A strong NATO is not only important for Europe but is also critical to American security interests. The United States will not be able to pursue domestic renewal successfully without peace and stability in Europe, a region where [US] geopolitical stake remains paramount. Even excluding Russia, it embodies the largest collection of military power and potential. It is also a key geographical, strategic and logistical link to the Middle East and Persian Gulf areas. NATO members, including the United States, hold six of the seven G7 seats, make up 16 of 22 members of the IMF, and hold three of the five permanent seats in the United Nations.
— NAVO Secretaris-Generaal Manfred Wörner. A NEW NATO FOR A NEW ERA. 6 oktober 1993
De hedendaagse mainstream-journalist, die voor historicus wil doorgaan, schrijft doorgaans een lofrede op de onnozelheid van de postmoderne mens. Hij kan niet anders, want het journaille moet zijn publiek behagen, dat niets wil weten van de eigen domheid, maar bezongen wenst te worden, en het gevolg is: de bestsellers van Geert Mak en de populistische propaganda van Henk Hofland in De Groene Amsterdammer. Zodra ik gedeprimeerd raak door al het gezwets, herlees ik het werkje van de grote satiricus uit de oudheid, Lucianus van Samosata, getiteld: Hoe word ik een goed historicus, dat in een soepele vertaling in 2007 in het Nederlands verscheen. Met betrekking tot wat Geert Mak de ‘chroniqueurs van het heden en verleden’ noemt, onder wie hij zichzelf rekent en die volgens hem hun taak, het ‘uitbannen van onwaarheid,’ niet ‘serieus genoeg nemen,’ is er in bijna twee millennia niets wezenlijks veranderd, behalve dan dat de geschiedschrijvers nog grotere propagandisten en pluimstrijkers zijn geworden dan ze al waren toen Lucianus het volgende over hen schreef:
Toch denken ze bijna allemaal dat ze voor hun werk geen advies nodig hebben: je hoeft immers ook niet te leren hoe je moet lopen, kijken of eten! Er is toch geen kunst aan een geschiedverhaal te schrijven? Het is eenvoudig werk en iedereen kan het, als je maar kunt formuleren wat in je hoofd opkomt. Maar jij, beste vriend, weet wel degelijk dat geschiedschrijven niet iets simpels is wat je zo maar eventjes ter hand neemt, integendeel, er is (zoals überhaupt bij literaire teksten) heel wat overleg nodig wil je er, zoals Thucydides het formuleert, 'een bezit voor eeuwig' van maken.
Ik weet heus wel dat ik niet veel auteurs op andere gedachten zal brengen. Sommigen zullen zich buitengewoon aan mij ergeren, vooral als ze hun geschiedwerk af hebben en het al gepubliceerd is. Als ze daarbij ook nog lovende reacties van hun publiek hebben gekregen zou het natuurlijk ook je reinste waanzin zijn te verwachten dat ze ook nog maar het geringste veranderen of omwerken in een boek dat eenmaal algemeen geaccepteerd is en om zo te zeggen in de ;Koninklijke Bibliotheek' is opgenomen.
Desondanks is het volgende betoog ook voor deze bedoeld, al was het alleen maar om ervoor te zorgen dat ze, mocht er ooit een nieuwe oorlog uitbreken, beter werk zullen leveren door mijn opmerkingen als maatstaf te hanteren, vooropgesteld dat ze die als juist aanvaarden.
Natuurlijk wist Lucianus dat de slachtoffers van zijn spot dit nooit zouden doen, juist omdat ze, net als nu, hun leugenachtige voorstelling van zaken niet ter discussie wilden stellen. Dat blijkt ten overvloede uit zijn volgende beschrijving:
Laten we om te beginnen eens kijken wat voor blunders slechte historici begaan.
Meestal hebben ze geen boodschap aan de feiten maar besteden ze al hun aandacht aan lofredes op keizers en generaals, waarbij ze hun eigen mensen in de hoogte steken en de vijanden ongegeneerd de grond in trappen. Ze hebben er geen idee van dat geschiedschrijving en lofrede door een brede gracht en een hoge muur van elkaar zijn gescheiden. (In de muziek zou je zeggen: er liggen twee octaven tussen.) Immers, de auteur van een lofrede heeft maar één zorg: het voorwerp van zijn verering prijzen en behagen, en als hij dat doel kan bereiken door te liegen zal hij dat niet laten.
Maar geschiedschrijving kán geen leugen, ook geen kleintje, verdragen, net zomin als je via de luchtpijp iets kunt inslikken (zoals een arts in opleiding je al kan vertellen).
Maar dit feit weigeren 'onze' hedendaagse, zelfbenoemde, door het grote publiek gerespecteerde Nederlandse 'chroniqueurs van het heden en verleden,' als Geert Mak en Henk Hofland, te accepteren. Als ware opportunisten spreken ze zichzelf voortdurend tegen om maar zoveel mogelijk in het gevlei te blijven van zowel de macht als haar onderdanen. Voor ieder maatje een aangepast praatje, en voordat je het weet ben je vanwege 'eminente verdienste' aan de gevestigde orde tot Ridder in het Franse Légioen van Eer verheven, zoals Geert Mak tot zijn grote vreugde overkwam. Geen geringe prestatie voor een eenvoudige jurist uit de polder, zeker als men zijn bestsellers vergelijkt met het wetenschappelijk verantwoorde werk van een historicus van wereldnaam, te weten de joods-Britse Tony Judt. Hij werd niet door de Franse staat tot Ridder benoemd, ondanks het feit dat hij gespecialiseerd was in de moderne Franse geschiedenis, en als 'junior fellow of King's College' tot 1978 'taught modern French history,' terwijl hij thuis met 'his father and to his father's family,' vaak in het Frans sprak. Het 'probleem' was dat Judt zijn taak als intellectueel serieus nam en dus kritisch was. Een korte schets:
Judt's experiences in Paris contributed to what would become a long and fruitful relationship with French political culture. He translated his Cambridge doctorate into French and published it in 1976 as La reconstruction du parti socialiste: 1921–1926. It was introduced by Annie Kriegel, who along with Maurice Agulhon was an important influence upon his early work as a French social historian. Judt's second book, Socialism in Provence 1871–1914: A Study in the Origins of the French Modern Left, an 'enquiry into a political tradition that shaped a nation,' was an attempt to explain early origins and the continuities of left-wing politics in the region. More than any other work by Judt, Socialism in Provence was based upon extensive archival research. It was his one and only attempt to place himself within the social history that was dominant in the 1970s.
Modern French history
In the 1970s and 1980s Judt was a historian of modern France. Marxism and the French Left: Studies in Labour and Politics in France 1830–1981 collects several previously unpublished essays on the 19th and 20th centuries, ending with a discussion of Mitterrand. In Past Imperfect: French Intellectuals, 1944–1956, Judt moved away both from social history towards intellectual history, and from endorsement of French Marxist traditions to their critique. In Past Imperfect, he castigated French intellectuals of the postwar era, above all Jean-Paul Sartre for their 'self-imposed moral amnesia.' Judt criticized what he considered blind faith in Joseph Stalin's communism. In Judt's reading, French thinkers such as Jean-Paul Sartre were blinded by their own provincialism, and unable to see that their calls for intellectual authenticity should have required them to interrogate their own attachment to communism and criticize the Soviet Union for its policies in postwar eastern Europe. This was in some sense a criticism from within, using French sources and polemical style against famous French intellectuals. Judt made a similar case in some of his more popular writings. For instance, following the recognition by then President Jacques Chirac, in 1995, of the responsibility of the French state during the Collaboration, on the anniversary of the Vel' d'Hiv raid, he claimed in an op-ed published by The New York Times that:
'people like Jean-Paul Sartre and Michel Foucault were curiously silent. One reason was their near-obsession with Communism. While proclaiming the need to "engage," to take a stand, two generations of intellectuals avoided any ethical issue that could not advance or, in some cases, retard the Marxist cause.
Vichy was dismissed as the work of a few senile Fascists. No one looked closely at what had happened during the Occupation, perhaps because very few intellectuals of any political stripe could claim to have had a "good" war, as Albert Camus did. No one stood up to cry "J'accuse!" at high functionaries, as Émile Zola did during the Dreyfus affair. When Simone de Beauvoir, Roland Barthes and Jacques Derrida entered the public arena, it usually involved a crisis far away—in Madagascar, Vietnam or Cambodia. Even today, politically engaged writers call for action in Bosnia but intervene only sporadically in debates about the French past.'
Typerend in dit geval is dat ook de overgrote meerderheid van de Nederlandse intellectuelen het verleden verzwijgen dan wel meestal onweersproken vergoelijken. 14 juli 2012 berichtte de Volkskrant onder de kop 'Foto's zorgen voor felle reacties':
De publicatie van de executie-foto's afgelopen week in de Volkskrant heeft tot een hausse aan reacties geleid. Vrijwel alle media namen de foto's over en wijdden uitgebreid aandacht aan het fotomateriaal van de Enschedese soldaat Jacobus R…
Voor sommigen waren de foto's 'oud nieuws,' bleek uit een column van Henk Hofland in NRC Handelsblad. Hij was in 1949 huzaar eerste klas, gedetacheerd bij de Leger Film- en Fotodienst, die hem had uitgeleend aan het Bureau Vaste Staven Troepenschepen. Hij draaide speelfilms af op de troepenschepen die de militairen van en naar Batavia verscheepten. 'Daar aan boord heb ik voor het eerst dergelijke gruwelfoto's gezien - niet een paar, maar ettelijke. Voor zover ik me herinner, werden ze me niet getoond met trots, maar als bewijzen van ervaring,' schreef hij deze week.
Eerder schreef ik over de collaborateurs-mentaliteit:
Met anderen woorden: '[v]oor zover' opiniemaker H.J.A. Hofland het zich herinnert waren de foto's 'bewijzen' van datgene wat het internationaal recht oorlogsmisdaden betitelt, het standrechtelijk liquideren van burgers. De nestor van de polderpers blijkt meer dan 60 jaar lang gezwegen te hebben over zijn 'ervaring' met 'gruwelfoto's,' die verdacht veel leken op de misdaden waarvoor hoge nazi's in diezelfde tijdsperiode in Neurenberg ter dood werden veroordeeld. Op één redacteur van HP/De Tijd na verwonderde niemand van Hoflands 'politiek-literaire elite' zich over de opmerkelijke geheimhouding van de meest vooraanstaande Nederlandse opiniemaker. Zijn met zorg gekozen woorden dat het hier niet om 'trots' zou gaan, maar om 'bewijzen van ervaring,' zijn overigens niet online te lezen, in tegenstelling tot veel NRC-columns van Hofland. De ouwe rot in het vak was slim genoeg om niet te schrijven dat de 'gruwelfoto's' rondgingen om elkaar te laten zien hoe kordaat Jan Soldaat was geweest. Tegelijkertijd wist hij al die jaren dat het hier 'gruwel'-daden betrof waarover hij, als woordvoerder van de gevestigde orde, zoveel mogelijk diende te zwijgen. Althans, als Hofland zijn carrière niet in een vroegtijdig stadium de grond in wilde boren. De doorsnee Nederlander heeft voor deze motivering het volste begrip. Die drijfveer is kenmerkend voor het poldermodel, met zijn — wat Huizinga noemde — 'lichte graad van knoeierij of bevoorrechting van vriendjes.' Jan Soldaat deed niet meer dan wat van hem verwacht werd 'voor vrouw en kind en vaderland' en dit 'alleen van hogerhand.' In de ogen van het merendeel van de bevolking was er bovendien, na eeuwen koloniale onderdrukking, geen enkele sprake van een onafhankelijkheidsoorlog, maar van een simpele, brutale verstoring van de openbare orde. Vandaar dat deze oorlog in Nederland nog steeds 'politionele acties' heet.
Op zijn beurt toonde Geert Mak zich tegenover mij uiterst geschokt dat ik de opvatting van zijn vader als zou de antisemitische wetgeving in nazi-Duitsland van 1936 ‘op staatsterrein tolerabel' zijn, antisemitisch had genoemd. Men mag het beestje niet bij de naam noemen. En ook zijn moeder zou, volgens hem geen antisemitische opvattingen hebben gekoesterd toen zij verklaarde dat een bepaalde film 'erg de moeite waard' was geweest 'om te zien,' ondanks het feit dat die toch ‘een beetje pro-joodsch' was. Op talloze manieren probeerde Geert Mak het christelijke antisemitisme van zijn ouders te ontkennen dan wel te rechtvaardigen met argumenten als dat ‘[a]chteraf aan Adolf Hitler en zijn nazi’s alle kwaads [kan] worden toegeschreven, maar degenen die hen in de jaren dertig zagen opkomen, moesten hun mening nog vormen.’ De intellectuele corruptie van het domineesgezin manifesteert zich opnieuw bij Mak junior zelf wanneer hij het postmoderne fascisme toejuicht door ondermeer met grote stelligheid te beweren dat de VS een ‘vitale… democratie’ is die ‘decennialang als ordebewaker en politieagent [fungeerde] – om maar te zwijgen van alle hulp die het uitdeelde.’ Wederom moeten de kleinburgers — te laat — 'hun mening nog vormen.'
Het dringt niet tot Geert Mak en zijn publiek door dat een evangelisatie-dominee als zijn vader nooit het uit het publieke leven stoten van joodse burgers of welke groep dan ook, mocht rechtvaardigen, net zoals het maar niet tot hem doordringt dat de terreur van Washington en Wall Street in bijvoorbeeld Vietnam of Irak geen voorbeelden zijn van wat fatsoenlijke burgers ordebewaking betitelen. Geert Mak als auteur en Ridder van het Legioen van Eer is een typisch exponent van het onderhuidse eurocentrische, blanke, christelijke fascisme dat nog steeds tevens onder de Franse petite bourgeoisie woekert. Het is niet vreemd dat de kritische Tony Judt niet door de Franse staat tot Ridder van het Legioen van Eer werd benoemd.
In zijn uit 1996 daterende essay Europe: The Grand Illusion stelt hij dat de 'crisis of the welfare state' één van de redenen is 'why the European Union cannot expect to project its achievements and promise into the indefinite future,' terwijl acht jaar later nog Geert Mak in zijn bestseller In Europa (2004) zijn lezers wist te verzekeren dat 'Europa als economische eenheid een eind op weg [is],’ om in 2011, drie jaar na de kredietcrisis, zichzelf de vraag te stellen: 'Hoe zijn we zo plotseling in deze nachtmerrie terechtgekomen?' en weer een jaar later geschrokken opmerkte dat '[h]et Europese project als geheel is nu al zwaar beschadigd; met kunst- en vliegwerk blijft het misschien bestaan,' om tenslotte op 29 april 2013 tot de ontdekking te komen dat
[e]r machten aan de gang [zijn] boven Europa, ik zeg echt bóven Europa, het klassieke woord grootkapitaal doet hier zijn intrede. Ik heb er nooit zo in geloofd, maar nu wel, die ons totaal ontglipt en waar je niks tegen kunt doen! En dat vind ik buitengewoon beklemmend.
Maar Mak zou Mak niet zijn als hij zichzelf niet wederom tegensprak door in 2013 een vurig pleidooi te houden voor het neoliberale 'Brussel':
de EU is een markt van bijna een half miljard mensen met de hoogste gemiddelde levensstandaard ter wereld. Alleen al voor Nederland is de Unie goed voor tweederde van onze totale export, eenvijfde van het nationale product. We hebben nu een open toegang tot die markt. Gaan we die deur echt dichtgooien?
Zijn intellectuele corruptie mag dan wel onweersproken worden geaccepteerd door zijn achterban in Nederland, maar deze houding staat haaks op de intellectuele integriteit van een internationaal gerespecteerde historicus als Judt, die er in 1996 op wees dat
[a]t the moment the underemployed elderly are merely an expensive burden. But once the baby boomers begin to retire (around 2010), the presence of a huge, frustrated, bored, unproductive, and ultimately unhealthy population of old people could become a major social crisis.
It is clear to most European politicians that the costs of maintaining the welfare state in its postwar form cannot be carried indefinitely. The difficulty lies in knowing whom to displease first — the shrinking number of contributors or the growing number of involuntary beneficiaries. Both parties can vote. So far a combination of habit and good intentions has favored retaining as many social benefits as possible. But during the past few years another factor in the 'welfare' debate has threatened to distort national political judgment out of all proportion to its size. This is the so-called 'immigrant question.'
As a result of immigration from former colonies and from its Mediterranean fringe, attracted by job prospects in an economy sucking in labor to fuel its rapid growth, Western Europe by the early 1960s had an excess of immigrants over emigrants for the first time this century…
In recent years these immigrants and their children have become the target of resentment and fear on the part of the 'native' population, sentiments fanned and exploited by extremist and mainstream politicians alike… There is very little tradition in Europe of effective assimilation — or, alternatively, 'multiculturalism — when it comes to truly foreign communities. Immigrants and their children will join the ranks of the 'losers' in the competition for Western Europe's reduced resources.
Onder de gegeven omstandigheden zijn de felste voorstanders van de EU degenen die er het meest van profiteren, dus allereerst de grote concerns die Brussel hebben overspoeld met lobbyisten, waardoor nu op elke Europarlementariër twintig betaalde lobbyisten actief zijn, rond de 15.000 in totaal. Dan zijn er de intellectuelen als de miljonair Geert Mak die met geld en prijzen door het establishment gefêteerd worden. Het spreekt voor zich dat werklozen en andere gemarginaliseerden veel minder enthousiast zijn, in 2014 kwam slechts 42 procent van de stemmers opdagen bij de Verkiezingen voor het Europees Parlement, een laagterecord; de meerderheid van de Europeanen vertrouwt het Europa niet van Mak's 'Geen Jorwert zonder Brussel.' Tony Judt wees in verband hiermee op een ander belangrijk feit toen hij schreef over
the special attraction of 'Europe' to the younger intelligentsia in these lands. The Soviet Union once appealed to many Western intellectuals as a promising combination of philosophical ambition and administrative power, and 'Europe' has some of the same allure. For its admirers, the 'Union' is the latest heir to the enlightened despotism of the eighteenth century. For what is 'Brussels,' after all, if not a renewed attempt to achieve the ideal of efficient, universal administration, shorn of particularism and driven by reason and the rule of law, which the reforming monarchs — Catherine the Great, Frederick the Great, Maria Theresa, and Joseph II — strove to install in their ramshackle lands? It is the very rationality of the European Union ideal that commands it to an educated professional class which, in east and west alike, sees in 'Brussels' an escape from hidebound practices and provincial backwardness — much as eighteenth-century lawyers, traders, and writers appealed to modernizing royals over the heads of reactionary parliaments and diets.
Er is geen woord dat zo vaak voorkomt in Geert Mak's teksten als het begrip 'orde,' wat in zijn geval neerkomt op de gevestigde neoliberale 'orde' die 85 individuen zo rijk heeft gemaakt dat zij nu evenveel bezitten als de helft van de mensheid. Het is dezelfde (wan)orde waaraan Henk Hofland refereert wanneer hij het over 'het vredestichtende Westen' heeft. Het is de 'orde' waarvan de 'beste journalist van de twintigste eeuw' rond 1950 voor het eerst 'gruwelfoto's' had gezien, 'niet een paar, maar ettelijke,' om vervolgens meer dan zes zes decennia lang de Nederlandse oorlogsmisdaden angstvallig te verzwijgen. Het is de 'orde' van wat Geert Mak het 'grootkapitaal' noemt, 'die ons totaal ontglipt en waar je niks tegen kunt doen,' en die hij vervolgens weer verdedigd door te waarschuwen dat '[w]e nu een open toegang tot die markt' hebben en 'we' daarom 'die deur' niet 'echt' moeten 'dichtgooien.'
De Nederlandse opiniemakers van de mainstream-media kenmerken zich door een combinatie van naïviteit en doortraptheid, pragmatisme en ogenschijnlijk idealisme, alles keurig gedoseerd, voor elke openbaar optreden een aangepast praatje. Alleen op die manier weten ze hun status en inkomen te waarborgen, want als de westerse mainstream-intellectuelen de werkelijkheid zouden beschrijven dan zouden ze moeten toegeven dat ze 'the latest heir' zijn 'to the enlightened despotism of the eighteenth century,' en daarom de spreekbuizen zijn geweest van elk totalitair systeem, van het Sovjet-communisme tot het Amerikaans-kapitalisme, het nazisme, en dat ze vandaag de dag de woordvoerders zijn van het neoliberale fascisme. Meer later.
Geert Mak spreekt graag vanaf de kansel. In strijd met de werkelijkheid verklaarde hij in 2012 dat de almaar breder wordende kloof tussen arm en rijk in de Verenigde Staten tijdens de tweede termijn van Obama kleiner zou worden. Hij voegde daar naderhand bij de EO-Radio aan toe dat 'het beter voor Nederland en de internationale gemeenschap [is] dat Obama de verkiezingen wint.'
As all the world knows, the United States government is fervently dedicated to advancing the cause of peace throughout the world. Tirelessly, selflessly — and thanklessly — America pursues this noble mission in every corner of the globe: standing shoulder to shoulder with Saudi extremists in slaughtering civilians in Yemen, with al Qaeda and ISIS beheading their way across Syria, with fascist militias in Ukraine. But recently, America’s Nobel Peace Prize-winning president went far beyond these localized acts of lovingkindness and made a beneficent decision that potentially could effect every single person drawing breath on our blue planet.
Late last month, the Peace Prize Prez (PPPOTUS) “blocked a global document aimed at ridding the world of nuclear weapons,” the Washington Post reports. Obama’s peace-loving action means that “the entire blueprint for global nuclear disarmament and non-proliferation” has been killed dead in its tracks. It will now be five years until the next UN review of the landmark Nuclear Non-Proliferation Treaty.
You might think this is odd behaviour from a president who has spent years tightening a stranglehold on Iran with an endless series of aggressive, bellicose acts just short of outright war, in order (ostensibly) to prevent that ‘rogue nation’ from developing nuclear weapons. Very late in the day, he has recently decided to try to craft a non-proliferation deal with Iran that is very similar to the deal that Iran offered the United States more than 12 years ago — the kind of deal that has been on the table from Iran for his entire presidency. It’s likely that the main spur to his belated attempt at deal-making stems from his realization that he desperately needs Iran’s help to quell the ungodly maelstrom of murder, ruin and extremism he and his predecessor (and their Saudi allies) have unleashed in the Middle East.
In any case, he has long insisted that the proliferation of nuclear weapons must be opposed and thwarted at all costs. Why then has he stepped in to stop the global framework for, er, thwarting nuclear proliferation? To protect a ‘rogue’ nuclear state which has illegally developed a vast arsenal of nuclear weapons — and which adamantly refuses to sign the Nuclear Non-Proliferation Treaty. (Unlike Iran, which has for years accepted an international inspection regimen far more rigorous than the Treaty calls for.)
The nuclear renegade is, of course, Israel. And the treaty review that Obama just killed would have called for a conference in 2016 on eliminating all nuclear weapons in the Middle East. Of course, only one nation in the Middle East actually has nuclear weapons. But Israel is concerned that such a conference would force it to acknowledge the existence of the large nuclear arsenal that everyone in the world already knows it has.
So the United States — with the slavish support of its London lapdog and Ottawa underling — moved to kill the negotiations for the conference. The decision “has alarmed countries without nuclear weapons, who are increasingly frustrated by what they see as the slow pace of nuclear-armed countries to disarm,” the Post reports. “Amid a growing movement that stresses the humanitarian impact of nuclear weapons, Austria announced that 107 states have now signed a pledge calling for legal measures to ban and eliminate them.”
Of course, Obama’s action was not merely a benevolent service for Israel. For not only does the United States want to keep Israel as its nuclear-armed crusader fortress in the Middle East — it also has no intention whatsoever of eliminating its own nuclear arsenal. This will never happen, no matter which faction of militarist courtiers happens to wrap their candidate in the imperial purple for a time in 2016 or 2020 or 2024, etc. So any undermining of genuine efforts toward nuclear disarmament also serves America’s bipartisan agenda of unipolar domination of world affairs.
This is far more important than ridding the world of nuclear weapons — or even trying to control their proliferation. Now there are five years of open field ahead for more nations to jump into the nuclear club — including America’s Saudi buddies, who say they might get some nukes for their own selves if Obama cuts a deal with Iran … which, as every Western intelligence agency has avowed, is not actually trying to build a nuclear weapon.
To speak plainly and with no addition: America’s bipartisan elite would rather put the entire world into more nuclear peril than surrender a single iota for their lust for loot and power.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten