Onder de kop ‘A Second Chance for Britain’ beweerde mijn oude vriend Ian Buruma in zijn column op de website ‘Project Syndicate’ van 7 december 2018 met grote stelligheid het volgende:
Jeremy Corbyn’s Labour Party ideologues view the European Union as a capitalist plot to undermine the purity of their socialist ideals.
Zijn neerbuigende toon over ‘idealen’ van westerse burgers die vanuit een gemeenschapsgevoel de neurotische onverzadigbaarheid van de rijke elite willen temperen, is illustratief voor de houding van gecorrumpeerde opiniemakers van de ‘corporate press.’ Wat Buruma, opgegroeid in een burgerlijk Haags gezin, als ‘socialistische idealen’ kwalificeert, zijn evenwel in werkelijkheid doodgewone sociaal-democratische ‘idealen,’ die niet wezenlijk afwijken van die van de PVDA. Het was deze sociaaldemocratische partij die onder haar voorman Wim Kok — eerst als minister van Financiën en daarna als premier — het neoliberalisme mogelijk had gemaakt via zijn beleid van deregulering en privatisering. In de ogen van de sociaaldemocraten bestond er namelijk ‘geen alternatief’ meer ‘voor de maatschappelijke constellatie die we nu hebben,’ zijnde het neoliberalisme, en het had 'dus geen enkele zin daar naar te streven,' aldus Kok. Daarom moest de PVDA, net als de andere Europese socialistische partijen, ’afscheid van het socialisme’ nemen, en betitelde hij het kritiekloos omarmen van de neoliberale ideologie als 'de bevrijdende werking van het afschudden van de ideologische veren,’ wat toch opmerkelijk genoemd mag worden omdat hij enkele jaren eerder de neoliberale top nog had beschuldigd van ‘exhibitionistische zelfverrijking.’ Het beleid van de westerse sociaal-democraten heeft ertoe geleid dat de overheden nu niet meer de mogelijkheid bezitten om het speculeren met niet-bestaand-geld aan banden te leggen, waardoor financiële crises helemaal onvermijdelijk zijn geworden. Desondanks blijft er in Buruma’s propagandistische voorstelling van zaken sprake van ‘the purity of their socialist ideals,’ zonder dat hij hiervan voorbeelden durft te geven. Dat is niet verwonderlijk aangezien algemeen bekend is dat, zoals Wikipedia stelt,
Vooral in West-Europa de term ‘socialisme’ in de twintigste eeuw synoniem [is] geworden met ‘sociaaldemocratie,’
en dat
Sociaaldemocraten in de twintigste eeuw een beslissende rol [hebben] gespeeld in de West-Europese politiek en aan de wieg [stonden] van veel sociale wetgeving ten gunste van hun arbeidersachterban, in wat aangeduid wordt als de verzorgingsstaat.
en dat de
economische groei in het westen vanaf ca. 1970 [stokte]; tegelijk raakten de Europese sociaaldemocraten langzaam maar zeker een voornaamste bondgenoot, de vakbeweging, kwijt, doordat deze gestaag begon te krimpen. De industrialisering van veel Europese landen werd geleidelijk ongedaan gemaakt door de verplaatsing van productiewerk naar lagelonenlanden, terwijl belastingvlucht en aanverwante verschijnselen de overheidsinkomsten onder druk zetten. De sociaaldemocraten, die de regeringsmacht afwisselden met christendemocratische en liberale partijen, zagen zich voortaan genoodzaakt om sociale programma's te financieren met geleend geld…
Als reactie op de crisis binnen de sociaaldemocratie kwam de rechter (centrum-)vleugel van de beweging met het idee van de ‘derde weg’: waar eerder de sociaaldemocratie het midden tussen het Oostblok-socialisme en ongebreideld kapitalisme was, moest ze nu het midden vinden tussen haar eerdere positie en het opkomende neoliberalisme. Exponenten van deze derde weg waren de Britse Labour-regering onder Tony Blair, de paarse coalities onder Wim Kok in Nederland en het Neue Mitte (nieuwe midden) van de Duitse bondskanselier Schröder.
Vanaf de jaren 90 hebben sociaaldemocraten grotendeels neoliberaal economisch beleid gevoerd, hetzij uit overtuiging, hetzij uit (vermeende) noodzaak. Dit werpt de vraag op wat sociaaldemocratie aan het begin van de eenentwintigste eeuw nog inhoudt. Eén antwoord is dat ‘sociaaldemocratie is, wat sociaaldemocraten doen.’ Dit strookt met de al vroeg ingeziene noodzaak van een sterk kapitalisme: in tijden van recessie zullen sociale hervormingen een hogere belastingdruk opleveren die moeilijker te verantwoorden is tegenover de grootverdieners en kapitaalbezitters; de eisen moeten dan gematigd worden, willen de sociaaldemocraten aan de macht blijven. Aan de andere kant levert het een probleem op, namelijk dat de sociaaldemocratie in het uiterste geval niet meer van het liberalisme te onderscheiden is.
Ian Buruma weet dit natuurlijk allemaal wel, maar aangezien ook het neoliberale kapitalisme zich momenteel in een ‘systemic crisis’ bevindt, is voor propagandisten van het neoliberalisme geen leugen te min. Ian heeft niet voor niets als broodschrijver een werkzaam leven lang de ‘urban elites’ proberen te behagen, en nu, in de herfst van zijn leven, moet hij wel financieel scoren wil hij voorkomen op zijn oude dag berooid zijn einde te moeten afwachten. Zo banaal simpel kan het leven van een‘gatekeeper’ zijn, zo is uitgebreid aangetoond in talloze studies. Wat de mainstream-praatjesmakers ook mogen beweren, feit is dat, aldus politiek theoreticus John Gray,
If the Enlightenment myth of progress in ethics and politics continues to have a powerful hold, it is more from fear of the consequences of giving it up than from genuine conviction.
Deze wereldberoemde Britse hoogleraar constateerde in 2007, twaalf jaar na de eerste druk van zijn boek Enlightenment’s Wake,
the idea that we inhabit a post-Enlightenment world was received with some skepticism. The claim that we are living in ‘an age distinguished by the collapse of the Enlightenment project on a world-historical scale’,‘dominated by renascent particularisms, militant religions and resurgent ethnicities’ — as I put it at the start of the book’s first chapter — seemed to be at odds with the dominant forces of the time. Communism had collapsed, democracy was spreading and globalization was advancing rapidly. Western governments and international institutions framed their policies on the assumption that these trends were irreversible. In the academy liberal political theorists dutifully reproduced the consensus; the process might not be strictly inevitable, but there could be no reasonable doubt that, sooner or later, all of humankind would join the West in accepting Enlightenment values.
Not much more than a decade later this certainty has crumbled into dust. Enlightenment values are now seen as mortally threatened, while the faith in progress that was affirmed so adamantly (onvermurwbaar. svh) just a few years ago has been replaced by a sense of being locked in an apocalyptic struggle with the forces of darkness.
Ondanks dit alles blijft Buruma zich vastklampen aan de ‘Verlichtingsidealen’ van de westerse 'stedelijke elites,’ zo bleek opnieuw toen hij -- 22 jaar na de verschijning van Gray’s scherpzinnige analyse -- als volgt reageerde op de fundamentele kritiek van de Brits-Indiase auteur Pankaj Mishra:
I think that Napoleon is an interesting thing to talk about because, yes, a lot of people were killed as a consequence of his military campaigns, but his brand of universalism is actually something we — in this country as well as other countries — still benefit from, the idea of equality for the law and so on, did come from them (Napoleon en de Verlichtingsideologen. svh), the emancipation of minorities came from them, precisely because he had the idea of the universality of rights, and that not just one particular elite or one particular people deserved rights, but that it were universal rights.
Ook dit is weer een typische Buruma-misvatting, getuige het feit dat Napoleon zijn troepen tenminste 200.000 zwarte Haïtiaanse slaven liet afslachten, nadat zij in 1801 in opstand waren gekomen tegen de Franse koloniale overheersing. De inmiddels ingestelde Grondwet werd afgeschaft en de slavernij in ere hersteld. Ondanks het feit dat naar schatting ook 75.000 Franse soldaten sneuvelden, wonnen uiteindelijk de slaven van het witte regime onder Napoleon Bonaparte, de keizer, die volgens Buruma zo diep doordrongen zou zijn geweest van Verlichtingsidealen als democratie, vrijheid en ‘de universaliteit van het recht.' Nog afgezien daarvan valt over Bonaparte’s politiek van ‘emancipation of minorities’ het nodige af te dingen. In zijn drang om Napoleon te prijzen verklaarde Buruma dat de Franse keizer ‘emancipated the jews and created laws’ zonder erbij te vermelden dat Bonaparte de joden verafschuwde, en hoopte dat zij door zijn besluiten zouden assimileren, en dus als joden zouden ophouden te bestaan. Ook het volgende verzwijgt Buruma:
Orthodox Rabbi Berel Wein in Triumph of Survival: The Story of the Jews in the Modern Era 1650-1990 (1990) claims that Napoleon was interested primarily in seeing the Jews assimilate, rather than prosper as a distinct community: ‘Napoleon's outward tolerance and fairness toward Jews was actually based upon his grand plan to have them disappear entirely by means of total assimilation, intermarriage, and conversion.’
Napoleon was concerned about the role of Jews as money lenders, wanting to end that. The treatment of the Alsace Jews and their debtors was raised in the Imperial Council on 30 April 1806. His liberation of the Jewish communities in Italy (notably in Ancona in the Papal States) and his insistence on the integration of Jews as equals in French and Italian societies demonstrate that he distinguished between usurers (whether Jewish or not), whom he compared to locusts, and Jews who accepted non-Jews as their equals.
His letter to Champagny, Minister of the Interior of 29 November 1806, expresses his thoughts:
‘[It is necessary to] reduce, if not destroy, the tendency of Jewish people to practice a very great number of activities that are harmful to civilization and to public order in society in all the countries of the world. It is necessary to stop the harm by preventing it; to prevent it, it is necessary to change the Jews. [...] Once part of their youth will take its place in our armies, they will cease to have Jewish interests and sentiments; their interests and sentiments will be French.’
In 1808 Napoleon rolled back a number of reforms (under the so-called décret infâme, or Infamous Decree, of 17 March 1808), declaring all debts with Jews to be annulled, reduced or postponed. The Infamous Decree imposed a ten-year ban on any kind of Jewish money-lending activity. Similarly, Jewish individuals who were in subservient positions — such as a Jewish servant, military officer, or wife — were unable to engage in any kind of money-lending activity without the explicit consent of their superiors. Napoleon's goal in implementing the Infamous Decree of 1808 was to integrate Jewish culture and customs into those of France. By restricting money-lending activity, Jews would be forced to engage in other practices for a living. Likewise, in order to even engage in money-lending activity, the decree required Jews to apply for an annual license, granted only with the recommendation of the Jews' local consistory and with the surety of the Jews' honesty. This caused so much financial loss that the Jewish community nearly collapsed.
On a different note, the Infamous Decree also placed heavy restrictions on the Jews' ability to migrate. The decree prevented the Jews from relocating to the regions of Alsace and required that Jews wishing to move to other regions of France own or purchase land to farm. It also required them to refrain from engaging in any kind of money-lending activity. (The law eventually only placed these restrictions on the Jews of the northeast.) Likewise, the French decree required Jewish individuals to serve in the French military, without any opportunity to provide a replacement individual. The last component of the Infamous Decree —established in July 1808 — required Jews to adopt formal names with which they would be addressed. (Before, Jews were often referred to as ‘Joseph son of Benjamin.’) They were also prevented from selecting names of cities or names in the Hebrew Bible. Napoleon sought to integrate the Jewish people more fully into French society by establishing the guidelines they were required to follow in adopting names…
in an 1822 response to physician Barry O'Meara, who had written to Napoleon after he had been exiled, asking why he pressed for the emancipation of the Jews:
‘I wanted to make them leave off usury, and become like other men… by putting them upon an equality, with Catholics, Protestants, and others, I hoped to make them become good citizens, and conduct themselves like others of the community… as their rabbis explained to them, that they ought not to practise usury to their own tribes, but were allowed to do so with Christians and others, that, therefore, as I had restored them to all their privileges… they were not permitted to practise usury with me or them, but to treat us as if we were of the tribe of Judah. Besides, I should have drawn great wealth to France as the Jews are very numerous, and would have flocked to a country where they enjoyed such superior privities. Moreover, I wanted to establish an universal liberty of conscience.’
In a private letter to his brother Jérome Napoleon, dated 6 March 1808, Napoleon expressed a conflicting view:
'I have undertaken to reform the Jews, but I have not endeavored to draw more of them into my realm. Far from that, I have avoided doing anything which could show any esteem for the most despicable of mankind.'
De enige zinnige conclusie hieruit is dat er een wereld van verschil bestaat tussen enerzijds Buruma’s opmerking dat Napoleon ‘de joden emancipeerde’ en anderzijds het werkelijke doel van Napoleon’s wetsveranderingen. Om te weten wat mijn oude vriend precies bedoelt, dient de lezer te weten dat
Emancipatie (van het Latijnse emancipatio) het streven [is] naar een volwaardige plaats in de samenleving vanuit een achtergestelde positie.’
Daarentegen was Napoleon’s doel niet dat joden alleen een ‘volwaardige plaats in de samenleving’ zouden innemen, maar dat zij met name ‘volwaardige’ Franse burgers zouden worden. Met andere woorden dat zij hun joodse cultuur, hun gewoontes en gebruiken zouden afzweren, én daarmee ook de archaïsche superioriteitsgedachte ‘God’s uitverkoren volk’ te zijn, dat — volgens de Hebreeuwse Bijbel — geen ‘woeker’ mag vragen aan medejoden, maar wel aan de goyim. Of zoals in Deuteronomium 23:19 en 20 te lezen is:
Vraag geen rente als jullie geld of voedsel of iets anders aan een Israëliet uitlenen. Van buitenlanders mogen jullie rente vragen, maar niet van je volksgenoten. Dan zal de Heer God goed voor jullie zijn bij alles wat jullie doen in het land dat jullie gaan veroveren.
Een dergelijke regel is discriminerend en past niet in een moderne, democratische samenleving, waarin een ieder gelijk is voor de wet. Toch heeft Buruma’s ‘emancipatie’van de westerse joden niet geleid tot een volledige assimilatie. Dit blijkt ondermeer uit de omschrijving van zijn grootouders van moeder’s kant die hij ‘geassimileerde joden’ betitelt, hetgeen een tegenstrijdigheid is, aangezien assimileren het ‘doen opgaan van een minderheidsgroep in een gevestigde gemeenschap,’ en
culturele assimilatie het socialisatieproces [is] van acculturatie waarbij leden van een niet-dominante groep zich mengen met de dominante groep en daar de cultuur van overnemen, terwijl de eigen cultuur wordt losgelaten en contact met de andere leden van de eigen groep niet wordt nagestreefd op basis van afkomst. Er is dus een hoge graad van participatie met en aanpassing aan de andere groep, maar nauwelijks van cultuurbehoud en geen opzettelijke participatie met de eigen groep. Er wordt ook wel gesproken over een smeltkroes.
Kortom, ‘geassimileerde joden’ zijn geen ‘joden’ meer, hun loyaliteit is niet langer gericht op de ‘groep,’ waaruit zij voortkwamen, maar op de natie waarin zij leven, zij hebben afstand gedaan van hun tribale identiteit. Desondanks liet Buruma weten dat
My mother comes from the kind of assimilated Jewish family that was once described by Adam Gopnik in The New Yorker, when he said, ‘My family's Jewishness was expressed through the lavishness with which we celebrated Christmas.’ I can entirely identify with that. One had to have a bigger Christmas tree than the goyim to show that one was better, in a way.
In tegenstelling tot zijn ‘geassimileerde joodse familie’ heeft hun kleinkind Ian Buruma, kennelijk toch moeite om zijn ‘familie’ te zien als goyim. Het is uiteraard gissen waarom dit zo is, maar uit ervaring weet ik dat iemand die moeite heeft met het bepalen van zijn identiteit maar al te geneigd is om terug te vallen op de identiteit van een groep. Niet alleen kan dit als kruiwagen helpen bij het streven naar een carrière, omdat het deuren opent die voor de buitenstaander gesloten blijven, maar bovendien is het voor de identiteitsloze prettig om zich anders te voelen, in dit geval joods, en zich daarmee te onderscheiden van de rest van de mensheid. Tegelijkertijd geldt dat het teruggrijpen op verouderde sociale patronen een regressie is, aangezien de moderniteit, met haar kenmerkende vervreemding, alle vroegere banden heeft uitgewist. In het boek The Jewish Century wijst de Amerikaanse historicus Yuri Slezkine met betrekking tot revolutionaire denkers van joodse afkomst dan ook op het volgende:
Whatever the nature of their radicalism, their degree of assimilation, or their views on the connection between Judaism and socialism, the overwhelming majority remember rejecting the world of their fathers because it seemed to embody the connection between Judaism and anti-socialism (understood as commercialism, tribalism, and patriarchy).
All revolutionaries are patricides, one way or another, but few seem to have been as consistent and explicit on this score as the jewish radicals of the late nineteenth and early twentieth centuries…
Franz Boas (één van de grondleggers van de antropologie. svh) remembered the ‘unforgettable moment’ when he first questioned the authority of tradition: ‘In fact, my whole outlook upon social life is determined by the question: How can we recognize the shackles that tradition has laid upon us? For when we recognize them we are also able to break them.' Almost invariable that first recognition occurred at home. As Leo Löwenthal (Duitse socioloog van de Frankfurter Schule. svh), the son of a Frankfurt doctor, put it, ‘My family household, as it were, was the symbol of everything I did not want — shoddy (kitscherig. svh) liberalism, shoddy Aufklärung, and double standards.’ The same was true of Schatz’s Polish Communists, most of whom were native speakers of Yiddish who knew very little about liberalism or Aufklärung. Whether they came from poor, more prosperous, assimilated, or traditional families, an important common element in their situation was an intense perception of the differences separating them from their parents. Increasingly experienced as unbridgeable, expressed on the everyday level as an ability to communicate and a refusal to conform, these differences led them increasingly to distance themselves from the world, ways, and values of their parents.
The wealthier ones bemoaned their fathers’ capitalism, the poorer ones, their fathers’ Jewishness, but the real reason for their common revulsion (afkeer. svh)was the feeling that capitalism and Jewishness were one and the same thing. Whatever the relationship between Judaism and Marxism, large numbers of Jews seemed to agree with Marx before they ever read anything he wrote. ‘Emancipation from haggling (marchanderen. svh) and from money — that is from practical, real Judaism — would be the same as the self-emancipation of our age.’ Revolution began at home — or rather, world revolution began in the Jewish home. According to the historian Andrew Janos, Béla Kun’s (joods-Hongaarse communistische leider. svh) young commissars ‘sought out traditionalist Jews with special ferocity as targets of their campaigns of terror.’ According to the biographer Marjorie Boulton, Ludwik Zamenhof was not free to devote himself to the creation of Esperanto, until he broke with his ‘treacherous’ father (een joodse Litouwer. svh).
Deze revolutionairen braken destijds resoluut met het verstikkende tribalisme van het Judaïsme en de rigide joodse gebruiken in de getto’s en de shtetl’s, en wisten zij zo een grote bijdrage te leveren aan de Europese cultuur. Maar als gevolg van de Holocaust en het gecultiveerde slachtofferschap van de zionisten is dezelfde getto/shtetl-mentaliteit teruggekeerd onder een aanzienlijk deel van degenen die zich joods voelen, of het daadwerkelijk ook zijn. Dit blijkt niet alleen uit hun blinde steun aan de terreur van de zelfbenoemde ‘Joodse Staat,’ die wereldwijd de weerzin tegen joden doet toenemen, maar eveneens uit de volgende, verbijsterde reacties van de joodse gemeenschap op de Bernie Madoff-affaire.
Wall Street broker Bernard (‘Bernie’) Madoff, former president of NASDAQ, revered and respected investor confessed to pulling off the biggest fraud in history, a $50 billion dollar scam. Bernie was known for his generous philanthropy, especially to Zionist, Jewish and Israeli causes.
En:
The Jewish Federation of Greater Washington is among the growing list of investors thought to have been swindled out of $50 billion by money manager Bernard Madoff.
Haaretz: The Wall Street Journal reported that members of the Boca Rio Golf Club in Boca Raton and the Palm Beach Country Club in Palm Beach were heavily invested with Madoff's firm. Both clubs are heavily Jewish.
Op 23 december 2008, tijdens het hoogtepunt van de bankzwendel die de geschiedenis zou ingaan als ‘De Krediet Crisis’ berichtte The New York Times — een krant met een hoog percentage joodse medewerkers en in handen van een joodse eigenaar — onder de kop ‘In Madoff Scandal, Jews Feel an Acute Betrayal,’ het volgende:
The full scope of the misdeeds to which Madoff has confessed in swindling individuals and charitable groups has yet to be calculated, and he is far from being convicted. But Jews all over the country are already sending up something of a communal cry over a cost they say goes beyond the financial to the theological and the personal.
Here is a Jew accused of cheating Jewish organizations trying to help other Jews, they say, and of betraying the trust of Jews and violating the basic tenets of Jewish law. A Jew, they say, who seemed to exemplify the worst anti-Semitic stereotypes of the thieving Jewish banker.
So in synagogues and community centers, on blogs and in countless conversations, many Jews are beating their chests — not out of contrition, as they do on Yom Kippur, the Day of Atonement, but because they say Madoff has brought shame on their people in addition to financial ruin and shaken the bonds of trust that bind Jewish communities. ‘Jews have these familial ties,’ Rabbi Wolpe said. ‘It's not solely a shared belief; it's a sense of close communal bonds, and in the same way that your family can embarrass you as no one else can, when a Jew does this, Jews feel ashamed by proxy. I'd like to believe someone raised in our community, imbued with Jewish values, would be better than this.’
Among the apparent victims of Madoff were many Jewish educational institutions and charitable causes that lost fortunes in his investments; they include Yeshiva University, Hadassah, the Jewish Community Centers Association of North America and the Elie Wiesel Foundation for Humanity. The Chais Family Foundation, which worked on educational projects in Israel, was recently forced to shut down because of losses in Madoff investments. Many of Madoff's individual investors were Jewish and supported Jewish causes, apparently drawn to him precisely because of his own communal involvement and because he radiated the comfortable sense of being one of them.
‘The Jewish world is not going to be the same for a while,’ said Rabbi Jeremy Kalmanofsky of Congregation Ansche Chesed in New York.
Jews are also grappling with the implications of Madoff's deeds for their public image, what one rabbi referred to as the ‘shanda factor,’ using the Yiddish term for an embarrassing shame or disgrace. As Bradley Burston, a columnist for haaretz.com, the English-language Web site of the Israeli newspaper Haaretz, wrote on Dec. 17: ‘The anti-Semite's new Santa is Bernard Madoff. The answer to every Jew-hater's wish list. The Aryan Nation at its most delusional couldn't have come up with anything to rival this.’
Zo manifesteerde zich weer de pré-moderne getto-mentaliteit, waarbij er een scherpe tweedeling bestaat tussen joden en de rest van de wereldbevolking. Dat joden de goyim bezwendelen wordt als minder erg ervaren dan het vernietigen van ‘the bonds of trust that bind Jewish communities,’ want ‘Jews have these familial ties,’ aldus rabbijn Wolpe.
It's not solely a shared belief; it's a sense of close communal bonds, and in the same way that your family can embarrass you as no one else can, when a Jew does this, Jews feel ashamed by proxy.
Uit de beschrijving van The New York Times kan worden geconcludeerd dat de loyaliteit van veel joden, waar dan ook, allereerst naar mede-joden uitgaat en pas dan naar de goyim. Het is nu juist dit tribalisme dat verlichte en revolutionaire denkers, die met hun joodse achtergrond braken, zo verafschuwden.
Uit de beschrijving van The New York Times kan worden geconcludeerd dat de loyaliteit van veel joden, waar dan ook, allereerst naar mede-joden uitgaat en pas dan naar de goyim. Het is nu juist dit tribalisme dat verlichte en revolutionaire denkers, die met hun joodse achtergrond braken, zo verafschuwden.
Volgende keer meer hierover.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten