woensdag 1 augustus 2018

Hajo Meyer die Auschwitz Overleefde Zonder Zijn Ethiek te Verliezen.

Hajo Meyer: ‘Alleen de teloorgang van de eigen ethiek zal het jodendom vernietigen.’

Hajo G. Meyer, fysicus, overleefde Auschwitz en was bestuurslid van Een Ander Joods Geluid.


Ondanks Auschwitz heb ik mijn ethiek weten te behouden en dat komt, denk ik, omdat ik uit een bijzonder goed ouderlijk huis kom, en een stevig Über-ich had. Toen ik het kamp inging, wist ik dat ik mezelf niet meer in de ogen kon kijken als ik misdaden zou plegen door bijvoorbeeld kapo te worden. Als ik mijn kameraden zou hebben mishandeld, had ik mijn zelfrespect verloren en juist daaraan gaan de joden in Israël vandaag de dag kapot. Laten we één zeer belangrijk ding niet vergeten: wie een ander vernedert, moet eerst zichzelf ontmenselijken. Je kunt andere mensen niet ontmenselijken als jezelf niet ontmenselijkt bent. In het kamp heb ik me vanaf het begin gerealiseerd dat ik nooit zo wilde worden als mijn onderdrukkers. Maar nu de vraag waarom zoveel joodse mensen dit niet beseffen? Dat komt, denk ik, omdat ze een bepaalde ervaring missen. Als je Auschwitz overleeft, dan weet je dat het overwinbaar is en dat neemt een stuk van de verschrikking weg. Ik heb het gezien, ik kon eruit wegkomen, terwijl de tweede generatie het niet heeft gezien, het behoort niet tot hun belevingswereld. Hun positie is veel complexer. Daar komt nog iets bij: mijn ouders dienden in de Eerste Wereldoorlog beiden aan het Oostfront, mijn moeder als verpleegster in een ziekenhuis voor besmettelijke ziekten, mijn vader in de loopgraven en later als militair commandant van hetzelfde ziekenhuis. Zij kwamen eigenlijk onbeschadigd uit die oorlog. En ik ben dus in alle harmonie opgegroeid. Maar de huidige tweede generatie oorlogsslachtoffers, de kinderen van de overlevenden van de vernietigingskampen, is opgevoed door angstige, zwaar getraumatiseerde ouders. Hun schrikbeelden en panische angsten hebben ze overgedragen op hun kinderen. Die kennen de gruwelijkheden slechts uit de tweede hand en werden erdoor overmand. Ze zijn weerloos tegen de verschrikkingen die hun ouders psychisch en/of lichamelijk hebben beschadigd, ze worden erdoor verpletterd. Door mijn opvoeding heb ik die verschrikkingen gelukkig kunnen verwerken, ik heb er iets mee kunnen doen. Maar wat moeten de nakomelingen van slachtoffers die het níét hebben kunnen verwerken met al die beelden? Een kind wil bescherming van zijn ouders tegen de grote, soms bedreigende buitenwereld, maar hoe konden de overlevenden hun kroost bescherming bieden nadat ze zelf net jarenlang volledig onbeschermd waren geweest tegen dezelfde wereld die hen wilde vernietigen of op zijn minst in de steek had gelaten. De geërfde angsten konden zo abnormaal groot worden omdat ze door deze kinderen niet zelf doorleefd zijn. Bovendien is er de sterke joodse traditie om al het joodse lijden telkens weer in herinnering te brengen. Joden hebben altijd gezwolgen in hun lijden, nog steeds herdenken de rechtzinnigen dat in 1648 onder aanvoering van de kozakkenleider Chmielnicki tussen de 40.000 en 100.000 joden in Oost-Europa waren vermoord, de schattingen lopen uiteen. Dat almaar in herinnering brengen van de doorstane verschrikkingen heeft natuurlijk ingrijpende psychische gevolgen. Wanneer je eerst de verschrikkingen van Chmielnicki hebt herdacht en je hebt meegeleden met al die doodsbange mensen die op de vlucht voor de kozakken door hun paarden werden ingehaald en vervolgens doodgeknuppeld of in stukken werden gehakt en drie dagen later wordt je achternicht in een pizzatent in Tel Aviv opgeblazen, dan komt dat veel zwaarder aan dan wanneer je niet al het vroegere lijden in herinnering is gebracht. Bovendien zouden de joden in Israël eens moeten luisteren naar de voormalige minister van Onderwijs, Shulamit Aloni, die schrijft: 'Voor wie zijn wij eigenlijk bang? De Palestijnen? Is dat niet een slechte grap? Maar dat mogen we niet zeggen omdat onze joodse paranoia zo ernstig is. Zowel de pr-functionarissen van het leger als de voorstanders van "Groot-Israël" weten precies hoe ze ermee kunnen manipuleren.' Door al deze factoren is de paranoia onder de joden gigantisch, en er zijn maar weinig mensen die zich joods noemen die niet angstig zijn. Feit is dat kinderen zich niet kunnen wapenen tegen het leed van hun ouders, ze zijn weerloos. Dit gezegd hebbende moet ik onmiddellijk denken aan de vernedering en onderdrukking van Palestijnse ouders, misdaden die op dit moment door joden worden gepleegd. Wij zouden door onze eigen ervaringen beter moeten weten...

Zelfs tijdens de nazi-terreur hielp een Duitse sergeant, Anton Schmid, de joden in Vilnius onder te duiken, weten dat er fatsoenlijke joods-Israëli’s zijn die aan jouw kant staan, zoeken en ontdekken dat er overal goede mensen zijn uit wie je hoop kunt putten. Als je niet meer in de mensheid gelooft, wordt alles uitzichtloos, en kun je alleen nog maar jezelf opblazen, dat doen sommigen dan ook. Zonder hoop valt niet te leven. Aan wraakgevoelens hebben die kinderen niets, ze moeten diep beseffen dat wraak een hele primitieve emotie is die niets oplost, zelfs niet het wraakgevoel, dat verdwijnt namelijk niet door het plegen van een misdaad. Mensen die wraakgevoelens koesteren zijn onverzadigbaar. Dat is ook het probleem van de joden in Israël, die permanente wraakgevoelens, gevoed door de herinnering aan tweeduizend jaar Europees antisemitisme. De eeuwige wrok is ook het probleem van iemand als Leon de Winter, die niet naar Israël zal emigreren maar wel het extremisme van dat land accepteert. Hij denkt als een tribale etnocentrische, xenofobe jood uit de tijd van de oudtestamentische Jozua, de opvolger van Mozes, die de joden Israël liet veroveren en etnisch liet zuiveren. Het is allemaal uiteindelijk gebaseerd op de gedachte dat joden superieur zijn, dat ze anders zijn dan alle anderen, dat ze op de een of andere manier uitverkoren zijn, dat ze zich niet hoeven te houden aan het recht en de ethiek. Het is de verheerlijking van 'bloed en bodem' en de overtuiging dat wraak de oplossing is van een conflict. Maar dat is niet mijn wereld, ik heb daar helemaal niets mee. Ik heb weliswaar ongeveer tien jaar lang na de oorlog geen Duits willen spreken, maar dat is toch iets anders. Dat is overgegaan toen ik op een wetenschappelijk congres een goede Duitser van nabij leerde kennen, een generatiegenoot van mij. Toen was het over. Dat komt niet door een genetische aanleg, maar door een socioculturele erfenis. Een van mijn broers heeft eens een genealogisch onderzoek naar onze familie gedaan en ontdekte dat zowel de voorouders van mijn moeder als die van mijn vader al vanaf ten minste het eind van de 16e eeuw in Westfalen woonden. De joden daar hebben al in een vroegtijdig stadium de idealen van de Franse Revolutie omhelsd, die geïntroduceerd werden door Jérôme-Napoléon Bonaparte, een jongere broer van keizer Napoleon, die van 1807-1813 koning van Westfalen was. Bovendien werden ze sterk beïnvloed door de grote 18e-eeuwse joodse hervormer Moses Mendelsohn, de leider van een beweging die culturele assimilatie bepleitte. Onder het sterke en altijd alom aanwezige antisemitisme in de Duits sprekende landen hebben de joodse voormannen het jodendom herzien. De leerlingen van Mendelsohn hebben het reformjodendom gecreëerd waarbij alle nationalistische, tribale, naar binnen gerichte elementen in het orthodoxe jodendom terzijde werden geschoven, en de ethiek centraal werd gesteld. Daardoor ontstond er een grote affiniteit met het christendom van Jezus, die weliswaar een aantal vreemde uitspraken heeft gedaan, maar die toch een humanitaire en universalistische moraal voorstond. Volgens de reformrabbijnen waren het joden- en christendom qua zedenleer nagenoeg identiek. De combinatie van joods-christelijke intermenselijke ethiek van ‘‘heb je naaste lief’’ en de moraal van rabbijn Hillel, ‘’dat wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet,’’ werd nog eens versterkt door de idealen van de Franse Revolutie, de gelijkwaardigheid van alle mensen, onafhankelijk van hun afkomst, sekse, ras, nationaliteit of geloof. Met die tolerante moderne ethiek ben ik opgegroeid, ik ben ervan doordrenkt. En die ethiek missen mensen als Leon de Winter. Die heeft een heel andere achtergrond, komt uit een volstrekt ander joods milieu. In een interview met Ischa Meijer zegt hij over zijn ouders: 'Ze zijn allebei van straat-, straatarme afkomst; ze behoorden tot het proletarische jodendom… Allebei alleen lagere school. We hadden thuis geen boek in de kast… Inderdaad, ik ben ook nog eens een onafgemaakte intellectueel… De sfeer bij ons thuis werd gekenmerkt door geborgenheid en een ontzagwekkende angst voor de buitenwereld. Er stond een enorme muur tussen ons en de rest van alle mensen in.' Ik citeer Leon de Winter omdat zijn beschrijving zo treffend is, hij geeft het beeld van het getto met een muur eromheen, een beeld dat veel joden niet van zich af kunnen schudden. Hij zegt afkomstig te zijn uit 'een verloren geraakt clubje joden, daar aan de rand van Den Bosch. Er werd bij ons thuis veel, wat zeg ik, constant over de joden en hun lot gepraat… onderduikverhalen… Met dat soort verhalen ben ik grootgebracht… Ik heb van jongs af aan het gevoel gehad dat ik mijn ouders moest beschermen – typische houding van die tweede generatie oorlogsslachtoffers.' Zo benoemt hij zichzelf. Die jongen is getekend door 'aan de ene kant die minachting van mijn ouders jegens hun niet-joodse omgeving en tegelijkertijd de waanzinnige angst ervoor… Ik was een verschrikkelijk jongetje. En doodsbang.' Dit is een volstrekt andere belevingswereld dan de mijne. De Winter voelt zich een buitenstaander, zoals ook uit deze beschrijving goed blijkt: 'Wij woonden buiten de stadsmuren van Den Bosch. Als wij, vanuit ons huis daar op die vlakte, stadwaarts togen, zag je die dreigende muren waar de stad op gebouwd was, en daarbovenuit staken dan die torens van de Sint-Jan, voorts betrad je de wijk waar de katholieke patriciërs woonden: donkere huizen, smalle straatjes – middeleeuws; zo was het, en zo voelde ik het. Ik ben als kind altijd bevreesd geweest voor dat Den Bosch… Achteraf gezien was dat joodse leven van mijn ouders het enige ijkpunt waardoor ze die krankjorume oorlogservaringen nog een beetje konden verklaren; ze waren eruit gepikt als joden, dus zouden ze, godgloeiende godverdomme, ook verdergaan als joden. En dat deden ze ook. Maar mijn moeder hoort vandaag de dag ook niet meer bij dat, inmiddels over het algemeen welvarende, Bossche jodendom; zij stamt immers af van die doodarme onderlaag, die verdwenen is. Ook jegens dezen is mijn moeder vervult van wrok.' En als Ischa Meijer hem vraagt of zijn ouders hem hebben geleerd te liegen antwoordt Leon de Winter: 'Ja – het was die dubbelzinnigheid. Als er bijvoorbeeld leveranciers aan de deur kwamen, en mijn moeder in het Jiddisch opmerkingen over ze maakte tegen ons kinderen. We moesten dan lachen, ondanks onszelf; en zo’n man voelde zich te kakken gezet. Een ongehoord gênante vertoning. Niemand kon in zo’n situatie een kant uit. Ontzettend ingewikkeld ook. Ja, op die manier hebben mijn ouders mij liegen geleerd.' Met andere woorden, we hebben hier te maken met een werkelijkheid die vervuld is van rancune, wrok, haat, angst, en slachtofferschap, buitengewoon frustrerend, een milieu waar De Winter zich volgens eigen zeggen ook voor schaamde. En deze achtergrond staat diametraal tegenover de achtergrond waarin ik ben opgegroeid. Het is de wereld van het benarde, provinciale, ongeletterde jodendom tegenover het universalistische, kosmopolitische, geletterde jodendom. In feite is er altijd al een interne strijd geweest tussen het naar binnen gerichte en het naar buiten gericht jodendom, waarbij milieu en cultuur een doorslaggevende rol spelen.

De rest kunt u lezen in het onlangs verschenen e-book:


De oneindige oorlog

Israël-Palestina. Gesprekken



Geen opmerkingen: