dinsdag 3 november 2020

Chris Kijne en de Gesubsidieerde Onwetendheid 23

Een karakteristiek voorbeeld van neoliberale propaganda gaf Ian Buruma op 8 april 2019 door, onder de veelzeggende kop ‘The revolt against virtue,’ te beweren:

A common explanation for the rise of right-wing demagogues around the world is that many people feel ‘left behind’ by globalism, technology, deindustrialization, pan-national institutions and so on. They feel abandoned by the ‘liberal elites,’ and so they vote for extremists who promise to ‘take back’ their countries and ‘make them great’ again.


This account is plausible in seedy parts of eastern Germany, the bleak old mining towns in the north of Britain, or the Rust Belt in the American Midwest. But it leaves out a large number of populist voters who are relatively prosperous.

https://news.cgtn.com/news/3d3d414e3041544f33457a6333566d54/index.html

https://www.project-syndicate.org/commentary/right-wing-populism-attracts-wealthy-voters-by-ian-buruma-2019-04?barrier=accesspay   


Met andere woorden: de toenemende kritiek in het Westen op het disfunctioneren van wat als ‘democratie’ wordt aangeprezen, is slechts gebaseerd op ‘een gevoel’ van burgers die door ‘rechtse demagogen’ op sleeptouw zijn genomen. Dat ‘gevoel’ wordt nu wereldwijd geëxploiteerd door ‘populisten,’ van wie sommigen met één druk op de atoomknop de hele mensheid naar het hiernamaals kunnen sturen. En dit komt allemaal door ‘rechts,’ aldus mijn oude vriend Ian en alle andere goedbetaalde mainstream propagandisten, van wie de columns hooguit vier minuten leestijd kosten. Het spreekt voor zich dat zij in zo’n kort tijdsbestek niet in staat zijn een genuanceerd beeld van de werkelijkheid te geven. Hun betogen blijven steken in simplistische zwart-wit   meningen. Hun columns hebben als boodschap dat er niets aan de hand is met de critici van de neoliberale ideologie, het is alleen maar een kwestie van opgeklopt ‘gevoel’ dat uiteindelijk tot complottheorieën leidt. Deze kennelijk emotioneel labiele mensen zijn helemaal niet ‘left behind’ door het ‘globalisme, de technologie, de deïndustrialisering,’ enzovoorts. Op wat ongelukkigen na in ‘verloederde’ uithoeken van het Westen, zijn alle andere westerlingen die op ‘populisten’ stemmen ‘relatief welvarend,’ en hebben daarom niets te klagen. 


Hoe weet de woordvoerder van de ‘urban elites’ dit; heeft Ian hier uitgebreid onderzoek naar gedaan? Nee! Hij geeft geen cijfers en verwijst niet naar wetenschappelijk verantwoorde onderzoeksrapporten, want dan zou er niets van zijn column overblijven. Buruma ontkent domweg dat een groeiend aantal westerse burgers wel degelijk het slachtoffer van de neoliberale ideologie wordt.  Het is ronduit klinkklare nonesen te stellen dat bijvoorbeeld in de VS maar een relatief kleine groep mensen is ‘achtergebleven’ als gevolg van het beleid van Amerikaanse Congresleden, van wie meer dan de helft miljonair is:  


In 2020, America has shown itself to be exceptional in the worst possible ways. No other rich country has such a poor public health infrastructure or such a tattered social safety net. America’s levels of both police violence and violent crime find their closest peers in countries like Venezuela and South Africa, not Canada and Germany. And even Cuba and Bosnia and Herzegovina beat the world’s only superpower in infant mortality and other key social indicators.


In the most powerful country on Earth, 29.3 million people say that they ‘sometimes’ or ‘often’ do not have enough to eat. Forty million Americans are impoverished, according to the UN. Half a million are homeless.


And all this was true before the full brunt of the pandemic’s economic recession hit.


Given these stark figures, the relative stability of the United States is a wonder. The country has maintained popular suffrage and democratic institutions (for white males, at least) for two centuries and married that form of government with a dynamic capitalist economy capable of creating vast wealth. In fact, American business owners have managed to avoid even the rise of a major social-democratic or labor party; in the US, demands for economic justice are filtered through — and watered down by — a centrist Democratic party and a byzantine system of government deliberately designed to limit popular passions.


But perhaps that muzzling is reaching its limit. The past decade has seen bolder challenges to the establishment order — the Occupy movement, the surprising outsider challenge of Bernie Sanders, the equally unexpected rise of Donald Trump and the populist right, and street protests against police violence. Faced with all of this, as well as its inability to address the Covid pandemic, the American state looks embarrassingly ineffectual and increasingly lacking in popular legitimacy,


aldus de Amerikaan Bhaskar Sunkara, ‘founding editor of Jacobin magazine and a Guardian US columnist,’ op de website van The Guardian van zondag 1 november 2020. Hij wijst erop dat:


Part of the problem lies with the federal structure of the United States. With power split between the local, state, and federal levels and among different branches of government, there are countless ‘brake’ points in the system that stall or stymie attempts at reform.


Of course, this structure has a certain utility for elites. The labor journalist Robert Fitch put it well: ‘The aim of the right is always to restrict the scope of class conflict — to bring it down to as low a level as possible. The smaller and more local the political unit, the easier it is to run it oligarchically.’

https://www.theguardian.com/commentisfree/2020/nov/01/us-politics-state-government-democrats-left 



Ook in Europa raakt een steeds grotere groep burgers 'achterop,' vooral jongeren die genoodzaakt zijn zich als zzp-ers aan te bieden. Zij werken op contractbasis omdat werkgevers zo weinig mogelijk aan sociale lasten willen uitgeven. De zzp-ers zijn dan ook door de corona-pandemie het zwaarst getroffen en moeten zich nu diep in de schulden steken om te kunnen overleven.    


Wat voor Ian Buruma slechts een ‘gevoel’ is, blijkt na enig speurwerk keiharde feiten te betreffen. Absurd is tevens de strekking van zijn betoog, namelijk ‘The Revolt Against Virtue,’ zoals de kop boven zijn column aangeeft. De vraag is waarom, de ondermeer door Soros gesponsorde, Buruma meent dat er sprake is van een ‘Opstand Tegen De Deugdzaamheid.’ Aan welke ‘virtue’ refereert hij? Dit is belangrijk te weten, gezien de beweerde ‘opstand’ ertegen van een niet gering deel van de westerse bevolking. En waarom is het ‘rechts’ zich te verzetten tegen de vermeende ‘deugdzaamheid’ van de neoliberale macht? Dit wordt niet duidelijk in zijn warrige uiteenzetting. De voorbeelden die hij geeft van zijn gelijk blijven weinig overtuigend en regelmatig zelfs lachwekkend. Buruma stelt:


The Netherlands has a long tradition of the virtuous rule. You can see it in portraits by Frans Hals of seventeenth-century Dutch worthies dressed in sober but expensive black clothes.


These figures, who were indeed often inspired by noble motives, held a firm belief that their innate Protestant virtue gave them the right to govern.


Something of this tradition survived in the Netherlands for a long time. The liberal and social democratic parties, in particular, would tell people that good citizens should believe in European integration, welcome ‘guest workers’ and refugees, eat and drink healthily and do everything possible to mitigate the damage of changing climate conditions.

https://news.cgtn.com/news/3d3d414e3041544f33457a6333566d54/index.html 


De werkelijkheid wijkt sterk af van Buruma’s bovenstaande voorstelling van zaken. Ook hier verwart mijn oude vriend schijn en realiteit. Hoe was ruim drie eeuwen geleden ‘het deugdzame bewind’ van de Hollandse elite die men, aldus Buruma, ‘kan zien,’ in de door ‘Frans Hals’ geschilderde ‘portretten’? Laat ik er één uitpikken, het door Hals geschilderde portret uit 1645 van de toen 22-jarige slavenhandelaar Willem Coymans, telg uit een schatrijke familie die onder andere  slaven uit Afrika vervoerden en te koop aanboden. Op het familiewapen aan de muur op het schilderij staan drie koeienkoppen afgebeeld, die aangeven dat hij ‘a member’ is ‘of the prosperous Coymans family of Haarlem.’

https://www.nga.gov/collection/art-object-page.76.html 


In 1656 was zijn familielid Isaac Coymans betrokken bij één van de slaventransporten, maar deze handel werd pas echt aantrekkelijk toen:


Balthasar Coymans in 1685 het zogeheten 'Asiento de Negros’ verkreeg en daarvoor 200.000 (Engelse) kronen (= £50,000) [betaalde]. Hij zegde toe 12.000 slaven te willen leveren… Coymans verplichtte zich daarbij tot het zenden van tien katholieke geestelijken naar het eiland om de slaven te bekeren voordat zij aan de Spanjaarden werden geleverd…


Met het asiento de negros wordt een specifiek en berucht geval bedoeld. In de praktijk was het asiento de negros de berekening van het aantal personen, dat in een schriftelijk vastgestelde termijn aan de Spaanse koloniën als slaaf mocht worden geleverd… 


De contracten voor de levering van een vooraf vastgesteld aantal slaven (meestal 3.000 tot 5.000), afgesloten door de Spaanse kroon, werden tegen betaling van een vastgesteld bedrag verstrekt aan een privé persoon (een edelman, bankier of koopman) of handelsmaatschappij. Deze juridische persoon had dan voor een korte of lange termijn, het recht, een licentie om slaven naar Zuid-Amerika te vervoeren, of vergunningen aan derden te verkopen tegen contractueel vastgelegde voorwaarden. De handelswaar, uitgedrukt in ‘koppen,’ waren bestemd voor de havens van Cartagena de Indias (Colombia), Veracruz (Mexico), Portobelo (Panama), Caracas en Cumanà (Venezuela), waarna doorverkoop plaatsvond naar Peru en Nuevo Granada. Jonge kinderen tot veertien jaar werden niet per stuk, maar drie voor de prijs van twee verkocht; heel jonge kinderen tot acht jaar werden per twee voor de prijs van een ‘kop’ verkocht…


Vanaf 1642 richtte de West-Indische Compagnie zich op fort Elmina (Ghana), dat het middelpunt van de Nederlandse bedrijvigheid aan de Goudkust werd. Nadat de Tachtigjarige Oorlog in 1648 met de Vrede van Münster ten einde was gekomen, groeide het aandeel van de Republiek in de slavenhandel…

http://tacotichelaar.nl/wordpress/en/asiento-de-negros/ 


Deze meedogenloze realiteit, waarbij Europese landen in totaal naar schatting 13 miljoen Afrikanen ontvoerden om op het continent Amerika als slaven op plantages van de witte man te werken, moet dus Buruma's publiek overtuigen dat ‘The Netherlands has a long tradition of the virtuous rule.’ Voorts is hij van oordeel dat deze schatrijke mensen ‘were indeed often inspired by noble motives,’ misschien wel even ‘nobel’ als de door Buruma bewonderde geldspeculant George Soros, die zo edelmoedig was om Bard College, waar Buruma doceert, 160 miljoen te schenken. Hij mag dan wel beweren dat ‘Something of this tradition survived in the Netherlands for a long time,’ maar van de toegedichte ‘nobele motieven’ was geen enkele sprake tijdens bijvoorbeeld de Tweede Wereldoorlog, toen 75 procent van de joodse Nederlanders, met stilzwijgende steun van de Hollandse elite die de andere kant op keek, in nazi-vernietigingskampen werd vermoord, een percentage dat twee maal hoger was dan in België en drie keer hoger dan in Frankrijk, waar ze vanzelfsprekend die ‘lange traditie van deugdzame bewindvoering’ niet kenden. Ook Buruma is besmet door het absurd positieve zelfbeeld dat de modale Nederlander koestert. Pas in 1863 schafte de Verlichte elite in de lage landen, in navolging van Engeland, de slavernij af. En het duurde sindsdien nog ruim anderhalve eeuw voordat de stad Amsterdam — dat als devies kent ‘Heldhaftig, Vastberaden, Barmhartig’ in 2018 opdracht gaf aan het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis te onderzoeken hoe de betrokkenheid van de hoofdstad was geweest bij de internationale slavenhandel. De conclusie was een jaar later al bekend: Amsterdam was sterk betrokken bij slavernij,’ zoals de Volkskrant-kop samenvatte. 


Het stadsbestuur van Amsterdam heeft laten uitzoeken in welke mate hun verre voorgangers betrokken waren bij slavernij. Veertig onderzoekers stelden vast: ze zaten er tot hun nek in. ‘Staatsbelang, compagniebelang en privébelang liepen vaak naadloos in elkaar over.’ 


Wat dat betreft is hier wel sprake van Buruma’s ‘lange traditie,’ maar dan niet van ‘deugdzaamheid,’ maar van wat vroeger gewoon ordinair ‘kapitalisme’ heette, waarbij, net als vandaag de dag het staatsbelang, het belang van de grote concerns en het privébelang van de elite ‘naadloos in elkaar’ overlopen. De NOS berichtte op 29 september 2020 naar aanleiding van het verschijnen van het rapport: 'Onderzoeker: Amsterdamse stadsbestuur was op grote schaal betrokken bij slavernij.' Niets nieuws dus onder de zon, ondanks het feit dat conformistische broodschrijvers dit zo angstvallig mogelijk proberen te verzwijgen. Eind oktober 2020 meldde het ANP dat ook:


'Rotterdam tot over zijn oren in de slavernij [zat]; de erfenissen daarvan zitten tussen diezelfde oren, nu is het tijd om met die oren naar elkaar te gaan luisteren.' Zo luidt een van de bevindingen van het onderzoek naar het koloniale en slavernijverleden van de stad. 

https://www.parool.nl/nieuws/rotterdam-zat-tot-over-zijn-oren-in-de-slavernij~b26d5426/


Bovendien is de veronderstelling van Buruma dat hij aan de hand van het uiterlijk het innerlijk kan aflezen dwaas, zoals hijzelf als ‘con-man’ beter weet dan wie ook. De portretten van de zeventiende eeuwse Hollandse bourgeoisie mogen in Ian’s ogen dan wel ‘deugdzame zeventiende eeuwse, achtenswaardige Nederlanders’ afbeelden, maar dat is alleen omdat zij in ‘dure zwarte kledij’ gehuld gaan. Dat maakt een mens natuurlijk nog niet ‘deugdzaam,’ en ook niet ‘achtenswaardig,’ zeker niet voor een serieuze, dus sceptische, journalist, want uiterlijk vertoon demonstreert vaak juist het tegenovergestelde. Professor Buruma is waarschijnlijk vergeten dat deze zeventiende eeuwse slavenhandelaren mafiose veroveraars waren, die er niet voor terugdeinsden om bloedbaden te veroorzaken onder de autochtone bevolking, zodra die zich verzette tegen de Nederlandse repressie en uitbuiting. De Hollandse elite bestond niet uit ‘deugdzame en achtenswaardige’ mensen, ‘geïnspireerd door nobele motieven,’ zoals de malle Buruma beweert. Dat zij weliswaar ‘sober’ gekleed gingen, was niet omdat zij bescheiden waren, maar omdat zij bang waren dat anders hun luchtgod hen zou straffen voor   extravagantie. De godsvruchtige rijken deinsden er evenwel niet voor terug om iemand als Jan Pieterszoon Coen tot gouverneur-generaal bij de VOC te benoemen. Mocht Buruma, die in 2008 de Erasmus-prijs ontving, zich deze naam niet herinneren dan kan hij altijd nog Slauerhof’s toneelstuk lezen: Jan Pietersz. Coen, drama in elf taferelen, dat, zo meldt de NPO, ‘de wandaden van Coen’ behandeld, ‘en bedoeld [was] om de ware aard van de gouverneur-generaal te tonen,’ wiens bijnaam ‘De beul van Banda’ was. 


Als militair probeerde hij een monopolie te verwerven in de specerijenhandel in de Indische archipel en zo legde hij de basis voor de koloniale macht in het latere Nederlands-Indië. Knappe prestatie, maar Coen deed het gewetenloos. Hij was verantwoordelijk voor de moord van bijna vijftienduizend inwoners van de Indonesische Banda-eilanden.    


Ook van Jan Pieterszoon Coen bestaat een geschilderd portret, en jawel, ook hij ging gekleed in dure stoffen, in de stijl van de Spaanse koningen. Net als Buruma houden de meeste Hollanders er nog steeds waanideeën op na over de helden van de zogeheten Gouden Eeuw. Zo lees ik:


Toen het stuk geschreven was (1931. svh), had Slauerhoff al moeite om het gepubliceerd te krijgen. Dat was omdat het het beeld van de grote Coen aantastte op een zodanige manier dat een uitgever zich daar niet aan wilde branden.


Dat maakt het stuk zo gevaarlijk voor opvoering in de tijden dat er spanningen zijn tussen Nederland en Indië. De Nederlandse bevolking moet tijdens de politionele acties, in 1947 en 1948, rijp worden gemaakt om te vechten tegen de Indonesische communisten of opstandelingen. En dan kan een toneelstuk dat laat zien hoe we daar hebben huisgehouden, als slavenhandelaren bij wijze van spreken, niet bijdragen tot deze rust.

https://www.nporadio1.nl/boeken/3519-slauerhoff-draaide-er-niet-omheen-jan-pieterszoon-coen-was-een-massamoordenaar 

 

Dat wil zeggen: de ‘rust’ van de status quo, die onontbeerlijk is voor de gevestigde orde om nieuwe gewelddadige onrust te kunnen veroorzaken, zodra de economische en financiële belangen van de neoliberale elite bedreigd worden of dienen te worden uitgebreid. Ondertussen heeft, na de introductie van internet, de reguliere pers het monopolie op de berichtgeving verloren. Daardoor is de ‘corporate press’ niet langer meer bij machte de neoliberale waarheid eenzijdig door te drukken. Tegenwoordig heeft de consument de beschikking over meer informatiebronnen, die alle een eigen werkelijkheid weerspiegelen. Het gevolg is ondermeer dat op 18 juni 2020 het ‘Centrum' van 'Hoorn ontruimd’ werd ‘na rellen bij demonstratie tegen standbeeld J.P. Coen,’ aldus het Algemeen Dagblad


De demonstratie in Hoorn van tegenstanders van het standbeeld van Jan Pieterszoon Coen is gisteravond uitgelopen op ongeregeldheden. De manifestatie werd direct afgebroken en de burgemeester heeft een noodverordening afgekondigd. De politie riep iedereen op het centrum te verlaten. Rond middernacht was het weer rustig in de Noord-Hollandse stad. Twaalf mensen zijn aangehouden, onder wie drie minderjarige jongens.


De actiegroepen ‘Coen is OK’ en ‘Weg met JP Coen’ mochten kort na elkaar op twee verschillende terreinen demonstreren. De protesten verliepen eerst rustig, maar later op de avond braken alsnog ongeregeldheden uit bij de plek waar tot dan toe zo’n 200 demonstranten bezig waren met een vreedzame manifestatie.

https://www.ad.nl/binnenland/centrum-hoorn-ontruimd-na-rellen-bij-demonstratie-tegen-standbeeld-j-p-coen-twaalf-arrestaties~a13b6122/ 


Interessant is voorts dat op de sokkel van Coen’s standbeeld diens lijfspreuk ‘Dispereert niet’ is geciseleerd, het advies aan het einde van ‘zijn brief uit 1618 aan het bestuur van de Verenigde Oost-Indische Compagnie, de Heeren Zeventien’


‘Dispereert niet, ontsiet uwe vyanden niet, daer en is ter werelt niet dat ons can hinderen... daer can in Indiën wat groots verricht worden!’


De spreuk is nadien populair gebleven, in het bijzonder in protestants-christelijk Nederland. De anti-revolutionaire minister-president Hendrik Colijn, die een grote bewondering had voor de machtspolitiek van Coen, hield een voordracht onder de titel ‘Dispereert niet’ bij de 350ste geboortedag van Coen op 1 februari 1937. Toen koningin Wilhelmina op 14 mei 1940 zich voor het eerst na haar aankomst in Londen, via de BBC tot de Nederlandse bevolking richtte, besloot zij haar toespraak met deze twee woorden van Coen. In 1941 publiceerde de romancier en schrijver van jeugdboeken K. Norel een boek onder de titel ‘Dispereert niet.’ Maar de grootste bekendheid kregen vanaf hetzelfde jaar de beide Algra's, die in dertien delen onder de titel ‘Dispereert niet’ een gereformeerde interpretatie van de Nederlandse geschiedenis gaven.

https://dutchrevolt.leiden.edu/dutch/spreuken/Pages/dispereert%20niet.aspx


Om het beeld van Buruma’s ‘deugdzame’ en  ‘achtenswaardige Nederlanders,’ gedreven door ‘nobele motieven,’ te voltooien, wijs ik er nog op dat een ander voorbeeldig exemplaar hiervan is de anti-revolutionaire miljonair en minister-president Hendrik Colijn, die in het interbellum ‘een grote bewondering had voor de machtspolitiek van Coen,’ de vaderlandse ‘held,’ verantwoordelijk voor het uitroeien van vele duizenden gekleurde medemensen. 


Veelzeggend is hoe aan de ‘lange traditie’ van ‘deugdzaam bewind’ maar geen eind wil komen, want ziedaar, op 16 december 2019 berichtte Het Parool en het Algemeen Dagblad onder de kop ‘Hendrikus Colijn weer zonder oorlogsverleden op straatnaambord’ het volgende:


Een straatnaambord over het oorlogsverleden van Hendrikus Colijn is weer verwijderd. Een kwestie van voortschrijdend inzicht, stelt het bestuur van Nieuw-West.


Patrick Meershoek



Even geruisloos als het was verschenen, is het ook weer verdwenen: het naambord van de Dr. H. Colijnstraat in Geuzenveld. Op het onlangs verwijderde bord werd Hendrikus Colijn niet alleen omschreven als politicus en staatsman, maar ook als deelnemer aan gewelddadige militaire expedities in voormalig Nederlands-Indië.


Een kwestie van voortschrijdend inzicht, schrijft het dagelijks bestuur van Nieuw-West in een brief aan de stadsdeelcommissie. De kwestie was aangekaart door een bewoner van het stadsdeel, die zich ergerde aan de selectieve verontwaardiging. Colijn is de enige naamgever in het stadsdeel met een dergelijke bijsluiter.


In de brief geeft het stadsdeel voor het eerst ook openheid van zaken over hoe het initiatief tot stand is gekomen. Dat begon in 2012 met een brief van een niet nader genoemde schrijver-journalist die reageerde op de vijftien jaar eerder verschenen biografie van Colijn, geschreven door historicus Herman Langeveld.


De schrijver-journalist blijkt Stan van Houcke te zijn, voorheen actief bij de VPRO en Radio Stad. De binnenstadbewoner diende indertijd een voorstel in om een paar regels toe te voegen over het oorlogsverleden van Colijn, die eind negentiende eeuw als officier had gediend in het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger.


‘Gewelddadige optreden’


Met name een in de biografie afgedrukte brief van de jonge officier aan zijn echtgenote had veel stof doen opwaaien. In de brief schreef Colijn hoe hij negen vrouwen en drie kinderen had laten doden. ‘Het was onaangenaam werk, maar ’t kon niet anders. (…) De soldaten regen ze met genot aan hun bajonetten.’


Het stadsdeelbestuur nam na rijp beraad het voorstel van Van Houcke over, zij het in aangepaste vorm. De omschrijving oorlogsmisdadiger was te gortig. Dat werd: ‘Wordt bekritiseerd vanwege zijn gewelddadig optreden als officier tijdens de Atjeh-oorlog en de Lombok-expedie waarbij veel burgerslachtoffers vielen.’


De bordjes werden verhangen zonder voor grote beroering te zorgen. Dat veranderde begin dit jaar, toen GeenStijl- en Telegraaf-columnist Rob Hoogland tegelijkertijd lucht kregen van de zaak. Zij lieten in hun stukken de knuppel dansen op de rug van GroenLinks dat in hun ogen weer eens bewees er een sport van te maken vaderlandse helden van hun voetstuk te duwen.


Dat was enigszins voorbarig, want in werkelijkheid was het PvdA-bestuurder Els Verdonk die in Nieuw-West de nieuwe aanduiding van Colijn voor haar rekening had genomen. ‘Het opschrift is opgesteld onder de verantwoordelijkheid van de toenmalige portefeuillehouder,’ benadrukte ook het huidige bestuur in de brief.


Over het voortschrijdend inzicht worden door het stadsdeel helaas geen nadere mededelingen gedaan. Het zorgde er immers eerst voor dat het oorlogsverleden van Colijn op diens straatnaambord kwam, en enkele jaren later dat het weer verdwijnt. Het bestuur wijst erop dat de verantwoordelijkheid voor de onderborden tegenwoordig op de Stopera ligt.

https://www.ad.nl/amsterdam/hendrikus-colijn-weer-zonder-oorlogsverleden-op-straatnaambord~ad7124 


Zoals gebruikelijk in Amsterdam kreeg ik als journalist geen enkele reactie van het stadsdeel-bestuur op mijn vraag op welk ‘voortschrijdend inzicht’ het zich beriep. Inderdaad, het kenmerkend opportunisme van de handelaar/dominee vormt nog steeds de basis van wat de historicus Johan Huizinga De Nederlandse volksaard (1934) noemde, een mentaliteit die, ‘het valt niet te ontkennen,’ een ‘lichte graad van knoeierij of bevoorrechting van vriendjes zonder protest verdraagt.’ En dit alles voltrekt zich ‘in zekere burgerlijke gemoedelijkheid.’ Huizinga benadrukte dat deze houding ‘[gemakkelijk] leidt tot politieke onverschilligheid en afzijdigheid.’ Enkele pagina’s verder stelde de grote historicus bovendien dat: 


Indien onze grote groeperingen der volksvertegenwoordiging ooit de naam van politieke partijen hebben verdiend, dan hebben zij de aanspraak daarop toch reeds lang verloren…


Wanneer men de massa uitnodigt, zich te groeperen naar ideeën en inzichten, dan is het resultaat dat zij zich groepeert naar belangen, of belangetjes, of leusjes…


Een staatkunde, die haar oogmerk al te zeer richt op de weegbare grootheden van het sociaal-economische leven, loopt gevaar, aan de werkelijke grondslagen der politeia, aan de politieke instincten, voorbij te gaan. Let wel, politieke instincten, dus intellectuele, geen instincten in het algemeen, zoals die van hoogmoed en toorn, waarop de hedendaagse staatskunst zo gaarne speculeert…


Meer dan ooit ben ik overtuigd, niet te veel te hebben gezegd, toen ik bijna tien jaar geleden terloops schreef, dat ‘de Nederlandse Maagd, in haar onschuld, uit het ei van het evenredig kiesrecht het kuiken der parlementaire oligarchie heeft gebroed.’ Van een werkelijke parlementaire praktijk is sinds lang geen sprake meer. De volkswil kan zich evenmin spontaan vormen als uitspreken of doorzetten…


Bij een voortduring van ons huidige partijen-régime zou zich naar alle waarschijnlijkheid het verschijnsel voordoen, dat sommige andere staten reeds lang te zien hebben gegeven, namelijk dat bij een ondoeltreffend politiek stelsel het gehalte der praktische politici in toenemende mate daalt, eerst in de volksvertegenwoordiging, vervolgens ook in de regering zelf…


De kreet om vrijheid, die eens zo hartstochtelijk door de wereld schalde, is rondom verstomd. Het streven van de tijd gaat uit naar onderwerping aan leiding, zelfs aan dwang. Men spreekt van vrijheid als een versleten leus. Velen zouden ons oude geestelijk erfdeel van ontzag voor een afwijkende mening maar al te geredelijk willen prijsgeven. 


Geen van ‘onze’ huidige mainstream-opiniemakers is in staat dit niveau van scherpzinnigheid ook maar te benaderen. Zij  weigeren te zien wat achter de façade van de politiek en economie schuilgaat. Vandaar de typisch Hollandse collaboratie met de gevestigde wanorde. Het is waar dat ook andere volkeren collaboreren met de macht, maar in Nederland is men er ook nog eens trots op, zo blijkt alleen al uit de naam die de polderpers eraan gegeven heeft: Het Poldermodel. Dat model is het resultaat van wat Huizinga omschreef als de ‘eenheid van het Nederlandse volk,’ die bovenal gelegen is in zijn burgerlijk karakter,’ met als gevolg dat uit de ‘burgerlijke sfeer onze weinig militaire geest, de overwegende handelsgeest’ voortkwamen. Typerend daaraan is dat ‘Hypocrisie en farizeïsme hier individu en gemeenschap [belagen]!’ De ‘politiek-literaire elite’ heeft tot taak deze ‘burgerlijke sfeer’ een schijn van legitimiteit te geven. Maar, zoals Huizinga opmerkte:


Hoe kan het anders? Een staat, opgebouwd uit welvarende burgerijen van matig grote steden en uit tamelijk tevreden boerengemeenten, is geen kweekbodem voor hetgeen men het heroïsche noemt.


Men collaboreert liever met de macht, welke macht dan ook. De Tweede Wereldoorlog was daarvan een exemplarisch voorbeeld. Dat is verklaarbaar doordat De eenheid van het Nederlandse volk bovenal gelegen [is] in zijn burgerlijk karakter.’ Zo is bekend dat de latere KVP minister-president, professor Jan de Quay, in het begin van de nazi-bezetting opriep tot een loyale houding tegenover de bezettende Duitse overheid’ en dat de Nederlander zich niet moest aansluiten bij ‘zogenaamde geheime organisaties,’ oftewel het verzet. Op de website van Gerard de Boer kan de lezer het volgende vernemen:


Terwijl de puinhopen van het door de Duitsers gebombardeerde Rotterdam nog nasmeulden werd Jan de Quay benoemd tot tijdelijk regeringscommissaris voor de organisatie van de Arbeid op het Departement van Sociale Zaken. Hiermee was hij een van de naaste medewerkers van Seyss-Inquart, de Rijkscommissaris voor de bezette Nederlandse gebieden.


Al een maand na zijn benoeming riep De Quay werkloze mannen op om in Duitsland te gaan werken. In een vraaggesprek voor de radio op 25 juni 1940 noemde hij het werken in Duitsland ‘een Nederlands belang.’


Nadat was gebleken dat er weinig animo bestond om in de Duitse oorlogsindustrie te gaan werken, gaf De Quay in augustus 1940 het waarnemend hoofd van zijn Departement opdracht om alle gemeentebesturen onder de aandacht te brengen dat werklozen geen uitkering meer kregen als ze weigerden naar Duitsland te gaan.


Naast zijn functie op het Departement voor Sociale Zaken (waar De Quay nog tot eind september 1940 zou blijven) vormde hij, samen met Einthoven en Linthorst Homan, en in overleg met Rijkscommissaris Seyss-Inquart, op 24 juli 1940 de Nederlandse Unie.


In het weekblad De Unie maakte De Quay daarna propaganda voor het Nationaal-Socialisme en voor de Winterhulp van de NSB. Voorts werd de Nederlandse bevolking opgeroepen loyaal te zijn met de Duitse bezetter.

https://gerard1945.wordpress.com/2015/10/23/van-collaborateur-tot-minister-president/ 



Een saillant detail is dat Jan de Quay’s opdrachtgever, Seyss-Inquart, één van ‘de 22 belangrijke oorlogsmisdadigers die tijdens het Proces van Neurenberg werden berecht. Hij werd op 1 oktober 1946 schuldig bevonden aan oorlogsmisdrijven en misdaden tegen de mensheid, en ruim twee weken later ter dood gebracht.’ 

https://nl.wikipedia.org/wiki/Arthur_Seyss-Inquart


Binnen deze context dienen de beweringen van Buruma worden beoordeeld. Buruma’s onvermogen de doortraptheid van de gegoede burgerij te beschrijven, blijkt eveneens uit zijn boek 1945 Biografie van een jaar (2018), waarin hij een poging onderneemt zijn vader’s ‘niet bijzonder heldhaftige’ houding tijdens de eerste twee bezettingsjaren in Nederland te rechtvaardigen. In de Proloog stelt zijn zoon:


Het leven ging door, zelfs onder de Duitse bezetting. Voor de meeste Nederlanders was alles tijdens de twee eerste oorlogsjaren op een merkwaardige manier nog steeds normaal — als ze tenminste niet Joods waren. In 1941 ging mijn vader rechten studeren aan de Rijksuniversiteit Utrecht. Om een toekomst te hebben als jurist moest hij wel lid worden van het corps (dat moet je tot op zekere hoogte nog steeds),


aldus Buruma junior. Vijf zinnen verder meldt de Erasmusprijs-winnaar 2008: 


Tegen de tijd dat mijn vader lid werd, hadden de Duitse bezettingsautoriteiten studentenverenigingen al verboden omdat ze er potentiële verzetshaarden in zagen. Joodse hoogleraren van de universiteiten waren verwijderd. In Leiden had de hoogleraar Rudolph Cleveringa daar in zijn beroemd geworden rede tegen geprotesteerd; hij had een tandenborstel en een stel schone kleren meegenomen voor het geval hij zou worden gearresteerd, wat ook prompt gebeurde. De studenten, onder wie velen van het corps, besloten tot een staking. De universiteit werd gesloten. Het studentencorps in Amsterdam was al door de eigen leden ontbonden na de uitsluiting van Joodse studenten. Maar Utrecht bleef open, en het corpsleven ging door,


ook voor de opportunistische Leo Buruma, die rechten ging studeren nadat een jaar eerder, op 1 maart 1941, de president van de Hoge Raad, mr. Lodewijk Visser, vanwege zijn joodse afkomst was ontslagen. De Holocaust bleef hem bespaard, op 17 februari 1942 stierf mr. Visser plotseling aan een hersenbloeding. Gezien de ‘lange traditie’ van gebrek aan het heroïsche, is het niet verbazingwekkend dat geen enkel lid van het hoogste Nederlandse rechtscollege tijdens zijn begrafenis acte de présence gaf. De jood was besmet geraakt, hoe nobel ook hij of zij waren geweest. Voor Leo Buruma mocht dan wel ‘alles tijdens de twee eerste oorlogsjaren op een merkwaardige manier nog steeds normaal,’ zijn gebleven, vooral omdat hij niet ‘Joods was,’ maar voor de stakende studenten van de Universiteit Leiden en voor de Amsterdamse studenten die hun eigen ‘corps’ hadden ‘ontbonden, na de uitsluiting van Joodse studenten’ gold dit allerminst. Waarom kwamen zij wel in verzet tegen de antisemitische maatregelen van de nazi’s en Leo Buruma niet? Ian Buruma zwijgt erover, en schampt hier, net als Geert Mak in diens boek De eeuw van mijn vader (1999), langs de historische werkelijkheid tijdens de nazi-jaren. De neiging van nogal wat van mijn generatiegenoten om de geenszins ‘heldhaftige rol’ van hun vader tijdens de oorlogsjaren zoveel mogelijk te verbloemen, blijft voor mij opmerkelijk. Zo is het enige dat Ian Buruma ‘verbijsterend’ vond, het feit dat zijn vader na de oorlog zich door ouderejaarsstudenten tijdens de initiatieriten van het corps had laten:


vernederen met allerlei sadistische spelletjes waar de ouderejaars toevallig zin in hadden. Mijn vader onderwierp zich, net als anderen van zijn stand. 


Hoewel Ian dit feit aanvankelijk ‘verbijsterend’ vond:


begon ik het geleidelijk te begrijpen. Het idee dat dit normaal was, is denk ik de verklaring. Mensen hunkerden zo naar de wereld van vroeger, de wereld zoals die voor de bezetting, de bommen, de kampen en de massamoorden was geweest, dat het ontgroenen van ‘feuten’ normaal leek. Het was een manier om weer terug te keren naar het oude leven, een manier, als het ware, om weer thuis te komen.


Als rechtvaardiging voor laf gedrag voert Ian Buruma aan: ‘Zo ging (en gaat) dat nu eenmaal. Het was tenslotte mos.’ Maar ook dit is nonsens, mijn eigen vader en moeder vochten tijdens de oorlog tegen de nazi’s. Voor beiden was het ‘mos’ om zich juist niet als opportunisten te gedragen, om de nazi-terreur absoluut niet als 'normaal' te beschouwen. 


Wat betreft de onderlinge gebruiken lag de vrede in het verlengde van de bezetting, toen de tegenstanders van de nazi’s ‘als slaven’ werden misbruikt of werden vernederd ‘met allerlei sadistische spelletjes.’ Dit is ‘nu eenmaal’ in zowel een democratie als in een dictatuur ‘mos,’ oftewel de gebruiken van de ‘stand’ waar Leo Buruma zo graag bij wilde horen. Mijn oude vriend beschrijft zijn vader als een ‘social climber’ uit de financieel lagere middenklasse die zich in het begin van de oorlog conformeerde aan ‘de nieuwe orde’ in Europa, zoals de Nederlandsche Unie de nazi-bezetting destijds noemde. Maar hij verklaart niet echt waarom een redelijk ontwikkelde burger als zijn vader, die een carrière in het recht wilde maken, de schending van fundamentele rechtsbeginselen door de nazi's accepteerde als ‘normaal,’ en ook niet waarom na de nazi-terreur zijn vader ‘sadisme’ en ‘vernederingen’ kennelijk beschouwde als ‘een manier,’ om ‘weer thuis te komen.’ Met meer recht zou men kunnen stellen dat door het nazi-geweld hij en zijn geclaimde ‘stand’ juist naar het tegenoverstelde ‘hunkerden.’ Maar zijn ambitie was zo groot dat Leo B. zich vrijwillig ‘onderwierp’ aan nog meer ‘sadisme’ en ‘vernederingen,’ net ‘als anderen van zijn stand.’ Omdat zoon Ian aanvoelt dat zijn verklaring zwak is, voegt hij hieraan toe:


Er zijn andere verklaringen mogelijk. Voor de mannen die getuige waren geweest van serieus geweld, waren deze studentenspelletjes misschien relatief onschuldig, een gezonde manier om lol te trappen.



Het Amsterdamsch Studenten Corps
vond het 'Dachautje spelen' ‘mos,’ omdat volgens Ian Buruma de polder-elite 'zo naar de wereld van vroeger [hunkerde],’ dus ‘de wereld zoals die voor de bezetting, de bommen, de kampen en de massamoorden was geweest.'


Ook Ian's formulering 'een gezonde manier om lol te trappen' verraadt een tekort aan intellectuele integriteit. ‘Getuige’ zijn geweest van naziterreur om vervolgens zelf ‘anderen als slaven te behandelen en te vernederen met allerlei sadistische spelletjes’ kan natuurlijk nooit ‘een gezonde manier om lol te trappen’ zijn. Het is een gecorrumpeerde voorstelling van zaken, en verraadt op haar beurt weer een ‘niet bijzonder heldhaftige,’ kortom laffe, houding. Toch geeft Ian Buruma ongewild een scherp beeld van het 'accomoderende' milieu waarin hij opgroeide, wanneer hij met grote stelligheid aanvoert dat dit ‘nu eenmaal zo ging (en gaat). Het was tenslotte mos.’ Voor een streber bestaat in het dagelijks leven geen wezenlijk onderscheid tussen oorlog en vrede. Vanaf Plautus via Hobbes tot de huidige neoliberalen en neoconservatieven geldt: ‘homo homini lupus,’ oftewel ‘de mens is een wolf voor zijn medemens.’ Wanneer iemand nietsontziend met alle middelen in de wereld vooruit wil komen dan is De Ander per definitie de vijand. Terecht merkte de auteur Harry Mulisch eens op dat ‘de corpsstudent net zolang de man met de grote bek [speelt], tot hij het is.’ In de ogen van zowel Ian als zijn vader Leo, beiden social climbers, ‘was’ het ‘feuten,’ het ‘vernederen met allerlei sadistische spelletjes’ een ‘manier om weer terug te keren naar het oude leven, een manier, als het ware, om weer thuis te komen.’ 


Het betreft hier vooral een milieukwestie. In de kapitalistische klassenmaatschappij manifesteerde zich het 'weer thuis komen' bij het ‘studentencorps’ op een pathologische manier. Aspirant leden van het corps werden kaal geschoren, uit hun slaap gehouden, moesten kikkeren, en werden ‘als slaven' behandeld. Populair was destijds ook het ‘Dachautje’ spelen, genoemd naar het ‘eerste grootschalig opgezette concentratiekamp van de SS in nazi-Duitsland,' waar ondermeer gruwelijke medische experimenten met krijgsgevangenen waren uitgevoerd. Veelzeggend in dit verband is bijvoorbeeld datgene wat voorviel tijdens de ontgroening in 1962 van de feuten van het Amsterdams Studenten Corps


Terwijl zij zich verkleumen op een grote zolder op de Sarphatistraat, wordt door een ouderejaars 'nu gaan we Dachautje spelen' geroepen. Toen een joodse student in protest kwam, riep een ander bestuurslid 'hou je mond, vuile rotjood.’ De jongen had beide ouders in Dachau verloren. Van vier andere aanstaande studenten waren ook familieleden in het concentratiekamp gestorven.


De 150 tot 200 aspirant-leden van 1962 werden verplicht kaalgeschoren. Ook kregen ze te maken met een biggetje dat volgestopt was met laxeermiddelen. Op de zolder van de studentenwoning op de Sarphatistraat ontstond consternatie, waardoor de feuten 'binnen de kortste keren daar met ontbloot bovenlijf zaten,’ aldus een getuige.


Er was sprake van zuurstoftekort, waardoor meerdere 'feuten' zijn flauwgevallen. 'Alle joden naar voren, alle kleurlingen naar voren,’ werd er geroepen… 


Achteraf vinden alle betrokkenen het ‘onbegrijpelijk' […] De zaak kwam aan het licht nadat een zekere drs. A.J. Noordhoek te Den Haag in het NRC een opiniestuk plaatste. De auteur was de vader van de enige student geweest die na de ontgroening besloot om geen lid van ASC te worden.

https://www.at5.nl/artikelen/173116/andere-tijden-over-ontgroening-asc-in-1962-nu-gaan-we-dachautje-spelen 


Slechts ‘één’ van de ‘150 tot 200 aspirant-leden’ beschouwde het antisemitisme en racisme, de vernederingen en grofheid zo onaanvaardbaar dat hij afzag lid te worden van het Amsterdamsch Studenten Corps. Alle anderen, inclusief de joodse en zwarte aspirant-leden accepteerden het ‘Dachautje spelen’ als de normale gang van zaken. Wat deze -- uit de betere ‘stand’ afkomstige -- studenten leerden, gold als voorbereiding op een succesvolle carrière in een wereld waar ‘de mens een wolf’ is ‘voor zijn medemens.’ In dit besloten wereldje van de gezeten burgerij is geen ruimte voor empathie en medemenselijkheid, dergelijke emoties worden gezien als tekenen van zwakte. Nut, efficiency, onverschilligheid, geld, geweld en trouw aan de eigen groep bepalen er de normen en waarden. 


Volgende keer meer hierover.




Tijdens de Algemene Beschouwingen van 2006 werd een vergelijkbaar historisch stereotype aangeroepen door de minister-president (Jan Peter Balkenende. svh): ‘Ik begrijp niet waarom u hier zo negatief en vervelend over doet. (…) Laten we blij zijn met elkaar! Laten wij optimistisch zijn! Laten we zeggen: Nederland kan het weer! Die VOC-­mentaliteit, over grenzen heen kijken, dynamiek! Toch?’. Tussen ‘dynamiek’ en ‘toch’ liet premier Balkenende een kleine cesuur vallen; in dat aarzelend ogenblikje daalde bij de meeste Kamerleden het besef dat hier iets belachelijks geopperd werd. De VOC, dat was in 2006 het schoolvoorbeeld van rücksichtslos roofkapitalisme; de VOC lag aan de basis van de Nederlandse betrokkenheid in de slavenhandel, de VOC was verantwoordelijk voor de massamoord op de bevolking van Banda, enzovoort. Alleen een ouderwetse Bevelandse protestant, grootgegroeid met de bijbel, Bontekoe en De Ruyter, kon zo’n historisch complex nog versimpelen tot ‘Dynamiek!’ Het was een beetje alsof iemand het naziregime prees om zijn goede autowegen. Toch?





Geen opmerkingen: