing an ‘original sin’ that thenceforth polluted the very essence of every infant who had the poor luck to be born. Ghastly and disgusting as the things of this world — including their own persons — were to these people, they were certain of at least one thing: that their beliefs were absolute truth, and that those who persisted in believing otherwise could not be tolerated. For to tolerate evil was to encourage evil, and no sin was greater than that. Moreover, if the flame of intolerance that these Christian saints lit to purge humanity of those who persisted down a path of error became a sacred conflagration in the form of a crusade or holy war — that was only so much the better. Such holocausts themselves were part of God’s divine plan, after all, and perhaps even were harbingers (voorbodes. svh) of his Son’s imminent Second Coming. 

Dit westerse, buitengewoon gewelddadige fanatisme berustte op het geloof de ‘absolute waarheid’ te kennen ‘en dat degenen die volhardden in iets anders te geloven niet getolereerd konden worden.’ Kortom, dit religieus fundamentalisme verschilt in niets wezenlijks van de huidige neoliberale ideologie met haar mythe van de 'vrije markt' als ‘absolute waarheid,’ die zodoende de rechtvaardiging verschaft voor alle uiterst gewelddadige westerse interventies sinds 11 september 2001. Ook dit geseculariseerd geloof gaat er blind vanuit het recht te bezitten om overal op aarde met massaal geweld te interveniëren, ook al eindigt dit geweld keer op keer in totale chaos. De westerse shock and awe-terreur in Afghanistan, Irak, Libië, Somalië, Oekraïne en Syrië is overal in uiterst bloedige militaire operaties uitgelopen, en heeft de problemen alleen maar verergerd. Desondanks blijft Ian Buruma de VS prijzen als‘a force for good.’ Daarentegen is professor Stannard veel reëler in zijn beoordeling van het Amerikaanse Rijk. Hij zette uiteen dat:

Beginning in the late eighteenth century in America, this conflict of racial abhorrence and mission — and along with it a redefined concept of holy war — became secularized in the form of an internally contradictory political ideology. In the same way that the Protestant Ethic was transformed into the Spirit of Capitalism, while the Christian right to private property became justifiable in wholly secular terms, America as Redeemer Nation became Imperial America, fulfilling its irresistible and manifest destiny. 

During the country’s early national period this took the form of declarations that America should withdraw from world affairs into moral isolation (to preserve the chaste [kuise. svh] new nation from depravities [verdorvenheden. svh] of the Old World and the miserable lands beyond) that was uttered in the same breath as the call to export the ‘Rising Glory of America,’ to bring democracy and American-style civilization to less fortunate corners of the earth. Less than a century later, during the peak era of American imperialism, the same contradictory mission presented itself again: while those Americans who most opposed expansion into the Philippines shared the imperialists’ belief in the predestined right to rule the world, they resisted efforts to annex a nation of ‘inferior’ dark-skinned people largely because of fears they had of racial contamination. Charles Francis Adams Jr. (Amerikaanse auteur en historicus van wie twee voorouders president waren geweest. svh) said it most straightforwardly when he referred to America’s virulent  (kwaadaardige. svh) treatment of the Indians as the lesson to recall in all such cases, because, harsh though he admitted such treatment was, it had ‘saved the Anglo-Saxon stock from being a nation of half-breeds.’ In these few words were both a terrible echo of past warrants (rechtvaardigingen. svh) for genocidal race war and a chilling anticipation of eugenic justifications for genocide yet to come, for to this famous scion (telg. svh) of America’s proudest family, the would-be extermination of an entire race of people was preferable to the ‘pollution’ of racial intermixture.

Onder de Amerikaanse in het bijzonder en westerse elite in het algemeen is deze mentaliteit van onverschilligheid voor het leed dat anderen wordt aangedaan nog steeds courant. Toen de Amerikaanse generaal Tommy Franks, die de Shock and Awe-invasie in Irak leidde, in 2003 werd gevraagd hoeveel Iraakse doden de illegale inval had gekost, vertelde hij verslaggevers dat de Amerikaanse strijdkrachten ‘don't do body counts.’ Drie jaar publiceerde The Lancet ‘one of the oldest scientific medical journals in the world,’ een ‘peer-reviewed’ studie ‘on the effect of the 2003 invasion of Iraq and subsequent occupation on the Iraqi mortality rate.’ De schatting van het Britse medisch tijdschrift was: ‘655,000 total deaths,’ terwijl volgens ‘the 2007 Opinion Research Business (ORB) surveyhet aantal doden ‘1.2 million’ bedroeg. Hoewel er ook lagere schattingen bestaan, is het niet overdreven te stellen dat inmiddels het aantal slachtoffers vele honderdduizenden doden bedraagt, maar nog steeds zijn de Amerikaanse autoriteiten absoluut niet geïnteresseerd in het aantal doden dat hun oorlogszuchtige politiek heeft veroorzaakt. Maar niet alleen de overwegend witte elite is hier niet in geïnteresseerd, ook de mainstream-media tonen geen belangstelling. Zo schreef de oud NRC-columnist Bas Heijne, die in 2017 de P.C. Hooft-prijs kreeg toegekend ‘voor zijn beschouwend proza,’ in gloedvolle bewoordingen over ‘het in alle opzichten superieure Amerika,’ waar een ‘gemeenschap’ zou bestaan ‘op basis van gelijkheid.’ Hij schreef dit in zijn NRC-column van 13 januari 2017 onder de kop ‘Echt nepnieuws,’ waarin bij opnieuw fulmineerde tegen ‘Poetin,’ die volgens hem president Trump ‘bij de ballen heeft.’ Het spreekt voor zich dat ook hij het Hollandse establishment met deze propaganda weet te overtuigen. 

Hier geldt wat de joods-Hongaarse Nobelprijswinnaar Literatuur Imre Kertész zo treffend formuleerde in het hoofdstuk ‘De overbodige intellectueel’ van zijn boek De verbannen taal (2004):

[w]ie ooit met de macht heeft gespeeld of zich vrijwillig als speelgoed van de macht heeft laten gebruiken, is nooit meer in staat over iets anders te denken, te dromen, te praten en te zedenpreken dan over de macht. We begrijpen niets als we ons slechts op de vaktermen van de politicologie verlaten en de verschrikkelijke, ziekelijke angst van de overbodige intellectueel niet als het ware in onze zenuwdraden voelen.

In tegenstelling tot de Buruma’s van de ‘vrije pers’ wist Kertész waarover hij sprak. Zijn wijsheid was het resultaat van de ervaringen met achtereenvolgens het nationaal-socialisme, het communisme en het even totalitaire neoliberalisme. In elk systeem had hij ‘de verschrikkelijke, ziekelijke angst van de overbodige intellectueel’ waargenomen. Telkens weer moet ‘de overbodige intellectueel’ zich waar maken door zijn nut te tonen voor de heersende macht. Deze noodzaak dwingt ‘de overbodige intellectueel’ zich aan te passen aan de ‘powers that be.’ En hij is zich hiervan bewust. Zijn overbodigheid veroorzaakt ‘de verschrikkelijke, ziekelijke angst,’ en de enige manier waarop hij hieraan kan ontsnappen is door zich dienstbaar te maken aan de rijke elite. Vandaar ook dat de joods-Duitse marxistische cultuurfilosoof Walter Benjamin, die op de vlucht voor de nazi’s in 1940 zelfmoord pleegde, een jaar voor zijn dood benadrukte: 

In every era the attempt must be made anew to wrest tradition away from a conformism that is about to overpower it.’

Hoe waar dit is, laat het geval Leo Buruma en zijn zoon Ian zien. Beiden menen dat het collaboreren met welke macht dan ook onvermijdelijk is, aangezien dit ‘nu eenmaal zo ging (en gaat). Het was tenslotte mos.’ Volgens hen staat ‘traditie’ gelijk aan ‘een conformisme dat’ die traditie weet ‘te overmeesteren,’ en haar forceert te veranderen in gedachteloze collaboratie. Liever een handlanger van de macht zijn dan een ‘overbodige intellectueel’ blijven. Bovendien beloont de gevestigde orde de collaborateur met schouderklopjes, geld en talloze prestigieus lijkende onderscheidingen. In het postmoderne tijdperk kan deze omslag zich moeiteloos voltrekken, aangezien niets meer waar is. In de huidige virtuele werkelijkheid blijft de VS ‘a force for good,’ met een in ‘alle opzichten superieure’ cultuur. Meer over de geest van de collaborateur de volgende keer. 



Geen opmerkingen: