zondag 21 maart 2010

AIPAC en CIDI


Enkele uren nadat Obama zichzelf als presidentskandidaat had gesteld, sprak hij als eerste voor AIPAC om de steun van de machtige joodse lobbygroep te verwerven. Zonder het joodse campagnegeld was hij nooit president geworden, zo verklaren insiders.

Het Parool
meldde afgelopen vrijdag: 'Israellobby is Obama de baas. De Aipac, de grootste pro-Israelische lobby-organisatie in de VS, houdt dit weekeinde haar "grootste bijeenkomst ooit". Er valt wat te vieren.'

Dit feit had enkele maanden geleden nog niet in deze bewoordingen in de commerciele massamedia gegeven kunnen worden. De
'Israellobby' kon toen domweg niet bestaan, degene die beweerde dat er een pro-Israel lobby bestond was op zijn minst verdacht en hoogstwaarschijnlijk een antisemiet, althans dat was de gedachtegang. Maar nu kan er wel over de werkelijkheid worden bericht. En het gaat hier niet eens over de Israellobby, maar over de zionistische lobby in de VS, de Aipac, die zichzelf propageert als de stem van de joden. Het CIDI moet zich afvragen wat er nu toch veranderd is. In Het Parool wordt dus gesteld dat de joodse lobby machtiger is dan de democratisch gekozen president van het machtigste land ter wereld. Dat is nogal wat. Hoe zou het komen dat de joodse lobby machtiger is dan Obama? Waarom wordt dat niet onderzocht door mijn collega's? Moet het geheim blijven, net zoals vroeger het bestaan van een joodse lobby ontkend moest worden? Volgens de Aipac zelf is hun invloed te verklaren uit het feit dat zij de verkiezingscampagnes van veel Congresleden financieel steunen. Een Amerikaanse volksvertegenwoordiger met kritiek op Israel wordt daarentegen via datzelfde geldcircuit buiten spel gezet, zoals uit onderzoek blijkt.

De Amerikaanse hoogleraren Mearsheimer en Walt, auteurs van De Israellobby, een baanbrekende analyse van de invloed en werkwijze van de machtige Amerikaanse Israëllobby. Mearsheimer is hoogleraar Politieke Wetenschappen aan de Universiteit van Chicago, wiens artikelen in onder andere The New York Times en The Atlantic Monthly verschenen. Walt is hoogleraar Internationale Betrekkingen aan de prestigieuze Harvard Universiteit. Onmiddellijk na het schrijven van een artikel over de invloed van Israël voor The Atlantic Monthly, werden beide academici geconfronteerd met de macht van de lobby. Dit zeiden ze ruim twee jaar geleden tegen mij:

Mearsheimer: ‘De Israëllobby is zeer machtig in de Verenigde Staten en heeft een significante invloed op zowel de Democratische als de Republikeinse partij. We zagen dat met de regering-Clinton, die nauw verbonden was met sleutelfiguren in de Israëllobby en zich doorgaans niet anders gedroeg dan de regering-Bush. En ook de regering-Obama zal niet wezenlijk anders handelen. Het maakt niet wie de Verenigde Staten leidt, en dat komt voor een groot deel omdat de lobby zo machtig is. Overigens geldt dit ook voor de National Rifle Organisation of de landbouwlobby, er komt dan ook geen wet die het wapenbezit werkelijk aan banden legt of de privileges van de agro-industrie.’

Walt: ‘Wie ook aan de macht mag zijn, de agro-industrie wordt altijd gesubsidieerd, ondanks het feit dat boeren slechts zo’n 2 procent van de Amerikaanse bevolking uitmaken. Overigens zijn ook de Europese landbouwbelangen zeer invloedrijk. De Israëllobby is zo machtig geworden doordat het op verschillende fronten actief is, groepen als AIPAC zijn zeer actief in het Congres. Naast een jaarlijks budget van 50 miljoen dollar bezit het een leger aan lobbyisten, dat de kantoren van de volksvertegenwoordigers afloopt om druk uit te oefenen. AIPAC heeft locale afdelingen in kiesdistricten die onophoudelijk Congresleden opbellen zodra het relevant is voor hun standpuntbepaling over het Midden-Oostenbeleid. Een ander wezenlijk onderdeel van hun werk is het inzamelen en distribueren van campagnefondsen, miljoenen dollars die natuurlijk naar politici gaan die Israël praktisch onvoorwaardelijk steunen. De politici worden eerst doorgelicht, AIPAC bijvoorbeeld interviewt iedere potentiële volksvertegenwoordiger over diens loyaliteit ten opzichte van Israël. Ze vragen de politieke kandidaten een verhandeling te schrijven over hun positie tegenover het Midden-Oosten. En hoewel deze lobbygroep zelf geen geld aan politici geeft, bepaalt ze wel wie het campagnegeld krijgt. In de laatste 15 jaar hebben pro-Israëlcomités ongeveer 55 miljoen dollar besteed aan Amerikaanse verkiezingen. Ter vergelijking: er zijn slechts een paar Arabisch-Amerikaanse politieke actiecomités en die hebben in dezelfde periode rond de 800.000 dollar gedoneerd aan politici om ze gekozen te laten worden. Een politieke kandidaat weet dat hij nauwelijks of geen geld krijgt als hij een kritische positie tegenover Israël inneemt. Erger nog, hij of zij kan er zeker van zijn dat het geld van de Israël lobby naar zijn of haar tegenkandidaat gaat. In het verleden werd een tiental prominente volksvertegenwoordigers niet herkozen nadat ze een standpunt hadden ingenomen dat AIPAC niet beviel, AIPAC begon vervolgens hun tegenkandidaat financieel te steunen. Als dit een paar keer gebeurt, dan weet iedere politicus dat kritiek zeer gevaarlijk kan zijn voor een politieke carrière. Tijdens de presidentsverkiezingen zien we keer op keer hoe kandidaten van beide partijen zich veel moeite getroosten om hun persoonlijke steun aan Israël te demonstreren en hoe ze niets zullen doen om de relatie tussen de Verenigde Staten en Israël te veranderen. Het resultaat is er ook naar. Israël wordt altijd krachtig gesteund door het Amerikaanse Congres. Dat bleek weer tijdens de Israëlische inval in Libanon in 2006.’

The New York Times, die zelf gezien wordt als een pro-Israëlspreekbuis, beschreef AIPAC als ‘een belangrijke macht bij het bepalen van de buitenlandse politiek van de Verenigde Staten in het Midden-Oosten’. Het artikel stelde tevens vast dat de joodse lobbyorganisatie ‘de macht heeft gekregen om een presidentiele kandidaat te beïnvloeden bij de keuze van zijn stafmedewerkers, het blokkeren van praktisch elke wapenverkoop aan een Arabisch land, en als katalysator te dienen voor hechte militaire banden tussen het Pentagon en het Israëlische leger. De leidinggevende functionarissen (van AIPAC, SvH) worden geraadpleegd door het ministerie van Buitenlandse Zaken en de beleidsbepalers van het Witte Huis, door senatoren en generaals.’

Citaat uit De Israël-lobby: ‘Democraten en Republikeinen wedijverden met elkaar om te laten zien wie de beste vriend van Israël was. Een joodse lobbyist vond ‘’het een goede zaak dat de leden van het Congres zich met elkaar meten om te tonen dat hun pro-Israëlische gezindheid nog groter is dan die van de anderen’’. Uiteindelijk onderscheidden beide partijen zich niet van elkaar in hun oordeel over het optreden van Israël in Libanon. Dat is hoogst merkwaardig, als we denken aan de grote meningsverschillen tussen Democraten en Republikeinen over de meeste andere aangelegenheden in de buitenlandse politiek, zoals Iran. Abraham Foxman, de nationale directeur van de Anti-Defamation League, wees hierop: ‘’De Democraten, die in 99 procent van de gevallen tegen de president zijn, hebben toen het om Israël ging de rijen gesloten.’’ In overeenstemming met deze ongewone consensus nam het Huis van Afgevaardigden op 20 juli 2006 een krachtig geformuleerde resolutie aan, waarin Hezbollah veroordeeld werd en steun werd betuigd aan Israëls beleid in Libanon. De stemverhouding was 410 tegen 8.’

Ook in de Senaat steunde de meerderheid Israël. Mearsheimer en Walt: ‘Een aantal prominente Democraten, onder wie de partijleiders in beide huizen van het Congres, probeerde te voorkomen dat de Irakese premier Nuri al-Maliki het Congres zou toespreken, omdat hij kritiek had uitgeoefend op Israëls optreden in Libanon. Howard Dean, voorzitter van de Democratische Partij, die in het verleden door de lobby aangevallen was, noemde de Irakese premier zelfs een antisemiet.’ De steun van de Amerikaanse volksvertegenwoordigers staat in schril contrast met de scherpe VN-veroordeling van de Israëlische militaire aanvallen en hun ‘systematisch mikken op en vermoorden van’ Libanese burgers. De Mensenrechten Raad van de Verenigde Naties constateerde dat Israël in 2006 op grote schaal de mensenrechten en het internationaal humanitair recht had geschonden. Human Rights Watch schatte dat er 1125 mensen waren gedood, en 4399 gewond, en daarnaast een miljoen burgers verdreven werden door de meedogenloze raketaanvallen, vliegtuigbombardementen en artilleriebeschietingen, gericht op civiele gebieden. Israël werd ook wereldwijd veroordeeld omdat het in de laatste drie dagen van de inval meer dan 400 gebieden in Zuid-Libanon bombardeerde met clusterbommen en fosforgranaten, een oorlogsmisdaad die ook door een Israëlische commandant van een raketeenheid fel bekritiseerd werd: ‘We vuurden meer dan een miljoen clusterbommen af op Libanon. Wat we deden was krankzinnig en monsterlijk, we bedekten hele steden met clusterbommen.’ Naar schatting 100.000 ongeëxplodeerde bommen liggen nog in dit dichtbevolkte gebied en veroorzaken slachtoffers onder boeren en spelende kinderen. Het Mijnen Actie Coördinatie Centrum van de Verenigde Naties trof in Zuid-Libanon 922 plaatsen aan waar ongeëxplodeerde clusterbommen een ernstige bedreiging vormen voor het dagelijkse leven. Hoe omvangrijk de Israëlische schendingen van het internationaal recht waren, bleek onder andere uit een Amnesty International-rapport dat in augustus 2006 verscheen: ‘Gedurende meer dan vier weken van grondacties en luchtbombardementen tegen Libanon door de Israëlische strijdkrachten, heeft de infrastructuur van het land een catastrofale verwoesting opgelopen. De Israëlische strijdkrachten hebben gebouwen gebombardeerd, ze hebben hele woonwijken aan puin geschoten en dorpen en steden tot ghost towns gemaakt omdat de inwoners voor de bombardementen op de vlucht sloegen. Hoofdwegen, bruggen en benzinestations zijn aan flarden geschoten, hele families zijn bij luchtaanvallen op hun woningen of tijdens de vlucht in hun auto’s omgekomen. Talloze mensen hebben wekenlang onder het puin van hun eigen huis begraven gelegen omdat het Rode Kruis en andere hulporganisaties door de voortdurende Israëlische bombardementen niet tot het gebied konden doordringen. De honderdduizenden Libanezen die voor de bombardementen op de vlucht sloegen, hebben, wanneer ze terugkeren naar hun woningen, te maken met het gevaar van onontplofte projectielen… De Israëlische luchtmacht heeft tussen 12 juli en 14 augustus meer dan 7000 luchtaanvallen uitgevoerd op zo’n 7000 doelen in Libanon. De marine nam 2500 beschietingen voor haar rekening. De aanvallen vonden plaats over een grote oppervlakte, maar concentreerden zich vooral op bepaalde gebieden. Afgezien van de tol aan mensenlevens – naar schatting 1183 doden, van wie een derde kinderen - de 4054 gewonden en 970.000 Libanese vluchtelingen, is de burgerlijke infrastructuur zwaar beschadigd. De Libanese regering schat dat 31 ‘‘vitale punten’’, zoals vliegvelden, havens, drinkwater- en rioolinstallaties en elektriciteitsvoorzieningen, volledig of gedeeltelijk verwoest zijn, evenals zo’n 80 bruggen en 94 wegen. Meer dan 25 pompstations en omstreeks 900 commerciële bedrijven zijn getroffen. Het aantal woningen, kantoren en winkels, dat volledig vernietigd is, gaat de 30.000 te boven. Twee staatsziekenhuizen – in Bint Jbeil en in Meis al-Jebel – zijn bij luchtaanvallen volledig verwoest en drie andere ernstig beschadigd… In een land met nog geen 4 miljoen inwoners is meer dan 25 procent op de vlucht geslagen. Alleen al in Beiroet heeft naar schatting een half miljoen mensen een schuilplaats gezocht, velen van hen in parken en openbare ruimten, zonder drinkwater of wasgelegenheid… Vertegenwoordigers van Amnesty International in Zuid-Libanon hebben meegedeeld dat de situatie in het ene na het andere dorp dezelfde is: de straten, vooral de hoofdstraten, zitten over de hele lengte vol kraters van artillerie-inslagen. In een aantal gevallen konden inslagen van clusterbommen worden vastgesteld. Sommige huizen zijn uitgekozen voor precisiebombardementen met raketten en geheel of gedeeltelijk vernietigd. Ook supermarkten, levensmiddelenwinkels, autobedrijven en pompstations zijn het doelwit geweest, vaak met behulp van precisiewapens en artillerie, waardoor branden uitgebroken zijn en de inventaris is verwoest. Aangezien de elektriciteit was uitgevallen en voedsel en andere voorraden de dorpen niet bereikten, was de verwoesting van supermarkten en pompstations voor de plaatselijke bevolking een belangrijke reden om weg te trekken. Door het gebrek aan brandstof kon men ook niet aan drinkwater komen, omdat de waterpompen op elektriciteit of op met brandstof aangedreven generatoren draaiden’. November 2006 concludeerde deze mensenrechtenorganisatie: ‘De Israëlische strijdkrachten pleegden ernstige schendingen van de internationale mensenrechten en het humanitaire oorlogsrecht, waaronder oorlogsmisdaden vallen’. Amnesty stelde vast dat het Israëlische leger ‘op grote schaal aanvallen, zonder aanzien des persoons en op disproportionele schaal’ had uitgevoerd. Het rapport van Human Right Watch maakte drie maanden eerder al melding van het feit dat ‘de Israëlische strijdkrachten steeds een groot aantal burgerslachtoffers goedkeurde voor dubieuze militaire winst’. De directeur van deze organisatie, Kenneth Roth, verklaarde dat ‘de grote meerderheid van de omgekomen personen burgers [waren], zonder dat er in de omgeving sprake was van militaire objecten van Hezbollah’. Ondanks dit alles waren de Amerikaanse politici sterk op de hand van Israël, evenals de massamedia. Mearsheimer en Walt schrijven daarover: ‘AIPAC en andere pro-Israëlische organisaties hebben van het begin tot het eind van de oorlog overuren gemaakt om ervoor te zorgen dat Amerika volledig achter Israël bleef staan. Vier dagen na het begin van de oorlog constateerde Nathan Guttman in The Jerusalem Post: ‘’De joods-Amerikaanse gemeenschap heeft volledige steun betuigd aan Israël.” Howard Friedman, voorzitter van AIPAC schreef na de grootschalige Israëlische oorlogsmisdaden aan vrienden en sympathisanten van de lobbyorganisatie: “Kijk eens wat jullie voor elkaar gekregen hebben! […] Er is maar één land ter wereld dat naar voren trad en ondubbelzinnig verklaarde: laat Israël het werk afmaken! Dat zijn de Verenigde Staten van Amerika. En de reden die zij hadden voor dit heldere, ondubbelzinnige standpunt over de situatie, dat bent u, samen met de andere Amerikaanse joden.”’

Geen opmerkingen:

Peter Flik en Chuck Berry-Promised Land

mijn unieke collega Peter Flik, die de vrijzinnig protestantse radio omroep de VPRO maakte is niet meer. ik koester duizenden herinneringen ...